Stoer

 

Datzelfde Stammetje, die grote, die mij toen had
geschopt bij paard en ruiter spelen, die praat
zelfs met Doortje. Ze vindt hem vast aardig, want
ze praat gewoon terug tegen hem.

Ze stonden hier om de hoek, in de straat waar
alle winkels zijn. Ik sloop net langs op mijn
schoenen die geen enkel geluid maken. Ze zijn
van zacht leer, gemaakt van de huid van een buf-
fel die Grote Beer voor mij geschoten heeft. De
dochter van Grote Beer heeft er voor de hele
stam mocassins van gemaakt en de mooiste heeft
ze voor mij apart gehouden. Ze zijn zo soepel dat
het lijkt of je op luchtbedjes loopt wanneer je ze
draagt.

Het was nog behoorlijk moeilijk om mijn moe-
der ze te laten kopen, maar het moest gewoon. Ik
kan er heel snel mee lopen en toch zonder dat
iemand me hoort.

Daarom zag ik ze ook zonder dat ze iets merk-
ten. Ze stonden te kletsen en Doortje lachte zelfs.
Dat Stammetje, ik weet niet welke het is, ze lijken
allemaal op elkaar maar dit was die ene grote die
toen paard was, dat is echt zo’n stoere.

Misschien houdt Doortje wel van stoer.

„Wat zeg jij eigenlijk altijd, als je verliefd bent?”

vroeg ik ‘s avonds aan Beer.

Hij lag boven in het stapelbed en ik onder. Met
mijn voeten duwde ik tegen zijn kont. Niet te
hard, anders zou hij kwaad worden, maar net
hard genoeg, dat hij wist dat hij antwoord moest
geven.

‘s Nachts doe ik dat ook wel eens, heel voor-
zichtig, dat hij niet wakker wordt. Dan weet ik in
ieder geval zeker dat hij niet weg is of zo.

„Als je je voeten niet weghaalt, laat ik een vre-
selijke scheet!” riep hij terug.

Beer is echt een smeerlap. Hij kan dat soort din-
gen op bevel, ik snap er niks van. Ik heb het ook

wel eens geprobeerd, maar toen kreeg ik zo’n
rooie kop van de inspanning dat ik de klas uit
moest om af te koelen.

Bij Beer zie je niks, ik weet niet hoe hij het doet,
want je ruikt ze wel dus ze zijn niet nep of zo.

„Maar wat zeg je dan?” vroeg ik nog een keer.
„En… hoe weet je dat ze niet heel erg van stoer
houdt of zo?”

„He jongen,” zei hij ongeduldig, „gewoon, de
gewone dingen. En houd nu je kop, ik lees!”

Beer kan ontzettend ongeduldig worden dus ik
hield mijn mond verder maar. Kwaad wordt hij
dan ook.

Een keer heeft hij beneden in de huiskamer een
gat in de deur geslagen, omdat ik de deurknop
aan de trapleuning had vastgebonden, zodat hij
er niet meer uit kon. Ik zei nog dat ik hem los
zou maken, maar het ging niet snel genoeg. De
knopen zaten ook nogal vast en eigenlijk durfde
ik ook niet zo erg. Ik wist niet of ik vlug genoeg
weg zou kunnen komen. Nou, dat was toen niet
meer nodig, want hij was er nogal van geschrok-
ken, ook al zei hij dat het een rotdeur was. En dat
hij hem nauwelijks had geraakt.

Omdat het ook eigenlijk mijn schuld was heb ik
toen een tekening gemaakt om voor het gat te
hangen. Van een wigwam met Grote Beer ervoor.
Mij zie je niet, want ik sluip rond. Zijn dochter
staat er wel op. Ik kan niet zo goed mensen teke-
nen, maar haar heb ik zo mooi mogelijk gemaakt.
Op de tekening kijkt ze naar mij, tenminste naar
waar ik verborgen zit natuurlijk. Want niemand
weet dat. Maar zij wel.