Poppe
Met die haren van mij kan het ook eigenlijk
nooit
wat worden. Wie wordt er nu verliefd op een
muis met een bos stro op zijn hoofd.
‘Melkboerenhondehaar,’ zegt Beer. Hij
heeft
mooi zwart haar, alsof hij degene is die een
Indiaan is geweest.
Ik weet niet eens hoe het haar van een
melk-
boerenhond eruitziet, want onze melkboer heeft
helemaal geen hond, maar veel zal het wel niet
schelen met dat van mij. Het gaat gewoon altijd
de andere kant op, hoe ik ook kam en hoeveel
spul ik ook uit de potjes bij onze wastafel pik om
erin te doen.
Beer heeft een borstelkapsel. Zijn haren
staan
altijd keurig recht overeind, alsof hij een piloot
uit het Amerikaanse leger is. En hij hoeft het niet
eens te kammen.
Ik heb het ook wel eens kort laten
knippen,
maar bij mij draaien de stekeltjes alle kanten op.
Ik heb heel bijzondere kruinen, zegt de kapper.
Hij bedoelt dat mijn haren er altijd uitzien
of ik
net een nachtmerrie heb gehad.
Maar het allerergste is nog mijn kin. Nog
veel
erger dan mijn schouders, die nogal doen denken
aan een uitgedropen slagroomtaart. Dat is erg,
maar mijn kin is nog veel vreselijker. Geen
stevi-
ge kin van een kerel die weet wat hij wil en zorgt
dat hij het krijgt, maar zo’n spits puntje dat nog
te ver uitsteekt ook.
Precies zoals bij een muis.
Met mijn hand klop ik er telkens tegen, als
nie-
mand kijkt natuurlijk, zo naar achteren dat hij
korter en breder wordt. Dat heb ik een keer in
een boek gelezen dat ik uit de kast had gepikt.
‘Mooier Zijn Mooier Blijven’ heette dat. Het was
voor vrouwen maar dat geeft niet. Er stond dat je
door elke keer met je hand tegen de onderkant
van je kin te kloppen je onderkin kan laten ver-
dwijnen. Sindsdien doe ik het aan de voorkant.
Wat van onderen kan, kan van voren ook, hoop
ik dan maar.
En tussendoor duw ik telkens even tegen
mijn
neus, dat die ook meteen wat platter en steviger
