7 - De gelastigde

28 * Het was ochtend op Solarië, ochtend op het landgoed - haar landgoed. In de verte lag het complex dat haar complex had kunnen zijn. Op een of andere manier vielen er twintig decennia weg en Aurora scheen haar een verre droom toe, iets dat nooit was gebeurd.

Ze keek naar D.G. die zijn riem om zijn dunne bovenkleren gordde, een riem waar twee handwapens aan hingen. Op zijn linkerheup hing een zenuwzwieper, op zijn rechter iets korters en dikkers, een zenger dacht ze. 'Gaan we naar het huis?' vroeg ze.

'Later,' zei D.G. een beetje afwezig. Een voor een controleerde hij zijn wapens door ze tegen zijn oor te houden, als luisterde hij naar het zachte gezoem waaruit bleek dat ze geladen waren.

'Alleen wij vieren?' Vanzelf gingen haar ogen naar de anderen: D.G., Daneel- 'Waar is Giskard?' vroeg ze Daneel.

'Het leek hem verstandig, mevrouw Gladia,' zei Daneel, 'als voorpost op te treden. Als robot zal hij tussen andere robots niet zo opvallen, en mocht er iets mis wezen dan kan hij ons waarschuwen. Immers, hij is beter te missen dan u of de kapitein.'

'Goed gedacht voor een robot,' zei D.G. grimmig. 'Het kan geen kwaad. Kom, we gaan er op uit.'

'Alleen wij drieën?' vroeg Gladia een tikje klagerig. 'Om eerlijk te zijn heb ik Giskards robotvermogen niet om mijn misbaarheid te aanvaarden.'

'We zijn allemaal misbaar, vrouwe Gladia,' zei D.G. 'Er zijn twee schepen vernietigd en alle bemanning is zonder onderscheid afgemaakt. Veel maakt hier niet veilig.'

'Dat klinkt niet erg bemoedigend, D.G.'

'Luister dan. Die eerdere schepen waren er niet op voorbereid. Het onze wel. En ik ben het ook.' Hij sloeg met zijn handen tegen zijn heupen. 'En u hebt een robot die bewezen heeft dat hij u doeltreffend beschermt. En tenslotte: u bent zelf het beste wapen. U weet een robot een opdracht zo te geven dat hij doet wat u wil, en dat kan van wezenlijk belang blijken. U bent de enige van ons die dat kan, en de eerdere schepen hadden niemand met zo'n vermogen bij zich. Kom dus maar...'

Ze gingen op weg. Na een tijdje zei Gladia: 'We gaan niet in de richting van het huis.'

'Nee, nog niet. Eerst lopen we naar een groep robots. Ik hoop dat u ze ziet.'

'Ja, maar ze doen niets.'

'Nee. Toen we pas geland waren, waren er veel meer robots. De meeste zijn weggegaan, maar deze niet. Waarom niet?'

'Als we het ze vragen zeggen ze het.'

'U moet het ze vragen, vrouwe Gladia.'

'U zullen ze even goed antwoord geven als mij, D.G. We zijn even veel mens.'

D.G. bleef staan en de twee anderen ook. Hij keek Gladia aan en zei met een glimlach: 'Mijn beste vrouwe Gladia, even veel mens? Een Ruimteling en een Kolonist? Wat is er met u?'

'Voor een robot zijn we even veel mens,' zei ze giftig. 'En speel geen spelletje met mij. Ik heb met uw stamvader ook geen Ruimteling en Aardling gespeeld.'

D.G.'s glimlach trok weg. 'U hebt gelijk. Mijn excuses, vrouwe. Ik zal proberen mijn sarcastische neigingen te onderdrukken, want op deze planeet zijn we ten slotte bondgenoten.' Even later zei hij: 'Vrouwe, ik zou willen dat u erachter komt of de robots een opdracht hebben en welke; of er toevallig robots bij zijn die u kennen; of er op het landgoed of op de planeet mensen zijn; en wat er verder bij u opkomt. Ze moeten ongevaarlijk zijn: het zijn robots en u bent een mens, ze kunnen u geen kwaad doen. Alhoewel,' zei hij, nu hij eraan dacht, 'uw Daneel Niss flink heeft mishandeld, maar dat was onder omstandigheden die zich hier niet voordoen. En Daneel kan met u mee.'

'Ik zou mevrouw Gladia in elk geval begeleiden, kapitein. Dat is mijn taak,' zei Daneel eerbiedig.

'Ook de taak van Giskard, stel ik me voor,' zei D.G., 'en toch is hij weggegaan.'

'Met een doel, kapitein, dat hij met mij besproken heeft en dat we allebei van fundamenteel belang achtten om mevrouw Gladia te beschermen.'

'Goed dan. Met z'n tweeën verder. Ik dek jullie.' Hij trok het wapen op zijn rechterheup. 'Als ik roep: "Vallen!" gaan jullie onmiddellijk neer. Dit ding is niet kieskeurig.'

'Gebruik het alstublieft alleen als het niet anders kan, D.G.,' zei Gladia. 'Dat zal bij robots nauwelijks voorkomen... Kom mee, Daneel.' En daar ging ze, ze stapte snel en stevig op de groep van een stuk of tien robots af die vlak voor een rij lage struiken stond, terwijl de morgenzon hun gepolijste buitenkant hier en daar deed opglinsteren.

 

29 * De robots trokken zich niet terug en kwamen ook niet naar voren. Ze bleven rustig waar ze waren. Gladia telde ze: elf in het zicht. Misschien waren er nog meer, maar niet te zien. Ze waren gemaakt in de Solarische stijl. Heel glanzend, heel glad. Geen suggestie van kleding, en weinig realisme. Het waren bijna wiskundige abstracties van het menselijk lichaam, maar allemaal verschillend.

Ze had het idee dat ze lang niet zo plooibaar en ingewikkeld waren als Aurorische robots, maar beter en doelgerichter aangepast voor bepaalde taken.

Minstens vier meter voor de rij robots bleef ze staan en Daneel, voelde ze, bleef meteen ook staan, nog geen meter achter haar. Dichtbij genoeg om in geval van nood meteen tussenbeide te komen, maar ver genoeg naar achter om duidelijk te maken dat zij de belangrijkste was van de twee. De robots voor haar zagen Daneel als een mens, dat wist ze wel zeker, maar ook wist ze dat Daneel als robot te zelfbewust was om misbruik te maken van de misvattingen van andere robots.

'Wie van jullie wil met mij praten?' vroeg Gladia.

Korte tijd was het stil, als in een zwijgende vergadering. Toen kwam een robot een stap naar voren. 'Ik zal spreken, mevrouw.'

'Heb je een naam?'

'Nee, mevrouw. Ik heb alleen een serienummer.'

'Hoe lang ben je al in werking?'

