Zeventien
‘s Middags kwamen de schout en de schepenen weer bij elkaar. Het was drukkend warm in de raadskamer.
‘Ik heb u bijeengeroepen om een definitieve beslissing te nemen over Balthazar Gerards,’ begon schout Van Zandwijck. ‘Het volk vindt dat hij nog niet voldoende is verhoord,’ onderbrak schepen Vis. ‘De mensen staan voor het stadhuis en wachten op het geschreeuw dat iedere misdadiger laat horen als hij de werktuigen aan den lijve ondervindt.’ Hij maakte een wapperend gebaar met zijn hand. ‘Bij deze man niets van dat alles. Men denkt dat de beulen hun werk niet aankunnen. Er hebben zich al enkele vervangers gemeld.’
‘Gerards is geen gewone misdadiger.’ De schout zette zijn vingertoppen tegen elkaar. ‘De meeste botten van de man zijn gebroken, zijn rug en ledematen zijn gebrand en in de open wonden is zout gestrooid.’ Hij keek naar zijn handen. ‘Deze man bezwijkt niet, hij schreeuwt niet. Hij bidt alleen maar. Nee, heren,’ hij keek de schepenen recht aan. ‘Meer wraak valt er op het kapotte lichaam van de moordenaar niet te halen.’
‘Dan moeten wij zijn dood maar voorbereiden,’ stelde een schepen met een puntig baardje vast. ‘Wellicht kunnen we daar nog een spektakel van maken dat de burgers tevredenstelt.’ ‘Dat lijkt me geen goed plan.’ Een andere schepen boog zich ver over de tafel. ‘Naar mijn mening heeft de man genoeg geleden. Natuurlijk zal hij gedood worden, maar laat ons op dit moment genade voor wraak laten gelden. Morgen om deze tijd moet hij zijn daden immers voor God verantwoorden. Wij kunnen veilig aannemen dat hij dan zijn terechte straf zal ontvangen. Bovendien wil ik u allemaal herinneren aan de woorden van prins Willem na de aanslag in Antwerpen. Hij heeft toen voor menselijke straffen gepleit.’
Schepen Vis schudde zijn hoofd. ‘De prins leeft helaas niet meer en wij moeten de straf bepalen.’
‘Van Gerards’ lijf is vrijwel niets meer heel. Wat kunnen wij verder nog doen?’ Bezwerend hief de genadige schepen zijn handen. ‘Vader Willem krijgen wij er niet mee terug. Laten wij de moordenaar ophangen en verdere bestraffing aan God overlaten.’ ‘Nee,’ zei schepen Vis grimmig. ‘Het volk eist genoegdoening! Onze prins, ónze Vader Willem is gedood! Het sterven van de moordenaar alleen is niet voldoende! Lijden moet die schoft zoals wij allen lijden, die onze geliefde prins Willem moeten missen. Geen enkele bestraffing kan ons verdriet wegnemen; het minste dat wij kunnen doen, is degene die dit verdriet veroorzaakte, te laten voelen wat wij voelen!’
‘Ay,’ klonk het instemmend uit verschillende monden. ‘Ay, ay!’ ‘Ja,’ zei schepen Vis, die nu pas goed op dreef kwam. ‘Wij zullen de hand afhakken waarmee hij de misdaad heeft begaan. Wij verschroeien de benen waarmee hij naar de plaats van de moord is gelopen. Wij zullen hem het hart uitrukken, zoals hij ons hart heeft uitgerukt, en wij zullen het hoofd afhakken waarmee hij zijn krankzinnige plannen heeft gesmeed. Zijn dode lichaam zullen we vierendelen. Elk deel wordt aan een stadspoort gehangen zodat iedereen het kan vervloeken en zodat het dient als afschrikwekkend voorbeeld.’ Hij sloeg met zijn vuist op tafel. ‘Zoals we met deze moordenaar doen, doen we in het vervolg met iedere moordenaar die het waagt onze stad te besmeuren!’
Het was stil geworden. Verbijsterd en met grote ogen keek iedereen naar schepen Vis.
‘Nee,’ stamelde de schepen die eerder gesproken had. ‘Nee, hier kan ik niet mee instemmen. Dit gaat te ver.’Hij schoof zijn stoel ontdaan naar achteren.
‘Daar sluit ik me bij aan.’ De schout was lijkbleek. ‘Welk doel dient een dergelijke straf nog? Gerechtigheid, waarvoor wij hier zitten? Of is het pure zinloze wraakzucht?’
‘Gerechtigheid, heer Van Zandwijck,’ antwoordde Vis. ‘Wij raken de moordenaar waar hij ons heeft geraakt.’ Tevreden over de uitwerking van zijn woorden keek hij rond. ‘Ik stel voor dat wij ieders mening vragen.’ Eén voor één keek hij zijn collega’s aan. ‘Ay.’ Zacht stemde de eerste in. ‘Ay.’ ‘Ay,’ volgden twee anderen. ‘Niet,’ zei de ontdane schepen.
‘Niet,’ herhaalde de schout krachtig.
‘Ay.’Voldaan keek Vis naar schout Van Zandwijck. ‘Ay,’ zei hij nog eens.
