9 - De toespraak

38 * Toen ze het gebouw in gegaan waren deden ze hun overpak uit en gaven het aan de bedienden. Daneel en Giskard trokken het hunne ook uit, waarbij de bedienden Giskard goed in het oog hielden en uiterst behoedzaam naar hem toe gingen.

Zenuwachtig deed Gladia haar neusdoppen goed. Nooit tevoren had ze een grote menigte kortlevende mensen vlak bij zich gehad - kortlevend, deels omdat ze in hun lichaam chronische infecties hadden en horden parasieten, zo wist ze - of was haar altijd verteld. 'Krijg ik mijn eigen overpak terug?' fluisterde ze.

'U krijgt niet het pak van een ander,' zei D.G. 'Ze worden veilig bewaard en met straling ontsmet.'

Voorzichtig keek Gladia om zich heen. Ze had bijna het gevoel dat zelfs oogcontact gevaar opleverde. 'Wie zijn die mensen?' Ze wees een paar mensen aan die felgekleurde kleding droegen en onmiskenbaar gewapend waren.

'Lijfwacht, vrouwe,' zei D.G.

'Hier zelfs? In een overheidsgebouw?'

'Beslist. En als we op het podium staan is er een krachtveldgordijn tussen ons en het publiek.'

'Vertrouwen jullie je eigen wetsraad niet?'

D.G. glimlachte vaag. 'Niet absoluut. Dit is nog een ruige wereld en wij hebben onze eigen manieren. Alle randjes zijn nog niet gladgeslepen en we hebben geen robots die over ons waken. Dan hebben we ook nog strijdbare minderheden, en onze haviken.'

'Wat zijn haviken?'

De meeste Baleyers hadden hun overpak nu uit en haalden iets te drinken. Er klonk een aanhoudend geroezemoes en de ogen waren het meest op Gladia gericht, maar niemand deed een poging iets tegen haar te zeggen. Het was Gladia zelfs duidelijk dat men met een boog om haar heen ging.

D.G. merkte haar blik van de ene kant naar de andere op en gaf er de juiste uitleg aan. 'Er is ze gezegd dat u een beetje ruimte wilt. Ik denk dat ze uw vrees voor infecties begrijpen.'

'Ik hoop dat ze het niet beledigend vinden.'

'Misschien wel, maar u hebt een duidelijk herkenbare robot bij u en de meeste Baleyers zijn bang voor zo'n infectie. Met name de haviken.'

'U hebt me nog niet gezegd wat dat zijn.'

'Dat doe ik, als we tijd hebben. U en ik en de anderen die op het podium moeten zullen zo wel gaan... De meeste Kolonisten denken dat de Melkweg op de duur van ons zal zijn; dat de Ruimtelingen de wedren om expansie niet willen en niet kunnen winnen. Wc weten ook dat dat tijd kost. Wij zullen het niet meer meemaken; onze kinderen waarschijnlijk ook niet. Het zou best eens duizend jaar kunnen kosten. De haviken willen niet wachten. Ze willen het nu beslissen.'

'Willen ze oorlog?'

'Dat zeggen ze niet met zoveel woorden. En ze noemen zichzelf geen haviken. Wij verstandige mensen noemen ze zo. Zij noemen zich Aards-Doministen. Er valt eigenlijk niet goed te praten met mensen die verkondigen dat ze ervoor zijn dat Aarde nummer één is. Dat willen we allemaal, maar voor de meesten hoeft dat niet direct morgen, en die maken er zich niet zo dik om.'

'En die haviken kunnen mij aanvallen? Fysiek?'

D.G. gaf haar een teken naar voren te gaan. 'Ik denk dat we het podium op gaan. Ze zetten ons op een rij... Nee, ik denk niet dat ze u echt zullen aanvallen, maar het is altijd goed erop verdacht te zijn.'

Gladia bleef staan toen D.G. haar haar plaats in de rij wees. 'Niet zonder Daneel en Giskard, D.G. Ik ga nog steeds nergens heen zonder hen. Ook niet op het podium. Na wat u me over die haviken verteld hebt.'

'U vraagt wel veel, vrouwe.'

'Integendeel, D.G. , ik vraag niets. Breng me anders onmiddellijk naar huis, met mijn robots.'

