Vijf

Met een hart dat bonkte in zijn keel kwam Job bij de stadspoort aan. Hij was razend benieuwd naar de onverwachte komst van de prins. Waarom reisde een zo hoge edelman in vredesnaam met een boerenkar? En waar bleef de rest van het gevolg?

‘Allemachtig, wat ren jij hard.’ Hijgend en piepend bereikte Robbert hem.

‘Mijn vader zal wel naar me uitkijken,’ zei Job. ‘Breng jij die fazant maar naar Cornelia.’ Vlug liep hij onder de poort door. ‘Hééé…Als dat die paap niet is!’ Een treiterend-trage stem zorgde ervoor dat Job bleef stilstaan nog voor hij de eerste hoek was omgeslagen. Langzaam draaide hij zich om. Wijdbeens, de handen in de zij, stond Pieter Vis hem aan te kijken, z’n vrienden in een halve cirkel om hem heen. ‘De katholieke verraaier. Weet je al dat de prins er is? Ik vraag me af hoe lang het duurt voordat jij het nieuws aan je paapse maatjes hebt doorgegeven. Kunnen ze hier z’n nek komen doorsnijden. Kgggg…’ Met z’n wijsvinger maakte hij een snijdende beweging over zijn keel. Grijnzend keek hij zijn vrienden aan. ‘Of zou-ie dat soms al hebben gedaan? Heeft iemand enig idee waar de mannetjes van Filips op het ogenblik zitten?’ Als verlamd keek Job hem aan. Wát zei dat duivelsjong? Een rood waas trok voor zijn ogen. Voordat iemand hem kon tegenhouden, vloog hij op Pieter af. Met alle kracht die in hem was, sloeg hij hem tegen de grond. ‘Smerige schoft,’ siste hij.

‘Aauw,’ jankte Pieter gesmoord. ‘Help, hij vermoordt me!’ ‘Nooit!’ snauwde Job verkrampt van woede. ‘Nooit zal ik de prins verraden. Nooit…nooit…Vieze, vuile, gore smeerlap!’ Bij ieder woord liet hij zijn vuist neerkomen op de borst en het hoofd van Pieter. Die probeerde de slagen vergeefs af te weren.

Robbert kwam zenuwachtig aanrennen. ‘Stop, Job,’ gilde hij, ‘stop!’ ‘Vieze…vuile…!’

Een ijzeren klauw omklemde Jobs arm en sleurde hem omhoog. ‘Zo is het wel genoeg geweest,’ klonk de ijzige stem van een wacht. ‘Zijn jullie helemáál bedonderd!’

Pieter was lelijk toegetakeld. Zijn gezicht zat vol rode plekken. Uit zijn neus liep een spoortje bloed.

‘Die idioot begon ineens op me in te beuken,’ hijgde hij. ‘Ik heb ’m niets gedaan!’ Met zijn mouw veegde hij het bloed weg. ‘Hij is gewoon knettergek! Wacht maar tot mijn vader dit hoort.’ ‘Je liegt dat je barst, rotzak!’ schreeuwde Robbert. ‘Jij noemde hem een verrader!’

Job zei niets. Lijkbleek, met opeengeklemde tanden, staarde hij naar de grond; zijn vuisten nog steeds gebald, trillend over zijn hele lijf.

‘Ja ja,’ zei de poortwachter, die hem even bekeek. ‘Ik begrijp het al. Niemand is begonnen. Niemand heeft iets verkeerds gedaan. Geef jullie namen maar op, en dan als de sodemieter naar huis. Jullie horen hier nog van.’

Met driftige passen liep Job in de richting van Het Prinsenhof. Zijn hoofd gloeide nog na. Die godvergeten lafbek! Knarsetandend dacht hij aan die schijnheilige kop van Pieter. ‘Ik heb ’m niets gedaan.’ Hij was er nog goed afgekomen. Als die wacht er niet was geweest…

Twee jongetjes van een jaar of acht haalden hem joelend in. ‘Hij is gekóóómen! Leve de prins van Oranje! Joechee, Oranje boven!’ Terneergeslagen staarde hij de huppelende kinderen na. Daarnet was hij ook zo blij geweest. Hij stapte opzij voor een nieuw groepje uitgelaten kinderen. Vader zou woedend zijn als hij van de vechtpartij hoorde. Hij zou een flinke straf krijgen. En Pieter? Kreeg die ook op z’n donder? Hij balde zijn vuisten, maar ontspande ze ogenblikkelijk weer. Wat deed het ertoe wat er met die rotzak gebeurde. Hij kon beter nadenken over wat hém te wachten stond. Met trage passen sloot hij zich aan bij de menigte die zich naar Het Prinsenhof haastte.

