16 - De Stad
80 * 'Meent u dat, D.G.?' vroeg Gladia. 'Wilde u echt een botsing met dat schip?'
'O nee,' zei D.G. achteloos. 'Dat verwachtte ik niet. Ik haalde alleen uit, ik wist dat ze de wijk zouden nemen. Die Ruimtelingen zetten hun lange, mooie leven niet op het spel als ze het makkelijk kunnen redden.'
'Die Ruimtelingen! Wat zijn dat angsthazen!'
D.G. schraapte zijn keel. 'Ik vergeet telkens dat u een Ruimtelinge bent, Gladia.'
'Ja, en ik stel me voor dat u denkt dat dat een compliment is. Als zij nu eens net zo gek waren geweest als u, als zij die kinderachtige waanzin hadden gedemonstreerd die u moed noemt, en waren gebleven? Wat had u dan gedaan?'
'Ze getroffen,' mompelde D.G.
'En dan waren we allemaal dood geweest.'
'Dat zou voor ons een gunstige ruil geweest zijn, Gladia. Eén sjofel oud koopvaardijschip van een Kolonieplaneet tegen een nieuw modern strijdschip van de belangrijkste Ruimtewereld.' D.G. liet zijn stoel achterwaarts tegen de wand kantelen en legde zijn handen in zijn nek - verbazend, hoe lekker hij zich voelde nu het allemaal voorbij was. 'Ik heb eens een historisch intergolfstuk gezien waarin tegen het eind van de oorlog vliegtuigen vol explosieven opzettelijk neerdoken op veel duurdere zeeschepen om ze tot zinken te brengen. De piloot van het vliegtuig kwam natuurlijk om.'
'Dat was bedacht,' zei Gladia. 'U gelooft toch niet dat beschaafde volken zulke dingen in werkelijkheid doen, wel?'
'Waarom niet? Als het voor een goede zaak is?'
'Wat voelde u dan toen op een roemrijke dood afstevende? Verrukking?... U sleurde uw hele bemanning mee in dezelfde dood.'
'Dat wisten ze. We konden niet anders. Aarde keek toe.'
'De mensen op Aarde wisten het niet eens.'
'Ik bedoel het overdrachtelijk. We zijn in de Aardse ruimte. We konden niets oneervols doen.'
'O, wat een onzin! Ook mijn leven hebt u in de waagschaal gesteld.'
D.G. keek naar zijn schoenen. 'Zal ik u eens iets raars zeggen? Dat was het enige wat mij dwars zat.'
'Dat ik dood zou gaan?'
'Dat niet precies. Dat ik u kwijt zou zijn... Toen dat schip mij beval u uit te leveren wist ik dat ik dat niet kon... al had u het mij gevraagd. Ik had ze nog liever geramd; u konden ze niet krijgen. En toen ik hun schip op het kijkscherm zag verdwijnen dacht ik: Als ze hier niet verdwijnen dan raak ik haar hoe dan ook kwijt... En toen begon mijn hart te bonzen en ik begon te zweten. Ik wist dat ze de benen zouden nemen, maar die gedachte...' Hij schudde zijn hoofd.
Gladia trok haar wenkbrauwen op. 'Ik begrijp het niet. U maakte u geen zorgen over mijn dood, maar wel over mij kwijtraken? Sluit het een het ander dan niet in?'
'Ik weet het. Ik wil ook niet zeggen dat het logisch is. Ik dacht eraan hoe u op die gelastigde afstormde om mij te redden, terwijl ze u met één klap had kunnen vermoorden. Ik dacht eraan hoe u op Baleybol tegenover dat publiek stond en het naar uw hand zette, terwijl u nog nooit zo'n menigte bij elkaar had gezien. Ik dacht eraan dat u als jonge vrouw naar Aurora ging en een nieuwe manier van leven aanleerde - en het overleefd hebt... En het leek me dat het me niets kon schelen om te sterven, maar alleen om u kwijt te raken... U hebt gelijk, het is onzinnig.'
Peinzend zei Gladia: 'Weet u niet meer hoe oud ik ben? Toen u werd geboren was ik zowat even oud als u nu. Toen ik zo oud was als u droomde ik van uw oergrootvader. Bovendien heb ik een kunstmatig heupgewricht. Mijn linkerduim, deze hier' - ze bewoog hem op en neer - 'is een prothese. Een aantal zenuwen is vervangen. Mijn tanden zijn allemaal ingeplant porselein. En u praat alsof u mij elk moment een alles-verslindende hartstocht gaat bekennen... Waarvoor? Voor wie?... Denk eens na, D.G.! Kijk naar me en zie me zoals ik ben!'
D.G. liet zijn stoel weer op zijn poten zakken en wreef met een raar schraapgeluid in zijn baard. 'Goed. Het mag dan dwaas zijn wat ik zeg, maar ik ga gewoon door. Ik weet van je leeftijd dat je mij zult overleven, en er dan nauwelijks ouder uitziet, dus je bent jonger dan ik, niet ouder. Ik zou graag willen dat jij waar ik ook ga bij me bent; als het kan, mijn leven lang.'
Gladia wilde iets zeggen maar D.G. kwam er snel tussen. 'Of, als dat beter uitkomt, dat ik bij je blijf waar je ook gaat; als het kan, mijn leven lang... Als jij dat ook wilt.'
'Ik ben een Ruimtelinge,' zei Gladia zachtjes. 'Jij bent een Kolonist.'
'Wie kan dat nou schelen, Gladia. Jou?'
'Ik bedoel, aan kinderen hoef je niet te denken. Ik heb de mijne gehad!'
'Wat maakt dat mij uit! Er bestaat geen gevaar dat de naam Baley uitsterft.'
'Ik heb zelf een taak. Ik wil vrede stichten in de Melkweg.'
'Ik zal je helpen.'
'En je koopvaart? Wil je de kans om rijk te worden opgeven?'
'We doen samen iets. Net genoeg om mijn bemanning tevreden te houden en mij de kans te geven jou als vredestichtster te helpen.'
'Dat wordt een saai leven voor je, D.G.'
'O ja? Sinds jij bij me bent is het wel wat erg opwindend, lijkt me.'
'En je zult er wel op staan dat ik mijn robots wegdoe.'