Gladia keek gespannen toe hoe D.G. op een groepje functionarissen af liep. Hij maakte een halve buiging, met zijn armen schuin omlaag. Dat was, zo dacht Gladia, een Baleys teken van ontzag. Ze hoorde niet wat D.G. zei, maar onwillekeurig kwam er een pijnlijke fantasie bij haar op. Als men een poging deed om haar tegen haar wil van haar robots te scheiden, zouden Daneel en Giskard beslist al het mogelijke doen om dat te voorkomen. Ze zouden te snel en nauwkeurig reageren om iemand te kwetsen - maar de lijfwachten zouden meteen hun wapen gebruiken.

Dat moest ze dus koste wat kost vermijden; net doen alsof ze het goedvond en ze vragen hier op haar te wachten. Hoe kon dat? Ze was haar leven lang nog nooit helemaal zonder robots geweest. Hoe kon ze zich veilig voelen zonder hen?... Maar was er wel een andere uitweg uit het dilemma?

D.G. kwam terug. 'Dat u een heldin bent, vrouwe, is een nuttig onderhandelingsargument. En ik ben natuurlijk een overtuigend iemand. Uw robots mogen mee. Op het podium zullen ze achter u zitten, maar buiten het licht van de schijnwerpers. En vrouwe, omwille van de stamvader, vestig de aandacht niet op ze. Kijk niet eens naar ze.'

Gladia zuchtte van opluchting. 'D.G., u bent een beste kerel,' zei ze wat beverig. 'Bedankt.' Ze nam haar plaats in vlak bij de kop van de rij, met D.G. links van haar, Daneel en Giskard achter zich, en achter hen een lange rij functionarissen van beiderlei kunne.

Een Koloniste die een staf droeg als ambtsteken, overzag aandachtig de rij, knikte, ging voorop staan en begon te lopen. Iedereen volgde. Gladia werd zich bewust van muziek, verderop, in een eenvoudig en vrij eentonig marsritme, en vroeg zich af of ze op een of andere voorgeschreven manier moesten lopen. Gewoonten zijn van planeet tot planeet oneindig en onredelijk verschillend, zei ze bij zichzelf.

Vanuit haar ooghoek zag ze dat D.G. vrij onverschillig liep. Hij liep bijna te sloffen. Afkeurend kneep ze haar lippen op elkaar en liep ritmisch met het hoofd rechtop en de rug gespannen. Als niemand aanwijzingen gaf zou zij lopen zoals zij wilde. Ze kwamen op het podium en tegelijk kwamen er langzaam stoelen omhoog uit holten in de vloer. De rij splitste zich, maar D.G. nam haar losjes bij de mouw en ze liep met hem mee. De twee robots kwamen vanzelf achter haar aan.

Ze stond voor de stoel die D.G. zwijgend aanwees. De muziek was nu luid, maar het licht was niet zo hel als eerst. En toen, na schier eindeloos wachten, voelde ze dat D.G. haar zachtjes omlaag trok. Ze ging zitten, en dat deed iedereen.

Ze merkte de vage schittering op van het krachtveldgordijn; daarachter zag ze een publiek van duizenden. In het amfitheater dat steil opliep was elke stoel bezet. Iedereen was grauw gekleed, in bruin en zwart, zowel mannen als vrouwen - voor zover ze ze kon onderscheiden. De lijfwachten in de paden vielen met hun groen en donkerrood erg op. Zo waren ze wel meteen te herkennen, alhoewel, dacht Gladia, ze zo ook een makkelijk doelwit vormden. Ze wendde zich tot D.G. en zei zachtjes: 'Uw volk heeft een grote wetsraad.'

D.G. haalde even de schouders op. 'Ik denk dat de hele overheid hier is, met vrienden en magen. Een hulde aan uw populariteit, vrouwe.'

Haar blik ging van links naar rechts over het publiek en weer terug, en aan het eind van die boog probeerde ze vanuit haar ooghoek Daneel of Giskard te zien - om zeker te weten dat ze er waren. En toen dacht ze opstandig dat een snelle blik geen kwaad kon, en ze keerde bedaard haar hoofd om. Ze zaten er. Ook zag ze D.G. 's ogen in wanhoop omhoog gaan.

Opeens schrok ze toen er een schijnwerper aanging boven iemand op het podium, terwijl de rest van de zaal verder verzonk in schemerige onwerkelijkheid. De figuur in het licht stond op en begon te spreken. Zijn stem klonk niet erg luid, maar Gladia hoorde een vage echo van de wanden weerkaatsen. Het moest tot in elke uithoek van de grote zaal doordringen. Was het versterkt met zo'n onopvallende microfoon dat ze hem niet zag, of was de zaal akoestisch zo slim gebouwd? Ze wist het niet, maar ze probeerde met dat raadsel bezig te blijven, want dat bevrijdde haar even van de noodzaak te moeten luisteren naar wat er gezegd werd.