'Ik ben negenentwintig jaar in werking, mevrouw.'

'Is er in deze groep iemand die langer in werking is?'

'Nee, mevrouw. Dat is de reden ook dat ik het woord voer.'

'Hoeveel robots zijn er in dienst op dit landgoed?'

'Over dat feit beschik ik niet, mevrouw.'

'Ongeveer.'

'Misschien tienduizend, mevrouw.'

'Zijn erbij die langer dan twintig decennia in werking zijn?'

'Misschien bij de landbouwrobots, mevrouw.'

'En bij de huishoudrobots?'

'Die zijn niet zo lang in werking. De meesters willen steeds de nieuwste modellen.'

Gladia knikte, keerde zich om naar Daneel en zei: 'Dat klinkt zinnig. Zo was het in mijn tijd ook.'

Ze wendde zich weer tot de robot. 'Aan wie behoort dit landgoed?'

'Het is het Zoberlon-landgoed, mevrouw.'

'Hoe lang behoort het aan de Zoberlons?'

'Langer dan ik in werking ben, mevrouw. Ik weet niet hoeveel langer, maar dat feit is te achterhalen.'

'Aan wie behoorde het voor de Zoberlons het in bezit kregen?'

'Dat weet ik niet, mevrouw, maar dat feit is te achterhalen.'

'Heb je ooit gehoord van de Delmarres?'

'Nee, mevrouw.'

Gladia keek om naar Daneel en zei spijtig: 'Ik probeer de robot stukje bij beetje te leiden zoals Elijah dat kon doen vroeger, maar ik weet niet goed hoe het moet.'

'Integendeel, mevrouw Gladia,' zei Daneel ernstig, 'het lijkt me dat u al veel hebt vastgesteld. Het is niet waarschijnlijk dat een robot op dit landgoed, enkele landbouwrobots misschien uitgezonderd, zich u kan herinneren. Kwam u vroeger die landbouwrobots wel eens tegen?'

Gladia schudde haar hoofd. 'Nooit! Ik kan me niet eens herinneren er ooit een uit de verte gezien te hebben.'

'Dan is het dus duidelijk dat u op dit landgoed niet bekend bent.'

'Precies. En die arme D.G. heeft ons voor niets meegenomen. Als hij van mij iets heeft verwacht, dan zit hij ernaast.'

'Het is altijd nuttig om de waarheid te kennen, mevrouw. Niet bekend zijn is in dit geval minder nuttig dan bekend zijn, maar niet weten of men bekend is of niet is nog minder nuttig. Zijn er misschien geen andere dingen waar u feiten over aan het licht kunt brengen?'

'Ja, laat eens kijken...' Een paar seconden was ze in gedachten verzonken; toen zei ze zachtjes: 'Vreemd. Als ik tegen die robots praat, doe ik dat met een duidelijk Solarisch accent. Maar tegen jou praat ik niet zo.'

'Dat is niet verbazend, mevrouw Gladia. De robots spreken met een dergelijk accent omdat ze Solarisch zijn. Dat roept de tijd van uw jeugd terug, en als vanzelf spreekt u dan zoals toen. Maar als u zich tot mij richt bent u echter opeens uzelf weer, omdat ik deel uitmaak van uw huidig bestaan.'

Op Gladia's gezicht kwam langzaam een glimlach. 'Daneel, je redeneert steeds meer als een mens,' zei ze.

Ze keerde zich weer naar de robots en was zich scherp bewust van de vredige omgeving. De hemel was strak blauw, afgezien van een rand wolken aan de westelijke horizon - in de middag kon het dus bewolkt worden. Er klonken geluiden van bladeren die ruisten in een licht windje, het gezoem van insecten, de eenzame roep van een vogel. Geen mensengeluiden. Er konden heel wat robots in de buurt zijn, maar zij werkten in stilte. Hier was niet die uitbundige luidruchtigheid van mensen waar ze - aanvankelijk met moeite - op Aurora aan gewend geraakt was.

Maar nu, terug op Solarië, vond ze die vredigheid heerlijk. Niet alles was slecht geweest op Solarië. Dat moest ze bekennen. Tegen de robot zei ze vlug, met een wat dwingende stem: 'Waar zijn je meesters?'

Maar het had geen zin een robot te willen haasten of verontrusten of te verrassen. Zonder enig teken van verwarring zei hij: 'Ze zijn weggegaan, mevrouw.'

'Waarheen?'

'Dat weet ik niet, mevrouw. Het is mij niet gezegd.'

Er viel een totale stilte.

'Is er op het landgoed een robot die het weet?' vroeg Gladia.

'Ik ken er geen, mevrouw,' zei de robot.

'Hebben de meesters robots meegenomen?'

'Ja, mevrouw.'

'Maar jullie hebben ze niet meegenomen. Waarom hebben ze jullie hier gelaten?'

'Om ons werk te doen, mevrouw.'

'Maar jullie staan hier niets te doen. Is dat werk?'

'Wij bewaken het landgoed tegen buitenstaanders, mevrouw.'

'Zoals wij ?'

'Ja, mevrouw.'

'Maar hier zijn we en toch doen jullie niets. Waarom niet?'

'Wij kijken uit, mevrouw. We hebben geen verdere opdracht.'

'Heb je gerapporteerd wat je hebt gezien?'

'Ja, mevrouw.'

'Aan wie?'

'Aan de gelastigde.'

'Waar is de gelastigde?'

'In de villa, mevrouw.'

'Zo.' Gladia keerde zich om en liep resoluut naar D.G.; Daneel kwam achter haar aan.

'En?' vroeg D.G. Hij hield de twee wapens in de aanslag, maar toen ze terug waren stopte hij ze weer in de holsters.

Gladia schudde haar hoofd. 'Niets. Niet één robot die me kent. Geen een robot die weet waar de Solariërs heen gegaan zijn, dat weet ik wel zeker. Maar, ze brengen verslag uit aan een gelastigde.'

'Een gelastigde?'

'Op Aurora en de andere Ruimtewerelden is de gelastigde op grote landgoederen met vele robots een mens wiens vak het is groepen robots op het land, in de mijnen en in de productie-complexen te organiseren en te leiden.'

'Dus zijn er Solariërs achtergebleven.'

Gladia schudde haar hoofd. 'Solarië vormt een uitzondering. Het aantal robots per mens is altijd zo groot geweest dat het niet de gewoonte was een man of vrouw aan te stellen voor toezicht op de robots. Dat baantje kreeg een andere robot die daar speciaal voor was geprogrammeerd.'

'Dan is er een robot in die villa' - D.G. knikte erheen - 'die beter is dan deze en die met meer succes ondervraagd kan worden.'

'Misschien, maar ik ben niet zeker dat het veilig is om de villa in te gaan.'