D.G. keek verdrietig. 'Probeer je het mij daarom uit mijn hoofd te praten? Het kan mij niet schelen die twee te houden... zelfs Daneel niet met zijn wellustige grijns... maar als we onder de Kolonisten gaan wonen...'
'Dan zal ik de moed moeten vinden om ze weg te doen.' Ze lachte zachtjes, en D.G. ook. Hij stak zijn armen naar haar uit en zij legde haar handen in de zijne. 'Jij bent gek,' zei ze, 'en ik ben gek; maar alles is ook zo raar gegaan sinds die avond dat ik op Aurora naar de hemel keek en Solarië's zon probeerde te vinden, dat ik denk dat gek worden de enige gezonde reactie erop is.'
'Wat je net zegt is niet zomaar gek,' zei D.G., 'het is waanzinnig, maar zo wil ik je graag.' Hij aarzelde. 'Nee, ik zal wachten. Voor ik je kus zal ik eerst mijn baard afscheren. Dat vermindert het infectiegevaar.'
'Nee, niet doen! Ik ben nieuwsgierig hoe dat aanvoelt.'
En dat merkte ze al vlug.
81 * Commodore Lisiform ijsbeerde door zijn hut. 'Het had geen zin dit schip te verliezen,' zei hij. 'Totaal geen zin.'
Zijn politiek adviseur zat kalm in zijn stoel. Hij nam niet de moeite de heen en weer benende man met zijn ogen te volgen. 'Zo is het,' zei hij.
'Wat hebben die barbaren te verliezen? Ze leven toch maar een paar decennia. Voor hen betekent het leven niets.'
'Zo is het.'
'Al heb ik nooit gezien of gehoord dat een Kolonieschip zoiets deed. Misschien is het een nieuwe, fanatieke tactiek, waar we geen verweer tegen hebben. Als ze eens onbemande schepen op ons afsturen, met werkend schild, op volle snelheid?'
'Wij zouden onze schepen met alleen robots kunnen bemannen.'
'Dat zou niets uitmaken. We konden ons niet permitteren het schip kwijt te raken. We moeten dat schildzwaard hebben waar ze steeds maar over praten. Iets dat dwars door een schild heen gaat.'
'Dan ontwikkelen zij dat ook, en wij moeten dan een zwaardbestand schild uitvinden, en zij ook, en we zijn weer even ver, alleen een trapje hoger.'
'Dan moeten we iets volkomen nieuws hebben.'
'Nou,' zei de adviseur, 'misschien komt er wel iets. Uw vlucht ging niet in de eerste plaats om de Solarische en haar robots, wel? Het was mooi geweest als we ze uit het Kolonieschip hadden kunnen plukken, maar dat kwam op de tweede plaats, niet?'
'Maar evengoed zal de Raad het niet leuk vinden.'
'Dat is mijn afdeling. Het belangrijkste is dat Amadiro en Mandamus het schip uit zijn en in een goede, snelle veerboot onderweg naar Aarde.'
'Nou... ja.'
'En u hebt het Kolonieschip niet alleen afgeleid, maar ook vertraging bezorgd. Dat betekent dat Amadiro en Mandamus niet alleen ongemerkt het schip uit gekomen zijn, maar dat ze op Aarde aankomen vóór die barbarenkapitein.'
'Dat neem ik aan. En?'
'Ik vraag me af. Als het om Mandamus ging stond ik er niet bij stil. Hij heeft niets te betekenen. Maar Amadiro? De politieke strijd thuis de rug toekeren op zo'n wezenlijk moment, en naar Aarde reizen? Er moet hier beslist iets van het allerhoogste belang aan de orde zijn.'
'Wat dan?' De commodore leek gekwetst dat hij van zo nabij en bijna fataal betrokken was bij iets waar hij niets van begreep.
'Ik heb geen idee.'
'Denkt u dat het geheime onderhandelingen kunnen zijn op topniveau over een soort totale herziening van het vredesverdrag na Fastolfes onderhandelingen?'
De adviseur glimlachte. 'Vredesverdrag? Als u dat denkt kent u onze dr. Amadiro niet. Hij zou niet naar Aarde reizen om een paar passages in een vredesverdrag te wijzigen. Hij is uit op een Melkweg zonder Kolonisten, en wat Aarde betreft... nou, ik kan alleen maar zeggen dat ik op het moment niet graag in de schoenen van die Koloniebarbaren zou staan.'
82 * 'Ik ben overtuigd, vriend Giskard, dat mevrouw Gladia zonder ons niet slecht op haar gemak is,' zei Daneel. 'Kun je haar op afstand aanvoelen?'
'Ik neem haar geest vaag maar onmiskenbaar waar, vriend Daneel. Ze is bij de gezagvoerder, en er is een duidelijke boventoon van opwinding en vreugde.'
'Uitstekend, vriend Giskard.'
'Mij gaat het niet uitstekend, vriend Daneel. Ik ben in een soort wanorde. Ik heb onder grote spanning gestaan.'
'Ik betreur het dit te horen, vriend Giskard. Mag ik vragen naar de reden?'
'Wij zijn een tijdlang hier geweest terwijl de gezagvoerder onderhandelde met het Aurorische schip.'
'Ja, maar het Aurorische schip is nu weg, en de onderhandelingen van de gezagvoerder hebben blijkbaar goede gevolgen gehad.'
'Hij onderhandelde op een manier waar jij blijkbaar geen weet van had. Het was... ingrijpend. Al was de gezagvoerder niet hier bij ons, het kostte me weinig moeite zijn geest waar te nemen. Hij straalde overdonderende onzekerheid en spanning uit, en daaronder kwam een sterker wordend gevoel van verlies op.'
'Verlies, vriend Giskard? Kon je vaststellen waaruit dat verlies zou bestaan?'
'Ik kan niet beschrijven hoe ik zulke dingen analyseer, maar het leek niet het soort verlies dat ik altijd in verband bracht met algemene dingen of onbezielde voorwerpen. Het had de schijn - dat is het woord niet, maar er is geen woord om dat te omschrijven - van het verlies van een bepaald persoon.'
'Mevrouw Gladia.'
'Ja.'
'Dat lag voor de hand, vriend Giskard. Hij moest de mogelijkheid onder ogen zien dat hij haar aan het Aurorische vaartuig over moest dragen.'
'Daar was het te heftig voor. Te jammerlijk.'
'Te jammerlijk?'
