Deel 3 * Baleybol
8 - De Kolonieplaneet
34 * Het schip van D.G. was weer in de ruimte, omringd door de eeuwige onveranderlijkheid van het luchtledige. Voor Gladia, die maar moeilijk de spanning aankon van het idee dat er plotseling nog een gelastigde kon komen met nog een versterker, geen minuut te vroeg. Het feit dat als dat gebeurde, het een snelle dood zou betekenen, dood zijn voor je het wist, bood geen geruststelling. Die spanning verpestte een heerlijke douche en andere opkikkertjes.
Pas toen ze daadwerkelijk waren opgestegen en het zachte, verre zoemen van de protonenstralers klonk kon ze gaan slapen. Vreemd, dacht ze terwijl het bewustzijn weg begon te glijden, dat ze zich in de ruimte veiliger kon voelen dan op de wereld van haar jeugd, dat ze van Solarië de tweede keer nog opgeluchter wegging dan de eerste.
Maar ja, Solarië was niet meer de wereld van haar jeugd. Het was een wereld zonder mensen, bewaakt door vertekende karikaturen van mensen: mensachtige robots die spotten met de zachtmoedige Daneel en de bedachtzame Giskard.
Tenslotte sliep ze - en terwijl ze sliep praatten Daneel en Giskard, die over haar waakten, weer met elkaar.
'Vriend Giskard,' zei Daneel, 'ik ben er wel zeker van dat jij die gelastigde hebt vernietigd.'
'Ik kon onmogelijk anders, vriend Daneel. Het was puur toeval dat ik op tijd kwam, want ik was helemaal gericht op het zoeken naar mensen, en ik vond er geen. Ik zou ook niet begrepen hebben wat dat alles betekende als ik de woede en de wanhoop van mevrouw Gladia niet had opgevangen. Die merkte ik van een afstand, en ik rende er op af, net op tijd. In dat opzicht heeft mevrouw Gladia inderdaad de toestand gered, tenminste voor zover het gaat over het bestaan van de kapitein en van jou. Het schip had ik toch nog gered, geloof ik, ook al was ik voor jou te laat gekomen.' Hij zweeg even en zei: 'Vriend Daneel, ik had het hoogst onbehaaglijk gevonden als ik te laat was gekomen om je te redden.'
'Ik dank je, vriend Giskard,' zei Daneel op een ernstige, formele toon. 'Ik ben vergenoegd dat je niet geremd werd door het menselijk uiterlijk van de gelastigde. Dat vertraagde mijn reacties, zoals mijn uiterlijk de hare vertraagden.'
'Vriend Daneel, haar verschijning deed me niets omdat ik haar denkpatroon waarnam. Dat was zo beperkt en zo heel anders dan het hele scala van mensenpatronen dat ik geen enkele moeite had haar te doorzien. Ze was zo duidelijk niet-menselijk dat ik meteen in actie kwam. Ik was me zelfs pas bewust wat ik deed toen het al gebeurd was.'
'Dat had ik al gedacht, vriend Giskard, maar ik wilde het bevestigd zien om misverstand te voorkomen. Ik kan dus aannemen dat je geen onbehagen hebt nu je een schijn-mens gedood hebt?'
'Nee, want het was een robot.'
'Het lijkt mij dat ik, als ik erin geslaagd was haar te doden, moeilijkheden gekregen zou hebben met de vrije positronen-stroom, hoezeer ik ook besefte dat het een robot was.'
'Het uiterlijk van een mens kan men niet negeren, vriend Daneel, wanneer dat het enige is om rechtstreeks te beoordelen. De schijn is zoveel directer dan het beredeneerde. Alleen omdat ik de opbouw van haar geest kon waarnemen en me daarop concentreren, kon ik haar lichamelijke opbouw negeren.'
'Hoe denk je dat de gelastigde zich gevoeld zou hebben als ze ons had vernietigd, afgaande op de opbouw van haar geest?'
'Zij had een uitermate strenge opdracht gekregen, en in haar circuits bestond geen twijfel dat jij en de kapitein volgens haar definitie geen mensen waren.'
'Maar mevrouw Gladia zou ze ook vernietigd hebben.'
'Dat kunnen we niet weten, vriend Daneel.'
'Als ze dat gedaan had, vriend Giskard, was ze dan blijven leven? Zou je dat weten?'
Giskard bleef een hele tijd zwijgen. 'Ik had niet genoeg tijd om het geestpatroon te bestuderen. Ik weet niet hoe ze gereageerd had als ze mevrouw Gladia had gedood!'
'Als ik me voorstel dat ik de gelastigde ben,' - Daneels stem trilde en werd iets dieper, 'lijkt het me dat ik een mens zou kunnen doden om het leven te redden van een ander mens die om een of andere reden noodzakelijker gered moest worden. Maar het zou moeilijk zijn en schadelijk. Een mens te doden om iets te vernietigen dat ik niet als mens beschouw, dat zou ondenkbaar zijn.'
'Ze dreigde alleen maar. Ze voerde haar dreigement niet uit.'
'Zou ze dat gekund hebben, vriend Giskard?'
'Hoe kunnen we dat weten als we haar opdracht niet kennen?'