'Het is gewoon nog weer een robot,' zei D.G. sarcastisch.

'In de villa kunnen springmijnen zitten.'

'In de grond hier ook.'

'Het zou beter zijn,' zei Gladia, 'een van de robots naar de villa te sturen om de gelastigde te zeggen dat de mensen hem willen spreken.'

'Dat zal niet nodig zijn,' zei D.G. 'Dat is blijkbaar al gebeurd. De gelastigde komt te voorschijn, en het is geen robot en geen "hij". Ik zie een mensenvrouw.'

Gladia keek verwonderd op. Een lange, goed geproportioneerde en uiterst aantrekkelijke vrouw kwam snel op hen toe. En waar je ook aan kon twijfelen, niet aan haar geslacht.

 

30 * D.G. grijnsde breed. Hij leek zich iets te strekken, zijn schouders te rechten en naar achter te trekken. Een hand zweefde naar zijn baard als om te voelen of hij glad en goed zat.

Gladia keek hem afkeurend aan. 'Dat is geen Solarische,' zei ze.

'Hoe weet u dat?' vroeg D.G.

'Een Solarische zou zich nooit zomaar aan mensen laten zien. Zien, niet kijken.'

'Ik ken het verschil, vrouwe. Maar u laat u wel aan mij zien.'

'Ik heb meer dan twintig decennia op Aurora gewoond. Toch heb ik nog genoeg Solarisch over om me niet zo aan anderen te vertonen.'

'Er is aan haar heel wat af te kijken, vrouwe. Ik zou zeggen dat ze groter is dan ik en zo mooi als een zonsondergang.'

De gelastigde was twintig meter van hen blijven staan en de robots gingen uit de weg, zodat er tussen de vrouw aan de ene kant en het drietal van het schip aan de andere geen meer stond.

'Gewoonten kunnen in twintig decennia veranderen,' zei D.G.

'Niet zoiets wezenlijks als de Solarische afkeer van contact met mensen,' zei Gladia fel. 'Nog in geen tweehonderd decennia.' Het Solarisch accent brak weer door.

'Ik denk dat u de elasticiteit van de samenleving onderschat. Maar Solarische of niet, ze is een Ruimtelinge, en als er nog meer zulke Ruimtelinges zijn ben ik voor vreedzame coëxistentie.'

De blik van Gladia toonde groeiende afkeuring. 'Nou, bent u van plan de komende paar uur te blijven staan staren? Wilt u niet dat ik die vrouw vragen ga stellen?'

D.G. schrok op en keerde zich duidelijk geërgerd naar Gladia. 'U ondervraagt de robots, zoals u dat gedaan hebt; ik ondervraag de mensen.'

'En met name de vrouwen, neem ik aan.'

'Ik wil niet opscheppen, maar-'

'Alle mannen die ik ken, willen dat wél.'

Daneel kwam ertussen. 'Ik denk niet dat deze vrouw nog zal wachten. Als u het initiatief wilt behouden, gezagvoerder, gaat u dan nu naar haar toe. Ik zal meegaan, net als met mevrouw Gladia.'

'Ik heb je bescherming niet nodig,' zei D.G. ruw.

'U bent een mens en ik mag niet toelaten dat u door mijn nalatigheid schade lijdt.'

D.G. stapte vlot naar voren, Daneel volgde. Gladia, die weinig zin had alleen achter te blijven, ging aarzelend achter hen aan.

De gelastigde stond rustig te kijken. Ze droeg een glad wit kleed dat tot het midden van haar bovenbenen kwam, met een gordel om het middel. Het liet een diepe, verlokkende inkijk vrij en haar tepels tekenden zich duidelijk af op de dunne stof van het kleed. Niets wees erop dat ze verder nog iets droeg behalve haar schoenen.

Toen D.G. stilstond was hij een meter van haar af. Hij zag dat haar huid volmaakt was, haar ogen ver uit elkaar stonden, ietwat scheef; ze had een serene gezichtsuitdrukking.

'Vrouwe,' zei D.G., zo goed als hij kon in het chique Aurorisch, 'heb ik het genoegen met de gelastigde van dit landgoed te spreken?'

De vrouw luisterde even en zei toen, met zo'n zwaar Solarisch accent dat het uit haar volmaakt gevormde mond bijna grappig was: 'U bent geen mens.'

Toen kwam ze zo snel in actie dat Gladia, nog tien meter van hen vandaan, niet precies zag wat er gebeurde. Ze zag alleen een wirwar, en toen dat D.G. onbeweeglijk op zijn rug lag en dat de vrouw daar stond met zijn wapens, in elke hand een.

 

31 * Wat Gladia het meest verbijsterde, dat onthutsende ogenblik, was dat Daneel het niet verhinderde of iets terugdeed. Maar terwijl ze dat nog dacht was het al niet meer zo, want Daneel had de linkerpols van de vrouw gegrepen, draaide die en zei: 'Laat die wapens onmiddellijk vallen,' met een scherpe, gebiedende stem die ze van hem nog nooit gehoord had. Onbegrijpelijk dat hij zo tegen een mens sprak.

De vrouw zei, even scherp, met haar hogere stem: 'U bent geen mens.' Haar rechterarm kwam omhoog en ze vuurde het wapen erin af. Even schoot er een zwakke gloed over Daneels lijf en Gladia, geschrokken dat ze niets kon uitbrengen, merkte dat haar gezicht verduisterde. Ze was nog nooit van haar leven flauwgevallen, maar dat scheen nu te gaan gebeuren.

Daneel liet niet los, en er had geen schot geklonken. Gladia begreep dat Daneel slim genoeg naar de hand met de zenger gegrepen had. In de andere had ze de zwieper en die had ze van nabij op volle kracht op Daneel afgevuurd. Als hij een mens geweest was zou de heftige prikkeling van zijn gevoelszenuwen hem gedood hebben of voorgoed invalide gemaakt. Maar hoe menselijk hij er ook uitzag, hij was een robot en zijn soort zenuwstelsel was niet gevoelig voor de zwieper.

Nu greep Daneel de andere arm en drukte hem omhoog. Weer zei hij: 'Laat vallen die wapens of ik trek uw armen uit de kom.'

'O ja?' zei de vrouw. Ze trok haar armen bij elkaar en Daneel kwam van de grond. Zijn benen zwaaiden naar voor en naar achter als een slinger, opgehangen aan de schouders. Zijn voeten troffen met kracht de vrouw en zwaar vielen ze samen tegen de grond.

Het drong tot Gladia door, zonder dat ze het onder woorden bracht, dat de vrouw, die er even menselijk uitzag als Daneel, even niet-menselijk was. Gladia werd overspoeld door een plotselinge woede, want opeens was ze weer Solarische in hart en nieren: woede dat een robot tegen een mens geweld gebruikte. Aangenomen dat ze Daneel op een of andere manier doorzien had, hoe durfde ze het wagen D.G. aan te grijpen!

