Zes

‘Een goede middag, Job,’ zei een deftige stem achter hem. Geschrokken liet Job de mestvork zakken. Hij had niemand de stal horen binnenkomen. Een paar meter verderop leunde prins Maurits tegen een schot.

‘Liet ik je schrikken?’ De prins lachte. ‘Je was diep in gedachten verzonken. Maakte het bezoek aan de schout zoveel indruk?’ ‘Goedemiddag, hoogheid.’ Hij boog kort. Dit was al de tweede keer in twee dagen tijd dat prins Maurits z’n gezicht liet zien in de stallen. Het verbaasde hem. In Antwerpen had de prins nooit veel belangstelling voor de paarden getoond. Hij sloeg zijn ogen eerbiedig neer. ‘Valt mee, hoogheid. Schout Van Zandwijck was niet zo kwaad. Hij heeft nog niet beslist of ik gestraft word.’ ‘Hmmm…’ De prins wreef over zijn kin. ‘Til er maar niet te zwaar aan, Job. Iemand die zijn eer verdedigt, toont karakter.’ Hij maakte zich los van het schot. ‘Eigenlijk was ik op zoek naar je vader. Waar kan ik hem vinden?’

‘Hij is achter, hoogheid. Ik zal hem meteen voor u halen.’ Job haastte zich weg.

Nog diezelfde middag verscheen de secretaris van prins Willem in de stal. Job en zijn vader zaten juist te eten.

‘Goedemiddag, mannen. Ik ben hier op verzoek van prins Willem. Hij vraagt u beiden om vanmiddag klokslag vijven uw opwachting te maken. U kunt zich even tevoren bij mij melden.’ Hij maakte een kleine buiging en draaide zich om. Van verbijstering viel Jobs mond open. Dit was nog nooit gebeurd.

‘Halt!’ snauwde de wacht. Hij blokkeerde de toegangspoort volledig. ‘Wat wilt u?

‘Pardonnez-moi.’ Beleefd knikte François Guyon naar de man. ‘Ik ben een Franse vluchteling. Ik verzoek u mijn brief aan de secretaris van Zijne Hoogheid de Prins van Oranje te overhandigen.’ De wacht nam de opgerolde brief aan. ‘Heeft dit haast?’ Hij knikte.

‘Goed, een ogenblik.’ De wacht draaide zich om en wenkte een ander. ‘Breng deze brief onmiddellijk naar monsieur de Villiers.’ Hij kwam terug naar het hek en gebaarde dat Guyon opzij moest gaan. Gehoorzaam stapte hij een paar passen naar rechts. Hij verloor de deur waardoor zijn brief naar binnen was gebracht, geen moment uit het oog. Zijn handen omklemden de spijlen zo stevig dat zijn knokkels wit werden.

Het wachten duurde lang. Eindelijk kwam er een bediende naar buiten. De man praatte even op zachte toon met de wacht. Hij zag hoe er naar hem gewezen werd. Ogenblikkelijk maakte hij zich van het hek los en stapte naar de toegangspoort.

‘Monsieur Guyon,’ zei de bediende, terwijl hij een uitnodigend gebaar maakte, ‘monsieur de Villiers heeft enkele ogenblikken tijd voor u. Komt u verder.’

Opgelucht wachtte hij tot de wacht een stap achteruit had gedaan.

‘Welkom,’ zei monsieur de Villiers. Guyon voelde hoe de onderzoekende blik van de lange man enige tijd op hem rustte. Hij liep tot vlak voor de schrijftafel. Wriemelend aan de gebreide muts in zijn handen wachtte hij tot hem het woord zou worden gegeven. ‘Ik ben de secretaris van de prins van Oranje. In uw brief heb ik kunnen lezen dat u een lange reis heeft gemaakt. Kunt u mij in het kort nog eens verslag doen van uw belevenissen?

‘Als u mij toestaat, monsieur.’ Met zachte stem en neergeslagen ogen begon hij aan het verhaal dat hij al honderden keren voor zichzelf had geoefend. Over zijn vader, die op de brandstapel was geëindigd; hoe hijzelf was vervolgd nadat hij in het open veld een kerkdienst had gehouden. Met hoeveel verdriet hij tenslotte zijn vaderland had moeten verlaten en hoe graag hij zijn leven in dienst van de verdraagzaamheid zou willen stellen.

