10 - Na de toespraak

42 * Het geheugen! Het lag in Daneels geest als een gesloten boek vol minieme kleinigheden, altijd tot zijn gebruik gereed. Op sommige stukken greep hij vaak terug vanwege de gegevens, maar op enkele alleen omdat hij de structuur wilde ervaren. Die enkele hadden voor het merendeel met Elijah Baley te maken.

Vele decennia geleden was Daneel naar Baleybol gekomen, toen Elijah Baley nog leefde. Mevrouw Gladia was met hem meegekomen, maar toen ze in de omloopbaan van Baleybol waren was Bentley Baley in zijn vaartuig omhoog gekomen om hen te spreken, en aan boord gebracht. Hij was toen al een verweerde man van middelbare leeftijd.

Hij keek Gladia aan met enigszins vijandige ogen en zei: 'U kunt hem niet ontmoeten, vrouwe.'

En Gladia, die huilde, zei: 'Waarom niet?'

'Hij wil het niet, vrouwe, en ik moet zijn wil respecteren.'

'Dat kan ik niet geloven, meneer Baley.'

'Ik heb een geschreven briefje en een stemopname, vrouwe. Ik weet niet of u zijn handschrift en zijn stem kunt herkennen, maar ik geef u mijn erewoord dat ze van hem zijn en dat daarvoor op hem geen druk is uitgeoefend.'

Ze ging haar eigen hut in om alleen te lezen en hem te horen. Toen kwam ze te voorschijn, ze had iets verslagens, maar ze wist kordaat te zeggen: 'Daneel, je moet alleen naar hem toe. Zo wil hij het. Maar je moet me verslag doen van alles wat er gedaan en gezegd is.'

'Ja, mevrouw,' zei Daneel.

Daneel ging met Bentley's schip naar beneden en Bentley zei: 'Daneel, er mogen geen robots op onze planeet komen, maar in jouw geval wordt een uitzondering gemaakt omdat het de wens van mijn vader is, en hij wordt hier hoog in ere gehouden. Ik heb persoonlijk niets tegen je, dat moet je begrijpen, maar je verblijf hier kan maar heel kort zijn. Je wordt

rechtstreeks naar mijn vader gebracht, en als hij met je gesproken heeft brengen we je meteen weer naar de omloopbaan. Begrijp je?'

'Ik begrijp het, meneer. Hoe is het met uw vader?'

'Hij is stervende,' zei Bentley ruw, misschien expres.

'Ook dat begrijp ik,' zei Daneel met een duidelijk trillende stem, niet van gewone emotie maar omdat het besef van de dood van een mens, hoe onvermijdelijk ook, zijn positronische circuits ontregelde. 'Ik bedoel, hoe lang nog voor hij moet sterven?'

'Hij had al een tijdje dood moeten zijn. Hij zit vast aan het leven omdat hij weigert te sterven voor hij jou gezien heeft.'

Ze landden. Het was een grote planeet, maar het bewoonde gedeelte - als dat alles was - was klein en sjofel. Het was een donkere dag en het had pas geregend. De brede rechte straten waren leeg, en de kleine bevolking was niet in de stemming om gezamelijk naar een robot te komen staren.

De terreinwagen bracht hem door die leegte naar een huis dat iets groter en beter was dan de meeste. Ze gingen samen naar binnen. Bij een binnendeur bleef Bentley staan. 'Daar is mijn vader,' zei hij bedroefd. 'Je moet alleen naar binnen. Hij wil niet dat ik erbij ben. Ga naar binnen. Misschien herken je hem niet eens.'

Daneel ging de schemerige kamer in. Zijn ogen pasten zich snel aan en hij zag een lichaam, bedekt met een laken, in een doorzichtig omhulsel dat alleen door een vage glinstering te zien was. Het licht in de kamer werd iets sterker en Daneel zag duidelijk het gezicht.

Bentley had gelijk. Daneel zag er niets van zijn oude collega in. Het was benig en uitgemergeld. De ogen waren gesloten en het was Daneel of hij naar een dode keek. Hij had nog nooit een dode mens gezien en toen die gedachte bij hem opkwam wankelde hij; het leek of zijn benen hem niet meer dragen wilden.

Maar de ogen van de oude man gingen open en Daneel vond zijn evenwicht terug, al bleef hij zich toch ongewoon zwak voelen. De ogen keken hem aan en een vaag glimlachje bewoog de bleke, gerimpelde lippen. 'Daneel. Mijn oude vriend Daneel.' In die gefluisterde woorden klonk vaag de stem die Daneel zich herinnerde. Langzaam kwam een arm onder het laken vandaan, en toen leek het Daneel dat hij Elijah toch herkende.

'Collega Elijah,' zei hij zachtjes.

'Dank je... dank je dat je gekomen bent.'

'Het was voor mij belangrijk om te komen, collega Elijah.'

'Ik was bang dat ze het niet goed zouden vinden. Zij - die anderen - zelfs mijn zoon - zien je als een robot.'

'Ik ben ook een robot.'

'Voor mij niet, Daneel. Je bent niets veranderd, wel? Ik kan je niet scherp zien, maar mij lijkt dat je precies zo bent als ik me je herinner. Wanneer zag ik je voor het laatst? Eenendertig jaar geleden?'

'Ja, collega Elijah, en in al die tijd ben ik niet veranderd; daar zie je wel aan dat ik echt een robot ben.'

'Maar ik ben wel veranderd, en niet zo'n beetje. Ik had me niet zo aan je moeten vertonen, maar ik wilde je zo graag nog een keer zien, dat kon ik niet laten.' Baley's stem leek iets krachtiger te zijn geworden, als had de aanblik van Daneel hem gesterkt.

'Ik ben blij je te zien, collega Elijah, hoe je ook veranderd bent.'

'En Gladia? Hoe is het met haar?'

'Goed. Ze is meegekomen.'

'Ze is toch niet...' Er kwam iets pijnlijk vcrschrikts in zijn stem en hij probeerde om zich heen te kijken.

'Ze is niet op de planeet, maar nog in de omloop. Men heeft haar uitgelegd dat je haar niet wilde zien, en dat begreep zij.'

'Zo is het niet. Ik wil haar heel graag zien, maar die verleiding heb ik weerstaan. Ze is niet veranderd, wel?'

'Ze heeft dezelfde verschijning als toen je haar de laatste keer zag.'

'Mooi... maar zo kon ik me aan haar niet vertonen. Haar laatste herinnering aan mij mocht niet zo zijn. Met jou ligt dat anders.'

'Dat komt doordat ik een robot ben, collega Elijah.'

'Dat moet je niet steeds weer zeggen,' zei de stervende man opstandig. 'Daneel, als je een mens was kon je niet méér voor mij betekenen.' Een tijdje lag hij in zijn bed te zwijgen en toen zei hij: 'Al deze jaren heb ik haar nooit via de intergolf gesproken en nooit geschreven. Ik mocht me niet mengen in haar bestaan... Is Gladia nog steeds met Gremionis getrouwd?'

'Ja, meneer.'

'En gelukkig?'

'Dat kan ik niet beoordelen. Ze gedraagt zich niet op een manier die ik als ongelukkig zou interpreteren.'

'Kinderen?'

'De twee die zijn toegestaan.'

'Is ze niet boos geweest dat ik niets heb laten horen?'

