Stammetjes

 

In de meeste dingen van sport en zo ben ik niet
echt zo heel erg goed, ben ik bang voor.
Voetballen bijvoorbeeld, ik vind dat het af en toe
best goed gaat. Ik heb de bal zelfs een keer recht
op mijn schoen gekregen en zonder dat ik wist
wat er gebeurde zo het doel in geknald. Iedereen
viel me om de schouders, van mijn elftal dan na-
tuurlijk hè. Nou ja, elftal, het waren er vier bij el-
kaar, maar ik mocht wel meteen midvoor staan.

Alleen daarna lukte het niet nog een keer en na
een tijdje begon de aanvoerder, tenminste hij
denkt dat hij aanvoerder is, weer te schreeuwen
wat ik nou eigenlijk aan het doen was.

Hij kan er zelf ook niks van, maar als de bal bij
mij de verkeerde kant opgaat begint hij meteen te
schreeuwen.

Waar ik ook echt heel slecht in ben is boksprin-
gen. Als we gymles hebben en dat vreselijke ding
staat klaar, dan wil ik het liefst in mijn gympies
verdwijnen of in ieder geval een soort plekje in
de rij krijgen waardoor ik nooit aan de beurt
kom. Maar zulke plekjes bestaan niet.

Maar paard en ruiter, daar ben ik toevallig wel
heel erg goed in. Als Beer paard is tenminste. Ik
zit dan op zijn rug en de kunst is je aanvaller, die

ook bij iemand op zijn rug zit, van zijn paard te
trekken.

Ik ben een heel goeie ruiter, want daar moet je
klein en licht voor zijn en Beer is natuurlijk loom-
sterk dus samen trekken we iedereen tegen de
grond.

Echt iedereen.

Behalve net die ene keer.

Dat was met de Stammetjes. De Stammetjes
hebben een winkel in chocola en in plaats van
praten, beginnen ze altijd meteen te schelden. En
te vechten. Ze vechten heel gemeen.

Op de speelplaats hebben ze hun eigen groepje.
Altijd op dezelfde plek, in een hoekje achteraan
waar verder niemand durft te komen. Daar han-
gen ze zo’n beetje tegen het hek en wanneer een
van hen naar je begint te kijken, krijg je meteen
zo’n lam gevoel.

Zo ging het toen ook, ze kwamen met z’n allen
naar ons toe en wilden meedoen met paard en
ruiter. Beer had er helemaal geen zin in, maar ik
dacht dat we het wel zouden redden, met paard
en ruiter. Omdat we zo goed zijn, bedoel ik.

Bovendien moet het wel, als iemand het ge-
woon vraagt, anders ben je een lafaard.

Het grootste Stammetje was paard en een van
de kleintjes was ruiter. Ik weet niet hoe ze alle-
maal heten, het zijn er zoveel en bovendien zien
ze er allemaal hetzelfde uit. Deze ook. Hij klom