4 - Nog een nazaat

15 * Na het pijnlijke gesprek met Mandamus probeerde Gladia zich te ontspannen - en dat deed ze zo fanatiek dat ze alle ontspanning verjoeg. Ze had alle ramen van haar slaapkamer gematteerd en de kamer afgesteld op een warm, vriendelijk windje met het zachte geritsel van blaadjes en nu en dan in de verte het lieflijk gekweel van een vogel. Toen had ze dat veranderd in het geluid van een verre golfslag en had aan de lucht een vage maar onmiskenbare zeegeur toegevoegd.

Het hielp niet. Hulpeloos bleven haar gedachten herhalen wat er gebeurd was en wat er te gebeuren stond. Waarom had ze zoveel gebabbeld tegen Mandamus? Wat ging het hem aan, of Amadiro, of ze Elijah in die omloopbaan bezocht had of niet, en of ze al of niet, en wanneer, een zoon van hem of van een ander had gekregen?

Ze was uit haar evenwicht geraakt door Mandamus' bewering over zijn afkomst, dat was het. In een samenleving waar niemand zich om afkomst of verwantschap bekommerde, behalve om medisch-genetische redenen, wekte het verwarring als het opeens in een gesprek opdook. Dat - en de herhaalde, maar beslist toevallige vermelding van Elijah.

Ze besloot dat ze smoesjes voor zichzelf aan het bedenken was; ongeduldig schoof ze alles opzij. Ze had kwalijk gereageerd en gebabbeld als een kind; meer niet.

En nu kwam die Kolonist.

Het was geen Aardling. Hij was niet op Aarde geboren, daar was ze zeker van, en het was heel goed mogelijk dat hij nooit op Aarde geweest was. Zijn volk woonde misschien op een vreemde planeet waar ze nog nooit van gehoord had, mogelijk al generaties lang.

Dus was hij een Ruimteling, bedacht ze. Ruimtelingen stamden ook van Aardlingen - van vele eeuwen her, maar wat deed dat ter zake? Ruimtelingen leefden lang en die Kolonisten moesten kort leven, maar wat maakte dat voor verschil?

Ook een Ruimteling kon voortijdig sterven door een of ander ongeluk; ze had eens gehoord van een Ruimteling die nog geen zestig was geworden. Ze kon haar volgende bezoeker eigenlijk best beschouwen als een Ruimteling met een vreemd accent.

Maar zo eenvoudig was het niet. De Kolonist zou zichzelf beslist niet als een Ruimteling beschouwen. Het ging er niet om wat je was, maar hoe je jezelf zag. Ze moest hem dus beschouwen als een Kolonist, niet als een Ruimteling.

Maar waren alle mensen niet gewoon mensen, ongeacht hoe je ze noemde: Ruimtelingen, Kolonisten, Auroriërs, Aardlingen? Het bewijs was dat robots ze geen van allen kwaad konden doen. Daneel zou de onbenulligste Aardling even vlot te hulp schieten als de Voorzitter van de Aurorische Raad... en dat betekende...

Ze voelde zich nu wegdrijven en echt ontspannen tot een lichte slaap, toen opeens een gedachte in haar opkwam en door haar geest bleef schieten.

Waarom heette de Kolonist Baley?

Haar geest werd helder en glipte weg uit de zoete windingen der vergetelheid, die haar bijna hadden ingepalmd. Baley - waarom?

Misschien was het onder de Kolonisten een veel voorkomende naam. Het was tenslotte Elijah die het allemaal mogelijk had gemaakt, en voor hen moest hij een held zijn, net als - net als-

Ze kon geen dergelijke held bedenken van de Auroriërs. Wie had de expeditie geleid die oorspronkelijk op Aurora geland was? Wie had de leiding gehad over de veraardsing van de ruwe, nauwelijks leefbare planeet die Aurora toen geweest was? Ze wist het niet.

Was haar onkunde het gevolg van het feit dat ze op Solarië opgevoed was, of hadden de Auroriërs domweg geen stichtingsheld? De eerste expeditie naar Aurora had ten slotte enkel uit Aardlingen bestaan. Pas in latere generaties, toen de levensduur langer werd dank zij de toepassing van geraffineerde biotechniek, waren de Aardlingen Auroriërs geworden. En waarom zouden de Auroriërs daarna helden willen maken van hun verachtelijke voorgangers?

Maar de Kolonisten konden helden maken van Aardlingen. Misschien waren ze nog niet veranderd. Uiteindelijk zouden ze veranderen en dan zouden ze uit gêne Elijah vergeten, maar zolang...

Zo moest het zijn. Waarschijnlijk had de helft van de levende Kolonisten de achternaam Baley aangenomen. Arme Elijah! Iedereen drong zich op zijn schouders en in zijn schaduw. Arme Elijah... lieve Elijah...

En toen viel ze echt in slaap.

 

16 * Het was een te rusteloze slaap om haar kalmte te herstellen, laat staan haar goede zin. Zonder het zelf te weten keek ze lelijk, en als ze in de spiegel gekeken had was ze geschrokken van haar verouderend uiterlijk.

Daneel, voor wie Gladia een mens was, ongeacht leeftijd, uiterlijk of stemming, zei: 'Mevrouw-'

Gladia huiverde even en viel hem in de rede. 'Is de Kolonist er?'

Ze keek op de tijdstreep aan de wand en maakte een snel gebaar, waarop Daneel de verwarming hoger afstelde. Het was een koele dag geweest en de avond zou nog koeler worden.