'Had die opdracht de Eerste Wet zo opzij kunnen dringen?'
'Dit hele gesprek is je erom te doen geweest, begrijp ik,' zei Giskard, 'om deze vraag te stellen. Ik geef je de raad niet verder te gaan.'
'Ik zal het voorwaardelijk stellen, vriend Giskard,' zei Daneel koppig. 'Wat niet als feit tot uitdrukking mag komen, kan toch als fantasie geuit worden. Indien een opdracht afgeperkt kon worden met definities en voorwaarden; indien de opdracht specifiek genoeg gemaakt kon worden op een manier die krachtig genoeg was; zou het dan mogelijk zijn een mens te doden met een doel dat minder dwingend is dan het redden van het leven van een ander mens?'
'Ik weet het niet,' zei Giskard vlak, 'maar ik vermoed dat het zou kunnen.'
'Maar indien je vermoeden juist zou zijn, zou dat inhouden dat onder heel bepaalde omstandigheden de Eerste Wet buiten werking gesteld kan worden. Dan zou de Eerste Wet, en de andere Wetten dus zeker, praktisch krachteloos gemaakt kunnen worden. De Wetten, zelfs de Eerste, zouden dan niet absoluut zijn, maar afhankelijk van de omschrijving van robotontwerpers.'
'Genoeg, vriend Daneel,' zei Giskard. 'Ga niet verder.'
'Maar er is nog een stap, vriend Giskard,' zei Daneel. 'Collega Elijah zou die stap ook gedaan hebben.'
'Hij kon dat. Hij was een mens.'
'Ik moet het proberen. Indien de Wetten van de robotica, zelfs de Eerste, niet absoluut zijn, en indien mensen ze kunnen veranderen, zouden wij ze dan niet, onder de juiste omstandigheden, misschien zelf kunnen ver-' Hij zweeg.
'Ga niet verder,' zei Giskard slapjes.
Een zachte brom vertroebelde Daneels stem toen hij zei: 'Ik ga niet verder.'
Het bleef lange tijd stil. Het kostte heel wat voor de positronische circuits van de beide robots weer werkten zonder storing.
Eindelijk zei Daneel: 'Een andere gedachte. De gelastigde was niet alleen een gevaar vanwege haar opdrachten, maar ook vanwege haar verschijning. Mij remde het af en denkelijk de gezagvoerder ook, en het kan mensen misleiden en op een dwaalspoor brengen zoals ik, onbedoeld, merkte bij Niss, lader eerste klas. Hij was er zich blijkbaar aanvankelijk niet van bewust dat ik een robot was.'
'En wat blijkt daaruit, vriend Daneel?'
'Op Aurora is op het Robotisch Instituut onder leiding van dr. Amadiro een aantal mensachtige robots gebouwd, nadat ze van dr. Fastolfe de ontwerpen gekregen hadden.'
'Dat is bekend.'
'Wat is er met die mensachtige robots gebeurd?'
'Het project mislukte.'
'Dat is bekend,' zei Daneel op zijn beurt. 'Maar het is geen antwoord op mijn vraag. Wat is er met die mensachtige robots gebeurd?'
'We mogen aannemen dat ze vernietigd zijn.'
'Die veronderstelling hoeft niet per se juist te zijn. Zijn ze daadwerkelijk vernietigd?'
'Dat zou het enige zinnige zijn. Wat moet je anders met een mislukking?'
'Hoe weten we dat de mensachtige robots een mislukking waren, behalve doordat niemand ze meer ziet?'
'Zou dat niet genoeg zijn, dat ze zijn weggehaald en vernietigd?'
'Ik zei niet: "en vernietigd", vriend Giskard. Dat weten we niet. We weten alleen dat ze zijn weggehaald.'
'Dan moeten het dus wel mislukkingen zijn.'
'En als het geen mislukkingen waren, zou er dan geen reden kunnen zijn om ze weg te halen?'
'Ik kan er geen bedenken, vriend Daneel.'
'Denk nog eens na vriend Giskard. We spreken nu toch over mensachtige robots, die naar wij nu denken zuiver vanwege hun mensachtige aard gevaarlijk zouden kunnen zijn. In een voorgaand gesprek tussen ons scheen het ons toe dat er op Aurora een plan gesmeed werd om de Kolonisten drastisch, definitief, in één klap te verslaan. We kwamen tot de conclusie dat die plannen gericht moesten zijn tegen Aarde. Is dat juist, tot zover?'
'Ja, vriend Daneel.'
'Zou het dan niet kunnen zijn dat dr. Amadiro in het brandpunt zit van dit plan? Zijn hekel aan Aarde is de afgelopen twintig decennia zonneklaar geworden. En wanneer dr. Amadiro een aantal mensachtige robots heeft gebouwd, waar zouden die dan heen gestuurd zijn als ze weggehaald zijn? Bedenk, als Solarische robotici de Drie Wetten kunnen verdraaien, kunnen Aurorische dat ook.'
'Wil je daarmee zeggen, vriend Daneel, dat die mensachtige robots wel eens naar Aarde gestuurd kunnen zijn?'
'Precies. Om daar de Aardlingen door hun menselijke verschijning te misleiden en dr. Amadiro's aanslag op Aarde mogelijk te maken.'