'Dat is het enige woord dat ik in dit verband kan bedenken. Er was een diepe treurnis verbonden met het gevoel van verlies. Het was niet alsof mevrouw ergens anders heen ging en daardoor buiten bereik was. Dat kon later nog goedgemaakt worden. Nee, het was alsof mevrouw zou ophouden te bestaan... zou sterven... en voorgoed buiten bereik zijn.'
'Dacht hij dan dat de Auroriërs haar zouden doden? Dat is toch onmogelijk.'
'Onmogelijk ja. Dat was het ook niet. Ik nam een gevoel van persoonlijke verantwoordelijkheid waar, verbonden met de intense angst voor verlies. Ik ging andere geesten op het schip na, en de combinatie daarvan gaf mij het vermoeden dat de gezagvoerder welbewust dit schip in het Aurorisch vaartuig wilde boren.'
'Ook dat is onmogelijk,' zei Daneel met zachte stem.
'Ik moest het toch aannemen. Mijn eerste neiging was de gemoedsgesteldheid van de gezagvoerder zo te veranderen dat hij zijn koers moest wijzigen, maar dat kon ik niet. Hij was zo vastbesloten, zo vol van zijn drang, en ondanks de onzekerheid, de spanning, de vrees voor verlies zo sterk overtuigd van het succes-'
'Hoe kon er tegelijk een vrees zijn voor verlies door de dood, en een sterke overtuiging van succes?'
'Vriend Daneel, ik verbaas me allang niet meer over het vermogen van de menselijke geest om tegelijk twee tegengestelde gevoelens te hebben. Ik neem dat maar aan. In dit geval zou een poging om de geest van de kapitein zo te veranderen dat hij het schip uit zijn koers haalde, hem hebben gedood. Dat kon ik niet doen.'
'Maar als je het niet deed, vriend Giskard, zouden tientallen mensen op dit schip, waaronder mevrouw Gladia, en nog honderden op het Aurorische vaartuig sterven.'
'Ze zouden niet sterven als de gezagvoerder gelijk had met zijn overtuiging van het succes. Ik kon niet één zekere dood veroorzaken om vele waarschijnlijke te voorkomen. Dat is het probleem, vriend Daneel, met je Nulde Wet. De Eerste Wet gaat over bepaalde personen en zekerheden. Jouw Nulde Wet gaat over vage groepen en waarschijnlijkheden.'
'De mensen aan boord van deze schepen zijn geen vage groepen. Het zijn zo-en-zoveel bepaalde personen te zamen.'
'Maar als ik moet beslissen, dan moet voor mij het lot gelden van de bepaalde persoon die ik wil beïnvloeden. Daar kan ik niets aan doen.'
'Wat deed je dan, Giskard? Of was je helemaal machteloos?'
'In mijn wanhoop, vriend Daneel, zocht ik contact met de gezagvoerder van het Aurorische schip, toen hij na een sprongetje vlakbij was... Het lukte niet, de afstand was te groot. En toch was die poging niet helemaal een mislukking. Ik ving iets op, te vergelijken met een vaag gezoem. Ik moest daar even over nadenken voor ik besefte dat ik het algemene gevoel van de geesten van alle mensen aan boord van het Aurorisch schip opving. Dat zachte zoemen moest ik filtreren uit de meer op de voorgrond tredende gevoelens die van ons eigen schip kwamen... een moeilijke taak.'
'Vrijwel onmogelijk zou ik denken, vriend Giskard.'
'Zoals je zegt, vrijwel onmogelijk, maar het lukte mij met grote moeite. Maar hoe ik ook probeerde, afzonderlijke geesten kon ik niet onderscheiden... Toen mevrouw Gladia op Baleybol tegenover een publiek van massa's mensen stond, nam ik een wilde warboel waar van een enorme wirwar van geesten, maar het lukte me hier en daar een ogenblik persoonlijke geesten uit te pikken. Nu was dat niet zo.' Giskard zweeg, als verzonken in de herinnering aan die gewaarwording.
'Ik stel me voor,' zei Daneel, 'dat dit vergelijkbaar is met de manier waarop we onder de enorme aantallen sterren de afzonderlijke waarnemen, wanneer ze betrekkelijk dichtbij zijn. Maar van een ver melkwegstelsel kunnen we geen afzonderlijke sterren zien, alleen een vaag lichtende nevel.'
'Dat lijkt me een goede vergelijking, vriend Daneel... En toen ik me spitste op dat gedempte, verre zoemen leek het me dat het doortrokken was van een vage angst. Ik was er niet zeker van, maar ik wist wel dat ik er gebruik van moest proberen te maken. Ik had nog nooit een poging gedaan om iets zo ver weg te beïnvloeden, of iets zo elementairs als alleen gezoem; maar wanhopig probeerde ik die angst op te voeren, al was het maar een beetje. Ik weet niet of dat gelukt is.'
'Het Aurorische vaartuig is weggevlucht. Het moet succes gehad hebben.'
'Niet per se. Misschien was het schip ook gevlucht als ik niets had gedaan.'
Daneel leek in gedachten verloren. 'Mogelijk. Als de gezagvoerder zo overtuigd was dat het op de vlucht zou slaan...'
'Aan de andere kant weet ik niet zeker of die overtuiging wel een redelijke grond had. Ik scheen iets te ontdekken dat een mengeling was van gevoelens van vrees en eerbied voor Aarde. De overtuiging die ik waarnam leek sterk op het vertrouwen dat ik heb aangetroffen bij kleine kinderen tegenover hun beschermer, ouder of geen ouder. Ik had het idee dat de gezagvoerder geloofde dat hij in de buurt van Aarde, door de invloed van Aarde, niet kon verliezen. Ik zou niet zeggen dat dat gevoel nu direct onlogisch was, maar het voelde in elk geval niet rationeel aan.'
'Daar moet je wel gelijk in hebben, vriend Giskard. De gezagvoerder heeft bij gelegenheid in ons bijzijn op eerbiedige manier over Aarde gesproken. Aangezien Aarde het welslagen van een actie niet daadwerkelijk door een mystieke kracht kan beïnvloeden, is het heel goed mogelijk dat jij jouw invloed met succes hebt aangewend. Daarenboven-'
Giskards ogen gloeiden dof. 'Waaraan denk je, vriend Daneel?'