'Ik ben ervan overtuigd dat zij je motieven begreep.'

'Heeft ze het ooit... over mij?'

'Bijna nooit, maar naar de mening van Giskard denkt ze vaak aan je.'

'Hoe is het met Giskard?'

'Hij functioneert uitstekend - op de manier waarvan je weet.'

'Jij weet dus ook van zijn... vermogens.'

'Hij heeft het me verteld, collega Elijah.'

Weer lag Baley een tijd te zwijgen. Toen kwam hij weer in beweging en zei: 'Daneel, ik wilde je hier hebben uit een egoistisch verlangen om je te zien, om met eigen ogen te zien dat je niet veranderd bent, dat er nog iets over is uit de grote dagen van mijn bestaan, dat je je mij herinnert en zult blijven herinneren... Maar ik wil je ook iets zeggen.

Ik zal vlug dood zijn, Daneel, en ik wist dat je ervan zou horen. Ook al was je niet hier, al was je op Aurora, je zou ervan horen. Mijn dood is Melkwegnieuws.' Zijn borst schokte in een zwak, onhoorbaar lachen. 'Wie had dat ooit kunnen denken?... Gladia zou er natuurlijk ook van horen, maar Gladia weet dat ik moet sterven en ze zal het feit, hoe treurig ook, aanvaarden. Maar ik was bang wat voor uitwerking het op jou zou hebben, omdat je - wat ik ontken, en wat jij volhoudt - een robot bent. Misschien had je het idee vanwege vroeger dat op jou de taak rust de dood van mij weg te houden, en dat dat nu niet kan zou bij jou misschien blijvende schade kunnen aanrichten.'

Baley's stem werd zwakker, en al zat Daneel doodstil, zijn gezicht drukte wat niet vaak voorkwam, een emotie uit. Het stond bezorgd en verdrietig. Baley's ogen waren dicht en hij zag het dus niet.

'Mijn dood,' zei hij, 'is niet van belang, Daneel. De dood van een enkel mens is nooit zo van belang. Iemand die sterft laat zijn werk achter, en dat blijft voor een deel bestaan. Helemaal sterft het nooit, zolang er mensen zijn... Begrijp je wat ik zeg?'

'Ja, collega Elijah,' zei Daneel.

'Het werk van elk individu draagt bij tot een geheel, en wordt zodoende een onsterfelijk deel van dat geheel. Het totaal aan mensenlevens in verleden en heden - en toekomst - vormt een weefsel dat nu al vele tienduizenden jaren bestaat en al maar gedetailleerder is geworden, en in grote lijnen al die tijd steeds mooier. Zelfs de Ruimtclingcn zijn draden in dat weefsel, en ook zij dragen bij tot de detaillering en de schoonheid van het patroon. Elk mensenleven is een draad in het weefsel, en wat is een draad vergeleken met het geheel?

Daneel, blijf goed aan het weefsel denken en laat je niet van je stuk brengen door het verdwijnen van een draad. Er zijn zoveel andere draden, die allemaal waarde hebben en een bijdrage vormen-'

Baley zweeg en Daneel bleef geduldig wachten. Baley's ogen gingen open, en terwijl hij naar Daneel keek trok zijn voorhoofd een beetje samen. 'Ben je er nog? Het is tijd om te gaan. Ik heb je gezegd wat ik je zeggen wilde.'

'Ik wil nog niet gaan, collega Elijah.'

'Je moet. Ik kan de dood niet langer van me af houden. Ik ben moe, waanzinnig moe. Ik wil sterven. Het is tijd.'

'Mag ik niet blijven zolang je leeft?'

'Dat wil ik niet. Als je me ziet sterven zou dat je kunnen treffen, ondanks alles wat ik gezegd heb. Ga nu maar. Dat is een... opdracht. Als je dan zo graag een robot wilt zijn, goed, maar dan moet je mijn opdrachten ook uitvoeren. Wat je ook doet, mijn leven kun je niet redden, dus niets staat de Tweede Wet in de weg. Ga!' Baley wees slapjes met zijn vinger en zei: 'Vaarwel, vriend Daneel.'

Daneel draaide zich langzaam om: nog nooit was de uitvoering van een opdracht hem zo moeilijk gevallen 'Vaarwel, collega...' Hij wachtte en zei toen, een beetje hees: 'Vaarwel, vriend Elijah.'

In de andere kamer kwam Daneel Bentley tegen. 'Leeft hij nog?'

'Toen ik wegging nog wel.'

Bentley ging binnen en kwam bijna meteen weer naar buiten. 'Nu niet meer. Hij heeft je gesproken en toen... losgelaten.'

Daneel moest zich steunen tegen een muur. Het duurde even voor hij weer rechtop kon staan. Bentley wachtte met afgewende blik en toen gingen ze samen terug naar het scheepje dat hen naar de omloopbaan bracht waar Gladia wachtte.

Ook zij vroeg of Elijah Baley nog in leven was, en toen hij haar voorzichtig vertelde dat hij dood was, keerde ze zich om, met droge ogen, en ging haar hut in om te huilen.

 

43 * Daneel vervolgde zijn gedachtengang alsof de scherpe herinnering aan Baley's dood, in alle bijzonderheden, er niet even tussen was gekomen. 'En toch begrijp ik, in het licht van de toespraak van mevrouw Gladia, misschien iets meer van wat collega Elijah zei.'

'In welk opzicht?'

'Dat weet ik nog niet precies. Het is heel moeilijk, te denken in die richting waarin ik nu denk.'

'Ik zal wachten zolang het nodig is,' zei Giskard.

 

44 * Genovus Pandaral was lang, en toch nog niet zo heel oud ondanks zijn witte haardos, die hem met zijn pluizige witte bakkebaarden een waardig, voornaam aanzien gaf. Zijn leidersuiterlijk had hem geholpen de ladder te beklimmen, maar zijn verschijning - en dat wist hij zelf heel goed - was veel sterker dan zijn karakter.

Toen hij eenmaal in het directoraat was gekozen, was zijn trots snel verdwenen. Hij had zijn vermogens overstegen en elk jaar dat hij vanzelf een treetje hoger kwam, werd hem dat duidelijker. Nu was hij eerste directoor.

Juist in deze tijd eerste directoor!... Vroeger was besturen een taak van niets geweest. In de tijd van Nephi Morler, acht decennia geleden - de Morler van wie de schoolkinderen leerden dat het de grootste van alle directoren was geweest - was het iets van niets. Wat was Baleybol toen? Een heel klein wereldje, bezaaid met boerderijen, en met een handvol stadjes langs de natuurlijke verbindingsroutes. De bevolking telde niet meer dan vijf miljoen en de export bestond voornamelijk uit ruwe wol en een beetje titanium.

Onder de min of meer gunstige invloed van Han Fastolfe van Aurora hadden de Ruimtelingen hen volkomen met rust gelaten, en het leven was eenvoudig. De mensen konden altijd een reisje naar Aarde maken als ze weer even aan de cultuur of de technologie wilden ruiken, en er was een constante stroom van Aardlingen die kwamen immigreren. De enorme bevolking van Aarde was onuitputtelijk.

Waarom zou Morler dan geen goede directoor geweest zijn? Hij hoefde domweg niets te doen.