'Daar heb je geen bewijs voor.'
'Niettemin is het mogelijk. Overdenk de stappen van deze redenering.'
'Als dat zo was moesten we naar Aarde. We moesten daar heen om de ramp op een of andere manier af te wenden.'
'Inderdaad, vriend Giskard.'
'Maar we kunnen niet gaan als mevrouw Gladia niet gaat, en dat is niet waarschijnlijk.'
'Wanneer jij de gezagvoerder ertoe kunt bewegen met zijn schip naar Aarde te gaan, zou mevrouw Gladia geen keus hebben en mee moeten.'
'Dat kan ik niet zonder hem kwaad te doen,' zei Giskard. 'Hij is vastbesloten naar zijn eigen planeet, Baleybol, terug te gaan. We moeten als dat kan hem naar Aarde laten reizen nadat hij op Baleybol gedaan heeft wat hij van plan is.'
'Nadien kan het te laat zijn.'
'Daar kan ik niets aan doen. Ik mag een mens geen kwaad doen.'
'Wanneer het te laat is... Vriend Giskard, bedenk eens wat dat zou betekenen.'
'Dat kan ik niet bedenken. Ik weet alleen dat ik een mens geen kwaad kan doen.'
'Dan kan de Eerste Wet niet volstaan, en moeten we-'
Hij kon niet verder en de beide robots vervielen in een hulpeloos zwijgen.
35 * Hoe dichter het schip Baleybol naderde hoe scherper de planeet in beeld kwam. Gladia keek aandachtig in de beeldkijker van haar hut; het was de eerste keer dat ze een Kolonieplaneet zag.
Toen D.G. haar verteld had over de omweg die ze gingen maken, had ze bezwaren gemaakt, maar D.G. had die met een lachje van tafel geveegd. 'Wat wilt u dan, vrouwe? Ik moet dat wapen van uw volk' - met een lichte nadruk op 'uw' - 'naar mijn volk slepen. En ik moet ze ook verslag uitbrengen.'
'De vergunning om me mee te nemen naar Solarië hebt u van de Aurorische Raad gekregen op voorwaarde dat u me terugbrengt,' zei Gladia kil.
'Daar is geen sprake van, vrouwe. Informeel is zoiets misschien afgesproken, maar er staat niets van op papier. Geen formele overeenkomst.'
'Een informele afspraak zou mij en elk beschaafd mens binden, D.G.'
'Dat is dan mooi, mevrouw Gladia, maar wij koopvaarders houden ons aan geld en aan wettelijke overeenkomsten waar een handtekening onder gezet is. Ik zou onder geen enkele omstandigheid een geschreven overeenkomst schenden of weigeren iets te doen waarvoor ik betaald ben.'
Gladia's kin kwam omhoog. 'Is dat een wenk dat ik u betalen moet om weer naar huis te kunnen?'
'Vrouwe!'
'Kom kom, D.G., die namaak-verontwaardiging is aan mij verspild. Als ik op uw planeet gevangen gehouden word, zeg het dan, en zeg me waarvoor. Vertel me waar ik aan toe ben.'
'U bent mijn gevangene niet, en dat wordt u ook niet. Ik zal ook die ongeschreven afspraak nakomen. Ik breng u naar huis - later. Maar eerst moet ik naar Baleybol, en u moet mee.'
'Waarom moet ik mee?'
'De mensen van mijn wereld zullen u willen zien. U bent de Solarische heldin. U hebt ons gered. U kunt ze niet de kans weigeren zich hees te schreeuwen voor u. Bovendien was u de beste vriendin van onze stamvader.'
'Wat weten ze daarvan - of menen ze te weten?' vroeg Gladia schril.
D.G. grijnsde. 'Niets in uw nadeel, dat verzeker ik u. U bent een sage, en die zijn groter dan het leven - al moet ik bekennen dat een sage al vlug groter is dan u, vrouwe - en veel edeler. Onder normale omstandigheden zou ik u niet op onze wereld willen, want die sage kunt u niet waarmaken. U bent niet lang genoeg, niet mooi genoeg, niet koninklijk genoeg. Maar als het verhaal van Solarië bekend wordt, dan voldoet u opeens aan alle eisen. Misschien willen ze u niet eens meer laten gaan. U moet denken dat we het over Baleybol hebben, de planeet waar het verhaal van de stamvader ernstiger wordt opgevat dan waar ook - en dat u daar een rol in speelt.'
'Een mooie smoes van u om mij gevangen te houden.'
'Ik beloof u, dat doe ik niet. En ik beloof u dat ik u thuis zal brengen... wanneer ik het kan, wanneer ik het kan.'
Maar Gladia bleef niet zo verontwaardigd als ze meende dat ze mocht zijn. Ze wilde graag zien hoe een Kolonieplaneet er uitzag, en ten slotte was dit de wereld van Elijah Baley zelf. Zijn zoon had haar gesticht. Zelf had hij er zijn laatste decennia doorgebracht. Op Baleybol waren zijn gedachtenissen: de naam van de planeet, zijn nakomelingen, zijn sage.
Ze keek dus naar de planeet... en dacht aan Elijah.