Op de Oude Delft bleef hij verbaasd staan. Voor het anders zo rustige toegangshek van Het Prinsenhof stonden tientallen mannen, vrouwen en kinderen, en nog steeds stroomden er van alle kanten mensen toe. ‘Leve de prins!’ werd er geroepen. ‘Leve prinses Louise!’ Er werd getrokken en geduwd. Iedereen probeerde een glimp op te vangen van prins Willem en zijn gezin.

Op slag schoof de ruzie naar de achtergrond. Een warme gloed trok door zijn lijf. Hij liep op de achterste mensen af en riep: ‘Laat me erdoor! Ik moet naar binnen.’ Niemand leek hem te horen. ‘Ik werk daar!’

‘Duvel op, knul,’ riep een vrouw met verwilderde, losgeraakte haren. ‘We willen allemaal vooraan staan.’

‘Ik werk in de stallen,’ herhaalde hij zo hard hij kon, terwijl hij verder door de mensenmassa drong. Hij kromp in elkaar toen iemand een elleboog in zijn zij plantte. ‘Ik hóór daar!’ schreeuwde hij weer. ‘Ik werk op Het Prinsenhof.’

Een brede man hield hem tegen. ‘Rustig op je beurt wachten, jochie.’

Job dook onder zijn arm door. ‘Laat me erdoor!’ Hij had het gevoel dat hij geen lucht meer kon krijgen. Het zweet brak hem uit. ‘Opzij!’ Hij maakte zich zo smal mogelijk en perste zich verder. Opgelucht stond hij eindelijk voor het hek.

‘Goeiedag,’ hijgde hij tegen een onbekende, zwaar bewapende wacht. ‘Ik werk in de stallen. Er wordt op me gewacht.’ ‘Dat heb ik vandaag vaker gehoord.’ Job werd van top tot teen opgenomen. ‘Vertel eerst maar eens wie je bent en wat je in de stallen…’

Zijn vader kwam haastig aanlopen. ‘Dat is mijn zoon. Laat hem binnen.’

‘Als u het zegt.’ Het hek ging op een kier open. Hij glipte naar binnen en hoorde hoe het onmiddellijk weer achter hem gesloten werd.

‘Een gekkenhuis is het,’ mopperde vader. ‘Een volslagen gekkenhuis!’ Zonder op hem te wachten, stak hij het voorplein over. ‘In het vervolg moet je het achterhek maar gebruiken,’ riep hij over zijn schouder. ‘Dat is makkelijker te bereiken nu.’ Bij een oude kar bleef hij staan. ‘Het beste dat het stadsbestuur van Rotterdam voor onze prins overheeft.’ Hij trok een vies gezicht. ‘Eerst maar eens schoonmaken en binnen zetten.’

Job keek zijn vader verbijsterd aan. ‘Heeft Rotterdam die oude wagen gegeven?’

‘Blijkbaar was er niks beters te krijgen.’ Vader schopte tegen een wiel van het voertuig. ‘Nee: de waarheid is dat de hoge heren met de dag minder respect voor de prins hebben.’ Hij wierp een sarcastische blik naar de joelende massa achter het hek. ‘Soms zien gewone mensen het verschil tussen goed en slecht scherper dan geleerde heren.’ Hij schraapte zijn keel en spuugde op de keien. ‘Afijn, dat zijn onze zaken niet.’ Hij wees naar de deur waarachter de stallen zich bevonden. ‘Rechts om de hoek staat een merrie die hoognodig verzorgd moet worden. Begin daar maar mee.’ ‘Goed, vader.’ Hij pakte een hoefkrabber en toog aan het werk.

Die avond werd de staldeur ruw opengeduwd.

‘Goedenavond,’ basten twee mannen. Zonder toestemming te vragen stampten ze naar binnen. ‘Volgens de wachten bij het hek kunnen wij hier ene Job Lukasz vinden.’

O, nee! Job verstijfde. Schuw keek hij naar zijn vader, die achteraan bezig was. Die deed een stap naar voren.

‘Wat moet u van hem?’

‘Er is een ernstige beschuldiging tegen hem ingebracht. Wij hebben opdracht om hem direct voor de schout te leiden.’ Job kon zijn oren niet geloven. De schout? Voor zo’n vechtpartij? ‘Een beschuldiging?’ stamelde vader. Met grote passen liep hij naar Job toe. ‘Wat heb je nu weer uitgehaald, nagel aan mijn doodskist. Had ik niet gezegd dat je je koest moest houden?’