Op zekere moment hoorde ze ergens uit het publiek zachtjes roepen: 'Gezwets!' Als het niet door de volmaakte akoestiek kwam - als het dat was - dan had ze het vast niet kunnen verstaan. Het woord had voor haar geen betekenis, maar uit het zachte gegiechel dat door het publiek ging leidde ze af dat hat een vulgaire term was. Het geluid werd vrijwel meteen gesmoord en Gladia stond versteld van de stilte die volgde.

Als de zaal zo'n volmaakte akoestiek had dat je elk geluid kon horen, dan moest het publiek wel stil zijn, of het lawaai en de wanorde waren niet te harden. En als die gewoonte van stilte er eenmaal was, en het voor het publiek taboe was iets te laten horen, kon er alleen maar stilte heersen - behalve als de neiging om 'Gezwets' te mompelen onweerstaanbaar werd, bedacht ze.

Het drong tot Gladia door dat haar denken troebel werd en haar ogen dichtvielen. Met een schokje zat ze recht. De mensen van de planeet wilden haar eer betuigen, en als zij intussen in slaap viel zou dat beslist een ondraaglijke belediging zijn. Ze probeerde wakker te blijven door te luisteren, maar daar werd ze nog slaperiger van. Toen beet ze maar van binnen op haar wangen en haalde diep adem.

Er spraken drie functionarissen, de een na de ander, niet zo heel genadig kort, en toen werd Gladia opeens klaarwakker - was ze echt ingedommeld ondanks alle moeite, met duizenden ogen op zich gericht? - toen de schijnwerper links vlak naast haar aanging en D.G. opstond om te spreken, staande voor zijn stoel.

Hij leek volkomen op zijn gemak, zijn duimen achter zijn riem gehaakt. 'Mannen en vrouwen van Baleybol,' begon hij. 'Staatsbeambten, wetgevers, geëerde leiders, planeetgenoten, u hebt iets vernomen van wat er op Solarië gebeurd is. U weet dat we een volledig succes behaald hebben. Het is nu tijd om u en al mijn planeetgenoten die via intervisie meeluisteren, enkele bijzonderheden te vertellen.'

Vervolgens beschreef hij enigszins vertekend de gebeurtenissen, en Gladia merkte dat ze pret had om wat hij eraan veranderde. Luchtig ging hij heen over wat hem met de mensachtige robot was overkomen. Over Giskard geen woord; de rol van Daneel werd heel klein en die van Gladia sterk overdreven. Het gebeuren kwam neer op een tweestrijd tussen twee vrouwen, Gladia en Landaree, en Gladia had het door haar moed en haar gezagsbesef gewonnen.

Tenslotte zei D.G. : 'En nu zal vrouwe Gladia, Solarische van geboorte, burgeres van Aurorië, maar Baleyse in haar daad-' Eindelijk klonk er een groot applaus, het grootste dat Gladia tot nog toe gehoord had, want de eerdere sprekers waren maar lauw ontvangen. D.G. hief zijn handen om stilte en die kwam meteen. Hij maakte zijn zin af: '- het woord tot u richten.'

Het licht scheen nu op Gladia en in hevige schrik keek ze naar D.G. Er klonk haar applaus in de oren en ook D.G. klapte in zijn handen. Gedekt door het applaus fluisterde hij, naar haar toe gebogen: 'U houdt van hen allemaal, u wilt vrede, en omdat u geen wetsraadslid bent, bent u lange redes met weinig inhoud niet gewoon. Zeg dat maar en ga dan zitten.'

Ze keek hem niet-begrijpend aan, veel te zenuwachtig om hem te verstaan. Ze stond op en staarde naar die eindeloze rijen mensen.

 

39 * Gladia voelde zich heel klein - beslist niet voor het eerst van haar leven - toen ze het podium overzag. De mannen op het podium waren groter dan zij, en de drie andere vrouwen ook. Al stond zij en zaten de anderen, toch had ze het idee dat zij hoog boven haar uitstaken. Het publiek zat nu te wachten in een bijna dreigende stilte, en degenen die er deel van uitmaakten waren stuk voor stuk in elk opzicht groter dan zij, daar was ze wel zeker van.