36 * Aan het kijken had ze weinig en ze voelde zich teleurgesteld. Door het wolkendek dat om de planeet hing was weinig te zien. Vanuit haar betrekkelijk geringe ruimtevaartervaring leek het haar, dat de wolkenmantel dikker was dan gewoonlijk bij bewoonde planeten. Ze zouden nu binnen een paar uur landen,en-
Het signaallampje flitste aan en Gladia drukte haastig op de wacht-knop. Een ogenblik later drukte ze op de binnen-knop.
D.G. kwam glimlachend binnen. Komt het niet goed uit, vrouwe?'
'O, best,' zei Gladia. 'Ik moest alleen mijn handschoenen aantrekken en mijn neusdoppen indoen. Ik zou ze eigenlijk de hele tijd moeten dragen, maar ik word ze moe, en op de een of andere manier maak ik me niet zo druk meer om infectie.'
'Gewenning kweekt verachting, vrouwe.'
'Laten we het geen verachting noemen,' zei Gladia, die tot haar eigen verbazing glimlachte.
'Bedankt,' zei D.G. 'We gaan weldra landen, mevrouw, en ik heb u een overpak meegebracht dat zorgvuldig ontsmet is en in deze plastic zak zit, zodat het daarna met geen Kolonistenhand meer is aangeraakt. Het is gemakkelijk aan te trekken. Het zal u geen moeite kosten, en u zult merken dat het alles bedekt behalve neus en ogen.'
'Speciaal voor mij, D.G.?'
'Nee nee, vrouwe. We dragen allemaal zulke dingen als we in dit jaargetijde buiten zijn. In onze hoofdstad is het nu winter, en het is er koud. We wonen op een vrij koude wereld, een dik wolkendek, veel neerslag; sneeuw, vaak.'
'Ook in de tropische streken?'
'Nee, daar is het meestal heet en droog. Maar de bevolking zit meest bij elkaar in de koudere streken. Wij vinden het prettig. Het is verkwikkend en stimulerend. De zeeën, waar Aardse soorten in zijn uitgezet, zijn zo vruchtbaar dat vis en andere dieren zich overdadig vermenigvuldigen. Er is dus geen voedselgebrek, ook al is de landbouw beperkt en zullen we nooit de graanschuur van de Melkweg worden... De zomers zijn kort, maar heel warm, en dan liggen de stranden vol; maar u zou er niet veel aan vinden, want wij hebben een sterk taboe tegen naakt.'
'Het lijkt een merkwaardig klimaat.'
'Een kwestie van de verdeling van land en zee, van een planeetbaan die wat excentrischer is dan gewoonlijk, en nog zo'n paar dingen. Eerlijk gezegd verdiep ik me daar nooit in.' Hij haalde zijn schouders op. 'Ik interesseer me er niet zo voor.'
'U bent koopvaarder. Ik denk dat u niet zo vaak op uw planeet bent.'
'Dat is zo, maar ik ben geen koopvaarder om hier weg te zijn. Ik vind het hier fijn. Maar misschien zou ik het hier niet zo fijn vinden als ik er méér was. Als we het zo bekijken, dient het zware klimaat van Baleybol een belangrijk doel: het bevordert de handel. Baleybol brengt mensen voort die de zee afschuimen op voedsel, en er zit een zekere overeenkomst tussen het varen op zee en in de ruimte. Ik zou denken dat minstens een derde van alle koopvaarders die door de ruimte zwalken mensen van Baleybol zijn.'
'U bent in een bijzonder uitgelaten stemming, D.G.,' zei Gladia.
'O ja? Volgens mij heb ik gewoon goede zin. En met reden. En die hebt u ook.'
'Zo?'
'Dat is toch duidelijk? We zijn heelhuids van Solarië gekomen. We kennen het Solarische gevaar precies. We hebben een ongewoon wapen in handen gekregen dat interessant moet zijn voor onze strijdmacht. En u wordt de heldin van Baleybol. De autoriteiten zijn in grote lijnen al op de hoogte van het gebeurde en willen u graag begroeten. U bent trouwens ook de heldin van dit schip. Bijna iedereen heeft aangeboden u dit overpak te brengen. Ze willen u allemaal van dichtbij zien, zich om zo te zeggen baden in uw aura.'
'Dat is andere koek,' zei Gladia droog.
'Zeer zeker. Niss - die kerel die het tegen Daneel moest afleggen-'
'Ik herinner het me, D.G.'
'Hij wil dolgraag zijn excuses maken. En zijn vier makkers meebrengen om ook hun excuses te maken. En om de man die zo'n onbehoorlijk voorstel deed, een schop te geven, waar u bij bent. Het is geen kwade kerel, vrouwe.'
'O, dat zal wel niet. Zegt u hem maar dat het vergeven is en vergeten. En als u het zo wilt regelen, zal ik... zal ik hem voor ik van boord ga een hand geven, en misschien een paar anderen ook. Maar ze mogen niet om mij heen dringen.'
'Dat begrijp ik, maar ik kan niet geranderen dat er in Baleystad - zo heet de hoofdstad van Baleybol - geen gedrang zal zijn. Het is niet mogelijk bepaalde overheidsfunctionarissen te verhinderen een politiek slaatje te slaan uit uw aanwezigheid, waarbij zij dan naar alle kanten glimmen en buigen.'
