waren wel met zijn tienen of zo, en allemaal
hin-
gen ze tegen het raam van hun etalage. ‘Bonbons
Uit Eigen Atelier’ stond er in krulletters boven
hun hoofd. Dat is hun moeder, dat atelier.
Ze hingen zo’n beetje tegen elkaar aan en
pro-
beerden elkaar een klap voor hun kop of een trap
tegen hun benen te geven. Het zag er niet best
uit. Als we nu terug zouden lopen, zouden ze
ons zeker achterna komen.
„Snel,” zei ik, „hier tussen die winkels is
een
heel dun steegje.”
Beer bleef een beetje sukkelig staan en ik
moest
hem aan zijn mouw trekken voor hij het begreep.
„Heel zachtjes,” fluisterde ik en op mijn
sluip-
voeten schoot ik snel het smalle gangetje in dat
bijna niemand kent. Het begint zomaar tussen
twee winkels, achter een deur die net een norma-
le deur lijkt maar het niet is want je kan hem ge-
woon opendoen en erachter begint het steegje.
Dat loopt eerst rechtdoor en gaat dan met een
bocht achter de Stammetjes langs. Wanneer je er
weer uit komt, sta je net om de hoek van hun eta-
lage.
Als je er tenminste uit komt, want het is
heel
smal en in de muren zitten nergens ramen.
Niemand ziet je. Alles kan daar met je gebeuren.
Beer deed zijn best om op zijn tenen te
lopen.
Hij weet niet dat je om te sluipen net moet doen
of de onderkant van je voet een bal is die je voor-