'Inderdaad, mevrouw,' zei Daneel.

'Waar heb je hem neergezet?'

'In de grote ontvangkamer, mevrouw. Giskard is bij hem en de huishoudrobots zijn allemaal bij de hand.'

'Ik hoop dat ze slim genoeg zijn om te bedenken wat hij wil eten. Ik ken de Kolonistenkeuken niet. En ik hoop dat ze een redelijke poging kunnen doen om aan zijn wensen tegemoet te komen.'

'Ik ben ervan overtuigd, mevrouw, dat Giskard die zaak kundig zal regelen.'

Daar was Gladia wel zeker van, maar ze snoof alleen. Het zou tenminste gesnuif geweest zijn als Gladia iemand was die snoof. Ze vond zelf van niet. 'Ik neem aan,' zei ze, 'dat hij behoorlijk ontsmet is voor hij mocht landen.'

'Hij zou zich niets anders kunnen voorstellen, mevrouw.'

'Maar evengoed draag ik mijn handschoenen en neusdoppen,' zei ze.

Ze kwam uit haar slaapkamer, was zich vaag bewust dat daar huishoudrobots waren en gaf hun een teken een paar nieuwe handschoenen en een vers neusfilter te halen. Elk complex had zijn eigen tekentaal en elke bewoner van een complex leerde zulke tekens aan, zodat hij ze snel en onopvallend kon maken. Van robots werd verwacht dat ze die stille bevelen van hun menselijke meesters opvolgden alsof ze hun gedachten lazen, en het gevolg was dat ze alleen opdrachten van mensen van buiten het complex konden uitvoeren als ze uitdrukkelijk werden uitgesproken.

Iemand van een complex kon niet erger gekwetst worden dan wanneer een robot van dat complex aarzelde een opdracht uit te voeren, of, wat nog erger was, hem verkeerd uitvoerde. Dat betekende dat die mens een slordig teken gemaakt had, of dat het aan de robot lag.

Gladia wist wel dat het de schuld van de mens was, maar dat werd praktisch nooit erkend. De robot werd dan aan een overbodige reactie-analyse onderworpen of ten onrechte te koop aangeboden. Gladia had altijd gedacht dat ze niet in die val van het gekwetste ego zou lopen, maar toch, als ze op dat moment niet haar handschoenen en neusfilter gekregen had, dan zou ze-

Ze hoefde die gedachte niet af te maken. De dichtstbijzijnde robot bracht haar wat ze wilde, nauwgezet en snel. Gladia bracht de neusdoppen aan en snuffelde om te zien of ze goed zaten - ze was niet in de stemming een infectie te riskeren van een akelige kwaal die de omslachtige ontsmettingsbehandeling overleefd had. 'Hoe ziet hij eruit, Daneel?' vroeg ze.

'Hij heeft een normale houding en afmetingen, mevrouw,' zei Daneel.

'Ik bedoel zijn gezicht.' Het was een dwaze vraag. Als hij een familiegelijkenis met Elijah Baley gehad had, zou Daneel het net zo snel gezien hebben als zij, en er iets over gezegd hebben.

'Dat is moeilijk te zegen, mevrouw. Het is niet goed te zien.'

'Wat bedoel je? Hij heeft toch zeker geen masker op, Daneel?'

'In zekere zin wel, mevrouw. Zijn gezicht is overdekt met haar.'

'Haar?' Ze moest lachen. 'Je bedoelt op de manier van de historische stukken op de intervisie? Een baard?' Ze maakte gebaartjes die een pluk haar op de kin en een andere onder de neus aanduidden.

'Zo niet alleen, mevrouw. De helft van zijn gezicht is bedekt.'

Gladia zette grote ogen op en voor het eerst voelde ze zich nieuwsgierig naar hem. Hoe zou een met haar overdekt gezicht er uitzien? Auroriërs - en Ruimtelingen in het algemeen - hadden weinig gezichtsbeharing, en voor zover het er was werd het voor hun twintigste blijvend verwijderd - praktisch in hun kinderjaren.

Soms lieten ze het zitten op de bovenlip. Gladia wist nog dat haar echtgenoot voor hun huwelijk een streepje haar onder zijn neus had. Hij noemde het een snor. Het zag eruit als een verdwaalde, vreemd vervormde wenkbrauw, en toen ze er zich bij neer had gelegd hem als echtgenoot te aanvaarden had ze erop gestaan dat de haarwortels vernietigd zouden worden.

Hij had nauwelijks tegengeprutteld, en pas nu vroeg ze zich voor het eerst af of hij de beharing gemist had. Ze bedacht dat ze in die eerste jaren weleens gezien had dat hij zijn vinger naar zijn bovenlip bracht. Ze had gedacht dat het een zenuwkrabje was van een vage jeuk, en pas nu kwam het bij haar op dat hij had gevoeld naar een snor die voorgoed verdwenen was.

Hoe zou een man er uitzien met een snor over zijn hele gezicht? Als een beer?

Hoe zou het aanvoelen? En als een vrouw ook eens zo behaard was? Ze dacht aan een man en een vrouw die elkaar wilden kussen en moeite hadden eikaars mond te vinden. Ze vond het een grappig idee, schunnig maar ongevaarlijk, en ze lachte hardop. Ze merkte dat haar humeurigheid verdween en ze wilde het monster nu zelfs graag zien.