En ook in de toekomst zou besturen eenvoudig zijn. Als de Ruimtelingen decadenter werden - zoals de schooljeugd werd geleerd: ze zouden ondergaan in de tegenstrijdigheden van hun samenleving; maar Pandaral vroeg zich wel eens af of dat wel zeker was - en de Kolonisten talrijker en sterker werden, zou het niet lang meer duren of het bestaan zou weer veilig zijn. De Kolonisten zouden in vrede leven en hun eigen technologie zo ver mogelijk uitbouwen.

Naarmate Baleybol voller werd zou het de omvang en de stijl van een nieuwe Aarde aannemen, net als de andere wereldjes, terwijl er allerwegen nieuwe zouden opleven, meer nog, om uiteindelijk het grote Galactisch Imperium te vormen. En Baleybol zou als oudste en dichtst bewoonde Kolonieplaneet altijd een vooraanstaande plaats in het Imperium innemen, onder de weldadige en blijvende regering van Moeder Aarde.

Maar Pandaral was niet vroeger eerste directoor, en ook niet in de toekomst. Nu.

Han Fastolfe was dood, maar Kendel Amadiro was in leven. Amadiro had zich er twintig decennia geleden tegen verzet dat Aarde Kolonisten uit mocht sturen; hij leefde nog steeds en kon een spraak in het wiel steken. De Ruimtelingen waren nog te sterk om aan voorbij te zien; de Kolonisten nog niet echt sterk genoeg om overtuigd hun eigen gang te gaan. De Kolonisten moesten zich de Ruimtelingen op een of andere manier van het lijf houden tot het evenwicht ver genoeg verschoven was.

En de taak om de Ruimtelingen koest te houden en tegelijk de Kolonisten vastberaden en toch verstandig, lag meer op Pandarals schouders dan op die van anderen, en het was een taak die hem allesbehalve aanstond.

Nu was het ochtend, een koude, grijze ochtend, en er kwam nog meer sneeuw, maar daar zou niemand van opkijken; en hij liep in z'n eentje door het hotel. De lijfwacht, voltallig, sprong toen hij langskwam in de houding en vermoeid groette hij. Toen de commandant van de lijfwacht op hem toe kwam vroeg hij: 'Problemen, kapitein?'

'Nee, directoor. Alles is rustig.'

Pandaral knikte. 'In welke kamer zit Baley?... O... En die Ruimtelinge met haar robots staat onder strenge bewaking?... Mooi.' Hij liep door. Over het geheel genomen was D.G. goed opgetreden. Het verlaten Solarië kon door koopvaarders gebruikt worden als een schier onuitputtelijke robotleverancier en een bron van grote winst - al moest men winst niet zien als synoniem met veiligheid, dacht Pandaral somber. Maar een Solarië met springmijnen kon het best strikt met rust gelaten worden. Het was geen oorlog waard. D.G. was er terecht onmiddellijk weggegaan.

En om die fusieversterker mee te nemen! Tot nog toe waren die toestellen zo enorm groot dat zc alleen gebruikt konden worden in geweldige, dure installaties, bestemd om binnenvallende schepen te vernietigen, en bestonden ze alleen nog op papier. Te duur. Er was beslist een kleinere, goedkopere uitvoering nodig, dus D.G. had gelijk toen hij dacht dat het meebrengen van een Solarische versterker belangrijker was dan alle robots van die planeet bij elkaar. Die versterker hielp de Baleyse geleerden een sprong vooruit.

Maar als de ene Ruimtewercld over een draagbare versterker beschikte, waarom andere dan niet? Aurora bijvoorbeeld? Als die wapens zo klein waren dat ze op een strijdschip geïnstalleerd konden worden, zou een Ruimtelingenvloot moeiteloos een onbeperkt aantal Kolonieschepen weg kunnen vagen. Hoe ver waren ze in die richting al gevorderd, en hoe snel kon Baleybol zich in diezelfde richting ontwikkelen, nu D.G. die versterker had meegebracht?

Aan de deur van D.G.'s hotelkamer gaf hij signaal, ging binnen zonder het antwoord af te wachten en ging zitten zonder daartoe genodigd te zijn. Er zaten toch ook bepaalde voordelen aan om eerste directoor te zijn.

D.G. keek om de badkamerdeur en zei van achter een handdoek waarmee hij zijn haar afdroogde: 'Ik had uwe directorale hoogheid met passende luister willen begroeten, maar u treft het ongunstig, want ik ben hoogst ontoonbaar: ik kom net onder de douche vandaan.'

'O, hou op,' zei Pandaral kribbig. Gewoonlijk kon hij D.G.'s onstuitbare vlotheid wel waarderen, maar nu niet. In bepaalde opzichten begreep hij D.G. totaal niet. D.G. was een Baley, een afstammeling in rechte lijn van de grote Elijah en van de stichter, Bentley. Dat maakte D.G. de aangewezen persoon voor het directoraat, te meer omdat hij die goedmoedigheid had die de mensen voor hem innam. Toch verkoos hij koopvaarder te zijn, een moeilijk bestaan, en gevaarlijk ook. Je kon er rijk van worden, maar eerder ging je eraan dood of werd je oud voor je tijd - wat nog erger was.

Bovendien was D.G. door zijn koopvaardersbestaan steeds maandenlang weg van Baleybol, en Pandaral riep liever zijn raad in dan die van de meeste departementshoofden. Je wist nooit precies of D.G. iets meende, maar als je daar rekening mee hield waren zijn uitspraken de moeite waard.

'Ik geloof niet,' zei Pandaral ernstig, 'dat de toespraak van die vrouw voor ons nu zo gunstig was.'

D.G., bijna gekleed, haalde zijn schouders op. 'Wie had dat kunnen voorzien?'

'Jij. Je had haar achtergrond moeten onderzoeken, als je haar zo nodig mee moest nemen.'

'Dat heb ik gedaan, directoor. Meer dan drie decennia heeft ze op Solarië doorgebracht. Op Solarië is ze opgevoed, en daar leefde ze uitsluitend met robots. Mensen zag ze alleen in holobeeld, afgezien van haar echtgenoot, en die kwam niet vaak bij haar. Toen ze naar Aurora kwam moest ze zich moeizaam aanpassen en ook daar leefde ze vooral met robots. In al haar drieëntwintig decennia heeft ze misschien bij elkaar nog geen twintig mensen gezien, laat staan vierduizend. Ik kon onmogelijk weten dat ze zo'n demagoge was.'

'Toen je het merkte had je haar moeten laten ophouden. Je zat vlak naast haar.'

'Dan was er een rel gekomen. De mensen vonden haar geweldig. U was er zelf bij. U weet het. Als ik haar gedwongen had te gaan zitten hadden ze het podium bestormd. U hebt zelf ook niet geprobeerd haar op te laten houden, directoor.'

Pandaral kuchte. 'Ik was dat wel van plan, maar elke keer als ik achterom keek ving ik een blik op van haar robot - de robot die er als robot uitziet.'

'Giskard. Ja, maar wat dan nog? Hij zou u niets doen.'

'Dat weet ik. Maar dat maakte mij zenuwachtig en op een of andere manier kon ik het niet.'

