Steegje
„Heb je eigenlijk echt met haar gepraat?”
vroeg
Beer de volgende morgen.
We liepen samen naar school. Op de hoek
van
de straat aarzelden we even. Als ik alleen ben,
loop ik altijd een heel stuk om, dat ik niet voorbij
de winkel van de Stammetjes hoef. Maar met
Beer erbij durfde ik er gewoon langs.
Hij keek even om de hoek en deed het toen ook.
„Ze heeft me over haar springtouw
verteld,”
zei ik, „ze is gek op springtouwen. Ze kan het
ook vreselijk goed, zo snel dat het touw bijna een
mes wordt waar ze precies op tijd overheen
springt. Echt precies op tijd. Het lijkt wel een
beetje op gitaar spelen.”
„He?”
„Ja, dat het bijna vanzelf gaat eigenlijk. Als
je
heel goed bent tenminste.”
„Heeft ze je dat allemaal verteld?”
„Nou, ze had niet zo heel veel tijd, snap je.”
„Maar ze heeft gepraat?”
„Ze heeft gepraat.”
Beer knikte stil voor zich uit.
En toen opeens zag ik ze. De Stammetjes.
Toen
we de hoek omkwamen was er nog niemand,
maar nu wel. Niet één, maar allemaal tegelijk. Ze