Ze hoefde tenslotte niet bang voor hem te zijn, zelfs al was zijn gedrag even beestachtig als zijn verschijning. Hij zou geen robot bij zich hebben - Kolonisten leefden immers in een robotloze samenleving - en zij had er wel tien om zich heen. Als het monster ook maar de minste verdachte beweging maakte zou hij in een fractie van een seconde vastgegrepen worden; zelfs als hij boos zijn stem verhief.

Haar goede zin was weer helemaal terug. 'Daneel, breng me naar hem toe,' zei ze.

 

17 * Het monster kwam overeind. Het zei iets dat klonk als 'Godemeddaj frojee.' Het 'goedemiddag' begreep ze meteen, maar het kostte haar even tijd voor ze het laatste woord kon vertalen in 'vrouwe'.

'Goedemiddag,' zei Gladia afwezig. Ze herinnerde zich nog hoe moeilijk het was de Aurorische uitspraak van het Interstellair te volgen, in dat verre verleden toen ze als een bang meisje van de planeet Solarië gekomen was.

Het accent van het monster klonk lomp - of klonk het alleen lomp omdat haar oor er niet aan gewend was? Elijah, herinnerde ze zich, sprak zijn k's en p's stemhebbend uit, en verder sprak hij heel behoorlijk. Maar er waren twintig decennia verstreken, en deze Kolonist kwam niet van Aarde. In afzondering veranderde een taal.

Gladia was met haar gedachten maar voor een deel bij het taalprobleem. Ze staarde naar zijn baard. Hij leek absoluut niet op de baarden die de spelers in historische stukken droegen. Dat leken altijd plukken, hier wat, daar wat, die er geplakt en glanzend uitzagen. De baard van de Kolonist was anders. Hij bedekte gelijkmatig, dik en dicht wangen en kin. Hij was donkerbruin, iets lichter en golvender dan het haar op zijn hoofd en minstens vijf centimeter langer, schatte ze; overal even lang.

Hij bedekte niet zijn hele gezicht, wat een teleurstelling was. Zijn voorhoofd was afgezien van de wenkbrauwen helemaal kaal, net als zijn neus en de stukken onder zijn ogen. Ook zijn bovenlip was kaal, maar beschaduwd, alsof daar iets nieuws begon te groeien. Vlak onder de onderlip zat ook nog een kaal strookje, waar de nieuwgroei niet zo sterk was en vooral in het midden zat.

Aangezien allebei de lippen volkomen kaal waren was het Gladia duidelijk dat kussen geen probleem zou zijn. Ze wist dat staren onbeleefd was, maar evengoed staarde ze. 'U hebt, lijkt me, het haar rond uw lippen weggehaald,' zei ze.

'Ja, vrouwe.'

'Waarom, als ik vragen mag?'

'Dat mag u vragen. Om hygiënische redenen. Ik wil niet dat er eten in het haar blijft zitten.'

'U schraapt het af, niet? Ik zie dat het weer groeit.'

'Ik gebruik een elektrische scheerder. Het kost me na het opstaan vijftien seconden.'

'Waarom laat u het niet verwijderen, dan bent u ervan af.'

'Misschien wil ik het weer aan laten groeien.'

'Waarom?'

'Om esthetische redenen, vrouwe?'

Nu verstond Gladia het woord niet. Het klonk als 'azetisch' of misschien 'ascetisch'.

'Pardon?' zei ze.

'Ik kan er genoeg van krijgen er zo uit te zien,' zei de Kolonist, 'en weer haar op mijn bovenlip laten groeien. Sommige vrouwen houden daarvan, weet u, en' - de Kolonist probeerde bescheiden te kijken, wat niet lukte - 'ik heb een mooie snor als ik hem laat groeien.'

Opeens begreep ze het woord. 'O, esthetisch,' zei ze.

De Kolonist lachte, liet mooie witte tanden zien en zei: 'U praat ook grappig, vrouwe.'

Gladia zette een hooghartig gezicht, maar dat smolt weg in een glimlach. De juiste uitspraak was een kwestie van plaatselijke afspraak. 'Daarover gesproken, u moest mij eens horen met mijn Solarisch accent. Dan zou het zijn: "estitische raidinin".' Met een eindeloos rollen van de r.'

'Ik ben op plaatsen geweest waar ze een beetje zo spreken. Het klinkt barbaars,' en hij liet de twee r' s in het laatste woord enorm rollen.

Gladia grinnikte. 'U doet het met de tongpunt. Het moet met de zijkanten. Alleen een Solariër kan het goed.'

'Misschien kunt u het me leren. Zo'n koopvaarder als ik, die overal geweest is, hoort allerlei verdraaide taal.' Weer probeerde hij met de r's te rollen, verslikte zich een beetje en kuchte.

'Ziet u. Uw amandelen raken in de knoop en daar komt u nooit uit.' Ze staarde nog steeds naar zijn baard en nu kon ze haar nieuwsgierigheid niet langer bedwingen. Ze stak er haar hand naar uit.

De Kolonist schrok en week achteruit; toen begreep hij haar bedoeling en bleef stilzitten. Gladia's hand, bijna onzichtbaar geschoeid, lag licht op de linkerkant van zijn gezicht. Het dunne plastic dat haar vingers bedekte verminderde haar gevoeligheid niet, en ze merkte dat het haar zacht en veerkrachtig was. 'Hij is mooi,' zei ze, kennelijk verbaasd.

'Hij wordt allerwegen bewonderd,' zei de Kolonist grijnzend.