‘Uw leven was tot dusver niet gemakkelijk, beste man.’ ‘Nee, heer. Vooral het verlies van mijn vader en mijn geliefde vaderland is hard aangekomen.’ Hij zweeg even. ‘Maar mijn verliezen hebben mij er des te meer van overtuigd dat ik een taak heb in dit leven, heer! Een belangrijke taak!’ Hij keek op en legde zijn handen tegen zijn hart. ‘Deze wereld moet bevrijd worden van de kwade machten die haar tot een hel maken. Er móét een beter leven mogelijk zijn!’ Zelfs door zijn wambuis heen voelde hij zijn hart tekeergaan. ‘En wie zijn die kwade machten dan in uw ogen?

Zijn handen gleden naar de plaats op zijn borst waar het kralensnoer altijd had gebungeld. Het leek alsof er van die plek een gloed uitstraalde die zijn hele lichaam verwarmde. Het is goed, dacht hij en strekte zijn rug. ‘Koning Filips van Spanje, de paus…Iedereen die anderen dwingt hun geloof af te zweren. Allen die met geweld hun eigen religie opdringen.’

‘Denkt u uw doel te kunnen bereiken door in dienst te treden van de prins?’ vroeg de secretaris.

‘Ja, heer,’ zei hij. ‘Daar ben ik van overtuigd. De prins strijdt immers voor een wereld waarin voor iedereen plaats is. Als hij heerser over Frankrijk was geweest, had mijn vader nog geleefd.’ Hij sloeg zijn ogen neer.

‘Goed,’ besloot monsieur de Villiers. ‘Ik zal proberen werk te vinden dat bij u past. Blijf tot nader bericht in herberg De Diamant. Daar zal ik u weten te vinden.’ De secretaris stond op en hield de deur van zijn kamer open.

‘Merci, monsieur.’ Guyon maakt een diepe buiging. ‘Merci mille fois.’ ‘Bedank mij maar niet voordat ik geslaagd ben, beste man.’ Er brandde een gloeiend vuur in het lichaam van Guyon toen hij monsieur de Villiers in de deuropening passeerde. ‘Een ogenblik nog,’ hoorde hij de secretaris zeggen tegen twee mensen die op de gang stonden. Zijn blik gleed even over het tweetal heen. Een grove kerel met een versleten muts in de hand en een opgeschoten knul die nieuwsgierig om zich heen keek. Pummels, dacht hij.

‘Trek je wambuis recht,’ hoorde Job vader fluisteren. ‘Je gaat niet bij de eerste de beste schooier op bezoek.’ Trillend stond hij naast zijn vader in de deftige hal van Het Prinsenhof. Zenuwachtig en nieuwsgierig tegelijk keek hij om zich heen. Aan de muren hingen prachtige schilderijen van eerdere bewoners. De portretten staarden hem ernstig aan alsof ze zich afvroegen wat zo’n jongen hier te zoeken had.

‘Wat zou de prins van ons willen?’ fluisterde hij.

‘Ik weet het niet,’ zei vader.

Het deed er ook niet toe. Hij had het warm en koud tegelijk. Straks stond hij oog in oog met de belangrijkste man ter wereld. De man die de Spekken zou verjagen.

De deur van monsieur de Villiers ging open. Een tengere man met donker haar verliet de kamer. Onwillekeurig werd Jobs aandacht getrokken door het gezicht van de man. Een felle blik brandde in de bijna zwarte ogen. ‘Merci mille fois,’ hoorde hij hem zeggen. Een Fransoos. Nieuwsgierig bekeek hij de man toen hij langsliep. Wat zou die hier doen? Was het een koerier, een gevluchte hugenoot misschien? Geen heer in elk geval, met zo’n gerafelde broek…‘Recht staan,’ siste zijn vader. ‘En waag het niet om de prins rechtstreeks aan te kijken. Toon respect.’

Met een brede armbeweging van de secretaris zwaaiden de dubbele deuren aan de overzijde van de hal open. ‘Komt u verder, Lukasz.’