'Nou ja, directoor-' zei D.G. Hij was nu helemaal gekleed en schoof de ander het blad met het ontbijt toe. 'De koffie is nog warm, en neemt u broodjes en jam als u wilt... Ik doe niet mee. Ik denk niet dat het publiek echt overstroomt van liefde voor de Ruimtelingen en onze politiek zal doorkruisen. Het zou zelfs nuttig kunnen blijken. Als de Ruimtelingen hiervan horen zou het de Fastolfe-aanhang kunnen versterken. Fastolfe is wel dood, maar zijn aanhang bestaat nog, voor een deel, en we moeten hun matigingspolitiek aanmoedigen.'

'Ik denk,' zei Pandaral, 'aan het Congres van Koloniën over vijf maanden. Ik zal allerlei sarcastische opmerkingen over het vreedzame Baleybol moeten aanhoren, en dat de Baleyers met de Ruimtelingen flirten... Ik zeg je,' voegde hij er somber aan toe, 'hoe kleiner de wereld, hoe meer haviken.'

'Zeg hun dat dan,' zei D.G. 'Laat u zien als een staatsman, maar als u ze tegen u krijgt, kijkt u ze recht in de ogen - bij wijze van spreken dan - en zegt dat er op Baleybol vrijheid van meningsuiting heerst en dat we dat zo willen houden. Zegt u hun dat Baleybol het Aardse belang voor ogen heeft, maar dat Baleybol, als een planeet haar grotere toegewijdheid aan Aarde wil tonen door de Ruimtelingen de oorlog te verklaren, met belangstelling zal toezien, en meer niet. Dan houden ze hun mond wel.'

'O nee,' zei Pandaral verschrikt. 'Zo'n uitspraak zou uitlekken. Er zou grote herrie van komen.'

'U hebt gelijk,' zei D.G. 'Jammer genoeg. Maar denkt u het dan en laat u niet omver praten door die grote bekken met weinig hersens.'

Pandaral zuchtte. 'We redden het wel, denk ik, maar die toespraak heeft onze plannen voor een protest de grond in geboord. En dat vind ik echt jammer.'

'Wat voor protest?'

'Toen je van Aurora naar Solarië vertrok,' zei Pandaral, 'gingen er ook twee Aurorische strijdschepen naar Solarië. Wist je dat?'

'Nee, maar ik had het wel verwacht,' zei D.G. onverschillig. 'Daarom nam ik naar Solarië ook een sluiproute.'

'Een van de Aurorische schepen is op Solarië geland, duizenden kilometers van je vandaan - het heeft dus schijnbaar niet geprobeerd je te volgen - en het tweede bleef in een omloopbaan.'

'Slim. Dat zou ik ook gedaan hebben als ik een tweede schip ter beschikking had gehad.'

'Het Aurorische schip dat landde was binnen een paar uur vernietigd. Het schip in de omloop meldde dat en kreeg bevel terug te keren... Een afluisterstation van de koopvaardij ving de melding op en stuurde hem door naar ons.'

'Was hij niet gecodeerd?'

'Natuurlijk wel, maar het was in een van de codes die wij gekraakt hebben.'

D.G. knikte nadenkend en zei toen: 'Heel interessant. Ik neem aan dat ze niemand bij zich hadden die Solarisch spreekt.'

'Kennelijk,' zei Pandaral zwaarwichtig. 'Zolang niemand erachter komt waar de Solariërs heen zijn, is die vrouw van je in de hele Melkweg de enige beschikbare Solariër.'

'En zij hebben me haar gegeven, hè... Rot voor die Auroriërs.'

'In elk geval, ik was gisteren van plan de vernietiging van dat Aurorisch schip bekend te maken. Zonder poeha, niet triomfantelijk. Maar alle Ruimtelingen in de Melkweg hadden op hun neus gekeken. Wij zijn toch maar goed weggekomen, en die Auroriërs niet.'

'Wij hadden een Solariër,' zei D.G. droog. 'De Auroriërs niet.'

'Uitstekend. Jij en die vrouw hadden er dan ook goed op gestaan... Maar er is niets van gekomen. Na het optreden van die vrouw was alles een slap toetje geweest, zelfs de vernietiging van een Aurorisch strijdschip.'

'Bovendien,' zei D.G., 'iedereen juichte aan het eind voor liefde en broederschap, en het zou zeker het eerste half uur niet best gevallen zijn, blij te roepen dat er een paar honderd Aurorische broeders de pijp uit waren.'

'Zeker. Dus we lopen de kans mis ze een flinke psychologische klap toe te brengen.'

D.G. fronste zijn wenkbrauwen. 'Maak u geen zorgen, directoor. U kunt dat op een ander geschikt moment als propaganda gebruiken. Het gaat er meer om wat het betekent... Er is een Aurorisch schip opgeblazen. Dat houdt in dat ze niet verwachtten dat er een fusieversterker gebruikt zou worden. Het andere schip werd weggeroepen, wat kan betekenen dat ze geen antiwapen bij zich hadden, of misschien dat ze zo'n antiwapen helemaal niet hebben. Daaruit leid ik af dat de draagbare versterker - een tamelijk draagbare tenminste - een echt Solarische vinding is, geen vinding van de Ruimtelingen in het algemeen. Goed nieuws voor ons, als dat zo is. Laten we ons nu niet druk maken om propagandistische lekkernijen, maar ons erop richten zoveel mogelijk kennis uit die versterker te halen. Op dit punt moeten we als het kan de Ruimtelingen voor zijn.'

Pandaral kauwde een broodje weg en zei: 'Misschien heb je wel gelijk, maar wat doen we dan met dat andere nieuwtje?'

'Wat voor nieuwtje?' vroeg D.G. 'Directoor, wilt u me het nodige vertellen om een zinnig gesprek mogelijk te maken, of gooit u zomaar wat stukjes in de lucht waar ik dan naar moet happen?'

'Word nu maar niet boos, D.G. Een gesprek met jou heeft alleen maar zin als ik gewoon met je kan praten. Weet je hoe het gaat op een vergadering van het directoraat? Wil je mijn baantje? Je kunt het krijgen, weet je.'

'Nee, dank u hartelijk. Ik wil dat nieuws van u horen.'

'We hebben een boodschap van Aurora. Een echte boodschap. Ze hebben zich verwaardigd rechtstreeks met ons in contact te treden in plaats van via Aarde.'

'Dan kunnen we het als een belangrijke boodschap beschouwen - belangrijk voor hen. Wat willen ze?'

'Ze willen de Solarische terug.'

'Dan weten ze blijkbaar dat ons schip van Solarië ontkomen is en naar Baleybol is gegaan. Zij hebben ook afluisterstations en ze vangen onze berichten net zo goed op als wij de hunne.'

'Beslist,' zei Pandaral duidelijk geërgerd. 'Zij kraken onze codes net zo vlug als wij de hunne. Ik ben van mening dat we moeten afspreken dat we allebei onze berichten ongecodeerd versturen. Dat is voor ons allebei beter.'

'Zeiden ze dat ze die vrouw wilden?'

'Natuurlijk niet. Ruimtelingen komen niet met argumenten maar met bevelen.'

'Zijn ze erachter wat die vrouw op Solarië precies gedaan heeft? Ze is de enige die echt Solarisch spreekt; willen ze dan die planeet zuiveren van gelastigden?'