Ze haalde diep adem en zei: 'Vrienden-' maar er kwam alleen een dunne, zwakke fluitklank. Ze schraapte haar keel - wat klonk als een luidruchtig gekras - en probeerde het opnieuw. 'Vrienden!' Ditmaal klonk het geluid vrij normaal. 'U bent allemaal afstammelingen van Aardlingen, allemaal. Ik ben ook een afstammeling van Aardlingen. Nergens bestaan er mensen op de bewoonde planeten, of het nu Ruimtewerelden zijn, Kolonieplaneten of Aarde zelf, die geen Aardling van geboorte zijn of van afstamming. In het licht van dat geweldige feit verliezen alle verschillen hun betekenis.'

Haar ogen schoten naar links om D.G. aan te kijken, en ze zag dat hij zwakjes glimlachte en dat zijn ene ooglid trilde alsof hij zou gaan knipogen. 'Dat,' ging ze verder, 'moet de leidraad zijn van ons denken en doen. Ik dank u allen dat u mij wilt zien als een medemens en mij onder u ontvangt zonder mij andere etiketten op te plakken. Daarom, en in de hoop dat weldra de dag zal komen dat zestien miljard mensen, die leven in liefde en vrede, zichzelf als mens zullen beschouwen en niets meer - of minder - wil ik aan u denken als vrienden, maar ook als broeders en zusters.'

Er brak een applaus los dat op haar in dreunde en Gladia deed van opluchting haar ogen half dicht. Ze bleef staan om het maar te laten duren en zich te baden in de welkome tekenen dat ze goed gesproken had, en bovendien genoeg. Toen het applaus zwakker werd glimlachte ze, boog naar links en naar rechts en wilde gaan zitten.

En toen klonk er een stem uit het publiek: 'Waarom spreekt u niet in het Solarisch?'

Nog half staande verstarde ze en keek geschrokken naar D.G. Hij schudde nauw zichtbaar zijn hoofd en vormde geluidloos het woord: 'Negeren.' Zo onopvallend mogelijk wenkte hij dat ze moest gaan zitten. Ze staarde hem een paar seconden aan en toen drong het tot haar door wat een weinig bevallige aanblik ze moest bieden, met haar uitgestoken achterste halverwege boven haar stoel. Meteen stond ze recht en glimlachte het publiek stralend toe terwijl ze haar hoofd langzaam van de ene kant naar de andere draaide. Voor het eerst merkte ze achterin dingen op waarvan de glimmende lens op haar gericht was.

Natuurlijk! D.G. had gezegd dat de bijeenkomst via intergolf werd uitgezonden. Toch deed dat er nauwelijks toe. Ze had gesproken en applaus gekregen, en ze stond rechtop, niet zenuwachtig, voor een publiek dat ze zien kon. Wat ze niet zag, wat deed dat ertoe? Nog steeds met een glimlach zei ze: 'Ik vind dat een aardige vraag. U wilt dat ik laat zien wat ik kan. Hoeveel van u willen dat ik in het Solarisch spreek? Geneer u niet. Steek uw rechterhand op.'

Er gingen een paar armen omhoog.

'De mensachtige robot op Solarië hoorde mij Solarisch spreken,' zei Gladia. 'Daardoor is ze tenslotte verslagen. Kom, laat me zien wie daar een demonstratie van wil.'

Er kwamen meer armen omhoog en binnen de kortste keren was het publiek een zee van opgestoken armen. Gladia voelde een hand aan haar broekspijp trekken, maar met een snelle beweging veegde ze die weg. 'Heel goed. Broeders en zusters, nu kunt u uw handen laten zakken. U begrijpt wel dat ik nu Interstellair spreek, en dat is ook uw taal. Maar ik spreek het uit als een Aurorische, en ik weet dat u mij allemaal verstaat ook al vindt u misschien mijn uitspraak vermakelijk en mijn woordkeus nu en dan wat raar. U merkt dat ik op verschillende toonhoogten spreek en omhoog en omlaag ga, bijna alsof ik mijn woorden zing. Voor niet-Auroriërs klinkt dat een beetje belachelijk; ook voor andere Ruimtelingen.

Maar als ik Solarisch ga spreken zoals ik nu doe, merkt u meteen dat die toonverschillen weg zijn en dat het schor klinkt met r's die niet meerrr op lijken te houden - terrrwijl errr toch onderrr de klinkerrrs geen rrr zit.'

Er klonk gelach op uit het publiek en Gladia keek met een ernstig gezicht terug. Tenslotte stak ze haar armen op en maakte een kappende beweging naar beneden en naar buiten, en het gelach verstomde.