'Ik dacht aan de stelling dat een bepaald persoon concreet is, en de mensheid abstract. Toen je dat vage zoemen van het Aurorisch schip waarnam, nam je niet een individu waar maar een deel van de mensheid. Zou je, als je op de juiste afstand van Aarde was en als het achtergrondgeluid gering genoeg was, het gezoem van de geestelijke activiteit van de hele menselijke bevolking van Aarde waar kunnen nemen? En, bij uitbreiding, is het niet voorstelbaar dat er in de Melkweg als geheel een gezoem heerst van de geestelijke activiteit van de gehele mensheid? In welke zin is de mensheid dan een abstractie? Het is iets dat je aan kunt wijzen. Denk daaraan in verband met de Nulde Wet en je zult zien dat deze uitbreiding van de Wetten van de robotica gerechtvaardigd is... gerechtvaardigd door je eigen ervaring.'
Er volgde een lange stilte, en eindelijk zei Giskard, zo traag alsof het uit hem getrokken werd: 'Vriend Daneel, misschien heb je gelijk. En toch, als we nu gaan landen op Aarde met een Nulde Wet die we mogelijk kunnen toepassen, weten we nog niet hoe we hem moeten gebruiken. Het schijnt ons op het moment, dat de crisis die Aarde bedreigt iets te maken heeft met een fusieversterker, maar voor zover we weten is er op Aarde niets van betekenis waarop een fusieversterker iets uit kan richten. Wat gaan we op Aarde dan doen?'
'Dat weet ik nog niet,' zei Daneel treurig.
83 * Geluid!... Gladia luisterde verbijsterd. Het deed geen pijn aan haar oren. Het was geen geluid van tegen elkaar slaande vlakken. Het was geen doordringend gegil, of geraas, of gebonk, of iets anders waar een klanknabootsing voor bestaat. Het was zachter, niet zo indringend, het steeg en daalde en had een bepaalde onregelmatigheid, en het hield nooit op.
D.G. keek hoe ze luisterde, waarbij ze haar hoofd dan weer zus hield en dan weer zo, en zei: 'Ik noem het het Gonzen van de Stad, Gladia.'
'Houdt het nooit op?'
'Nee, nooit, maar wat had je dan verwacht? Heb je nooit buiten gestaan en gehoord hoe de wind ritselt in de bladeren, en er insecten tsjirpen en vogels fluiten en water ruist? Dat houdt ook nooit op.'
'Dat is iets anders.'
'Niet waar. Dat is hetzelfde. Dat geluid hier is gedreun van machines vermengd met allerlei lawaai dat mensen maken, maar in wezen is het precies hetzelfde als de niet-menselijke natuurlijke geluiden van buiten. Aan buiten ben je gewend, daar hoor je het geluid dus niet. Hier ben je niet aan gewoon, dus hoor je het en je vindt het waarschijnlijk onaangenaam. Aardlingen horen het niet, behalve in die zeldzame gevallen dat ze net van het land komen, en dan begroeten ze het met blijdschap. Morgen hoor jij het ook niet meer.'
Gladia keek nadenkend om zich heen vanaf haar plekje op een balkonnetje. 'Wat een massa gebouwen!'
'Zeg dat wel. Bouwsels, alle kanten op, kilometers ver. En ook naar boven en naar onder. Dit is niet zomaar een stad als op Aurora of Baleybol. Dit is een Stad met een hoofdletter, zoals ze alleen op Aarde bestaan.'
'Dit zijn de Stalen Holen,' zei Gladia, 'dat weet ik. We zijn ondergronds, hè?'
'O, zeker ja. Ik moet je zeggen dat het mij ook tijd heeft gekost om de eerste keer dat ik op Aarde kwam te wennen aan dit soort dingen. Waar je in de Stad ook komt, het geeft de aanblik van een druk stadstafereel. Trottoirs en straten en etalages en massa's volk, en het zachte licht overal van fluorescentielampen waardoor alles er uitziet of het baadt in zacht zonlicht zonder schaduw - maar het is geen zonlicht, en ik weet niet of boven, op het land, de zon werkelijk schijnt of dat het bewolkt is, of dat er helemaal geen zon is en dit stuk van Aarde in nacht en duisternis is gehuld.'
'Dat maakt de Stad opgesloten. De mensen ademen elkaars lucht.'
'Dat doen we toch al, overal, op elke planeet.'
'Niet zoals hier.' Ze snoof. 'Het stinkt.'
'Elke planeet stinkt. Elke Stad op Aarde stinkt anders. Daar raak je aan gewend.'
'Wil ik dat wel? Hoe komt het dat de mensen niet stikken?'
'Prima luchtverversing.'
'Wat gebeurt er als die defect raakt?'
'Dat komt niet voor.'
Gladia keek weer om zich heen en zei: 'Alle gebouwen zitten vol balkonnen.'
'Dat is een teken van stand. Maar weinig mensen hebben een woning aan de buitenkant, en dan willen ze er ook van profiteren. De meeste Stedelingen hebben een binnenwoning zonder ramen.'
Gladia huiverde. 'Afschuwelijk!' Toen: 'Hoe heet deze Stad, D.G.?'
'New York. Het is de voornaamste Stad, maar niet de grootste. In dit werelddeel zijn Mexico City en Los Angeles de grootste, en ook in andere werelddelen zijn Steden groter dan New York.'
'Waarom is New York dan de belangrijkste Stad?'
'Om de gewone reden. De planetaire overheid is hier gevestigd. De Verenigde Naties.'
'Naties?' Triomfantelijk stak ze haar vinger naar D.G. 'Aarde is verdeeld in diverse onafhankelijke politieke eenheden. Hè?'
'Precies. Tientallen. Maar dat was voor het hyperruimtereizen - de voor-hyperse tijd. Maar ze hebben hun eigen naam gehouden. Dat is het heerlijke van Aarde. De geschiedenis is erin neergeslagen. Alle andere planeten zijn nieuw, oppervlakkig. Alleen Aarde is de mensheid, in haar wezen.' D.G. sprak met een dof gefluister en ging weer de kamer in. Die was niet groot en de aankleding was sober.
'Waarom is er hier niemand?' vroeg Gladia teleurgesteld.