'Josafat! Zou uw stamvader zeggen.'
'Zegt u dat niet als we geland zijn, mevrouw. Die uitdrukking is aan hem voorbehouden. Het wordt als onbetamelijk beschouwd om het te zeggen... Er komen toespraken, huldigingen, allerlei onbeduidende formaliteiten. Het spijt me, vrouwe.'
'Voor mij hoeft het niet,' zei ze nadenkend, 'maar er zal wel niets aan te doen zijn.'
'Nee, vrouwe.'
'Hoe lang gaat dat duren?'
'Tot ze het moe worden. Een paar dagen misschien, maar er zit een zekere afwisseling in.'
'En hoe lang blijven we op deze planeet?'
'Tot ik het moe word. Het spijt me, vrouwe, maar ik heb veel te doen... moet overal heen... vrienden opzoeken...'
'Vrouwen beminnen.'
'Ach, het menselijk tekort,' zei D.G. breed grijnzend.
'Het scheelt niets of u staat te kwijlen.'
'Een zwakheid. Ik kan er niet toe komen te kwijlen.'
Gladia glimlachte. 'U bent niet direct een slaaf van het nuchtere verstand, wel?'
'Dat heb ik ook nooit gezegd. Maar afgezien daarvan moet ik ook rekening houden met vervelende dingen, zoals met het feit dat officieren en bemanning hun familie en vrienden willen zien, wat bijslapen, en een beetje passagieren... En rekening houdende met de wensen van onbezielde voorwerpen: het schip moet gerepareerd, opgeknapt, schoongemaakt, vol-getankt. Zulke grapjes.'
'En hoeveel tijd kosten die grapjes?'
'Maanden misschien wel. Wie zal het zeggen?'
'En wat doe ik al die tijd?'
'U kunt de planeet bezichtigen; uw horizonten verwijden.'
'Maar uw planeet is nu niet direct de toeristische attractie van de Melkweg.'
'Dat niet, maar we zullen proberen u prettig bezig te houden.' Hij keek op zijn horloge. 'Nog een ding, vrouwe. Zeg niets over uw leeftijd.'
'Waarom zou ik dat doen?'
'Het zou zijdelings ter sprake kunnen komen. U moet misschien ergens een paar woorden zeggen, en dan zou u bijvoorbeeld zeggen: "In de meer dan drieëntwintig decennia van mijn leven ben ik nog nooit zo blij geweest iemand te zien, als nu de mensen van Baleybol." Als u de neiging krijgt zoiets te zeggen - doe het niet.'
'Goed. Ik ben trouwens in geen geval van plan te overdrijven... Maar als het zomaar een kwestie van nieuwsgierigheid is, waarom dan niet?'
'Het is voor hen domweg beter niet te weten hoe oud u bent.'
'Maar dat weten ze toch, niet? Ze weten dat ik de vriendin van uw stamvader was, en ze weten hoe lang hij al dood is. Of menen ze dat ik' - en ze keek hem strak aan - 'een verre nakomelinge ben van de Gladia?'
'Nee nee, ze weten wie u bent en hoe oud, maar ze weten het alleen met hun hersens.' Hij tikte tegen zijn hoofd. 'En bij weinig mensen werken die, zoals u misschien hebt opgemerkt.'
'Dat heb ik. Zelfs op Aurora.'
'Mooi. Ik zou niet willen dat de Kolonisten in dit opzicht een uitzondering vormden. Nou, u ziet eruit als' - tactvol zweeg hij even - 'veertig, vijfenveertig misschien, en zo ervaren ze u in hun buik, waar het denkapparaat van de gemiddelde mens zetelt. Als u ze uw ware leeftijd niet onder de neus duwt.'
'Maakt het echt verschil?'
'Of het verschil maakt? Kijkt u eens, de gemiddelde Kolonist wil geen robots. Hij houdt niet van robots en verlangt er niet naar. In dat opzicht willen we verschillen van Ruimtelingen. Maar lang leven, dat is iets anders. Veertig decennia is heel wat meer dan tien.'
'Er zijn er niet veel die echt de veertig halen.'
'En bij ons halen er maar weinig de tien. Wij prediken het voordeel van kort leven: kwaliteit tegenover kwantiteit, snellere ontwikkeling, een steeds veranderende wereld - maar niets maakt de mensen echt blij dat ze er tien leven terwijl ze zich inbeelden dat ze er veertig konden leven. Op zeker punt gooit die propaganda haar eigen glazen in, en kun je er maar beter over zwijgen. Ze krijgen niet vaak Ruimtelingen te zien, dat kunt u zich wel voorstellen, dus hebben ze zelden de kans te kniezen over het feit dat Ruimtelingen er jong en krachtig uitzien, zelfs al zijn ze twee keer zo oud als de oudste Kolonist die ooit bestaan heeft. Aan u kunnen ze dat zien, en als ze erover nadenken brengt ze dat van hun stuk.'
