Lachje

 

„Raad maar,” zei Beer, toen ik maar door en
doorging met vragen op wie hij dan verliefd was.
„Maar het maakt niet uit wie je noemt, ik zeg
toch altijd nee.”

„Als jij het zegt, zeg ik het ook,” probeerde ik.

Hij lachte schampertjes. Zijn typische Beer-
lachje.

„Van jou weet ik het toch al lang,” zei hij.

„Ik van jou lekker ook!” antwoordde ik op zo’n
jengeltoon waar hij altijd woest van wordt.

Toevallig wist ik ook op wie hij het was, ieder-
een in de straat wist het, want hij had het zelf een
keer tegen me gezegd.

Toen ik zo begon te pesten, zat ik al op het
randje van mijn stoel, om weg te kunnen als hij
kwaad zou worden, maar het kwam nog iets
sneller dan ik gedacht had.

Beer heeft heel grote handen. Wanneer hij je er-
mee vastgrijpt dan begrijp je gewoon niet dat het
handen zijn. Ze zijn keihard en je krijgt er geen
enkele beweging in. Hij is gewoon walgelijk
sterk, en hij doet er nog niks voor ook.

Ik train elke dag, stiekem natuurlijk. Ik heb een
klein rubber balletje dat eigenlijk is om mee te
stuiteren, maar ik gebruik het om telkens in te

knijpen. Tien keer rechts, tien keer links en dan
nog eens van voren af aan. Niemand ziet dat je
het doet en je wordt er ontzettend sterk van. Alle
grote boksers trainen zo. Maar tegen Beer richt
het niet veel uit.

„Vuile muis die je bent!” schreeuwde hij en
smeet me op de grond. „Zeg het dan, he! Zeg het
dan als je durft.” Hij zat boven op me, met zijn
knieën op mijn spierballen.

Hoe sterk je ook bent, tegen spierballen rollen
helpt niks. Behalve misschien super-Indianen-
lenigheid, waardoor je er als een gladde aal on-
deruit kan draaien, opspringen en je tomahawk
grijpen die aan een leren riem losjes opzij hangt.

Dan zou hij wel mooi staan te beven.

Maar bij mij lukte dat niet. Het enige dat ik nog
een beetje kon bewegen was mijn hoofd.

„Ik zeg toch niks!” gilde ik en ik probeerde
mijn gezicht weg te draaien want ik wist al van
tevoren wat hij nu ging doen.

Daar kwam zijn grote hoofd al boven me. Om
het me in te peperen draaide hij eerst met zijn
smerige haren in mijn gezicht.

Maar ik zei niks. Wat dat betreft ben ik een ech-
te Indiaan. Die kan je pijn doen zoveel je wilt, ze
bewegen hun lippen niet eens. Dat wist hij, die
bruut. Daarom deed hij meteen daarna de spuug-
methode.

„Als je het niet zegt, laat ik hem vallen!” waar-
schuwde hij en vlak boven mijn gezicht maakte
hij een grote klodder.

Het allerergste is dat ik daar altijd van ga
janken. Die keer ook.

Toen hij dat merkte ging hij naast me op de
grond liggen en zei dat ik niet zo stom moest
doen.

„Je bent zelf stom,” zei ik. Wat waar is, want
zo’n spuugmethode, dat doen alleen ongelooflijk
stomme etters. „En ik zeg het toch niet.”

Hij haalde alleen maar zijn schouders op en
kwam overeind.

„Zal ik het zeggen?” vroeg ik.

Hij luisterde niet eens naar me.

„Ik ben het op Doortje,” zei ik, voor ik er erg in
had.

Hij draaide zich om en dat Beer-lachje kwam
weer op zijn gezicht. Alsof hij medelijden met me
had.

Ik wist er ook helemaal niets van af en nu kon
ik het moeilijk aan hem gaan vragen. Ik wist dat
ik verliefd was, maar dat was dan ook precies al-
les.

„Heb je dan verkering of zo?” vroeg hij. Hij
stond daar hoog boven me en ik lag nog op de
grond.

„Nou, best wel,” zei ik.

Toen hij weg wilde lopen, probeerde ik hem
snel achter zijn voet te grijpen, maar dat misluk-
te.

Tenminste, ik had hem wel te pakken, maar hij
liep gewoon door.