D.G. lachte. 'Maak je geen zorgen, liefste. Als je drukte en aandacht wilt, kun je dat krijgen. Maar ik heb ze gevraagd ons een tijdje met rust te laten. Ik wil een beetje rust en vrede, en jij ook, denk ik. Wat mijn mannen betreft, zij moeten het schip parkeren, schoonmaken, voorraden aanvullen, hun vrome plichten doen...'
'Vrouwen?'
'Nee, dat bedoel ik niet, al denk ik dat die er straks wel aan te pas zullen komen. Met vrome plichten bedoel ik dat er op Aarde nog godsdienst is en dat geeft de mannen troost, op een of andere manier. Tenminste hier op Aarde. Hier schijnt dat meer betekenis te hebben.'
'Nou,' zei Gladia met een zekere minachting. 'Neergeslagen geschiedenis, zeg dat wel... Denk je dat we het gebouw uit kunnen en een ommetje maken?'
'Gladia, ik geef je de raad daar nu niet aan te beginnen. Daar krijg je kans genoeg voor als de ontvangsten beginnen.'
'Maar dat is zo formeel. Kunnen we de ontvangsten niet overslaan?'
'Geen sprake van. Je hebt op Baleybol zo je best gedaan een heldin te worden, dat je dat op Aarde ook moet zijn. Maar aan die ontvangsten komt een eind en als je ervan bekomen bent nemen we een gids en gaan de Stad echt bekijken.'
'Krijgen we moeilijkheden als we de robots meenemen?' Ze maakte een gebaar naar ze; ze stonden aan de andere kant van de kamer. 'Als ik met jou op het schip ben wil ik wel zonder, maar als ik tussen een menigte vreemden ben voel ik me veiliger als ze erbij zijn.'
'Daneel is beslist geen probleem. Hij is zelf een held. Hij was de collega van de stamvader, en kan voor een mens doorgaan. Maar Giskard is onmiskenbaar een robot en mag in theorie niet binnen de Stad komen; in dit geval hebben ze een uitzondering gemaakt en ik hoop dat die blijft gelden... Maar wel jammer dat we hier moeten wachten en niet naar buiten kunnen.'
'Ik geloof dat ik me nu toch nog niet bloot wil stellen aan al dat lawaai,' zei Gladia.
'Nee nee. Ik bedoel niet die openbare pleinen en straten. Ik had je graag meegenomen door de galerijen in dit gebouw. Er zijn er letterlijk kilometers van en ze vormen op zichzelf een stukje Stad: winkelcentra, restaurants, schouwburgen, privés, liften, passages enzovoort. Op één verdieping van één gebouw van één Aardse Stad is meer kleur en afwisseling dan op een hele Kolonieplaneet of Ruimtewereld.'
'Ik zou denken dat iedereen verdwaalt.'
'Natuurlijk niet. Iedereen kent hier zijn eigen buurt, net als overal. En zelfs vreemdelingen hoeven alleen maar de bordjes te volgen.'
'Ik denk dat het lichamelijk heel goed is voor de mensen, al dat geloop dat ze moeten doen,' zei Gladia onzeker.
'En maatschappelijk ook. Altijd zijn er mensen in de galerijen en het is de gewoonte dat je bij iedereen die je kent blijft staan en wat met hem praat, en zelfs wie je niet kent groet je. Lopen hoef je eigenlijk niet eens. Voor het verticaal vervoer zijn er overal liften. De hoofdgalerijen zijn passages, die bewegen voor horizontaal vervoer. Buiten het gebouw is natuurlijk een aanvoerweg naar het snelwegenstelsel. Dat is pas iets. Daar ga je ook op.'
'Ik heb ervan gehoord. Ze hebben stroken waar je overheen loopt en die nemen je telkens sneller mee, of langzamer, als je van de ene naar de volgende gaat. Dat zou ik niet kunnen. Dat moet je mij maar niet vragen.'
'Natuurlijk kun jij dat,' zei D.G. hartelijk. 'Ik zal je helpen. Desnoods draag ik je; het vereist alleen maar wat oefening. Van de Aardlingen doen kleuters het zelfs en oude mensen met een stok. Ik moet bekennen dat Kolonisten er niet zo handig mee zijn. Ik ben zelf ook geen toonbeeld van soepele elegantie, maar ik red me, en jou lukt dat ook.'
Gladia liet een diepe zucht. 'Nou, als het moet zal ik het proberen, maar ik zal je zeggen, D.G., schat, we moeten vannacht een redelijk stille kamer hebben. Ik wil dat dat stadsgegons gedempt wordt.'
'Daar kan zeker wel voor gezorgd worden.'
'En ik wil niet eten in de restaurants.'
D.G. keek onzeker. 'We kunnen het wel zo regelen dat ze hier eten brengen, maar het zou echt goed voor je zijn om aan het Aardse openbare leven mee te doen. Ten slotte ben ik bij je.'
'Na een tijdje misschien, D.G., maar niet meteen; en ik wil voor mezelf een vrouwenprivé.'
'O nee, dat kan onmogelijk. In alle kamers die wij krijgen is een waskom met een lampetkan, omdat wij aanzien hebben, maar als je echt in bad of onder de douche wilt moet je net doen als de massa. Er is een vrouw die je de gang van zaken uitlegt en je krijgt een cel of wat ze daar hebben. Je hoeft je niet te generen. Elke dag van het jaar moeten Kolonistenvrouwen het gebruik van de privés leren... En je krijgt er nog plezier in, Gladia. Er is me verteld dat er in de vrouwenprivé veel activiteit en plezier is. In de mannenprivé mag daarentegen geen woord gesproken worden. Doodsaai.'
'Wat vreselijk allemaal,' mompelde Gladia. 'Hoe kun je tegen al die onbeslotenheid?'
'Op een dichtbevolkte planeet maak je van de nood een deugd,' zei D.G. luchtig. 'Onbekend maakt onbemind... Wil je nog meer spreekwoorden?'
'Nou nee,' zei Gladia.
Ze zag er terneergeslagen uit en D.G. legde een arm om haar schouder. 'Kom, het is lang niet zo erg als je denkt. Dat beloof ik je.'
84 * Het was niet echt een nachtmerrie, maar Gladia was dankbaar dat haar eerdere ervaring op Baleybol haar een voorproefje had gegeven van die ware oceaan van mensen hier. Hier in New York waren de mensenmassa's veel groter dan ze op de Kolonieplaneet gezien had, maar anderzijds was ze hier beter afgescheiden van de menigte dan toen.