'Zal ik eens een toespraak houden om ze precies te vertellen wat dat betekent, veertig decennia?' zei Gladia bitter. 'Zal ik ze eens zeggen hoevele jaren je de lente van de hoop overleeft, om van vrienden en kennissen nog maar te zwijgen. Zal ik ze zeggen hoe weinig kinderen en gezin betekenen, de eindeloze rij echtgenoten, en het verwarde gedoe met liaisons tussendoor en tijdens. Hoe de tijd komt dat je alles gezien hebt wat je zien wilt, gehoord wat je horen wilt, dat je merkt dat het onmogelijk is iets nieuws te denken, dat je niet meer weet wat ontdekken betekent of opwinding, dat je jaar na jaar leert hoeveel erger verveling kan worden ?'
'Dat zouden de Baleyers niet geloven. Ik geloof het ook niet. Voelen de Ruimtelingen zich zo, of verzint u dat?'
'Het enige wat ik zeker weet is hoe ik mezelf voel, maar ik heb anderen weg zien kwijnen, hun karakter zien verzuren, hun ambities zien inkrimpen en hun onverschilligheid uitdijen naarmate ze ouder werden.'
D.G. kneep zijn lippen samen en keek ernstig. 'Is het zelfmoordcijfer onder de Ruimtelingen hoog? Dat heb ik nooit gehoord.'
'Het is praktisch nul.'
'Maar dat klopt niet met wat u zegt.'
'Denk eens na! Wij zijn omringd met robots die erop gespitst zijn ons in leven te houden. We kunnen onszelf onmogelijk doden met al die alerte en actieve robots steeds om ons heen. Ik denk dat het bij niemand van ons opkomt om een poging te wagen. Ik zou er zelf niet aan denken, al was het alleen maar om wat ik al mijn huishoudrobots aan zou doen, en vooral Daneel en Giskard.'
'Ze leven niet echt, weet u. Ze hebben geen gevoelens.'
Gladia schudde haar hoofd. 'Dat zegt u alleen omdat u nooit met ze geleefd hebt... Ik denk in elk geval dat u het verlangen naar een langer leven onder uw mensen overschat. U weet hoe oud ik ben, u ziet mij, en toch doet het u niets.'
'Omdat ik overtuigd ben dat de Ruimtewerelden allengs ten onder zullen gaan, dat de Kolonieplaneten de hoop vormen voor de toekomst van de mensen, en dat juist de eigenschap kort te leven daar de garantie voor is. Nu ik hoor wat u net zei ben ik er, aangenomen dat het allemaal waar is, des te zekerder van.'
'Wees maar niet al te zeker. Jullie kunnen je eigen onoverwinnelijke problemen maken, als u ze niet al hebt.'
'Dat is zeker mogelijk, vrouwe, maar nu moet ik weg. Het schip glijdt al af om te landen, en ik moet heel intelligent naar de computer staan kijken die dat regelt, anders gelooft niemand meer dat ik de gezagvoerder ben.'
Hij vertrok en zij bleef een tijdje somber en afwezig zitten en plukte aan het plastic van het overpak. Op Aurora was ze tot een gevoel van evenwicht gekomen, tot een manier om het leven kalm te laten verstrijken. Maaltijd na maaltijd, dag na dag, jaargetijde na jaargetijde was het voorbijgegaan en de rust had haar bijna afgesloten van het saaie wachten op het enige avontuur dat er nog was, het laatste: de dood.
En nu was ze naar Solarië geweest en dat had herinneringen gewekt aan een lang vervlogen kindertijd op een lang vervlogen wereld; dat had die rust verstoord, voorgoed misschien, en nu stond ze dus bloot aan de verschrikking van het leven dat doorging.
Wat kon in de plaats komen voor die verdwenen rust?
Ze zag de dof gloeiende ogen van Giskard op zich gezicht, en zei: 'Giskard, hier moet je me bij helpen.'
37 * Het was koud. De hemel was grauw bewolkt en in de lucht glinsterde heel dun vallende sneeuw. Over de grond wervelden vlekken poedersneeuw, wegschietend voor de koude wind, en buiten de landingsplaats zag Gladia verre hopen sneeuw.
Hier en daar stonden groepen mensen bij elkaar, door een dranghek op een afstand gehouden. Allemaal droegen ze een overpak, van verschillende modellen en kleuren, en ze leken allemaal op te bollen en de mensheid te maken tot een menigte vormeloze dingen met ogen. Sommigen droegen een oogplaat die doorzichtig blonk voor hun gezicht.
Gladia drukte haar omsloten hand tegen haar gezicht. Behalve haar neus had ze het warm genoeg. Het overpak sloot niet alleen de kou buiten, maar scheen zelf ook warmte uit te stralen. Ze keek achter zich. Daneel en Giskard, allebei in een overpak, waren binnen bereik. Eerst had ze bezwaren gemaakt. 'Ze hebben geen overpak nodig. Ze zijn niet kougevoelig.'
'O, vast niet,' had D.G. gezegd, 'maar u zegt dat u ze overal bij u wilt hebben, en Daneel daar zomaar in de kou laten zitten, dat gaat niet. Dat lijkt tegennatuurlijk. En we moeten ook geen vijandigheid oproepen door te duidelijk te laten zien dat u robots hebt.'