'Maar ik kan hier niet de hele dag aan u staan plukken,' zei ze. Ze negeerde zijn voorspelbare 'Van mij mag u,' en vroeg: 'Hebt u mijn robots gezegd wat u wilt eten?'

'Vrouwe, ik heb ze gezegd wat ik u nu ook zeg: wat het gemakkelijkst is. Ik ben het afgelopen jaar op zo'n twintig planeten geweest, en elk heeft zijn eigen keuken. Een koopvaarder leert alles eten wat niet uitgesproken giftig is. Ik heb liever een Aurorisch maal dan dat u het eten van Baleybol namaakt.'

'Baleybol?' vroeg Gladia scherp en er kwam weer een rimpel op haar voorhoofd.

'Genoemd naar de leider van de eerste expeditie naar die planeet, de eerste Kolonistenplaneet. Ben Baley.'

'Zoon van Elijah Baley?'

'Ja,' zei de Kolonist en veranderde meteen van onderwerp; hij keek neer op zichzelf en zei enigszins kregelig: 'Hoe kunt u hier die kleding toch verdragen... zo glad en dik. Ik zal blij zijn als ik mijn eigen kleren weer aan kan.'

'Daar krijgt u beslist weldra de kans weer toe. Maar gaat u mee, voor het souper... Mij is trouwens gezegd dat u Baley heet... net als uw planeet.'

'Dat is niet verwonderlijk. Het is op die planeet vanzelf de meest geëerde naam. Ik heet Dégee Baley.'

Ze gingen de eetkamer in, Giskard voorop, Daneel achter hen aan; die verdwenen in hun eigen muurnis. Andere robots stonden al in hun nis en twee kwamen eruit om op te dienen. De kamer was vol zonlicht, de wanden waren vol sierschilderingen, de tafel was gedekt en de geur van het eten was verlokkelijk.

De Kolonist snoof en ademde voldaan uit. 'Ik denk niet dat ik met het Aurorisch eten problemen zal hebben... Waar wilt u mij hebben, vrouwe?'

Meteen zei een robot: 'Als u hier wilt gaan zitten, meneer?'

De Kolonist nam plaats, en nu aan het voorrecht van de gast voldaan was ging Gladia ook zitten. 'Dégee?' vroeg ze. 'Ik weet niet hoe het op uw planeet met namen zit, dus vergeef me als mijn vraag kwetsend is, maar klinkt Dégee niet als een meisjesnaam?'

'Geen sprake van,' zei de Kolonist een beetje stug. 'Het is trouwens geen naam, het zijn twee voorletters. De vierde en de zevende letter van het alfabet.'

'O,' zei Gladia, uit de droom geholpen, ' D.G. Baley. En waar staan die letters voor, als ik zo nieuwsgierig zijn mag?'

'O zeker. Dat moet D. zijn,' zei hij en wees met zijn duim naar een van de muurnissen, 'en dat, vermoed ik, is G.' Hij richtte zijn duim op een andere nis.

'Dat kunt u niet menen,' zei Gladia flauw.

'O ja. Ik heet Daneel Giskard Baley. Elke generatie van mijn familie heeft op z'n minst een Daneel of Giskard per nest gehad. Ik was de jongste van zes, maar de eerste zoon. Mijn moeder vond dat genoeg; dat ze maar één zoon had maakte ze goed door me allebei de namen te geven. Dus heette ik Daneel Giskard Baley, maar die dubbele last was me te zwaar. Ik heet liever D.G., en ik zou me vereerd voelen als u mij zo wilt noemen.' Hij glimlachte vriendelijk. 'Ik ben de eerste die allebei de namen draagt en ook de eerste die de grote voorbeelden te zien krijgt.'

'Maar waarom die namen?'

'Dat was, volgens het familieverhaal, het idee van stamvader Elijah. Hij mocht zijn kleinzoons een naam geven; de eerste werd Daneel genoemd, de tweede Giskard. Daar stond hij op en zo werd een traditie gevestigd.'

'En de dochters?'

'De naam die van geslacht overgaat is Jezebel... Jessie, de vrouw van Elijah, weet u.'

'Ja, dat weet ik.'

'Er zijn geen-' Hij hield zich in en richtte zijn aandacht op het gerecht dat voor hem was neergezet. 'Als we op Baleybol waren, zou ik zeggen dat dit een schijf gebraden varkensvlees is, gesmoord in pindasaus.'

'Maar in werkelijkheid is het een groenteschotel, D.G. U wilde gaan vertellen dat er in uw familie geen Gladia's voorkomen.'

'Nee,' zei D.G. rustig. 'Een verklaring daarvoor is dat Jessie, de oorspronkelijke Jessie, daar bezwaar tegen gehad zou hebben; maar dat lijkt me niet juist. Elijahs vrouw, de stammoeder, is nooit naar Baleybol gekomen, weet u, ze is op Aarde gebleven. Hoe kon ze dan bezwaar maken? Nee, het is in mijn ogen wel zeker dat de stamvader geen andere Gladia wilde. Geen namaak, geen kopie, geen doen-alsof. Een Gladia. Uniek... Hij vroeg ook dat er geen latere Elijah zou komen.'

Gladia kon moeilijk eten. 'Ik denk dat uw stamvader het laatste deel van zijn leven besteed heeft aan een poging om even onaangedaan te zijn als Daneel. Maar in zijn hart was hij heel romantisch. Hij had best andere Elijahs en Gladia's toe kunnen staan. Mij zou het beslist niet gekwetst hebben, en ik denk dat het zijn vrouw ook niet gekwetst zou hebben.' Er trilde iets in haar lach.