De schout staarde naar de tafel. ‘Welnu.’ Hij zuchtte vermoeid. ‘Dan moet ik vaststellen dat met meerderheid van stemmen besloten is om de voltrekking van dit gruwelijke vonnis morgen te laten plaatsvinden.’ Hij zweeg een moment. ‘In het openbaar,’ voegde hij er toen aan toe.
Na deze beslissing maakten enkele schepenen aanstalten om op te staan.
‘Blijft u nog even zitten, heren. Er is nog een andere kwestie die ik aan de orde wil stellen.’ Onmiddellijk verstomde het geroezemoes. ‘Zoals u weet, is vannacht de veertienjarige Job Lukasz gevangengenomen. Enkelen van u wilden hem verhoren in verband met zijn mogelijke medeplichtigheid aan de moord. Die gelegenheid is er nu. Voordat hier echter toe besloten wordt, wil ik nogmaals zeggen dat, mijns inziens, de jongen volledig onschuldig is. Net als vele anderen is hij buiten zijn schuld betrokken geraakt bij het gebeuren. Als u deze jongen met de gloeiende ijzers of met de palei behandelt, begaat u een grove fout. Ik blijf erbij dat hij naar eer en geweten heeft gehandeld. Hij zou niet zijn gevlucht als hij erop had kunnen vertrouwen dat hem een eerlijke behandeling wachtte.’ Hierbij keek de schout naar schepen Vis. Deze sloeg zijn ogen op naar het houten plafond.
‘Het is aan u om te beslissen wat er verder met Job Lukasz gebeurt,’ ging Van Zandwijck verder. ‘Ik hoop en verwacht dat u over hem de beslissing neemt die u tegenover uw eigen geweten kunt verantwoorden. Mijn mening kent u.’
De schout schoof zijn stoel naar achteren en stond moeizaam op. Een bediende schoot toe om hem te ondersteunen. ‘In afwachting van uw beslissing ben ik hiernaast. Heren.’ Hij knikte en verliet de kamer.
In de raadskamer brak een opgewonden tumult uit. Iedereen wilde tegelijkertijd reageren. ‘Stilte, stilte allemaal,’ riep schepen Vis. Hij sloeg met zijn vlakke hand op tafel. ‘Wanneer wij door elkaar blijven praten, kunnen wij elkaars argumenten niet verstaan. Nu, laat mij als eerste mijn mening geven.’ Hij schraapte zijn keel. ‘Ik voor mij heb sterk de indruk dat deze jongen een agressief karakter bezit. De aanval op mijn zoon is daar slechts één voorbeeld van. Een tweede voorbeeld is de meedogenloze jacht van hem en zijn vrienden op vermeende moordenaars. Zoals u weet ontaardde deze jacht in een aanslag op een onschuldige burger. Het leverde de man een gebroken arm op. Wanneer ik aan deze agressie de katholieke achtergrond van Lukasz en zijn contacten met Gerards koppel, dan kan ik alleen maar tot de conclusie komen dat er mogelijk—ik benadruk het woord mogelijk—een verband bestaat dat dieper gaat dan de heer Van Zandwijck ons wil doen geloven. Daarom lijkt het mij noodzakelijk om de jonge Lukasz een verhoor af te nemen. Zo nodig moeten we niet aarzelen hem het vuur aan de schenen te leggen.’
‘Ach, hou toch op,’ zei een schepen. Het was dezelfde die eerder had voorgesteld om Gerards niet verder te martelen. ‘Met alle respect voor u, maar volgens mij is de aframmeling van uw zoon uw belangrijkste reden om de jongen aan te pakken.’ De overige aanwezigen keken hem met grote ogen aan. Niemand waagde het ooit op een dergelijke toon tegen de machtige schepen te praten. De gevolgen konden heel onaangenaam zijn. De opstandige schepen trok zich er weinig van aan. ‘Ik vertrouw volledig op het oordeel van schout Van Zandwijck. Als hij gelooft dat de jongen buiten zijn wil bij de moord betrokken is geraakt, dan wil ik me daarbij aansluiten en dus om volledige vrijheid vragen.’
Aarzelend kwamen er reacties van de anderen los.
‘We kunnen toch op zijn minst serieus overwegen hem vrij te laten? Is hij de afgelopen dagen niet bang genoeg geweest? Laat dat zijn straf zijn!’
‘Stroomt er morgen niet genoeg bloed over Delfts grondgebied?’ ‘Wat schieten we hier nog mee op? De rust onder de bevolking zal er niet mee terugkeren.’
‘De terechtstelling van Gerards moet het laatste zijn. Niet nog meer bloed.’
Allemaal keken ze naar schepen Vis. Die zat, met zijn handen gevouwen, te luisteren. Na enige tijd nam hij weer het woord. ‘Nogmaals, ik ben van mening dat de jongen er niet zo gemakkelijk af dient te komen. Maar als het merendeel van u denkt dat hij al genoeg gestraft is, stel ik voor zijn gevangenschap nog enkele dagen te verlengen, maar af te zien van verhoor. Wat mij betreft ga ik daarna akkoord met zijn vrijheid.’