Gladia rende gillend naar voren. Het kwam geen moment bij haar op bang te zijn voor een robot, alleen omdat hij een sterke man met één klap had geveld en tegen een nog sterkere robot op kon. 'Hoe durf je!' gilde ze met zo'n zwaar Solarisch accent dat het pijn deed aan haar eigen oren - maar hoe praatte je anders tegen een Solarische robot? 'Hoe durf je, meid! Geef het onmiddellijk op!'

De spieren van de vrouw schenen zich allemaal tegelijk volkomen te ontspannen, alsof de stroom opeens was afgesloten. Haar prachtige ogen keken Gladia aan met zo'n menselijkheid dat ze geschokt leek. Op onduidelijke, aarzelende toon zei ze: 'Het spijt me, mevrouw.'

Daneel stond rechtop en keek waakzaam naar de vrouw die op het gras lag. D.G. werkte zich met een onderdrukt gekreun overeind. Daneel bukte zich naar de wapens maar Gladia wuifde hem furieus weg. 'Geef mij die wapens, meid,' zei ze.

'Ja, mevrouw,' zei de vrouw.

Gladia rukte ze uit haar handen, koos snel de zenger en gaf die aan Daneel. 'Daneel, vernietig haar als dat nodig lijkt. Dit is een opdracht.' Ze reikte D.G. de zenuwzwieper aan en zei: 'Dat ding is hier nutteloos, behalve tegen mij - en uzelf. Bent u in orde?'

'Nee, ik ben niet in orde,' mompelde D.G. en wreef over zijn heup. 'Bedoelt u dat het een robot is?'

'Had een vrouw u zo tegen de grond kunnen smijten?'

'Die ben ik nog niet tegengekomen. Ik zei wel dat er op Solarië speciale robots konden zijn die zo geprogrammeerd waren dat ze gevaarlijk waren.'

'Ja ja,' zei Gladia stug, 'maar toen u er een zag als uw droom van een mooie vrouw, dacht u daar niet meer aan.'

'Achteraf hebt u gemakkelijk praten.'

Gladia snoof en wendde zich weer tot de robot. 'Hoe heet je, meid?'

'Ik heet Landaree, mevrouw.'

'Sta op, Landaree.'

Landaree stond net zo op als Daneel - alsof er veren in zaten Haar gevecht met Daneel had haar blijkbaar niet beschadigd.

'Waarom heb je tegen de Eerste Wet in die mensen aangevallen?' vroeg Gladia.

'Mevrouw,' zei Landaree resoluut, 'dit zijn geen mensen.'

'Wil je me ook vertellen dat ik geen mens ben?'

'Nee, mevrouw, u bent een mens.'

'Dan zeg ik je als mens, dat die twee mannen hier mensen zijn. Heb je me verstaan?'

'Mevrouw,' zei Landaree, een beetje zachter nu, 'dit zijn geen mensen.'

'Het zijn wel mensen, omdat ik je dat zeg. Het is je verboden om ze aan te vallen of ze hoe dan ook schade toe te brengen.'

Landaree bleef verstomd.

'Versta je me?' Gladia's stem werd steeds Solarischer, hoe heftiger ze sprak.

'Mevrouw,' zei Landaree, 'dit zijn geen mensen.'

'Mevrouw,' zei Daneel zachtjes tegen Gladia, 'haar opdracht is zo streng dat u hem niet gemakkelijk kunt overvleugelen.'

'Dat zullen we dan eens zien,' zei Gladia hijgend.

Landaree keek om zich heen. De groep robots was tijdens de paar minuten die het conflict duurde dichter bij Gladia en haar twee metgezellen gekomen. Achteraan kwamen twee robots die volgens Gladia niet bij de oorspronkelijke groep hoorden en tussen zich in moeizaam een of ander groot, heel zwaar ding meesjouwden. Landaree wenkte hen en nu gingen ze iets vlugger.

'Robots! Blijf staan!' riep Gladia.

Ze bleven staan.

'Mevrouw, ik vervul mijn plicht,' zei Landaree. 'Ik voer mijn opdrachten uit.'

'Je plicht is mij te gehoorzamen!' zei Gladia.

'Ik kan geen opdracht aannemen om mijn opdrachten niet uit te voeren,' zei Landaree.

'Daneel, verzeng haar!' zei Gladia.

Achteraf kon Gladia beredeneren wat er gebeurd was. Daneels reactietijd was veel korter dan die van een mens geweest was, en hij wist dat hij tegenover een robot stond die de Wetten niet verhinderden geweld te gebruiken. Maar ze zag er zo menselijk uit, dat zelfs de zekerheid dat het een robot was zijn remming niet helemaal wegnam. Hij voerde de opdracht voor zijn doen te langzaam uit.

Landaree, die blijkbaar een ander begrip had van 'mens', werd niet gehinderd door zijn voorkomen, en ze sloeg sneller toe. Ze had naar de zenger gegrepen en het tweetal worstelde weer.

D.G. keerde zijn zwieper om met de kolf naar voren, en sprong toe om te slaan. Hij trof haar midden op haar hoofd, maar dat deed de robot niets en met haar been schopte ze hem achterover.

'Robot! Hou op!' zei Gladia. Ze stak haar tot vuisten gebalde handen op.

Met een dwingende diepe altstem riep Landaree: 'Helpen jullie me. Allemaal. Die twee schijn-mannen zijn geen mensen. Vernietig ze, maar zorg dat de vrouw niets overkomt.'

Als Daneel dan al geremd werd door een menselijk uiterlijk, dat gold nog veel sterker voor de eenvoudige Solarische robots, die maar langzaam stapje voor stapje dichterbij kwamen.

'Blijf staan!' gilde Gladia. De robots stonden stil maar op Landaree had het geen effect.

Daneel hield de zenger vast, maar boog achterover onder de blijkbaar grotere kracht van Landaree. Gladia keek verward om zich heen in de hoop ergens een wapen te vinden. D.G. zat aan zijn radiozender te draaien. Grommend zei hij: 'Hij is kapot. Ik denk dat ik erop gevallen ben.'

'Wat moeten we doen?'

'We moeten terug naar het schip. En snel.'

'Schiet op dan,' zei Gladia. 'Ik laat Daneel niet alleen.' Ze keek naar de vechtende robots en gilde fel: 'Landaree! Hou op! Hou op, Landaree!'

'Ik mag niet ophouden, mevrouw,' zei Landaree. 'Mijn opdracht is overduidelijk.'

Daneels vingers werden losgewrongen en Landaree had de zenger weer.

Gladia gooide zich voor Daneel. 'Je mag deze mens geen kwaad doen.'