'Ik zou niet weten hoe ze dat te weten konden komen, D.G. Pas gisteren hebben we haar rol vermeld. Het bericht van Aurora kwam veel eerder... Maar het doet er niet toe waarom ze haar willen. De vraag is: wat doen we? Als we haar niet teruggeven krijgen we bonje met Aurora, en daar zit ik niet op te wachten. Geven we haar terug, dan zal dat de Baleyse bevolking niet bevallen en de Ouwe Bistervan zal triomfantelijk verkondigen dat we voor de Ruimtelingen door het stof kruipen.'

Ze keken elkaar aan; toen zei D.G. langzaam: 'We moeten haar teruggeven. Tenslotte is ze een Ruimtelinge en Aurorisch staatsburger. We kunnen haar niet tegen de wil van Aurora hier houden, of we zetten elke koopvaarder op het spel die in Ruimtelingenterritorium zaken gaat doen. Maar ik zal haar terugbrengen, directoor, en dan geeft u mij de schuld. Zegt u maar dat ik haar alleen mee mocht nemen naar Solarië op voorwaarde dat ik haar naar Aurora terugbracht, en dat is ook zo, al staat dat niet op papier; en dat ik een ethisch mens ben en mijn belofte moest nakomen... Ook dat kan misschien in ons voordeel werken.'

'Hoe dan?'

'Dat moet ik nog eens bekijken. Maar als we het zo doen, directoor, dan moet mijn schip gekalefaat worden op kosten van de planeet. En mijn mannen moeten een gezondheidspremie krijgen... Kom aan, directoor, ze missen zo de helft van hun verlof.'

 

45 * D.G. leek in een vriendelijke stemming, in aanmerking genomen dat hij de eerste drie maanden niet van plan was geweest op zijn schip te komen. En Gladia was nogal gedeprimeerd, ondanks dat ze een groter en luxueuzer verblijf had dan eerst.

'Waarom dat?' vroeg ze.

'Een gegeven paard in de bek kijken?' vroeg D.G.

'Ik vraag het gewoon. Waarom?'

'Kijk, vrouwe, u bent nu een topheldin en toen het schip is klaargemaakt is dit hier voor u flink opgedoft.'

'Opgedoft?'

'Zomaar een uitdrukking. Mooi gemaakt, als u dat liever hoort.'

'Deze hut is niet bijgebouwd. Wie is eruit gezet?'

'Het is eigenlijk het vrijetijdsverblijf van de bemanning, maar zij wilden het per se zo. U bent ook hun lievelingetje. En Niss - Niss, weet u nog?'

'O ja.'

'Hij wil dat u hem aanneemt in plaats van Daneel. Hij zegt dat Daneel niet van zijn baantje houdt en zijn slachtoffers alsmaar excuses blijft aanbieden. Niss zegt dat hij iedereen die u ook maar de minste last bezorgt een rotschop zal geven, en met genoegen, zonder zich later te verontschuldigen.'

Gladia glimlachte. 'Zegt u hem dat ik zijn aanbod in gedachten zal houden, en dat ik hem zo gauw ik hem weer zie een hand zal geven. Vorige keer heb ik dat geweigerd en dat had ik misschien niet moeten doen.'

'Ik hoop dat u handschoenen aan hebt als u hem een hand geeft.'

'Natuurlijk, al betwijfel ik of het echt nodig is. Ik heb sinds ik van Aurora weg ben nog niet mijn neus hoeven snuiten. De injecties die ze me gegeven hebben, zullen mijn afweersysteem goed versterkt hebben.' Ze keek weer om zich heen. 'Er zijn zelfs nissen voor Daneel en Giskard. Heel attent, D.G.'

'Mevrouw,' zei D.G., 'we doen ons best u te behagen en we zijn blij dat het u behaagt.'

'Vreemd genoeg' - Gladia zei het alsof ze verbaasd was over haar eigen woorden - 'behaagt het me niet helemaal. Ik weet eigenlijk niet of ik hier wel weg wil.'

'Nee? Overal kou, sneeuw, een smerige, primitieve, onophoudelijk schreeuwende menigte. Wat kunt u hier nu toch leuk aan vinden?'

Gladia werd rood. 'Niet de schreeuwende menigte.'

'Dat zal ik dan maar geloven, vrouwe.'

'Heus. Het is iets totaal anders. Ik... ik heb nog nooit iets uitgevoerd. Ik heb allerlei oppervlakkig vermaak gezocht, ik heb me met lichtbeelding beziggehouden en met robotvormgeving; ik heb gevrijd en ben een echtgenote en een moeder geweest en... en... in geen van die dingen ben ik ooit iemand van belang geweest. Als ik opeens uit het bestaan verdwenen was of nooit was geboren, had dat voor niemand enig verschil gemaakt - afgezien dan misschien voor een of twee hechte vrienden. Nu is dat anders.'

'Ja?' Er klonk in D.G.'s stem een zweem van spot.

'Ja!' zei Gladia. 'Ik kan invloed uitoefenen op mensen. Ik kan een doel kiezen en het tot het mijne maken. Ik heb een doel gekozen. Ik wil voorkomen dat het oorlog wordt. Ik wil dat het Heelal gelijkelijk door Ruimteling en Kolonist wordt bevolkt. Ik wil dat beide groepen hun eigen karakter houden, maar dat van de andere royaal aanvaarden. Daar wil ik me zo voor inspannen dat als ik er niet meer ben, de geschiedenis door mij een andere loop heeft gekregen en de mensen zullen zeggen: "De dingen zouden niet zo goed zijn als zij er niet geweest was."'

Met gloeiende wangen keek ze D.G. aan. 'Weet u wat een verschil het is, om na tweeënhalve eeuw niemand geweest te zijn, de kans te krijgen iemand te worden; om te ontdekken dat een leven dat je als leeg beschouwde toch inhoud blijkt te hebben, een mooie inhoud; gelukkig te worden terwijl je de hoop daarop allang, allang hebt opgegeven?'

'Voor al die dingen hoeft u niet op Baleybol te zijn, vrouwe.' Op de een of andere manier leek D.G. wat overbluft.

'Op Aurora kan het niet. Op Aurora ben ik maar een Solarische immigrante. Op een Kolonieplaneet ben ik een Ruimtelinge... iets bijzonders.'

'Maar u hebt verschillende keren heel nadrukkelijk laten weten dat u naar Aurora terug wilde.'

'Even geleden wel... maar nu zeg ik dat niet, D.G. Nu wil ik het eigenlijk niet meer.'

'En dat zou voor ons veel gewicht in de schaal leggen, ware het niet dat Aurora u terug wil. Dat hebben ze ons bericht.'

Gladia was duidelijk verbijsterd. 'Zij willen mij terug?'

'Volgens een officiële boodschap van Aurora's Voorzitter,' zei D.G. luchtig. 'Wij hadden u graag willen houden, maar de directoren hebben besloten dat ze er geen interstellaire crisis voor overhebben om u hier te houden. Ik ben het niet helemaal met ze eens, maar zij hebben het voor het zeggen.'

Gladia fronste haar voorhoofd. 'Waarvoor willen ze me terug? Ik ben meer dan twintig decennia op Aurora geweest en nooit schenen ze enige behoefte aan me te hebben... Wacht eens! Denkt u dat zij me nu beschouwen als de enige die de gelastigden op Solarië kan bedwingen?'

'Vrouwe, dat idee is wel bij me opgekomen.'

