Gitaar

 

„Je wijsvinger moet je heel recht langs de hals
van de gitaar houden/’ legde Beer uit.

Ik had gevraagd of ik mocht kijken om het te
leren en hij vond het goed. Hij deed het voor en
liet met zijn duim de snaren één voor één horen.

„Barré heet dat, bar-ré.”

Ik heb geen flauw idee wat het betekent, maar
moeilijk is het zeker. Toen ik het deed, klonken
de snaren meer als een fiets waar de ketting af-
loopt en mijn wijsvinger ging telkens krom. Dat
komt natuurlijk ook van al het oefenen met mijn
rubberen knijpballetje.

Kracht of barré, daar zal ik tussen moeten kie-
zen.

Zo’n gitaar is wel een heel mooi ding eigenlijk
en na een tijdje klonk het best aardig al, vond ik
zelf.

Beer zei dat ik flink moest oefenen. Boven ons
hoorde ik de hond van de buren zachtjes janken,
als een prairiehond bij het kampvuur.

„Hoe heet ze eigenlijk ook alweer?” vroeg Beer
terwijl hij ondertussen liet zien waar ik mijn an-
dere vingers moest laten. We zaten naast elkaar
op zijn bed, met onze benen over de rand.

„Doortje heet ze,” zei ik.

Hij speelde ondertussen een stukje. Ik kon mijn
Doortje dus net zo goed tegen de dekens zeggen,
waar ik een paar flinke pluizen vanaf trok die ik
naar de grond liet zweven.

„He?” zei hij toen hij klaar was.

„Doortje.”

Hij knikte. „Die van hier om de hoek?”

„Ja, van naast de melkboer.”

„Heb je al verkering eigenlijk?” vroeg hij en hij
legde zijn gitaar op het bed.

„Nou… bijna. Ze keek wel naar me, gisteren.”

„Dan is ze ook verliefd,” zei hij en hij pakte zijn
gitaar weer op.

„Hoe lang duurde het bij jou eigenlijk, voordat
je het kon, die barré?” vroeg ik. Maar hij hoorde
niets, hij speelde alweer. Ik kon van alles zeggen,
het maakte niet uit.

„Wat is verliefd nou eigenlijk?” vroeg ik toen
hij even stopte.

Beer haalde zijn schouders op. „Wat kan je toch
een stomme vragen stellen. Je bent het toch?”

„Ja, zeker!”

„Nou dan.”

„Ik vind Doortje vreselijk aardig. Is dat het?”

„Wat dacht je dan man?”

„Ik weet het niet. Ik weet ook niet eens hoe het
komt dat ik haar vreselijk aardig vind, want ik
ken haar nauwelijks. Ik wil gewoon de hele tijd
maar naar haar kijken. Is dat het?”

Maar Beer speelde alweer verder.
„En later trouwen natuurlijk,” zei ik. Zo zacht-
jes dat hij het zeker niet kon horen, ook al zou hij
luisteren.