Verkering
‘s Avonds in bed wilde het slapen niet zo erg
luk-
ken. Ze had tegen me gepraat, dat was gewoon
helemaal zeker. Ze had wel niet echt ‘hallo’ ge-
zegd, maar veel scheelde het niet.
En de volgende keer zou ze het zeker
doen.
Vooral als ze hoorde dat ik bij haar bed de wacht
had willen houden. Hoe zou dat eigenlijk gaan in
een ziekenhuis?
Als je zegt dat je verkering hebt, laten ze je
er
natuurlijk meteen bij. Met verkering ben je zowat
familie, of meer nog dan familie, je bent gewoon
het beste wat er is op de wereld. Voor elkaar dan.
Maar als ze je nou niet geloven? Iedereen
kan
wel zeggen dat hij verkering heeft en aan Doortje
kunnen ze het niet vragen want die ligt bijna
dood te gaan. Kan je een beetje op de gang zitten
wachten en dan komt er natuurlijk een of andere
zuster die vraagt wat je daar zit te doen. Nou, als
je dan zegt dat je verkering hebt, lachen ze je ze-
ker uit en zetten ze je zo op straat.
Ik kreeg het er warm van in bed.
Dan moest ik maar langs de regenpijp
klimmen
en door het raam naar Doortjes kamer. Maar als
er nou geen regenpijp was? Of als de kamer van
Doortje op de tiende verdieping lag? Drie verdie-pingen zou ik nog
wel durven. Nou, liever twee
eigenlijk. Maar tien, dat zeker niet.
En dan ligt ze daar maar en dan weet ze
niet
eens dat ik bij haar de wacht houd, want ik zit er-
gens in een bloemperkje beneden bij het zieken-
huis naar de regenpijp te staren.
„Beer?”
Ik duwde flink tegen de onderkant van zijn bed.
„Beer?”
„Hmmm?”
„Hoe moet dat nou, met verkering?”
„He jongen, ga toch slapen. Gewoon
vragen,
dat heb ik toch al gezegd.”
„Ja, maar hoe kan je het zien, bedoel ik.”
„Zien?”
„Ja, anders kan iedereen het wel zeggen.”
„Jajee, dat weet ik ook niet hoor. Ik wil slapen.”
Ik zag aan de bobbel boven me dat hij zich
om-
draaide. Ik haalde een voet onder de dekens van-
daan en ging er langzaam mee omhoog om hem
een flinke trap onder zijn kont te geven.
Hoe kon hij nou gaan slapen?
Bijna was mijn voet er, toen draaide hij
zich
weer om en kwam met zijn hoofd omgekeerd
over de rand hangen. Dat ziet er altijd zo vrese-
lijk idioot uit. Net alsof zijn lippen van te slappe
klei zijn gemaakt.
„Een ring,” blubberde hij met die malle
lippen.
„Soms hebben ze een ring. En nou je kop dicht
houden.”