'Dat doe ik niet. Die ene gelastigde heb ik me maar net van het lijf gehouden, en misschien lukt dat geen tweede keer. Ik denk het vast niet... Bovendien, ze hoeven niet op de planeet te landen. Ze kunnen de gelastigden van een afstand vernietigen, nu ze weten wat het zijn.'

'De boodschap waarin uw terugkeer werd geëist,' zei D.G., 'was allang verzonden voordat ze iets konden weten van uw botsing met de gelastigde. Ze moeten u ergens anders voor nodig hebben.'

'O.' Ze keek een beetje ontdaan. Toen vatte ze weer vlam. 'Waarvoor, dat kan me niet schelen. Ik wil niet terug. Ik heb hier werk te doen, en daar wil ik mee doorgaan.'

D.G. stond op. 'Ik ben blij dat u dat zegt, vrouwe Gladia. Ik hoopte al dat u dat wilde. Ik beloof u dat ik mijn best zal doen u mee te nemen als we weggaan van Aurora. Maar nu moet ik naar Aurora, en u moet met me mee.'

 

46 * Gladia keek naar Baleybol, toen het in de verte verdween, met heel andere gevoelens dan toen ze het naderde. Het was precies dezelfde koude, grauwe, ellendige wereld die het haar eerst had toegeschenen, maar in de mensen was warmte en leven. Ze waren echt, van vlees en bloed.

Solarië, Aurora, de andere Ruimtewerelden waar ze was geweest en die ze op intervisie had gezien, leken allemaal vol mensen die niet van vlees en bloed waren, maar ijl.

IJl. Dat was het woord.

Hoe weinig mensen er op een Ruimtewereld ook woonden, ze spreidden zich over de planeet als gasmoleculen zich spreiden om een vat te vullen. Het was alsof de Ruimtelingen elkaar van zich af dreven.

En dat deden ze ook, dacht ze somber. Ruimtelingen hadden haar altijd afgeweerd. Op Solarië was ze ertoe opgevoed, maar ook op Aurora; toen ze heel in het begin als een waanzinnige met seks experimenteerde, was de minst prettige kant ervan dat je dicht bij elkaar moest zijn.

Behalve... behalve met Elijah. - Maar hij was geen Ruimteling.

Op Baleybol was het anders. Misschien wel op alle Kolonieplaneten. Kolonisten hingen aan elkaar en lieten als tol daardoor hele gebieden tussen hen in leeg - tenminste, tot ze werden opgevuld door de bevolkingsaanwas. Een Kolonieplaneet was een wereld van bevolkingskluiten, van keien en rotsen, niet van gas.

Hoe kwam dat? Misschien door de robots! Ze verminderden de onderlinge afhankelijkheid van de mensen. Ze vulden de tussenruimte op. Zij vormden de isolering waardoor de natuurlijke aantrekkingskracht van de mensen voor elkaar was afgeschermd, zodat het hele stelsel in individuen uiteenviel.

Dat moest het zijn. Nergens waren ooit meer robots dan op Solarië, en het isolerend effect was daar zo groot geweest dat de afzonderlijke gasmoleculen - de mensen - volslagen inert waren geworden, zodat ze vrijwel geen enkel contact meer met elkaar hadden. (Waar waren de Solariërs heen, vroeg ze zich weer af, en hoe leefden ze nu?)

En het lange leven had er ook iets mee te maken. Hoe kon iemand een gevoelsbinding aangaan die niet in de loop van decennia zou verzuren? En als de een stierf, hoe zou de ander het verlies decennia lang kunnen verdragen? Dus leerde men geen gevoelsbindingen aan te gaan, maar afstand te houden en zich te isoleren.

Anderzijds konden kortlevende mensen zich niet zo goed uitleven in hun bekoring door het leven. Terwijl de generaties snel vergleden, vloog de bal van de bekoring van hand tot hand zonder één keer de grond te raken.

Had ze niet pas nog tegen D.G. gezegd dat er niets meer te doen of te leren viel, dat ze alles al had meegemaakt en gedacht, dat ze moest leven in totale verveling... En ze had niet geweten, of zelfs maar gedroomd toen ze dat zei, van mensenmassa's, de ene na de andere; van spreken tot zovelen dat de koppen tot één zee versmolten; van hun reactie, niet in woorden maar in woordeloos geluid; van versmelten met hen, hun gevoelens voelen, samen één groot organisme worden.

Niet alleen dat ze nog nooit zoiets had meegemaakt, ze had nooit gedacht dat zoiets mee te maken viel. Wat wist ze, ondanks haar lange leven, allemaal nog meer niet? Wat viel er nog meer te beleven wat zij zich niet kon voorstellen?

'Mevrouw Gladia,' zei Daneel vriendelijk, 'ik geloof dat de gezagvoerder een teken geeft dat hij binnen wil komen.'

Gladia schrok op. 'Laat hem dan binnen.'

D.G. kwam binnen met opgetrokken wenkbrauwen. 'Wat een opluchting. Ik dacht dat u misschien niet thuis was.'

Gladia glimlachte. 'Was ik ook niet, in zekere zin. Ik was in gedachten verzonken. Dat overkomt me nu en dan.'

'Wat een geluk,' zei D.G. 'Mijn gedachten zijn nooit groot genoeg om erin te verzinken. Hebt u er vrede mee dat we naar Aurora gaan, vrouwe?'

'Nee. En bij de gedachten waarin ik verzonken was hoorde die, dat ik nog steeds geen idee heb waarom u naar Aurora moet. Dat kan niet alleen maar zijn om mij terug te brengen. Dat had met het eerste het beste ruimtewaardige vrachtbootje gekund.'

'Vrouwe, mag ik gaan zitten?'

'Ja natuurlijk. Dat spreekt voor zich, kapitein. Ik wilde dat u ophield mij te behandelen als iemand uit hoge kringen. Dat wordt vermoeiend. En als het een ironische verwijzing is naar het feit dat ik een Ruimtelinge ben, is het erger dan vermoeiend. Noemt u me toch Gladia.'

'U schijnt maar al te graag uw Ruimtelingschap te verloochenen, Gladia,' zei D.G., ging zitten en deed zijn benen over elkaar.

'Ik wil zo'n bijkomstig onderscheid maar liever vergeten.'

'Bijkomstig? Niet zolang u vier keer zo lang leeft als ik.'

'Vreemd genoeg heb ik net zitten denken dat dat voor de Ruimtelingen een heel pijnlijk nadeel is... Hoe lang duurt de reis naar Aurora?'

'Ditmaal geen omwegen. Een paar dagen om ver genoeg van onze zon te komen om de sprong door de hyperruimte te kunnen maken, die ons op een paar dagen afstand van Aurora brengt. Meer niet.'

'En, D.G., waarvoor moet u naar Aurora?'

'Ik zou kunnen zeggen dat de beleefdheid dat vereist, maar eigenlijk wilde ik aan uw Voorzitter, of desnoods een van zijn mensen, precies vertellen wat er zich op Solarië heeft afgespeeld.'

'Weten ze dat dan niet?'

'In grote lijnen wel. Ze waren zo vriendelijk om onze berichten af te luisteren, wat wij in de omgekeerde situatie ook gedaan zouden hebben. Maar ze hebben misschien de verkeerde gevolgtrekkingen gemaakt, en als dat zo is wilde ik dat rechtzetten.'

'Wat zijn de juiste gevolgtrekkingen, D.G.?'

