Veertien

In het Schoutenhuis namen zes deftig geklede heren plaats rond een zware eikenhouten tafel. Alleen aan de vermoeide trekken op de gezichten was duidelijk te zien dat ze zware dagen achter de rug hadden. Verder zagen ze er net zo verzorgd en kalm uit als anders. ‘Er moet iets gebeuren,’ zei schepen Vis. ‘De mensen zijn onrustig. Er wordt gefluisterd over wraak.’

‘Niet alleen gefluisterd,’ zei een ander. ‘De mensen staan bij het stadhuis en roepen hel en verdoemenis over de moordenaar uit.’ ‘Ze zijn geschokt door wat er gebeurd is,’ zei een derde. ‘Wie niet?’ Schout Van Zandwijck keek de schepenen één voor één aan. ‘Tot gisteren had ik niet kunnen denken dat zoiets in onze stad kon gebeuren. Wij hadden de veiligste stad van heel Holland met onze sterke muren en de vele wachten.’

‘We zijn nog steeds een veilige stad,’ riep Vis. Hij sloeg met zijn vuist op tafel. ‘Die duivelse daad kon alleen slagen door hulp van binnenuit. En tegen verraad is geen muur bestand.’

De schout wendde zijn blik af. Hij wist precies waar schepen Vis naartoe wilde.

‘Die jongen en de soldaat móéten te vinden zijn,’ zei Vis. ‘Ik ben ervan overtuigd dat zonder deze twee de opzet van die Fransman niet was geslaagd. Daarom, heer schout en mijne heren schepenen, moeten we hen zoeken, verhoren en naar behoren straffen!’ Drie van de vijf schepenen knikten. ‘Het feit dat ze beiden onvindbaar zijn, pleit tegen hen,’ zei een van hen. ‘Het lijkt erop dat ze zijn gevlucht.’

‘Heren, heren,’ suste de schout. ‘Laten wij ons niet laten leiden door de roep om wraak uit de bevolking. Ik ben ervan overtuigd dat er slechts één dader achter de moord zit. Gerards lijkt me niet iemand die anderen in vertrouwen zou durven nemen of die de eer van zijn daad zou willen delen. Dat zegt de man trouwens zelf ook. Hij heeft eenvoudig gewetenloos gebruik gemaakt van een soldaat die zichzelf wilde verrijken. Moerwit wist niets van het doel van Gerards.’ Hij pauzeerde. ‘Ook Job Lukasz en de zoon van herbergier Karsen zijn slechts zijdelings bij de moord betrokken. Net als de soldaat wisten zij niets van zijn plannen. Ik ben van mening dat geen van drieën een verhoor of een bestraffing verdient.’

‘Dat ben ik slechts gedeeltelijk met u eens,’ siste schepen Vis. ‘Die soldaat…Goed, daar kan ik vrede mee hebben. Waarschijnlijk is die inderdaad dom geweest en heeft hij geen kwaad bedoeld. We kunnen ervoor zorgen dat hij ervan afkomt met een ernstige berisping van zijn meerdere. En Robbert Karsen, wel…een herbergierszoon heeft als taak boodschappen te doen voor de gasten. Bovendien heeft hij geen enkele reden om de prins naar het leven te staan. Evenals u, zie ik geen reden om hem te verhoren.’ Hij kneep zijn ogen tot spleetjes. ‘Maar die andere jongen. U heeft zijn slechte karakter kunnen zien! Wat hij één van onze Delftse jongeren heeft aangedaan…’

‘U bedoelt uw zoon,’ mompelde schout Van Zandwijck. De schepen negeerde hem. ‘Daarbij heeft hij zich geheel vrijwillig ingelaten met die moordenaar! Ik geloof dat hij op zijn minst verhoord moet worden, voordat wij kunnen zeggen dat hij onschuldig is!’

De schout schudde vermoeid het hoofd; de afgelopen dagen hadden hem jaren ouder gemaakt. ‘Dat de jongen uw zoon heeft geslagen, wel, daarvoor heeft hij boete gedaan. Maar u móét mij geloven als ik zeg dat hij in deze zaak niets slechts van plan was. U heeft hem gisteravond hier gezien en gehoord. Zou hij gekomen zijn als hij iets kwaads in de zin had gehad?’

‘Maar waarom houdt hij zich nu dan schuil?’ vroeg een van de schepenen. ‘Het bewijst zijn schuld!’

De schout haalde zijn schouders op. ‘Hij is bang! Dat spreekt toch vanzelf? Natuurlijk is de jongen bang. Hij weet dat hij waarschijnlijk voor verhoor opgeroepen zal worden. En hij beseft ook wel dat zoiets vaak met behulp van de brandijzers gebeurt. Wie van u zou niet bang zijn?’

‘En toch moeten we hem op zijn minst verhoren!’ hield schepen Vis aan.

‘Ja,’ zei een van de mannen, die zich tot op dat moment niet had laten horen. ‘Heer schout, ik neem van u aan dat de jongen onschuldig is. Maar er zijn nog te veel onbeantwoorde vragen.’ De man stak een vinger in de lucht. ‘Ten eerste: Gerards en Lukasz zijn regelmatig met elkaar in gesprek gezien. Wat bespraken zij? Ten tweede: Gerards probeerde via de stallen van Het Prinsenhof te ontsnappen. Lukasz werkte daar op dat moment. Zocht de moordenaar hulp bij zijn medeplichtige? Hoe wist hij trouwens van dat tussendeurtje? Het werd toch alleen gebruikt door de bewoners van Het Prinsenhof, heb ik begrepen? En dan die pistolen. Het is wel erg toevallig dat die werden opgehaald door iemand die ook katholiek is en dus een motief voor de moord heeft. Nee, heer schout, een verhoor lijkt mij de enige mogelijkheid om achter de ware geschiedenis te komen. Dat moet u toch met ons eens zijn?’ De schout slaakte een diepe zucht. ‘Welnu, voorlopig is hij nog niet terecht.’ Hij sloeg zijn ogen neer. ‘Misschien moeten we de definitieve uitspraak over zijn lot nog maar even uitstellen. Wij komen hier later op terug.’

De schepenen knikten instemmend.