De overheidsfunctionarissen wilden blijkbaar dolgraag met haar gezien worden. Er was een stilzwijgende, beleefde strijd gaande om een plek zo dicht bij haar dat ze op de intergolf kwamen. Dat zonderde haar niet alleen af van de menigte aan de andere kant van het politiecordon, maar ook van D.G. en haar twee robots. Bovendien had ze de last van een soort hoffelijk gedrang, dat niet persoonlijk was maar alleen met de camera te maken had.
Ze hoorde schier talloze toespraken aan, allemaal kort gelukkig, zonder echt te luisteren. Nu en dan glimlachte ze vriendelijk in het wilde weg, en liet zonder uitzondering naar alle kanten haar ingeplante tanden zien. In een terreinwagen reed ze stapvoets kilometers gaanderij door, terwijl de trottoirs vol stonden met ontelbare opeengepakte mensen, die als zij voorbijkwam juichten en zwaaiden. Ze vroeg zich af of ooit een Ruimteling door de Aardlingen zo bewierookt was, en ze was er stellig van overtuigd dat zij absoluut de eerste was.
Op een bepaalde plek kreeg ze in de verte een groep mensen in het oog die dicht om een intervisiescherm stonden, en even kreeg ze een duidelijk beeld van zichzelf te zien. Zij luisterden, dat wist ze, naar een opname van haar toespraak op Baleybol, en ze vroeg zich af op hoeveel plaatsen voor hoeveel mensen dat nu werd afgedraaid, en hoe vaak het sindsdien al was afgedraaid en nog afgedraaid zou worden, en of ze daar op de Ruimtewerelden wel iets van wisten. Zou ze in de ogen van de Aurorische bevolking een verraadster zijn en zou deze ontvangst als een bewijs daarvoor beschouwd worden?
Misschien was ze het, en misschien zagen ze haar zo, en het kon haar niet schelen. Zij had haar taak voor vrede en verzoening, en zonder klagen zou zij die volgen waar hij haar bracht... zelfs in de ongelooflijke orgie van het gemeenschappelijk baden en het schrijnend onbewuste lichaamsvertoon die morgen in de vrouwenprivé. - Nou, ze had niet veel te klagen.
Ze kwamen op een van de snelwegen waar D.G. het over had gehad, en met onverholen schrik keek ze naar de eindeloze slang van passagierswagens die voorbijging... voorbijging... voorbijging; allemaal propvol mensen die zaken moesten doen die niet wachten konden op de stoet of die het domweg niet kon schelen, en die plechtig keken naar de menigte en de optocht zolang ze in hun zicht bleven.
Toen schoot de terreinwagen onder de snelweg door, via een soort tunnel die precies zo was als de gaanderij boven - de Stad was een en al tunnel - en dook aan de andere kant weer op.
Tenslotte kwam er een eind aan de optocht bij een groot openbaar gebouw dat gelukkig fraaier was dan de eindeloos herhaalde blokken wooneenheden van de Stad.
Binnen was er weer een ontvangst, waarbij alcoholische dranken en allerlei hapjes werden geserveerd. Kieskeurig bedankte Gladia overal voor. Wel duizend mensen krioelden door elkaar en een eindeloos aantal van hen wilde met Gladia praten. Er was blijkbaar gezegd dat ze haar geen hand mochten geven, maar onwillekeurig deden sommigen dat toch en dan probeerde Gladia zonder te aarzelen even twee vingers op die hand te leggen en ze dan terug te trekken.
Na een tijdje ging een stel vrouwen naar de dichtstbijzijnde privé en een van hen volgde een kennelijk sociaal ritueel door Gladia te vragen of ze mee wilde. Gladia hoefde niet, maar ze zou wel een lange avond voor de boeg hebben en het kon op een later tijdstip gênant zijn even weg te moeten.
In de privé klonk het gebruikelijke opgewonden gelach en gebabbel, en Gladia onderwierp zich aan de eisen van de toestand en deed de ervaring van die morgen nog eens over; ze maakte gebruik van de voorzieningen in een smal hokje met aan weerszijden een afscheiding, maar aan de voorkant niet. Niemand leek het erg te vinden en Gladia probeerde zich voor te houden dat ze zich aan de plaatselijke gebruiken moest aanpassen. Er was in elk geval goed geventileerd en het was er smetteloos schoon.
Naar Daneel en Giskard werd de hele tijd niet omgekeken. Gladia begreep dat dat uit beleefdheid was. Binnen de Stadsgrenzen mochten er geen robots meer komen, ook al waren er buiten op het land miljoenen. De aandacht vestigen op de aanwezigheid van Daneel en Giskard zou betekenen, een wettelijk probleem te berde brengen. Het was makkelijker om ze tactvol te negeren.
Toen het banket begon zaten ze samen met D.G. rustig aan een tafel, niet ver van het podium. Op het podium zat Gladia, die maar weinig at en zich afvroeg of ze er dysenterie van zou krijgen. D.G., misschien niet al te vereerd met zijn benoeming tot robotoppasser, bleef onrustig Gladia's kant uit kijken en van tijd tot tijd stak zij haar hand op en glimlachte tegen hem.
Giskard, die Gladia even waakzaam gadesloeg, kreeg onder dekking van het constante, onophoudelijke achtergrondgeluid van bestek en geroezemoes, de kans om heel zachtjes tegen Daneel te zeggen: 'Vriend Daneel, er zijn hier hoge functionarissen aanwezig. Een of meer daarvan weten misschien iets wat voor ons van belang is.'
'Mogelijk, vriend Giskard. Kun jij mij door je vermogens in dat opzicht de weg wijzen?'
'Nee, de geestelijke achtergrond geeft geen enkel bepaald gevoel van belang prijs. Zo nu en dan een flits van de mensen in de buurt zegt mij ook niets. Toch ben ik zeker dat het hoogtepunt van de crisis snel nadert, zelfs nu we hier zitten nietsdoen.'
'Ik zal proberen te doen wat collega Elijah gedaan zou hebben,' zei Daneel ernstig. 'Het tempo verhogen.'