'Zoals u weet waren de gelastigden op Solarië afgesteld om iemand alleen als mens te beschouwen, wanneer hij sprak met een Solarisch accent, zoals u. Dat betekent dat niet alleen Kolonisten niet als mens beschouwd worden, maar ook niet-Solarische Ruimtelingen. Om het duidelijk te zeggen: als Auroriërs op Solarië landden zouden ze niet als mensen beschouwd worden.'

Gladia's ogen werden groot. 'Dat is niet te geloven. De Solariërs kunnen de gelastigden nooit zo hebben gemaakt dat ze de Auroriërs net zo behandelen als ze u behandeld hebben.'

'O nee? Ze hebben al een Aurorisch schip vernietigd. Wist u dat?'

'Een Aurorisch schip! Nee, dat wist ik niet.'

'Ik kan het u verzekeren. Het landde zowat gelijk met ons. Wij kwamen weg, maar zij niet. Daar moet je uit afleiden dat Aurora andere Ruimtewerelden niet zonder meer als bondgenoten kan beschouwen. In noodsituaties zullen de Ruimtewerelden er allemaal alleen voorstaan.'

Gladia schudde heftig haar hoofd. 'U mag niet vanuit één feit generaliseren. De Solariërs zullen het te moeilijk gevonden hebben de gelastigden positief te laten reageren op vijftig accenten en negatief op tientallen andere. Het was eenvoudiger ze op één accent vast te leggen, meer niet. Ze gokten erop dat andere Ruimtelingen niet op hun planeet zouden proberen te landen, en ze gokten mis.'

'Ja, zo zullen de Aurorische leiders ook wel redeneren, want de mensen vinden het veel gemakkelijker om een prettige conclusie te trekken dan een onprettige. Ik wil ervoor zorgen dat ze de mogelijkheid van die onprettige inzien, en dat ze er ook van wakker liggen. Vergeef me mijn eigendunk, maar ik geloof niet dat iemand dat beter kan dan ik, dus ik moet naar Aurora, niet iemand anders.'

Gladia voelde zich onaangenaam verscheurd. Ze wilde geen Ruimtelinge zijn; een mens wilde ze zijn, en vergeten wat ze net een 'bijkomstig onderscheid' had genoemd. Maar toen D.G. het er met duidelijke voldoening over had dat hij Aurora in een vernederende positie zou dringen, voelde ze zich toch nog wel Ruimtelinge. 'Ik neem aan dat de Kolonieplaneten ook niet allemaal één lijn trekken,' zei ze geërgerd. 'Staan de Kolonieplaneten er dan niet allemaal alleen voor?'

D.G. schudde zijn hoofd. 'U denkt misschien dat dat zo is, en het zou me niet verbazen als elke Kolonieplaneet weieens de neiging heeft zijn eigen belang boven dat van het geheel te stellen, maar wij hebben iets dat jullie Ruimtelingen missen.'

'En wat is dat? Jullie zijn edeler?'

'Natuurlijk niet. Wij zijn niet edeler dan Ruimtelingen. Maar wij hebben Aarde. Dat is onze wereld. Elke Kolonist gaat zo vaak hij maar kan naar Aarde. Elke Kolonist weet dat dat een wereld is, een grote moderne wereld met een ongelooflijk rijke geschiedenis en gevarieerde beschaving en ingewikkelde ecologie die de zijne, de hare is of waar hij of zij bij hoort. De Kolonieplaneten mogen onderling overhoop liggen, maar dat kan onmogelijk leiden tot geweld of tot een blijvende breuk, want de Aard-overheid wordt vanzelf ingeroepen voor bemiddeling, en haar besluit is genoeg en wordt niet aangevochten.

Dat zijn onze drie voordelen, Gladia: geen robots, waardoor we eigenhandig nieuwe werelden kunnen bouwen; de snelle opeenvolging van generaties, waardoor er aanhoudend verandering is; en vooral Aarde, die ons een ruggengraat verschaft.'

'Maar,' zei Gladia koppig, 'de Ruimtelingen...' en ze zweeg.

D.G. glimlachte, een beetje bitter. 'U wilde zeggen dat de Ruimtelingen ook van Aardlingen afstammen en dat het ook hun planeet is? Als feit juist, maar psychologisch niet. De Ruimtelingen hebben hun best gedaan om hun afkomst te ontkennen. Ze beschouwen zich niet als voormalige Aardlingen. Was ik een mystiek iemand dan zou ik zeggen dat de Ruimtelingen, door zich van hun wortels los te snijden, niet lang meer kunnen voortbestaan. Ik ben natuurlijk geen mystiek iemand en ik stel het niet zo... maar evengoed kunnen ze niet lang meer voortbestaan. Dat geloof ik.'

Toen, na een korte stilte, voegde hij er met een beetje bezorgde vriendelijkheid - als besefte hij dat hij met zijn uitbarsting een gevoelig plekje in haar geraakt had - aan toe: 'Maar Gladia, zie uzelf als een mens in plaats van als Ruimtelinge, en ik zal mezelf als mens zien in plaats van als Kolonist. De mensheid zal voortbestaan, als Kolonisten, als Ruimtelingen, of als allebei. Volgens mij als Kolonisten, maar ik kan me vergissen.'

'Nee,' zei Gladia, die haar best deed niet emotioneel te worden. 'Ik denk dat u gelijk hebt - tenzij de mensen leren om geen onderscheid meer te maken tussen Ruimteling en Kolonist. Mijn doel is... de mensen daartoe te brengen.'

'Maar goed,' zei D.G. met een blik op de tijdstreep die dof rond de wand liep. 'Ik hou u van uw middagmaal. Mag ik samen met u eten?'

'O zeker,' zei Gladia.

D.G. kwam overeind. 'Dan zal ik het halen. Ik zou Daneel of Giskard wel sturen, maar ik wil er geen gewoonte van maken om robots te commanderen. En bovendien, de bewondering van de mensen voor u zal zich wel niet tot uw robots uitstrekken.'

Toen D.G. het eten had gehaald vond Gladia het niet echt lekker. Ze scheen maar niet te wennen aan de weinig subtiele smaken, een erfenis misschien van het Aardse koken voor massaconsumptie; maar echt afschuwelijk was het ook niet. Ze at onverstoorbaar.

D.G. merkte dat het haar niet zo smaakte en zei: 'U hebt toch geen last van het eten, hoop ik?'

Ze schudde haar hoofd. 'Nee. Ik heb me blijkbaar aangepast. Toen ik pas op het schip was had ik een beetje trubbels, maar het stelde niets voor.'

'Daar ben ik blij om, Gladia, maar...'

'Ja?'

'Kunt u een reden bedenken waarom de Aurorische overheid u zo dringend terug wil hebben? Hoe u die gelastigde hebt aangepakt kan de reden niet zijn, en uw toespraak ook niet. De eis werd gesteld voor ze daarvan konden weten.'

'In dat geval, D.G., kunnen ze me nergens voor nodig hebben,' zei Gladia triest. 'Dat hebben ze nooit gehad.'

'Maar iets moet er wezen. Zoals ik al zei, de boodschap kwam namens de Voorzitter van de Aurorische Raad.'

'De huidige Voorzitter wordt nogal als een marionet beschouwd.'

'O ja? En wie staat daarachter? Kendel Amadiro?'

'Precies. U weet dus van hem.'