Job zag achter hem de smalle verbindingsdeur naar de keuken opengaan. Prins Maurits, de zoon van prins Willem, kwam binnen. Hij bleef in de schaduw van de wand staan. Vader merkte het niet, zijn gezicht was paars aangelopen. ‘Komt er nog wat van? Vertel op!’

‘Met alle respect, meneer Lukasz,’ snauwde de rakker. ‘Daar hebben we nu geen tijd voor.’

‘U haalt mijn zoon op om voor de schout te verschijnen. En óf er tijd is!’ Vaders hand klemde zich om Jobs nek. ‘Job?’

Hij slikte. Trillend begon hij. ‘Robbert en ik waren buiten de poort toen de prins aankwam. Wij renden achter de kar aan. Bij de poort stonden een heleboel jongens…Ook Pieter Vis…’

‘Wie is dat?’ snauwde vader.

‘Ik heb al eens eerder ruzie met hem gehad.’ Hij kneep zijn ogen samen. ‘Hij timmert zomaar mensen in elkaar. Een rotzak.’ ‘Ja, ja…En verder?’

Jobs blik gleed naar prins Maurits, die nog steeds zwijgend tegen de muur stond. Hij sloeg zijn ogen neer en zei zachtjes: ‘Hij noemde me een verrader en vroeg of ik de mannen van de koning al had verteld waar ze de prins te pakken konden nemen.’

Zijn vader zuchtte. De greep om z’n nek werd losser. ‘En toen?’ ‘Ik heb hem in elkaar geslagen.’ Job duwde zijn schouders naar achteren en keek zijn vader en de rakkers aan met opgeheven hoofd. ‘Ik weet dat ik beter weg had kunnen lopen, vader, maar niemand maakt mij zomaar uit voor verrader!’ Met zijn kin naar voren gestoken, wachtte hij op een reactie. Vader staarde hem aan. ‘Ahum,’ verbrak prins Maurits de stilte. ‘Als het je uitkomt, Lukasz, zou ik graag Icarus en mijn paard Atlas zien.’

‘Hoogheid!’ Haastig liet vader hem los en deed een stap naar achteren. ‘Het spijt me. Ik had u niet gehoord.’

De prins wuifde de excuses weg. ‘Je had andere dingen aan je hoofd.’ Hij knipoogde naar Job. ‘Jouw zoon heeft het eergevoel van een edelman, stalmeester.’

Job voelde zijn wangen warm worden.

‘Pak hem niet te hard aan, kerels,’ zei de prins tegen de medewerkers van de schout. Ze maakten een onhandige buiging. ‘Wel, Lukasz. Ik wil graag horen hoe het de paarden vergaan is.’ Hij liep langs hen heen naar Atlas.

‘Ja, heer.’

‘Kom mee.’ Een van de rakkers greep Job bij de arm. ‘Schout Van Zandwijck heeft niet de hele avond de tijd.’

‘Rustig aan, jullie.’ Vader legde even zijn hand op Jobs schouder. ‘Wanneer leer jij je nou eens beheersen?’ vroeg hij zacht. Hij schudde zijn hoofd. ‘Geef eerlijk antwoord op de vragen die je gesteld worden en meld je na afloop weer hier.’ Zonder verdere groet haastte hij zich achter de prins aan.

‘Wel, wel, wel,’ klonk de afgemeten stem van schout Van Zandwijck. Bedeesd staarde Job naar de grond. De deftige heer achter de zware tafel maakte heel wat meer indruk op hem dan de bulderende kapitein van enige weken terug.

‘Dus jij bent die vechtersbaas die Pieter Vis zo heeft mishandeld.’ De schout keek hem strak aan. ‘Wist je dat de chirurgijn een uur nodig heeft gehad om zijn wonden te behandelen? Je hebt Pieter behoorlijk geraakt. Ik ben benieuwd waar dat goed voor was.’ Job schuifelde onrustig heen en weer. Was die knul er echt zo slecht aan toe? Dat was zijn bedoeling niet geweest.

‘Komt er nog iets van?’

‘Ik ben stalknecht,’ begon hij aarzelend. ‘Bij de prins. Ik woon hier nog maar kort…’ Stap voor stap, vanaf de eerste ontmoeting met Pieter, vertelde Job wat er gebeurd was.