'Dit lijkt allemaal niet echt meer,' zei D.G. 'De stamvader is vrijwel oude geschiedenis: honderdvierenzestig jaar geleden is hij gestorven. Ik ben zijn nazaat in de zevende generatie, en toch zit ik hier bij een vrouw die hem gekend heeft toen hij nog jong was.'

'Ik heb hem niet echt gekend,' zei Gladia en staarde op haar bord. 'Ik heb hem heel kort ontmoet, drie keer, gespreid over zeven jaar.'

'Ik weet het. Ben, de zoon van de stamvader, heeft een biografie van hem geschreven die op Baleybol een klassiek boek is. Ik heb het zelfs gelezen.'

'O ja? Ik niet. Ik wist niet dat het bestond. Wat staat erin over... over mij?'

D.G. vond het schijnbaar vermakelijk. 'Niets waar u bezwaar tegen zou hebben; u komt heel goed voor de dag. Maar daar gaat het niet om. Ik sta versteld dat wij hier samen zijn - er liggen zeven generaties tussen. Hoe oud bent u, vrouwe? Is zo'n vraag geoorloofd?'

'Geoorloofd niet, maar ik heb er geen bezwaar tegen. Ik ben tweehonderdvijfendertig, gerekend in Interstellaire jaren. Drieëntwintig en een half decennium.'

'U ziet eruit alsof u nog geen vijftig bent. De stamvader stierf op zijn tweeëntachtigste als een oude man. Ik ben negenendertig en als ik sterf dan leeft u nog...'

'Als ik een dodelijk ongeluk weet te vermijden.'

'En dan waarschijnlijk nog vijf decennia.'

' D.G., bent u afgunstig op mij?' vroeg Gladia met iets bitters in haar stem. 'Bent u afgunstig dat ik Elijah meer dan vijftien decennia heb overleefd en veroordeeld ben hem misschien nog tien decennia meer te overleven?'

'Natuurlijk ben ik afgunstig,' antwoordde hij beheerst. 'Waarom niet? Ik zou er geen bezwaar hebben eeuwenlang te leven, ware het niet dat ik dan voor de bevolking van Baleybol een slecht voorbeeld zou vormen. Ik zou niet willen dat ze allemaal zo lang leefden. Dan zouden de geschiedkundige en intellectuele vooruitgang te traag zijn. De machthebbers zouden te lang aan de macht zijn. Baleybol zou verzinken in conservatisme en verval - net als er met uw planeet is gebeurd.'

Gladia's kin kwam omhoog. 'U zult zien dat het op Aurora heel goed gaat.'

'Ik had het over uw planeet, Solarië.'

Gladia aarzelde even. 'Solarië is mijn planeet niet,' zei ze toen resoluut.

'Ik hoop van wel,' zei D.G. 'Ik ben u komen opzoeken omdat ik dacht dat Solarië wél uw planeet was.'

'Als u mij daarvoor komt opzoeken, dan verdoet u uw tijd, jongeman.'

'U bent op Solarië geboren en hebt daar een tijd gewoond, niet?'

'Ik heb er de eerste drie decennia gewoond, ongeveer een achtste van mijn leven.'

'Dan bent u Solarische genoeg om mij te kunnen helpen in een heel belangrijke kwestie.'

'Ik ben geen Solarische, hoe belangrijk die kwestie ook is.'

'Het is een zaak van vrede of oorlog, en dat vindt u toch ook belangrijk. Er kan oorlog komen tussen de Ruimtewerelden en de Kolonieplaneten, en als het zo ver komt is dat ellendig voor ons allemaal. En u, vrouwe, kunt die oorlog voorkomen en de vrede verzekeren.'

 

18 * Het souper was voorbij - het was een licht maal geweest - en Gladia merkte dat ze D.G. met koele woede zat aan te kijken. Ze had de afgelopen twintig decennia een ongecompliceerd leven geleid. Allengs was ze de ellende van Solarië en de moeilijkheden van haar aanpassing op Aurora vergeten. Het was haar gelukt de pijn van twee moorden en de verrukking van twee liefdes - voor een robot en voor een Aardling - diep te begraven en ze was er goed overheen. Tenslotte had ze een lang, kalm huwelijksleven geleid, kreeg twee kinderen en werkte aan haar kostuumkunst. Toen waren de kinderen weggegaan, en toen haar echtgenoot, en uiteindelijk had ze zich ook uit haar werk teruggetrokken.

Nu was ze alleen met haar robots, tevreden, of liever aanvaardend, dat het leven rustig en onbewogen langzaam naar een eind toe vergleed, te zijner tijd, een eind dat zo zacht kwam dat ze het misschien niet eens zou merken.

Zo wilde ze het ook. Maar wat gebeurde er nu?

Het was de vorige avond begonnen, toen ze tevergeefs naar de sterrenlucht gekeken had om de ster van Solarië te zien, die niet aan de hemel stond en anders ook niet te zien was geweest. Het was alsof die onzinnige greep naar het verleden, een verleden dat dood had moeten blijven, de ballon van rust waar ze zich mee had omgeven had doorgeprikt.