85 * Daneel at niets. Hij bekeek met kalme ogen de verzameling mensen en vond degene die hij zocht. Rustig stond hij op en liep naar een andere tafel, zijn ogen gericht op een vrouw die flink zat te bunkeren en toch een vrolijk gesprek op gang hield met de man links van haar. Ze was kort en stevig en had kort haar waar duidelijk grijs in zat. Haar gezicht was wel niet jong, maar leuk.
Daneel wachtte tot het gesprek even stil zou vallen, maar toen dat niet gebeurde zei hij, niet zonder moeite: 'Mag ik u even storen, mevrouw?'
Ze keek naar hem op, verbaasd en duidelijk ontstemd. 'Ja,' zei ze bits, 'wat is er?'
'Mevrouw,' zei Daneel, 'neemt u mij deze storing niet kwalijk, maar kunt u mij toestemming geven om even met u te spreken?'
Ze staarde hem aan, trok kort haar wenkbrauwen op, en toen verzachtte zich haar gezicht. 'Uit uw bijzondere beleefdheid zou ik opmaken dat u de robot bent, niet?'
'Ik ben een van de robots van mevrouw Gladia, mevrouw.'
'Ja, de menselijke. Je bent R. Daneel Olivaw.'
'Zo heet ik, mevrouw.'
De vrouw keerde zich naar de man links van haar en zei: 'Excuseer me even. Ik kan deze... robot moeilijk wegsturen.'
De buurman glimlachte onzeker en wijdde zijn aandacht aan zijn bord.
'Als je een stoel hebt, kun je die dan hier halen? Ik wil graag met je praten.'
'Dank u wel, mevrouw.'
Toen Daneel terug was en ging zitten zei ze: 'Je bent toch echt R. Daneel Olivaw, niet?'
'Zo heet ik,' zei Daneel weer.
'Ik bedoel degene die lang geleden samen heeft gewerkt met Elijah Baley. Je bent toch niet een nieuw exemplaar van hetzelfde model? Je bent toch niet R. Daneel iv of zoiets?'
'In de afgelopen twintig decennia is bijna alles aan mij wel vervangen, of zelfs gemoderniseerd of verbeterd, maar mijn positronisch brein is hetzelfde als toen ik op drie verschillende planeten met collega Elijah heb gewerkt, mitsgaders op een ruimteschip. Daar is niets aan veranderd,' zei Daneel.
'Zo!' Ze keek met bewondering naar hem. 'Je bent werkelijk een goed produkt. Als alle robots zo waren had ik er hoegenaamd niets tegen... Waarover wil je met mij praten?'
'Toen u aan mevrouw Gladia werd voorgesteld, voor we gingen zitten, mevrouw, noemde men u de onderminister van Energie, Sophia Quintana.'
'Dat heb je goed onthouden. Dat zijn mijn naam en mijn functie.'
'Heeft die functie betrekking op heel Aarde, of alleen op de Stad?'
'Ik kan je verzekeren dat ik Aards onderminister ben.'
'Dan bent u goed op de hoogte waar het energie betreft?'
Mevrouw Quintana glimlachte. Ze scheen geen bezwaar te hebben tegen vragen. Ze vond het misschien vermakelijk, of ze vond Daneels eerbiedige ernst aantrekkelijk, of alleen al het feit dat een robot zulke vragen stellen kon. Hoe dan ook, ze zei met een glimlach: 'Aan de universiteit van Californië was energie mijn hoofdvak en ik heb er mijn titel in gehaald. Hoe goed ik nog op de hoogte ben weet ik eigenlijk niet. Ik heb al te vele jaren voor de regering gewerkt, en ik kan u verzekeren dat dat veel van je geest vergt.'
'Maar de praktische kanten van de huidige energievoorziening van Aarde kent u toch goed, nietwaar?'
'Ja. Dat moet ik bekennen. Wil je daar iets over weten?'
'Er is iets wat mijn nieuwsgierigheid prikkelt, mevrouw.'
'Nieuwgierigheid? Bij een robot?'
Daneel boog zijn hoofd. 'Wanneer een robot ingewikkeld genoeg is kan hij zich bewust zijn van iets in hem dat gegevens zoekt. Dit komt overeen met wat volgens mijn waarneming bij mensen "nieuwsgierigheid" genoemd wordt en ik ben zo vrij hetzelfde woord te gebruiken met betrekking tot mijn eigen gewaarwordingen.'
'Heel redelijk. Waar ben je nieuwsgierig naar, R. Daneel? Mag ik je zo noemen?'
'Ja, mevrouw. Ik heb begrepen dat de energievoorziening van Aarde afkomstig is van de zonnekrachtstations in een geostationaire baan in het evenaarsvlak van Aarde.'
'Dat is juist.'
'Maar vormen die krachtstations de enige energievoorziening van deze planeet?'
'Nee. Ze vormen de belangrijkste maar niet de enige energiebron. In ruime mate wordt gebruik gemaakt van energie uit de inwendinge hitte van de Aarde, van winden, golven, getijden, waterstromen enzovoort. Een ingewikkelde mengeling, en elke soort heeft zijn voordelen. Maar zonne-energie vormt het leeuwendeel.'
'Kernenergie hebt u niet genoemd, mevrouw. Wordt er geen gebruik gemaakt van microfusie?'
Mevrouw Quintana trok haar wenkbrauwen op. 'Ben je daar nieuwsgierig naar, R. Daneel?'
'Ja, mevrouw. Hoe komt het dat er op Aarde geen kernkrachtbronnen zijn?'
'Ze zijn er wel, R. Daneel. Op kleine schaal komt men ze wel tegen. Onze robots - er zijn er heel veel op het land, weet je - gaan op microfusie. Jij niet, overigens?'
'Jawel, mevrouw,' zei Daneel.
'Ook zijn er,' ging ze verder, 'hier en daar microfusiemachines, maar alles bij elkaar niet zoveel.'
'Is het juist, mevrouw Quintana, dat microfusie-energiebronnen gevoelig zijn voor de invloed van een fusieversterker?'
'O zeker. Natuurlijk. De microfusiekrachtbron explodeert dan, en ik neem aan dat dat gevoelig mag heten.'
'Dan kan iemand met een fusieversterker dus de energievoorziening op Aarde niet ernstig lamleggen.'