'Mevrouw,' zei Landaree, haar zenger strak op Gladia gericht, 'u staat voor iets dat op een mens lijkt maar geen mens is. Ik heb de opdracht zulke dingen onmiddellijk te vernietigen.' Toen riep ze: 'Dragers - naar het schip.'

De twee robots met het zware ding tussen hen in kwamen weer in beweging.

'Robots! Blijf staan!' schreeuwde Gladia, en de beweging hield op. De robots bleven staan trillen, alsof ze door wilden lopen maar dat niet echt konden.

'Je kunt mijn vriend Daneel, de mens, niet vernietigen zonder mij te treffen, en je hebt zelf erkend dat ik een mens ben en dus geen kwaad mag worden gedaan.'

Met zachte stem zei Daneel: 'Mevrouw, u mag uzelf niet toestaan schade op te lopen in een poging mij te beschermen.'

'Het is nutteloos, mevrouw,' zei Landaree. 'Ik kan u gemakkelijk verplaatsen en dan de niet-mens achter u vernietigen. Maar omdat dit u schade kan bezorgen vraag ik u, met alle ontzag, vrijwillig opzij te gaan.'

'Dat moet u doen mevrouw,' zei Daneel.

'Nee, Daneel. Ik blijf staan. In de tijd die zij nodig heeft om mij opzij te zetten ga jij er vandoor.'

'Ik kan me niet sneller verplaatsen dan een zengerstraal en als ik weg probeer te lopen zal ze eerder door u heen schieten dan niet schieten. Waarschijnlijk heeft ze zo'n strenge opdracht. Het spijt me, mevrouw, dat dit u ongelukkig maakt.' En Daneel tilde de worstelende Gladia op en gooide haar zachtjes om.

Landaree's duim begon de knop in te drukken, maar drukte niet door. Ze bleef onbeweeglijk staan.

Gladia, die half overeind was gekropen, stond op. Behoedzaam kwam D.G., die was blijven staan bij het laatste gesprek, op Landaree af. Daneel stak heel rustig zijn hand uit en nam de zenger uit haar hand. Ze bood geen weerstand.

'Ik denk,' zei Daneel, 'dat deze robot blijvend is uitgeschakeld.' Hij gaf haar een duwtje en ze tuimelde zo om, met haar armen en benen, lijf en hoofd in dezelfde stand ten opzichte van elkaar als toen ze stond. Haar arm was nog gebogen, in haar hand hield ze een onzichtbare zenger en haar duim drukte op een onzichtbare knop.

Tussen de bomen aan een kant van het met gras begroeid terrein waar het drama zich had afgespeeld, kwam Giskard aan; zijn robotgezicht toonde geen nieuwsgierigheid, maar misschien klonk die wel uit zijn woorden. 'Wat is er gebeurd terwijl ik weg was?' vroeg hij.

 

32 * De tocht terug naar het schip was nogal een anticlimax. Nu de consternatie en de angst van de actie achter de rug waren voelde Gladia zich woedend. D.G. liep moeizaam te strompelen en ze kwamen maar langzaam vooruit, deels vanwege dat gestrompel en deels omdat de twee Solarische robots nog steeds hun zware ding droegen en zwoegden onder het gewicht ervan.

D.G. keek over zijn schouder naar ze. 'Nu de gelastigde buiten werking is gehoorzamen ze mij.'

Tussen haar tanden door zei Gladia: 'Waarom bent u op het eind niet weggerend om hulp te halen? Waarom bleef u hulpeloos toe staan kijken?'

'Nou,' zei D.G. met een poging tot luchtigheid, die hem gemakkelijk af was gegaan als hij zich beter gevoeld had, 'toen u per se bij Daneel wilde blijven had ik niet zo'n zin om de rol van lafaard te spelen.'

'Idioot! Ik was veilig. Mij zou ze niets gedaan hebben.'

'Mevrouw, ik betreur het u tegen te moeten spreken maar ik denk dat ze dat wel gedaan zou hebben,' zei Daneel, 'als haar drang om mij te vernietigen nog sterker was geworden.'

Driftig voer Gladia tegen hem uit. 'En jij deed wel iets heel slims: mij opzij duwen. Wilde je graag vernietigd worden?'

'Liever dan dat u schade leed, mevrouw. Dat ik de robot niet tegen kon houden door remmingen die veroorzaakt werden door haar menselijke verschijning, is toch al een blijk dat mijn nut voor u te begrensd is.'

'Maar toch,' zei Gladia, 'zou ze geaarzeld hebben op mij te schieten, omdat ik een mens ben, en al was het maar even, intussen kon jij de zenger afgepakt hebben.'

'Ik kon uw leven niet op het spel zetten op grond van iets zo onzekers als dat ze zou aarzelen,' zei Daneel.

'En u,' zei Gladia, die net deed of ze Daneel niet hoorde, nu weer tegen D.G., 'had om te beginnen die zenger niet mee moeten brengen.'

Met strak gezicht zei D.G.: 'Mevrouw, ik neem in aanmerking dat we allemaal heel dicht bij de dood waren. De robots laat dat koud en ik ben wel aan gevaren gewend geraakt. Maar voor u was het een onaangename nieuwe ervaring en daardoor doet u nu kinderachtig. Ik had onmogelijk kunnen denken dat die zenger me zo gemakkelijk afgenomen zou worden. Had ik hem niet bij me gehad, dan had de gelastigde mij met de blote hand even snel en doeltreffend kunnen doodmaken als met de zenger. En ook weglopen had voor mij geen zin, om op uw eerdere verwijt terug te komen. Een zenger kon ik niet ontlopen. Gaat u nu maar door als u het per se kwijt moet, maar met u discussieer ik verder niet meer.'

Gladia keek van D.G. naar Daneel en zei zacht: 'Ja, ik ben wel onredelijk. Goed, geen gepraat achteraf meer.'

Ze kwamen bij het schip. Zodra de bemanning hen zag stroomde ze naar buiten. Gladia merkte dat ze gewapend waren.

D.G. wenkte zijn tweede gezagvoerder. 'Oser, je ziet dat ding wel dat die twee robots dragen.'

'Ja, kapitein.'

'Nou, laat ze het aan boord brengen. Laat het in het veiligheidsruim zetten; daar moet het blijven. Dan moet het veiligheidsruim worden afgesloten en mag niet meer open.' Hij keek even een andere kant uit, en toen weer terug. 'En Oser, als dat gebeurd is treffen we voorbereidingen voor het vertrek.'

'Kapitein,' zei Oser, 'nemen we de robots ook mee?'

'Nee. Ze zijn te eenvoudig om veel waard te zijn, en hen meenemen zou onder deze omstandigheden ongewenste gevolgen hebben. Het apparaat dat ze dragen is veel meer waard dan zij.'