De schout luisterde. Halverwege klakte hij met zijn tong en boog zijn hoofd naar de tafel. Ogenblikkelijk zonk Job het hart in de schoenen. Hij gelooft me niet, dacht hij. Hij denkt dat ik lieg. Stotterend vertelde hij verder hoe Pieter hem had getreiterd en hoe het blije gevoel over de aankomst van de prins verdwenen was. Toen hij uitgesproken was, hield de schout zijn hoofd gebogen. Zijn rechterhand trommelde een eentonig ritme. Net toen Job dacht dat de man hem vergeten was, begon hij te praten. ‘Jouw verhaal komt niet helemaal overeen met dat van Pieter Vis.’ De schout hief zijn hoofd en keek hem met priemende ogen aan. ‘Je hebt het geluk dat mijn kleindochter alles heeft gezien. Haar vertrouw ik als mezelf. Ik moet zeggen dat jouw verhaal dichter bij de waarheid komt dan dat van Pieter.’ Jobs hart sprong op. De schout geloofde hem wél.

‘Niettemin wil ik goed tot je laten doordringen dat ik binnen onze stadsmuren geen vechtpartijen accepteer,’ ging de man verder. ‘Orde wil ik hebben! Rust! Geen mensen die elkaar bij de minste aanleiding een pak slaag geven. Een dezer dagen laat ik je opnieuw halen om je mijn uitspraak mee te delen. Je kunt gaan.’ Onthutst verliet Job het Schoutenhuis. Zou hij gestraft worden? En Pieter Vis dan? Kwam die er zomaar vanaf?

Vader had geen woord meer vuil gemaakt aan de vechtpartij. Onmiddellijk nadat hij verslag had gedaan van zijn bezoek aan schout Van Zandwijck had hij een klopje op zijn rug gekregen. ‘Ga jij maar naar huis. Vannacht neem ik de wacht op me. Morgenvroeg verwacht ik je weer hier. Vanaf nu moet er ieder moment iemand in de stal aanwezig zijn.’

Job stopte net de laatste broodkorst van zijn ontbijt in zijn mond toen er op de deur werd geklopt.

‘Ga even kijken,’ zei moeder. Ze stond voorovergebogen in een grote pan te roeren.

‘Hmmmmmffff.’ Job wees op zijn volle mond.

‘Moet je maar niet zo gulzig zijn! Opschieten, jong!’

Snel doorkauwend liep hij naar de deur en opende die. ‘Hee, Job!’

Cornelia! Hij voelde het bloed naar zijn hoofd stijgen. Snel keek hij achterom of zijn moeder iets had gezien.

‘Ik ga naar vader!’

Voordat zijn moeder de kans had om te reageren, sloot hij de deur achter zich.

‘Heb je d’r wat tegen dat ik aan je deur kom?’ Er gleed een snelle blik van teleurstelling over Cornelia’s gezicht, maar ze herstelde zich onmiddellijk. ‘Dan smeer ik ’m weer. Ajuus.’ Ze draaide zich om. ‘Wacht nou.’ Hij greep haar bij haar arm. Hij was blij om haar weer te zien, maar als Machteld hen samen zag, had hij geen leven meer. Cornelia keerde zich weer naar hem toe en keek hem recht aan. ‘Robbert zei dat jij Pieter Vis te pakken had genomen.’ ‘Ja.’ Job sloeg zijn ogen neer. ‘Maar ik ben er niet trots op. Ik had me niet moeten laten opjutten.’

‘Man, ’t werd tijd dat iemand hem eens greep.’ Uitbundig stompte Cornelia hem tegen z’n arm. ‘Dat-ie maar lang last van z’n blauwe plekken mag houden!’ Ze grijnsde.

‘Ik ben anders wel bij de schout op het matje geroepen.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Gebeurt altijd bij een fatsoenlijke vechtpartij. Stelt niets voor. Hij heeft je zeker alleen een preek gegeven?’

‘Ik word misschien gestraft.’

‘Je liegt het!’ Verontwaardigd wierp Cornelia haar hoofd naar achteren. ‘Pieter treitert de halve wereld en jij wordt misschien gestraft? En hijzelf dan? Komt er zeker zonder straf vanaf?’ ‘Weet ik niet.’

‘Hier zit Vis achter,’ zei ze grimmig. ‘Wedden? Die vent krijgt zo langzamerhand alles voor mekaar!’

‘Trek het je niet aan,’ zei Job. ‘’t Zal wel meevallen.’ Zijn dag was allang goed. ‘Ik moet naar de stallen. Loop je mee?’

Cornelia schudde haar hoofd. ‘Geen tijd. Ik kwam alleen vragen of het echt waar was van Pieter Vis.’ Ze liep snel langs hem heen. ‘Ajuus,’ riep ze over haar schouder.