Mevrouw Quintana lachte. 'Nee, natuurlijk niet. Op de eerste plaats zie ik iemand nog niet met een fusieversterker rondsjouwen. Zo'n ding weegt tonnen en ik denk niet dat hij door de straten en galerijen van een Stad vervoerd kan worden. En als iemand het probeerde zou dat in het oog lopen. Bovendien, ook al werd een fusieversterker gebruikt, hij zou alleen een paar robots en machines vernietigen voor hij ontdekt en afgezet werd. Er is geen kans, geen ziertje, dat iemand ons zo kan treffen. Ben je nu gerust, R. Daneel?' Het klonk bijna alsof ze hem wegstuurde.
'Er zijn alleen een paar kleinigheden die ik graag opgehelderd zag, mevrouw Quintana. Waarom is er op Aarde geen grote microfusiebron? Op de Ruimtewerelden hangt alles van microfusie aan elkaar. Microfusie is compact, veelzijdig bruikbaar, goedkoop, eist lang niet dat enorme onderhoud, reparatie en vervanging dat satellieten vergen.'
'En zoals je zegt, R. Daneel, het is gevoelig voor fusieversterkers.'
'En zoals u zegt, mevrouw Quintana, fusieversterkers zijn te zwaar en omvangrijk om van veel nut te zijn.'
Mevrouw Quintana knikte met een brede glimlach. 'R. Daneel, je bent heel intelligent,' zei ze. 'Ik had nooit gedacht dat ik hier ooit aan tafel zo'n discussie zou voeren met een robot. Jullie Aurorische robots zijn heel knap - te knap, want ik zie er tegenop deze discussie voort te zetten. Mijn plaatsje in de regering zou op de tocht komen. Weet je, wij hebben een sage over een robot, genaamd Stephen Byerley, die een hoge overheidsfunctie bekleedde.'
'Dat moet puur bedenksel zijn, mevrouw Quintana,' zei Daneel ernstig. 'Op geen van de Ruimtewerelden zijn er robots in overheidsfuncties. Wij zijn gewoon... robots.'
'Een opluchting dat te horen, dus dan ga ik maar door. De kwestie van het verschil in energiebronnen heeft een historische basis. In de tijd dat het hyperruimtereizen werd ontwikkeld hadden wij microfusie; de mensen die de Aarde verlieten hadden dus microfusiebronnen bij zich. Op ruimteschepen was het onmisbaar, net als op planeten, in de generaties dat ze werden aangepast aan bewoning door mensen. Het kost vele jaren om genoeg zonnekrachtstations te bouwen, en de emigranten hielden het liever op microfusie dan zo'n werk te ondernemen. Zo was het indertijd met de Ruimtelingen, en zo is het nu met de Kolonisten.
Maar op de Aarde werden microfusie en ruimtelijke zonne-energie globaal tegelijk ontwikkeld en ze kwamen allebei meer en meer in zwang. Tenslotte konden we kiezen, microfusie of zonnekracht, of allebei natuurlijk. We kozen voor zonnekracht.'
'Dat lijkt me vreemd, mevrouw Quintana,' zei Daneel. 'Waarom niet allebei?'
'Die vraag is niet zo moeilijk te beantwoorden, R. Daneel. In de voor-hyperse tijd had de Aarde ervaring opgedaan met een primitieve vorm van kernenergie, en dat was geen prettige ervaring. Toen de tijd kwam om te kiezen tussen zonne-energie en microfusie beschouwden de Aardlingen microfusie als een vorm van kernenergie en wezen die van de hand. Andere planeten, waar ze geen rechtstreekse ervaringen hadden met die primitieve vorm van kernenergie, hadden geen reden om afwijzend te staan tegenover microfusie.'
'Mevrouw, mag ik vragen wat die primitieve vorm van kernenergie is, waar u het over hebt?'
'Uraniumsplitsing,' zei mevrouw Quintana. 'Heel iets anders dan microfusie. Splitsing houdt in het splijten van zware kernen, zoals van uranium. Microfusie houdt in het samenvoegen van lichte kernen, zoals van waterstof. Maar allebei zijn het vormen van kernenergie.'
'Ik neem aan dat uranium de brandstof is voor splitsingstoestellen.'
'Ja, of andere zware kernen als die van thorium of plutonium.'
'Maar uranium en die andere zijn uiterst zeldzame metalen. Kunnen die een maatschappij die splitsing gebruikt blijven voorzien?'
'Op andere planeten zijn deze elementen zeldzaam. Op de Aarde zijn ze niet direct alledaags, maar echt zeldzaam zijn ze toch ook niet. Uranium en thorium komen in de aardkorst verspreid in kleine hoeveelheden vrij veel voor, en op sommige plekken in grotere.'
'En zijn er nu op Aarde splitsingskrachttoestellen, mevrouw?'
'Nee,' zei mevrouw Quintana bondig. 'Nergens, in geen enkele vorm. De mensen zouden nog liever olie of zelfs hout verbranden dan uranium splijten. In de beschaafde omgang is het woord "uranium" zelfs al taboe. Als je een mens, een Aardling was zou je mij deze vragen niet stellen en ik zou je een ander antwoord geven.'
Daneel hield aan. 'Maar weet u het zeker, mevrouw? Is er geen geheim toestel dat op splijting werkt en dat vanwege de staatsveiligheid-'
'Nee, robot,' zei mevrouw Quintana en fronste haar voorhoofd. 'Zo'n toestel is er niet, zeg ik je. Geen een!'
Daneel stond op. 'Ik dank u, mevrouw, en ik vraag u excuus uw tijd in beslag genomen te hebben en een blijkbaar zo gevoelig onderwerp te hebben aangesneden. Als u er geen bezwaar tegen hebt zal ik nu gaan.'
Mevrouw Quintana wuifde achteloos met haar hand. 'Graag gedaan, R. Daneel.' Ze keerde zich weer naar haar buurman, in de veilige zekerheid dat op de Aarde de mensen in de drukte nooit probeerden een gesprek van anderen af te luisteren, of als ze dat deden, het nooit ofte nimmer bekenden. 'Stel je voor,' zei ze, 'een discussie over energie met een robot!'
Daneel ging terug naar zijn oorspronkelijke plaats en zei zachtjes tegen Giskard: 'Niets, vriend Giskard. Niets bruikbaars.' En treurig voegde hij eraan toe: 'Misschien heb ik de verkeerde vragen gesteld. Collega Elijah had de juiste wel geweten.'