Giskard zag toe hoe het apparaat langzaam en heel voorzichtig in het schip werd geladen. 'Kapitein,' zei hij 'ik vermoed dat het een gevaarlijk ding is.'

'Die indruk heb ik ook,' zei D.G. 'Ik denk dat het schip kort na ons vernietigd zou zijn.'

'Met dat ding?' zei Gladia. 'Wat is het dan?'

'Ik weet het niet zeker, maar ik denk dat het een fusieversterker is. Op Baleybol heb ik experimentele modellen gezien en dit ziet eruit als een grote broer.'

'Wat is een fusieversterker?'

'Zoals de naam al zegt, vrouwe Gladia, is het een toestel dat kernfusie versterkt.'

'Hoe dan?'

D.G. trok zijn schouders op. 'Vrouwe, ik ben geen natuurkundige. Er komt een stroom W-deeltjes aan te pas en die beïnvloedt het trage proces. Meer weet ik er niet van.'

'En wat gebeurt er dan?' vroeg Gladia.

'Nou neem bijvoorbeeld aan, het schip heeft zo'n krachtvoorziening als wij nu hebben. Er zijn geringe hoeveelheden protonen; ze komen uit de waterstof van onze brandstof. Ze zijn extreem heet en fuseren en produceren energie. Nieuwe waterstof wordt verhit waardoor protonen vrijkomen, die als ze heet genoeg zijn ook fuseren en die energie in stand houden. Als de stroom W-deeltjes uit de fusieversterker de fuserende protonen nu raakt, fuseren ze sneller en geven ze meer hitte. Die hitte maakt protonen los en laat ze nog sneller fuseren dan anders en dus nog meer hitte afgeven, waardoor het proces steeds versterkt wordt. In een fractie van een seconde fuseert er genoeg brandstof om een waterstofbommetje te vormen, en het hele schip met alles erop verdampt.'

Gladia was diep onder de indruk. 'Waarom verbrandt niet alles? Waarom ontploft de hele planeet niet?'

'Ik denk dat daar geen gevaar voor bestaat, vrouwe. De protonen moeten extreem heet zijn en aan 't fuseren. Koude protonen fuseren zo moeilijk dat zelfs als de neiging ertoe versterkt wordt door zo'n apparaat in zijn hoogste stand, dat niet genoeg is om fusie te veroorzaken. Dat heb ik tenminste begrepen uit een lezing waar ik eens bij was. En voor zover ik weet werkt het alleen met waterstof. Zelfs als er extreem hete protonen zijn neemt de hittevorming niet onbeperkt toe. De temperatuur wordt lager naarmate de versterkerstraal van verder komt, zodat maar een beperkte fusie veroorzaakt kan worden. Natuurlijk genoeg om het schip te vernietigen, maar er is geen sprake van dat bijvoorbeeld de waterstofrijke oceanen kunnen worden opgeblazen, ook niet al was een deel ervan extreem heet, en zeker niet zó, koud.'

'Maar als het toestel in het ruim nu eens per ongeluk ingeschakeld wordt-'

'Ik denk niet dat dat kan.' D.G. deed zijn hand open en er lag een twee centimeter groot blokje van gepolijst metaal in. 'Volgens het weinige wat ik van die dingen weet is dit de ontsteker en zonder dat ding kan de fusieversterker niets.'

'Weet u dat zeker?'

'Niet helemaal, maar dat risico moeten we nemen, want ik moet dat ding naar Baleybol brengen. Kom, laten we aan boord gaan.'

Gladia en haar twee robots gingen de loopplank op, het schip in. D.G. kwam achter hen aan en sprak kort met een paar scheepsofficieren. Toen zei hij tegen Gladia: 'Het kost een paar uur om al onze spullen aan boord te krijgen en ons klaar te maken voor vertrek, en elk moment wordt het gevaar groter.' Je kon goed zien hoe moe hij was.

'Gevaar?'

'U denkt toch niet dat die vreselijke robotvrouw de enige in haar soort is op Solarië, wel? Of dat de fusieversterker die we hebben buitgemaakt de enige is? Het zal wel tijd kosten voor andere mensachtige robots en versterkers hier zijn, heel wat tijd misschien, maar die moeten we hun zo weinig mogelijk gunnen. Laten we intussen naar uw hut gaan, vrouwe, en daar een dringende kwestie afhandelen.'

'Wat voor dringende kwestie, kapitein?'

'Nou,' zei D.G. en wenkte hen mee. 'Het feit in aanmerking genomen dat ik misschien het slachtoffer van verraad ben geworden wil ik een informele krijgsraad houden.'

 

33 * Toen D.G. met een hoorbaar gekreun was gaan zitten zei hij: 'Ik heb eigenlijk het meest behoefte aan een warme douche, een massage, een goed maal en slaap, maar dat moet allemaal wachten tot we van de planeet af zijn. Ook voor u, vrouwe. Maar sommige dingen kunnen niet wachten... Mijn vraag is deze: Waar was jij, Giskard, terwijl wij in groot gevaar kwamen?'

'Kapitein,' zei Giskard, 'het leek me dat robots, als ze alleen op de planeet waren, geen gevaar zouden vormen. Bovendien bleef Daneel bij u.'

'Gezagvoerder,' zei Daneel, 'ik heb ermee ingestemd dat Giskard op verkenning uit ging en dat ik bij mevrouw Gladia en u zou blijven.'

'Dat hebben jullie twee afgesproken, hè?' zei D.G. 'Hebben jullie iemand anders geraadpleegd?'

'Nee, kapitein,' zei Giskard.

'Als je zeker was dat die robots ongevaarlijk waren, Giskard, hoe verklaarde je dan dat die twee schepen vernietigd zijn?'

'Het leek me dat er nog mensen op de planeet moesten zijn, kapitein, maar dat ze zouden zorgen dat u ze niet te zien kreeg. Ik wilde weten waar ze waren en wat ze deden. Ik zocht naar ze en deed het onderzoek zo snel ik maar kon. De robots die ik tegenkwam vroeg ik ernaar.'

'Heb je mensen gevonden?'

'Nee, kapitein.'

'Heb je het huis doorzocht waar de gelastigde uit te voorschijn kwam?'

'Nee, kapitein, maar ik was er zeker van dat er daar geen mensen waren. En dat ben ik nog.'

'Maar de gelastigde was er.'

'Ja, kapitein, maar de gelastigde was een robot.'

'Een gevaarlijke robot.'

'Tot mijn spijt, kapitein, was dat niet tot mij doorgedrongen.'

'Spijt voel je, hè?'

'Het is een uitdrukking waarmee ik de uitwerking op mijn positronische circuits omschrijf. Er is een zekere analogie met de manier waarop mensen dit woord gebruiken, kapitein.'

'Hoe kwam het dat het niet tot je doordrong dat die robot gevaarlijk kon zijn?'