'O ja,' zei D.G. grimmig, 'het middelpunt van het anti-Aardse fanatisme. De man die twintig decennia geleden door dr. Fastolfe politiek vermorzeld is, herrijst om ons opnieuw te bedreigen. Dat is een voorbeeld van de krachteloosheid van het lange leven.'

'Maar daar zit 'm het vreemde. Amadiro is een wraakzuchtig man. Hij weet dat Elijah Baley de oorzaak was dat hij verslagen werd, zoals u zei, en meent dat ik daar ook voor een deel verantwoordelijk voor ben. Zijn antipathie - zijn haat - treft ook mij. Als de Voorzitter mij wil hebben, kan dat alleen zijn omdat Amadiro mij wil hebben, en waarom zou hij dat willen? Hij heeft me vermoedelijk met u naar Solarië gestuurd, juist om me kwijt te zijn. Hij had vast verwacht dat uw schip vernietigd zou worden, met mij erin. Hij zou er geen traan om gelaten hebben.'

'Geen smart en rouw, hè?' zei D.G. peinzend. 'Maar dat hebben ze u natuurlijk niet gezegd. Geen mens heeft gezegd: Ga met die maffe koopvaarder mee, dan hebben wij de lol dat je eraan gaat.'

'Nee. Ze zeiden dat u mijn hulp hard nodig had, en dat het in politiek opzicht goed zou zijn nu met de Kolonieplaneten mee te werken, en dat het voor Aurora van belang was dat ik na mijn terugkomst verslag zou doen van alles wat er op Solarië voorgevallen was.'

'Ja, zoiets moesten ze zeggen. Ze meenden het zelfs voor een deel. En toen ons schip tegen al hun verwachtingen in veilig wegkwam en een Aurorisch schip vernietigd werd, wilden ze wel een verslag uit de eerste hand van wat er gebeurd was. Toen ik u dus in plaats van naar Aurora naar Baleybol bracht, knepen ze hun tenen bij elkaar. Dat kan het wezen. Maar nu kennen ze natuurlijk het hele verhaal, dus nu zouden ze u niet meer nodig hebben... Alhoewel' - hij sprak nu meer tegen zichzelf dan tegen Gladia - 'alles wat ze weten is wat ze van de Baleyse intergolf hebben opgevangen, en dat nemen ze misschien niet voor waar aan. Maar toch...'

'Maar wat toch, D.G.?'

'Mijn intuïtie zegt me dat die boodschap niet alleen gestoeld kan zijn op hun behoeft aan uw verslag. Daarvoor was, leek me, de kracht van die eis te sterk.'

'Maar iets anders kunnen ze niet van me willen,' zei Gladia. 'Niets.'

'Dat vraag ik me af,' zei D.G.

 

47 * 'Ik vraag het me ook af,' zei Daneel die nacht vanuit zijn nis.

'Wat dan wel, vriend Daneel?' vroeg Giskard.

'Ik vraag me af wat de ware betekenis is van de boodschap van Aurora waarin mevrouw Gladia wordt opgeëist. Evenals voor de gezagvoerder is voor mij hun behoefte aan een verslag geen voldoende motief.'

'Heb jij een ander idee?'

'Ik heb een gedachte, vriend Giskard.'

'Mag ik die weten, vriend Daneel?'

'Het is bij me opgekomen dat de Aurorische Raad, door mevrouw Gladia op te eisen, meer verwacht dan ze vraagt; wellicht is ze niet op mevrouw Gladia uit.'

'Wat krijgen ze dan nog meer dan mevrouw Gladia?'

'Vriend Giskard, is het denkbaar dat mevrouw terug zal gaan zonder jou en mij?'

'Nee, maar wat hebben wij voor de Aurorische raad nu voor nut?'

'Ik, vriend Giskard, heb voor hen geen nut. Maar jij bent uniek, want jij kunt rechtstreeks iemands geest waarnemen.'

'Dat is zo, vriend Daneel, maar dat weten zij niet.'

'Is het niet mogelijk dat zij dit feit na ons vertrek op een of andere wijze hebben achterhaald en nu bitter betreuren dat ze je van Aurora weg hebben laten gaan?'

Giskard scheen geen moment te aarzelen. 'Nee, dat kan niet, vriend Daneel. Hoe zouden ze daarachter kunnen komen?'

'Ik heb zo geredeneerd,' zei Daneel bedachtzaam. 'Jij hebt, bij je bezoek aan Aarde met dr. Fastolfe, lang geleden, een paar Aardse robots enigszins aangepast om ze een zeer beperkte geestkracht te geven, net voldoende om ze in staat te stellen je werk voort te zetten en invloed uit te oefenen op Aardse functionarissen, zodat ze met moed en welwillendheid tegenover de kolonisatie zouden staan. Dat heb je mij tenminste eens verteld. Er zijn op Aarde dus robots die iemands geest kunnen beïnvloeden.

En kort geleden zijn we tot de verdenking gekomen dat het Robotisch Instituut van Aurora mensachtige robots naar Aarde gestuurd heeft. We weten niet wat precies het doel hiervan was, maar van die robots kan men op zo'n minst verwachten dat ze de gebeurtenissen op Aarde observeren en er verslag over uitbrengen.

Ook al kunnen de Aurorische robots geen geesten aanvoelen, ze kunnen in hun verslag melden dat deze of gene functionaris plotseling veranderd is van houding tegenover kolonisatie, en misschien is het in de tijd dat wij van Aurora weg zijn bij een machthebber op Aurora - misschien bij dr. Amadiro zelf - gaan dagen dat dit alleen verklaarbaar is door het bestaan op Aarde van geestbeïnvloedende robots. Die beïnvloedende kracht kan dan herleid worden tot dr. Fastolfe of tot jou.

Dat kan de Aurorische functionarissen dan weer de betekenis van andere gebeurtenissen verduidelijken, en die kunnen eerder tot jou dan tot dr. Fastolfe herleid worden. Dientengevolge zouden ze jou dan beslist terug willen, maar ze kunnen er niet rechtstreeks om vragen, want dan zouden ze verraden dat ze iets weten. Daarom hebben ze naar mevrouw Gladia gevraagd - een heel gewone eis - wetend dat jij, als zij wordt teruggebracht, erbij zult zijn.'

Giskard zei een volle minuut niets. 'Een heel interessante redenering, vriend Daneel,' zei hij toen, 'maar hij houdt geen steek. De robots die ik de taak heb toebedeeld om kolonisatie aan te moedigen hebben hun werk meer dan achttien decennia geleden voltooid en sindsdien niets meer gedaan, tenminste op het punt van geesten beïnvloeden. Bovendien heeft Aarde al een hele tijd geleden de robots uit haar Steden verbannen naar de onbevolkte buitenstadsgebieden.

Dat betekent dat de mensachtige robots die volgens onze gissing naar Aarde zijn gestuurd, de door mij aangepaste robots dan ook niet konden ontmoeten, of geestbeïnvloeding konden waarnemen terwijl die robots dat niet meer deden. Het kan dus niet zijn dat mijn bijzondere vermogen zo is ontdekt als jij nu zegt.'

'Kan het niet op een andere manier ontdekt zijn, vriend Giskard?' vroeg Daneel.

'Nee,' zei Giskard resoluut.

'En toch,' zei Daneel 'vraag ik het me af.'