Daar was eerst de naam van Elijah Baley, de blijste van alle pijnlijke herinneringen die ze zo zorgvuldig had weggeveegd, keer op keer komen opdagen. Dan was ze een man tegen het lijf gelopen die ten onrechte dacht dat hij misschien een vijfdegraads nakomeling van Elijah was, en nu een man die werkelijk een zevendegraads nakomeling was. En tenslotte werd ze nog opgezadeld met problemen en verantwoordelijkheden als die waar Elijah zelf verschillende keren last van had gehad.

Werd ze op een bepaalde manier Elijah, al had ze dan niet zijn talent en die vurige toewijding aan zijn plicht, boven alles?... Waarmee had zij dit verdiend?... Ze voelde dat haar woede werd bedolven onder een golf van zelfbeklag. Ze voelde zich oneerlijk behandeld. Niemand had het recht om tegen haar wil verantwoordelijkheid op haar af te wentelen.

Met moeite hield ze haar stem in bedwang toen ze zei: 'Waarom houdt u vol dat ik een Solarische ben, als ik u zeg van niet?'

D.G. scheen niet onder de indruk van de kilte die nu in haar stem gekropen was. Hij hield nog steeds het zachte servet in zijn handen dat hem aan het eind van het maal gegeven was. Het was heet en vochtig geweest - niet te heet - en hij had Gladia nagedaan en zijn handen en mond goed afgeveegd. Toen had hij het dubbelgevouwen en er zijn baard mee afgedaan. Nu viel het uit elkaar en kromp.

'Ik neem aan dat het helemaal vergaat,' zei hij.

'Ja,' Gladia legde het hare in de daartoe bestemde schaal op tafel. Het gaf geen pas het in de hand te houden, en D.G. was alleen te verontschuldigen door zijn kennelijke onbekendheid met deze beschaafde gewoonte. 'Er zijn er die menen dat het vervuilend werkt op de atmosfeer, maar er is hier een zachte luchtbeweging die wat overblijft omhoog voert, naar filters. Ik denk dat wij er geen last van zullen hebben... Maar, meneer, u praat over mijn vraag heen.'

D.G. frommelde het restant van zijn servet in elkaar en legde het op zijn stoelleuning. Een robot reageerde op Gladia's snelle, onopvallende gebaar en haalde het weg.

'Het is niet mijn bedoeling over uw vraag heen te praten, vrouwe,' zei D.G. 'Ik probeer u niet te dwingen Solarische te zijn. Ik zeg alleen maar dat u op Solarië geboren bent en daar uw jonge jaren hebt doorgebracht, en dat u daardoor redelijkerwijs als Solarische beschouwd kunt worden, tenminste in zekere zin... Weet u dat men Solarië verlaten heeft?'

'Ja, dat heb ik gehoord.'

'Wekt dat bij u gevoelens op?'

'Ik ben al twintig decennia Aurorische.'

'Dat is geen logisch antwoord. Ik vraag u of het einde van Solarië u iets doet, en u zegt me dat u een Aurorische bent. Houdt u vol dat dat een antwoord is? Een geboren Aurorische kan verdrietig zijn over de ondergang van een zusterplaneet. Wat vindt u ervan?'

IJzig zei Gladia: 'Het doet er niet toe. Waarom wilt u dat weten?'

'Ik zal het u uitleggen. Wij - ik bedoel de koopvaarders van de Kolonieplaneten - hebben belangstelling omdat er zaken te doen zijn, er winst gemaakt kan worden, er een wereld kan worden gewonnen. Solarië is al veraardst, het is een gerieflijke planeet en u Ruimtelingen schijnen er geen behoefte aan of verlangen naar te hebben. Waarom zouden wij Solarië niet koloniseren?'

'Omdat het niet van u is.'

'Is het van u, vrouwe, dat u bezwaar maakt? Heeft Aurora er meer aanspraak op dan Baleybol? Kunnen we er niet van uitgaan dat een lege planeet toebehoort aan wie hem maar koloniseert?'

'Hebt u hem gekoloniseerd?'

'Nee, want hij is niet leeg.'

'Bedoelt u dat de Solariërs nog niet allemaal weg zijn?' vroeg Gladia snel.

De glimlach van D.G. kwam weer terug en verbreedde zich tot een grijns. 'Dat idee doet u wel iets... al bent u dan een Aurorische.'

Gladia's gezicht werd meteen streng. 'Beantwoordt u mijn vraag.'

D.G. haalde zijn schouders op. 'Kort voor de planeet verlaten werd waren er maar zo'n vijfduizend Solariërs, voor zover we kunnen schatten. De bevolking was al jarenlang afgenomen. Maar zelfs vijfduizend... Kunnen we er wel zeker van zijn dat ze allemaal weg zijn? Maar daar gaat het nu niet om. Zelfs als alle Solariërs inderdaad weg zijn is de planeet nog niet leeg. Er zijn daar zo'n tweehonderd miljoen robots - zonder meester - en daar zitten de allermodernste van de Melkweg bij. Al zullen de Solariërs toen ze weggingen er wel een paar hebben meegenomen - een Ruimteling helemaal zonder robots is moeilijk voor te stellen.' Met een glimlach keek hij in het rond naar de robots in hun nis. 'Maar veertigduizend robots per persoon kunnen ze toch niet meegenomen hebben.'

'Nou,' zei Gladia, 'als jullie Kolonieplaneten dan zo volkomen robotloos zijn en dat willen blijven, zullen jullie Solarië niet kunnen koloniseren.'

'Precies. Niet voor de robots weg zijn - en daar komen de koopvaarders om de hoek kijken.'

'Hoezo?'

