„Maar dat is niet zo.”

„Nee, ik ben aan het springtouwen.”

„Ja… Nou, ik moet naar de melkboer, kaas ha-
len.”

„O. Nou, dag!”

»Dag!”

Ik bleef nog even kijken hoe ze haar spring-
touw weer rondzwiepte. Het touw gonsde hele-
maal, zo snel ging het. En telkens precies op tijd
sprong ze er met een heel klein sprongetje over-
heen. Alsof ze van bovenaf door een onzichtbare
reus eventjes werd opgetild. Toen stapte ik snel
bij de melkboer naar binnen. Huppelend. Ze leef-
de nog! En: ze had met me gepraat!

Alleen die kaas. Eén pond? Twee pond? Aan
een stukje, dat was alles wat ik nog wist.