'Ze moeten weten dat ik robots bij me heb, en Giskards gezicht verraadt hem, ook in een overpak.'
'Weten wel,' zei D.G., 'maar de kans is groot dat ze er niet aan denken als ze daar niet toe gedwongen worden... Laten we ze maar niet dwingen.' Nu wenkte D.G. haar in een terreinwagen met doorzichtig dak en wanden. 'Als we onderweg zijn zullen ze naar u willen kijken, vrouwe,' zei hij met een glimlach.
Gladia ging aan de ene kant zitten en D.G. stapte aan de andere kant in. 'Ik ben mede-held,' zei hij.
'Vindt u dat prettig?'
'O ja. Het betekent een premie voor de bemanning en voor mij misschien promotie. Daar zeg ik geen nee tegen.'
Ook Daneel en Giskard stapten in en gingen tegenover de twee mensen in hun stoel zitten. Daneel zat tegenover Gladia en Giskard tegenover D.G.
Voor hen stond een ondoorzichtige terreinwagen, en achter hen was een rij van een stuk of tien. Er klonk gejuich en er stak een woud van zwaaiende armen op uit de verzamelde menigte. D.G. glimlachte en zwaaide terug, en gaf Gladia een wenk hetzelfde te doen. Ze zwaaide heel nonchalant. Het was warm in de wagen en haar neus was niet meer verkleumd. 'Die ramen glinsteren akelig,' zei ze. 'Kan daar iets aan gedaan worden?'
'Kunnen wel,' zei D.G., 'maar we doen het niet. Het is het onopvallendste krachtveld dat we kunnen maken. Daar buiten staan enthousiaste mensen, en ze zijn gefouilleerd, maar er kan iemand met een wapen doorheen gekomen zijn, en we willen niet dat u iets overkomt.'
'U bedoelt dat iemand een aanslag op mij zou doen?'
Daneels ogen gleden over de menigte aan de ene kant van de wagen, die van Giskard over de andere kant.
'Niet waarschijnlijk, vrouwe, maar u bent een Ruimteling en Kolonisten hebben een hekel aan Ruimtelingen. Er zijn er misschien die ze haten met zo'n allesoverheersende haat dat ze in u alleen de Ruimteling zien... Maar maakt u zich geen zorgen. Ook al zou iemand het proberen, waar weinig kans op is zoals ik al zeg, dan lukt het hem niet.'
De rij wagens kwam in beweging, allemaal tegelijk, heel geleidelijk.
Van verbazing kwam Gladia half omhoog. 'Wie rijdt er?' vroeg ze.
'De wagens gaan volledig op een computer,' zei D.G. 'Ruimtelingenwagens niet, neem ik aan?'
'Wij hebben robots om te rijden.'
D.G. bleef wuiven en Gladia deed vanzelf mee. 'Wij niet,' zei hij.
'Maar een computer is in wezen niets anders dan een robot.'
'Een computer heeft niets mensachtigs en dringt zich niet in je aandacht. Wat er technisch ook voor overeenkomsten mogen zijn, psychologisch zijn ze totaal verschillend.'
Gladia keek naar het land en vond het benauwend kaal. Al was het dan winter, er was iets verlatens in de verspreide, bladerloze struiken en in de weinige bomen, die er zo verstard en mistroostig uitzagen dat ze alleen maar de dood benadrukten die alles in zijn greep leek te hebben.
D.G. zag hoe somber ze keek; hij bracht het in verband met haar blik die nu hier-, dan daarheen schoot en zei: 'Nu lijkt het niet veel, vrouwe. Maar in de zomer is het wel wat. Er zijn grasvlakten, boomgaarden, graanakkers...'
'En bossen?'
'Echte wouden niet. We zijn een groeiende wereld; hij moet nog gevormd worden. We hebben eigenlijk pas iets meer dan anderhalve eeuw gehad. De eerste stap was lapjes grond ontginnen voor de oorspronkelijke Kolonisten en ingevoerd zaad zaaien. Toen hebben we vis en allerlei soorten ongewervelden uitgezet in de oceaan, waarbij we ons best deden een evenwichtige ecologie op te bouwen. Dat is niet zo moeilijk als het zeewater een geschikte samenstelling heeft. Zo niet, dan is de planeet niet bewoonbaar zonder uitgebreide chemische aanpassing, en dat is nog nooit echt uitgeprobeerd, al zijn er wel allerlei plannen voor ontwikkeld... En tenslotte proberen we het land tot bloei te brengen, en dat gaat altijd moeilijk, en langzaam.'
'Is het op alle Kolonieplaneten zo gegaan?'
'Zo gaat het. Er is nog geen een echt klaar. Baleybol is de oudste, en wij zijn nog niet klaar. Over nog een paar eeuwen zijn de Kolonieplaneten rijk en vol leven, op land en in zee... maar dan zijn er al veel nog jongere werelden die zich de eerste fasen door worstelen. Ik ben ervan overtuigd dat de Ruimtewerelden dezelfde weg hebben gevolgd.'
'Vele eeuwen geleden, en sneller denk ik. Wij hadden robots tot hulp.'
'Het lukt ons wel,' zei D.G. kortaf.