'Wij willen geen robotsamenleving, maar we willen er best zakelijk mee in zee. Wij hebben geen bijgelovige vrees voor die dingen. We weten best dat een robotsamenleving moet vervallen. De Ruimtelingen hebben ons dat ondubbelzinnig gedemonstreerd. Maar al wensen we niet met dat robotgif te leven, we willen ze best aan Ruimtelingen verkopen voor een aanzienlijk bedrag, als ze zo gek zijn om wel zo'n samenleving te willen.'

'Denkt u dat de Ruimtelingen ze zullen kopen?'

'Daar ben ik wel zeker van. We zullen blij zijn met de fraaie types die de Solariërs gefabriceerd hebben. Het is bekend dat ze de beste robotontwerpers van de Melkweg waren, al zegt men dat wijlen dr. Fastolfe op dat gebied onovertroffen was - zij het dan op Aurora... En al zouden we dan een aardig bedrag vragen, het zou heel wat minder zijn dan de robots waard zijn. Zowel Ruimtelingen als Kolonisten zouden er voordeel bij hebben: het geheim van het zakelijk succes.'

'De Ruimtelingen zouden nooit robots kopen van Kolonisten,' zei Gladia met onmiskenbare minachting.

D.G. negeerde als een ware koopman niet ter zake doende gevoelens als woede en minachting. 'Natuurlijk wel,' zei hij. 'Bied ze moderne robots aan voor de helft van de prijs - waarom zouden ze dat niet doen? U zou versteld staan hoe onbelangrijk ideologische kwesties worden als er voordeel te behalen valt.'

'U zou versteld staan. Probeer uw robots maar te verkopen; u zult het zien.'

'Dat zou ik doen als ik kon, vrouwe. Proberen te verkopen dus. Maar ik heb er geen.'

'Waarom niet?'

'Omdat er geen opgehaald zijn. Er zijn op Solarië twee vrachtschepen geland waar elk zo'n vijfentwintig robots in konden. Was het gelukt, dan zouden er hele vloten vrachtschepen achteraan gegaan zijn en we hadden voor tientallen jaren handel gehad - en vervolgens die planeet gekoloniseerd.'

'Maar het lukte niet. Hoe kwam dat?'

'Omdat beide schepen op de planeet vernietigd zijn, en voor zover we weten is de bemanning allemaal dood.'

'Technische gebreken?'

'Onzin. Ze zijn allebei veilig geland, zonder schade. Het laatste wat we hoorden was dat er Ruimtelingen aankwamen; of het Solariërs waren of bewoners van andere Ruimtewerelden, dat weten we niet. We moeten wel aannemen dat de Ruimtelingen onverhoeds aanvielen.'

'Dat kan niet.'

'O nee?'

'Natuurlijk niet. Om wat voor reden?'

'Om ons van die planeet te houden, zou ik zeggen.'

'Als ze dat wilden,' zei Gladia, 'hoefden ze alleen maar te verklaren dat de planeet bewoond was.'

'Ze vonden het misschien leuker een paar Kolonisten om zeep te helpen. Dat denken er bij ons tenminste veel, en er is een tendens om de kwestie te regelen door een paar strijdschepen naar Solarië te sturen en op die planeet een militaire basis te vestigen.'

'Dat zou gevaarlijk zijn.'

'O ja. Dat kan tot oorlog leiden. Er zijn bij ons een paar ijzervreters die daarop hopen. Misschien ook een paar Ruimtelingen, en hebben die de twee schepen vernietigd om vijandelijkheden uit te lokken.'

Gladia was verbijsterd. In geen enkel nieuwsprogramma was ook maar sprake geweest van spanningen tussen Ruimtelingen en Kolonisten. 'Die kwestie moet toch uitgepraat kunnen worden,' zei ze. 'Heeft jullie volk de Ruimtefederatie benaderd?'

'Een volstrekt onbelangrijke organisatie, maar dat hebben we. Ook hebben we de Aurorische Raad benaderd.'

'En?'

'De Ruimtelingen ontkennen alles. Ze beweren dat de winstmogelijkheden bij de handel in Solarische robots zo groot zijn dat kooplieden, die - in tegenstelling tot hen alleen belangstelling hebben voor geld, er wel met elkaar om willen vechten. Ze willen ons wijsmaken dat die schepen elkaar hebben vernietigd, omdat ze allebei hoopten voor hun eigen planeet een monopolie te kunnen vestigen.'

'Waren die schepen dan van verschillende planeten?'

'Ja-'

'Denkt u dan niet dat ze inderdaad met elkaar gevochten kunnen hebben?'

'Het lijkt me niet waarschijnlijk, al moet ik bekennen dat het kan. Er zijn nooit echte conflicten tussen de Kolonieplaneten geweest, maar wel behoorlijk pittige ruzies. Die zijn steeds beslecht door arbitrage van Aarde. Toch is het een feit dat de Kolonieplaneten als puntje bij paaltje komt niet zo eensgezind zijn wanneer er miljarden dollars op het spel staan. Daarom vinden we oorlog niet zo'n goed idee en moeten we iets doen om de heethoofden te bekoelen. En daar komen wij om de hoek.'

'Wij?'

'U en ik. Mij is gevraagd naar Solarië te gaan en zo mogelijk te weten te komen wat er in werkelijkheid gebeurd is. Ik ga met één schip - bewapend, maar niet zwaar.'

'U zou ook vernietigd kunnen worden.'