'Door de Drie Wetten van de robotica-'

'Hou hiermee op, kapitein,' kwam Gladia ertussen. 'Giskard weet alleen wat in hem geprogrammeerd is. Een robot kan geen gevaar zijn voor een mens, tenzij er een dodelijk gevecht is tussen twee mensen en de robot er een eind aan moet proberen te maken. In zo'n geval zouden Daneel en Giskard ons beschermd hebben en de anderen zo weinig mogelijk schade toegebracht.'

'O ja?' D.G. kneep zijn neusbrug tussen twee vingers. 'Daneel beschermde ons inderdaad. Wij vochten tegen robots, niet tegen mensen; er was dus geen probleem om te beslissen wie hij moest beschermen en in hoeverre. Toch is hem dat bijzonder slecht afgegaan, als je bedenkt dat de Drie Wetten hem niet verbieden robots kwaad te doen. Giskard bleef buiten schot en kwam net toen het voorbij was. Bestaat er misschien tussen robots een zekere band? Is het mogelijk dat robots, als ze mensen tegen robots beschermen, "spijt" voelen dat dat moet, zoals Giskard het uitdrukt, en het misschien slecht doen... of zich drukken...'

'Nee!' barstte Gladia heftig los.

'Nee?' vroeg D.G. 'Nou, ik heb niet de pretentie een robot-deskundige te zijn. U wel, vrouwe Gladia?'

'Ik ben absoluut geen robotdeskundige,' zei Gladia, 'maar ik heb wel drieëntwintig decennia met robots geleefd. Uw idee is belachelijk. Daneel was volkomen bereid zijn leven voor mij te geven, en Giskard zou hetzelfde gedaan hebben.'

'Zou elke robot het gedaan hebben?'

'Natuurlijk.'

'Maar toch was die gelastigde, Landaree, klaar om me aan te vallen en te doden. Laten we aannemen dat ze op een geheimzinnige manier ondekt had dat Daneel, hoe menselijk hij er ook uitziet, een robot was net als zij - ondanks haar verschijning - en dat ze niet geremd werd om hem kwaad te doen. Maar hoe kon ze mij aanvallen, terwijl ik toch ondubbelzinnig menselijk ben? Van u schrok ze terug en ze erkende dat u een mens was. Maar wat voor verschil zou een robot kunnen maken tussen u en mij? Was ze misschien niet echt een robot?'

'Ze was een robot,' zei Gladia. 'Natuurlijk wel. Maar... om de waarheid te zeggen, ik weet niet waarom ze zich zo gedroeg. Van zoiets heb ik nog nooit gehoord. Ik kan alleen maar bedenken dat de Solariërs mensachtige robots hebben leren maken en ze vervaardigd hebben zonder als veiligheid de Drie Wetten in te bouwen; al had ik gezworen dat van alle Ruimtelingen de Solariërs wel de laatsten zouden zijn om zoiets te doen. De Solariërs zijn zo'n kleine minderheid tegenover hun eigen robots dat ze sterk afhankelijk van ze zijn - veel afhankelijker dan andere Ruimtelingen - en dat ze er daarom meer schrik voor hebben. In alle Solarische robots wordt onderdanigheid ingebouwd, en zelfs een zekere dommigheid. Op Solarië waren de Drie Wetten sterker dan waar ook, niet zwakker. Toch weet ik geen andere verklaring te bedenken voor Landaree dan dat de Eerste Wet-'

'Neemt u me niet kwalijk, mevrouw Gladia,' zei Daneel, 'dat ik u in de rede val. Indien u het goedvindt wil ik graag een poging doen om het gedrag van de gelastigde te verklaren.'

'Zo ver is het al gekomen,' zei D.G. sarcastisch. 'Alleen een robot kan een robot verklaren.'

'Gezagvoerder,' zei Daneel, 'wanneer we de gelastigde niet begrijpen, zouden we in de toekomst wellicht geen doeltreffende maatregelen kunnen nemen tegen het Solarisch gevaar. Ik geloof dat ik haar gedrag kan beredeneren.'

'Ga je gang,' zei D.G.

'De gelastigde,' zei Daneel, 'heeft niet onmiddellijk maatregelen tegen ons genomen. Ze heeft een tijd naar ons staan kijken, blijkbaar niet zeker wat ze doen moest. Toen u naar haar toe ging, gezagvoerder, en haar aansprak, beweerde ze dat u geen mens was en viel u meteen aan. Toen ik ertussen kwam en riep dat ze een robot was, beweerde ze dat ik geen mens was en viel ze ook mij meteen aan. Maar toen kwam mevrouw Gladia naar voren en schreeuwde tegen haar. De gelastigde erkende dat zij een mens was en liet zich een tijdlang gezeggen.'

'Ja, Daneel, dat weet ik allemaal nog wel, maar wat betekent het?'

'Het schijnt mij toe, gezagvoerder, dat het mogelijk is het gedrag van een robot fundamenteel te veranderen zonder aan de Drie Wetten te komen, wanneer men tenminste bijvoorbeeld de definitie van "mens" verandert. "Mens" is ten slotte alleen degene die als zodanig gedefinieerd is.'

'O ja? En jij, wie beschouw jij als mens?'

Sarcasme of niet, dat kon Daneel niets schelen. 'Ik ben gebouwd,' zei hij, 'met een gedetailleerde beschrijving van het uiterlijk en het gedrag van mensen, gezagvoerder. Alles wat aan deze beschrijving beantwoordt is in mijn ogen een mens. Bij u kloppen uiterlijk en gedrag; bij de gelastigde wel het uiterlijk, niet het gedrag.

Maar voor de gelastigde was de meest wezenlijke eigenschap van een mens zijn spraak, gezagvoerder. Het Solarisch accent is onmiskenbaar, en voor de gelastigde was iets wat er uitzag als een mens alleen ook volgens haar definitie een mens als hij sprak als een Solariër. Alles wat er uitzag als een mens maar niet met een Solarisch accent sprak, moest blijkbaar onmiddellijk vernietigd worden, en ook elk schip met zulke wezens erop.'

'Dat zou kunnen,' zei D.G. nadenkend.

'U, gezagvoerder, hebt een Kolonisten-accent, even onmiskenbaar als een Solarisch accent, maar die twee zijn heel verschillend. Zodra u sprak definieerde u zichzelf in de ogen van de gelastigde als een niet-mens; dat zei ze en ze viel aan.'

'En jij praat met een Aurorisch accent en werd ook aangevallen.'

'Ja, gezagvoerder, maar mevrouw Gladia sprak met een echt Solarisch accent en werd dus als mens erkend.'