'En het inheemse leven, de planten en dieren die zich hier ontwikkeld hebben voor er mensen kwamen?'
D.G. haalde zijn schouders op. 'Niet van betekenis. Kleine, zwakke dingen. De geleerden stellen daar natuurlijk belang in, zodat dat leven nog steeds bestaat in speciale aquaria, botanische tuinen, dierenparken. Er zijn afgelegen wateren en enorme gebieden die nog niet zijn omgeschakeld en waar het inheemse leven nog in het wild bestaat.'
'Maar die wildernissen worden op de duur allemaal omgeschakeld?'
'Dat hopen we.'
'Hebt u niet het gevoel dat deze planeet eigenlijk toebehoort aan die onbetekenende kleine zwakke dingen?'
'Nee, zo sentimenteel ben ik niet. De planeet en het hele heelal behoren aan het intellect. Daar zijn de Ruimtelingen het mee eens. Waar is het inheemse leven van Solarië? Of van Aurora?'
De rij wagens die vanaf de ruimtehaven was voortgekronkeld, kwam nu op een vlak, bestraat terrein waarop verschillende lage koepelbouwsels te zien waren.
'Het Hoofdstadplein,' zei D.G. zacht. 'Hier klopt het officiële hart van de planeet. Hier zijn de overheidskantoren, hier komt de Planetaire Kamer bijeen, hier is het Bestuurshuis, enzovoort.'
'Het spijt me, D.G., maar erg indrukwekkend is het niet. Dit zijn kleine, oninteressante gebouwen.'
D.G. glimlachte. 'U ziet alleen hier en daar een stuk dak, vrouwe. De gebouwen zelf zijn ondergronds gelegen - allemaal met elkaar verbonden. Het is eigenlijk een geheel en het groeit nog steeds uit. Het is een stad op zich. Samen met het omringende woongebied vormt het Baleystad.'
'Willen jullie uiteindelijk alles ondergronds hebben? De hele stad? De hele wereld?'
'Jazeker, de meesten van ons zien uit naar een ondergrondse wereld.'
'Op Aarde zijn ook ondergrondse steden, heb ik begrepen.'
'Dat is zo, vrouwe. De zogenaamde Stalen Holen.'
'Doen jullie dat hier dan na?'
'Het is geen gewoon nadoen. We verwerken er onze eigen ideeën in en- We staan stil, vrouwe, en ze kunnen ons elk moment vragen uit te stappen. Ik zou de sluitingen van het overpak maar goed dichtdoen als ik u was. Het gefluit 's winters van de wind op het Plein is befaamd.'
Dat deed Gladia, al zat ze wel te friemelen toen ze probeerde de randen van de sluitingen bij elkaar te trekken. 'Geen gewoon nadoen, zegt u.'
'Nee. We ontwerpen onze ondergrond, rekening houdende met het weer. Omdat hier het weer over het geheel harder is dan op Aarde moet de bouw hier iets anders. Als er goed gebouwd wordt kost het bijna geen energie om het geheel in de zomer koel en in de winter warm te houden. Ja, in zekere zin houden we het 's winters voor een deel warm met de warmte die 's zomers is opgeslagen, en 's zomers koel met de kou van de vorige winter.'
'En de luchtverversing?'
'Daar gaat wat spaargeld in zitten, maar niet alle. Het werkt, vrouwe, en op een dag zijn onze bouwwerken even goed als de Aardse. Dat is natuurlijk het uiteindelijke doel: Baleybol tot een tweede Aarde te maken.'
'Ik wist niet dat Aarde zo bewonderenswaardig was dat men haar na wilde maken,' zei Gladia luchtig.
D.G. keek haar strak aan. 'Maakt u niet zulke grappen, vrouwe, tegenover Kolonisten - en ook niet tegenover mij. Over Aarde maakt men geen grappen.'
'Het spijt me, D.G.,' zei Gladia. 'Het was niet grof bedoeld.'
'Dat kon u niet weten, maar nu weet u het. Kom, laten we uitstappen.'
Geluidloos gleed de zijdeur van de wagen open en D.G. keerde zijn stoel en stapte uit. Toen stak hij een hand uit om Gladia te helpen en zei: 'U gaat de Planetaire Kamer toespreken, weet u, en elke overheidsfunctionaris die de kans krijgt zal naar binnen glippen.'
Gladia, die haar hand uitstak om die van D.G. vast te pakken en die de koude wind al pijnlijk in haar gezicht voelde, trok opeens terug. 'Ik een toespraak houden? Daar was me niets van gezegd.'
D.G. keek verbaasd. 'Ik dacht dat u dat wel had begrepen.'
'Nou, dat heb ik niet. En toespraken houden kan ik niet. Zoiets heb ik nog nooit gedaan.'
'Maar u moet. Het is niets engs. Gewoon een paar woorden zeggen na een paar lange, saaie welkomstredes.'
'Maar wat kan ik toch zeggen?'
'Dat hoeft niets bijzonders te zijn, echt niet. Gewoon vrede en liefde en bla-bla-bla... Geef ze een halve minuut. Ik zal wel wat voor u neerkrabbelen als u wilt.'
En Gladia stapte de wagen uit met de robots achter haar aan. Haar hoofd tolde.