Een groot haardvuur verwarmde de zaal. Voor het vuur zaten twee mannen gekleed in kleurige pakken. Een derde man stond met zijn rug naar hen toe. Hij was helemaal in het zwart gekleed. Op zijn hoofd droeg hij een klein zwart mutsje. Leunend op een bewerkte stok, hield hij zijn vrije hand uitgestoken naar het vuur. Hij zag eruit alsof hij het erg koud had.

‘Mon prince? Uw stalmeester en zijn zoon.’

‘Ah.’ De man met de stok draaide zich moeizaam om. Jobs hart ging open toen hij de man herkende die in Antwerpen zo vaak de stallen had bezocht. Maar wat was hij in die paar maanden oud geworden! Donkere kringen tekenden zich scherp af onder de ernstige ogen. Bij zijn rechteroor een klein maar duidelijk herkenbaar litteken, aandenken aan de bijna geslaagde moordaanslag van twee jaar geleden. Z’n rug en schouders gebogen…Maar toen prins Willem met krachtige stem begon te spreken, vergat hij die gebogen schouders direct.

‘Ik heb u hier laten komen om u een verzoek te doen. Ik hoop dat u erover na wilt denken.’

Job wierp een snelle blik naar zijn vader. Een verzoek? Aan hen? ‘Om maar meteen tot de kern te komen, ik heb binnen een week een koerier nodig. Iemand die te vertrouwen is, die bereid is en die niet bang uitgevallen is.’ Job voelde de blik van de prins op hem rusten. ‘Prins Maurits beval jou aan.’

Job sperde z’n ogen wijdopen. Hij, Job Lukasz? Koerier voor prins Willem? Ja! wilde hij roepen. Ja, natuurlijk durf ik! Natuurlijk wil ik! Niets liever. Al moet ik naar Duitsland in mijn eentje! Maar hij beheerste zich. Tussen zijn oogharen door gluurde hij alleen even naar de jonge prins in de stoel naast zijn vader. Die knikte hem toe.

Prins Willem wendde zich tot Jobs vader. ‘Men heeft mij verteld dat uw zoon een boetedoening wacht.’

De schrik sloeg hem om het hart. Zou de prins denken dat hij iets vreselijks op zijn geweten had? Dat hij niet te vertrouwen was? ‘Ja, hoogheid.’ Zonder erbij na te denken keek hij smekend op naar de prins bij de haard. ‘Maar ik heb niets misdaan. Tenminste, niets ernstigs. Ik kan best koerier zijn.’

Vader gaf hem een duw. Snel sloeg Job zijn ogen weer neer. ‘Het spijt mij, hoogheid.’

De prins lachte vriendelijk. ‘Wees niet bang. Het was niet mijn bedoeling je de les te lezen. Integendeel, zou ik haast willen zeggen. Mijn secretaris heeft de schout bereid gevonden om de boete in mijn dienst te laten plaatsvinden. Dat wil zeggen…’ Opnieuw keek hij vader aan. ‘Als u toestemming wilt geven…’

‘Edele heer,’ stamelde vader, ‘ik, eh…mijn zoon en ik, zien uw verzoek als een grote eer. Natuurlijk geef ik toestemming. Ik bedoel…Job is heel zelfstandig voor zijn leeftijd. Hij kan verantwoordelijkheid dragen. Hij zal uw opdracht beslist uitstekend uitvoeren.’ ‘U moet begrijpen, beste man, ik vraag hem niet om een grote reis te maken,’ zei prins Willem ernstig. ‘Hij hoeft niet verder dan naar Leiden, maar hier en daar zijn er nog steeds gedeserteerde Spaanse en Hollandse soldaten die het land onveilig maken.’ ‘Ik ben niet bang, hoogheid.’ Met een vuurrood hoofd van blijdschap verfrommelde Job de zoom van zijn wambuis. ‘Helemaal niet!’

‘Dat is fijn, jongeman.’ De prins keerde zich glimlachend naar Jobs vader. ‘Mijn secretaris zal verdere afspraken maken met u en uw zoon. Jou, jongeman, wens ik alvast een goede reis toe. Tot ziens, beste mannen.’ Hij draaide zich om en liep met uitgestoken hand terug naar de open haard.

Overdonderd door de opdracht die hem was gegeven, maakte Job een eerbiedige buiging voor de hoge heren en liep struikelend de kamer uit, gevolgd door zijn vader.