D.G. overdacht de kwestie een tijdje in stilte en zei toen: 'Dat is een gevaarlijke instelling, ook voor degenen die er gebruik van willen maken. Wanneer een Solariër om een of andere reden iets tegen een robot zegt op een toon die de robot niet beschouwt als een echt Solarisch accent, dan zou de robot hem meteen aanvallen. Als ik een Solariër was kwam ik niet graag bij zo'n robot in de buurt. Alleen al doordat ik mijn best deed zuiver Solarisch te spreken zou ik struikelen en gedood worden.'

'Ik ben het met u eens, gezagvoerder,' zei Daneel, 'en ik zou wel denken dat degenen die robots maken de definitie van "mens" gewoonlijk niet erg inperken, maar zo wijd mogelijk laten. Echter, de Solariërs hebben hun planeet verlaten. Men mag veronderstellen dat het feit dat robot-gelastigden zo'n gevaarlijk programma hebben de beste aanwijzing is dat de Solariërs echt weg zijn en dit gevaar hier niet onder ogen hoeven zien. Het schijnt dat de Solariërs zich er op het moment alleen maar druk om maken dat geen enkele niet-Solariër een voet zet op deze planeet.'

'Ook andere Ruimtelingen niet?'

'Ik zou zeggen, gezagvoerder, dat het moeilijk is een mens zo te definiëren dat de tientallen verscheidene Ruimtelingen-accenten eronder vallen, maar de nog meer tientallen Kolonisten-accenten erbuiten. Het moet al heel moeilijk zijn geweest alleen al het Solarisch te omlijnen.'

'Je bent heel intelligent Daneel,' zei D.G. 'Ik ben natuurlijk niet voor robots; niet tegen robots als zodanig maar vanwege hun verzwakkende invloed op de samenleving. En toch, met een robot als jij naast me, zoals eens naast mijn stamvader-'

'Dat zal niet gaan, D.G.' viel Gladia hem in de rede. 'Daneel zal nooit geschonken of verkocht worden, en hem met geweld afnemen zal niet gemakkelijk zijn.'

D.G. stak zijn hand op met een ontkennende glimlach. 'Ik droomde maar wat, vrouwe Gladia. Ik kan u verzekeren dat de wetten van Baleybol het onmogelijk maken een robot te bezitten.'

Onverwachts zei Giskard: 'Mag ik uw toestemming, kapitein, om hier iets aan toe te voegen?'

'Aha, de robot die zich wist te drukken,' zei D.G., 'en die terugkwam toen alles mooi voorbij was.'

'Het spijt me dat het zo lijkt als u zegt. Maar mag ik toch uw toestemming, kapitein, om er iets aan toe te voegen?'

'Nou, goed dan.'

'Het schijnt, kapitein, dat uw besluit om vrouwe Gladia mee te nemen op deze expeditie, gunstig uitwerkt. Was ze er niet bij geweest en was u op onderzoek uitgegaan, alleen vergezeld door bemanningsleden, dan was u allemaal al vlug gedood, en het schip vernietigd. Alleen mevrouw Gladia's kundigheid om te spreken als een Solarische en haar moed om tegen de gelastigde op te komen heeft de uitslag veranderd.'

'Zo is het niet,' zei D.G., 'want we zouden allemaal vernietigd zijn, vrouwe Gladia misschien ook zelfs, als we niet het geluk hadden gehad dat die gelastigde zich opeens vanzelf uitschakelde.'

'Dat was geen geluk, kapitein,' zei Giskard, 'en het is hoogst onwaarschijnlijk dat een robot zich vanzelf uitschakelt. Voor uitschakeling moet er een reden zijn, en ik kan een mogelijkheid noemen. Mevrouw Gladia heeft de robot verschillende keren bevolen op te houden, zoals vriend Daneel mij heeft verteld, maar de opdrachten die de gelastigde gekregen had waren sterker.

Toch moet mevrouw Gladia's tussenkomst de vastbeslotenheid van de gelastigde hebben aangetast, kapitein. Het feit dat mevrouw Gladia zonder meer een mens was, ook volgens de definitie van de gelastigde, en dat ze zich zo gedroeg dat de gelastigde haar misschien wel kwaad moest doen of zelfs doden, dat tastte die vastbeslotenheid nog meer aan. Op het kritieke moment waren de twee tegengestelde eisen - niet-mensen vernietigen en mensen geen kwaad doen - met elkaar in evenwicht, en de robot stolde en kon niets meer doen. De circuits brandden door.'

Gladia's wenkbrauwen trokken samen tot een bedenkelijke frons. 'Maar...' begon ze, en zweeg toen.

'Ik dacht dat het misschien goed zou zijn de bemanning dit te vertellen. Het zou hun wantrouwen tegen mevrouw Gladia wat wegnemen als u onderstreept wat haar initiatief en haar moed voor de bemanning betekenen: die hebben ze namelijk het leven gered. Zo krijgen ze ook waardering voor uw vooruitziende blik, omdat u erop stond haar hierheen mee te nemen, misschien zelfs tegen de raad van uw officieren in.'

D.G. begon luidkeels te lachen. 'Nu begrijp ik waarom u die robots niet kwijt wilt, vrouwe Gladia. Ze zijn niet alleen zo slim als mensen, ze zijn ook even sluw. Ik wens u er geluk mee. - En nu ga ik, als u geen bezwaar hebt, de mannen eens achter hun broek zitten. Ik wil geen minuut langer op Solarië blijven dan nodig is. En ik beloof u dat u de eerste uren niet gestoord wordt. Ik weet dat u net zo goed als ik opfrissing en wat rust kunt gebruiken.'

Toen hij weg was bleef Gladia een tijdje in gedachten verdiept; toen keek ze naar Giskard cn zei op z'n Aurorisch, een huiselijke versie van het Interstellair die op Aurora wijd verbreid was en voor een niet-Auroriër moeilijk te verstaan: 'Giskard, wat was dat allemaal voor onzin over doorgebrande circuits?'

'Mevrouw,' zei Giskard, 'ik bracht het alleen maar naar voren als een mogelijkheid. Het leek me goed om uw rol bij de uitschakeling van de gelastigde wat te benadrukken.'

'Maar waarom dacht je dat hij zou geloven dat een robot zo gemakkelijk door kon branden?'

'Hij weet niet veel van robots, mevrouw. Hij mag er dan in handelen, maar hij komt van een planeet waar ze niet gebruikt worden.'

'Maar ik weet er wel een en ander van, en jij ook. De gelastigde gaf geen enkel teken van zo'n onevenwicht, geen gestamel, geen geschok, geen spoor van gedragsproblemen. Ze verstarde zomaar.'

'Mevrouw,' zei Giskard, 'we weten niet hoe die gelastigde precies in elkaar zat. Dus misschien moeten we er maar genoegen mee nemen dat we de reden van die stolling niet weten.'

Gladia schudde haar hoofd. 'Het blijft merkwaardig.'