'Mogelijk. Maar mijn schip zal niet onverhoeds aangevallen worden. Ik ben trouwens niet zo'n intervisieheid en ik heb bedacht wat ik eraan doen kan om de vernietigingskans te verkleinen. Ik bedacht dat het voor een Kolonist die Solarië wil binnendringen een nadeel is dat hij die planeet totaal niet kent. Dus zou het nuttig zijn iemand mee te nemen die die wereld wél kent - kortom, een Solariër.'

'U bedoelt dat u mij mee wilt hebben?'

'Precies, vrouwe.'

'Waarom mij?'

'Ik denk dat ik u dat niet uit hoef te leggen, vrouwe. Waar de Solariërs vanaf hun planeet heen getrokken zijn weten we niet. Als er nog Solariërs op de planeet zijn, is dat vermoedelijk de vijand. Er zijn geen op Solarië geboren Ruimtelingen bekend die op een andere Ruimtewereld wonen dan Solarië - behalve u. U bent de enige beschikbare... de enige in de hele Melkweg. Daarom moet ik bij u zijn, en daarom moet u meegaan.'

'Dat hebt u mis, Kolonist. Als ik de enige beschikbare ben, is er geen beschikbaar. Ik ben niet van plan met u mee te gaan en u kunt mij op geen enkele, totaal geen enkele manier dwingen. Ik heb mijn robots om me heen. Een stap in mijn richting en u wordt meteen vastgehouden, en als u vecht raakt u gekwetst.'

'Ik wil geen geweld gebruiken. U moet uit eigen beweging meegaan - en graag ook. Om een oorlog te voorkomen.'

'Dat is een zaak van uw en mijn overheid. Ik weiger hier iets mee te maken te hebben. Ik ben een gewoon burgeres.'

'U bent het aan uw planeet verschuldigd. Als er oorlog komt zullen wij het ontgelden, maar Aurora evengoed.'

'Ik ben net zo min als u een intervisieheld.'

'Dan bent u het mij verschuldigd.'

'U bent gek. Ik ben u niets verschuldigd.'

D.G. glimlachte zwak. 'Mij als persoon bent u niets verschuldigd, maar als nakomeling van Elijah Baley heel wat.'

Gladia verstarde en bleef het baardige monster een hele tijd aanstaren. Hoe kon ze vergeten wie hij was? Moeilijk mompelde ze tenslotte: 'Nee.'

'Ja,' zei D.G. krachtig. 'Bij twee verschillende gelegenheden heeft de stamvader meer voor u gedaan dan u ooit kon vergoeden. Hij is er niet meer om de schuld op te vragen - een klein deel ervan. Ik heb het recht daartoe geërfd.'

In wanhoop zei Gladia: 'Maar als ik meega, wat kan ik dan voor u doen?'

'We zullen zien. Gaat u mee?'

Met alle macht wilde Gladia weigeren, maar was het hierom dat Elijah opeens in het afgelopen etmaal weer deel van haar bestaan was geworden? Zodat het, als haar die onmogelijke eis werd gesteld, in zijn naam zou zijn en zij onmogelijk zou kunnen weigeren? 'Wat heeft het voor zin?' vroeg ze. 'De Raad zou mij niet mee laten gaan. Ze laten geen Auroriër meenemen op een Kolonistenschip.'

'Vrouwe, u bent twintig decennia hier op Aurora geweest, dus u denkt dat de echte Auroriërs u als een Aurorische beschouwen. Dat is niet zo. Voor hen bent u nog een Solarische. Ze zullen u laten gaan.'

'Niet waar,' zei Gladia met kloppend hart, en op haar bovenarmen kwam kippevel. Hij had gelijk. Ze dacht aan Amadiro, die haar beslist als een Solarische zag en niets anders. Toch zei ze opnieuw: 'Niet waar,' om zichzelf gerust te stellen.

'Jawel,' hield D.G. vol. 'Is er niet iemand van de Raad hier geweest om u te vragen mij te ontvangen?'

'Hij heeft me alleen gevraagd verslag uit te brengen over dit gesprek. En dat zal ik doen ook,' zei ze uitdagend.

'Wanneer ze u mij in uw eigen huis willen laten bespioneren, vrouwe, dan vinden ze het beslist nog nuttiger u mij op Solarië te laten bespioneren.' Hij wachtte op een antwoord en toen dat niet kwam, zei hij, met iets van vermoeidheid: 'Vrouwe, als u weigert zal ik u niet dwingen, want dat is niet nodig. Zij zullen u dwingen. Maar dat wil ik niet. De stamvader zou het ook niet willen als hij nu hier was. Hij zou willen dat u meeging uit dankbaarheid, en nergens anders om... Vrouwe, de stamvader heeft omwille van u moeilijk werk verricht onder onmogelijke omstandigheden. Wilt u te zijner gedachtenis niet iets moeilijks doen?'

Gladia's hart zonk in haar schoenen. Hier kon ze, wist ze, niet tegenop. 'Ik kan nergens heen zonder robots,' zei ze.

'Dat had ik ook niet verwacht.' D.G. grijnsde alweer. 'Neemt u mijn twee naamgenoten mee? Of hebt u er meer nodig?'

Gladia keek naar Daneel, maar hij stond onbeweeglijk stil. Ze keek naar Giskard - hetzelfde. En toen leek het haar, dat zijn hoofd heel even bewoog, omhoog, omlaag, een heel klein beetje.

Ze moest hem vertrouwen.

'Goed dan,' zei ze, 'ik ga mee. Met deze twee robots. Meer is niet nodig.'