'Maar,' zei ze, 'ik zal vermoedelijk nooit meer naar Solarië gaan, dus het Solarisch dialect zal ik wel nooit meer kunnen gebruiken. En die goede kapitein Baley' - ze draaide zich en maakte een halve buiging in zijn richting, waarbij ze zag dat er beslist zweet op zijn voorhoofd stond - 'zegt me dat het nog niet bekend is wanneer ik naar Aurora terug zal gaan, dus ik kan het Aurorische dialect evengoed vergeten. Mijn enige keus is het dialect van Baleybol, dat ik meteen maar zal gaan oefenen.'

Ze deed haar duimen achter een onzichtbare gordel, stak haar borst naar voren, drukte haar kin naar beneden, nam D.G. 's ongedwongen grijns aan en zei, met een knarsende na-maak-bariton: 'Mannen en vrouwen van Baleybol, staatsbeambten, wetgevers, geëerde leiders, planeetgenoten - dat is dus iedereen, behalve misschien niet-geëerde leiders-' Ze deed haar best om de afgebeten klanken en de vlakke a's te gebruiken en de h's zo uit te spreken dat het bijna een zucht was.

Ditmaal werd er nog harder gelachen en langer, en Gladia permitteerde zich te glimlachen en rustig te wachten, zo lang als het duurde. Ten slotte had ze hen ertoe gebracht om zichzelf te lachen. En toen het weer stil werd zei ze eenvoudig in een gematigde versie van het Aurorisch dialect: 'Elk dialect is vermakelijk voor wie er niet aan gewend is, en het onderscheidt de mensen soms in verschillende, elkaar vaak niet welgezinde groepen. Maar dialecten zijn maar talen van de tong. In plaats daarvan moeten ik en u en alle mensen op alle bewoonde planeten luisteren naar de taal van het hart, en die kent geen dialecten. Die taal klinkt, als we ernaar willen luisteren, voor ons allen hetzelfde.'

Dat was het, en ze wilde weer gaan zitten, maar er klonk een andere vraag. Ditmaal was het de stem van een vrouw. 'Hoe oud bent u?'

Nu moest D.G. zacht tussen zijn tanden door spreken. 'Ga zitten, vrouwe! Negeer die vraag.'

Gladia keerde zich naar D.G. Hij was half opgestaan. De anderen op het podium wendden zich, voor zover ze het zien kon in de schemering buiten de schijnwerper, gespannen naar haar toe. Ze keerde zich weer naar het publiek en riep galmend: 'De mensen hier op het podium willen dat ik ga zitten. Hoeveel van u willen dat ik ga zitten?... Ik hoor niet veel... Hoeveel van u willen dat ik blijf staan en die vraag eerlijk beantwoord?'

Er klonk een heftig applaus en er werd geroepen: 'Antwoorden! Antwoorden!'

'De stem van het volk!' zei Gladia. 'Het spijt me, D.G. en alle anderen, maar mij wordt bevolen te spreken.' Ze keek op naar de schijnwerper, kneep haar ogen dicht en riep: 'Ik weet niet wie er over de verlichting gaat, maar doe de lichten in de zaal aan en de schijnwerper uit. Het kan me niet schelen of de intergolfcamera's daar last van hebben. Maar zorg dat het geluid goed werkt. Of ik scherp te zien ben doet er niet toe, als ze me maar kunnen horen. Ja?'

'Ja! Ja!' kwam het veelkoppige antwoord. En toen: 'Licht! Licht!'

Iemand op het podium gaf bezorgd een teken en het publiek baadde in het licht.

'Veel beter,' zei Gladia. 'Nu kan ik u allemaal zien, mijn broeders en zusters. En in het bijzonder wil ik graag de vrouw zien die die vraag stelde, die wil weten hoe oud ik ben. Ik wil rechtstreeks tegen haar spreken. U hoeft niet verlegen te zijn of bedeesd. Als u de moed hebt die vraag te stellen, moet u ook de moed hebben dat openlijk te doen.'

Ze wachtte en eindelijk stond er ergens in het midden een vrouw op. Haar donkere haar was strak naar achter getrokken, ze had een lichtbruine huidskleur, en haar kleren, die strak zaten en haar slanke figuur benadrukten, waren in donkerbruine tinten. Een tikkeltje schril zei ze: 'Ik ben niet bang ervoor uit te komen. En ook niet om de vraag nog eens te stellen. Hoe oud bent u?'

Gladia keek haar bedaard aan en merkte dat ze deze confrontatie zelfs leuk vond. Hoe was dat mogelijk? In haar eerste drie decennia was haar zorgvuldig ingepompt de werkelijke aanwezigheid van zelfs maar één mens ondraaglijk te vinden. En zie nu eens - tegenover duizenden, zonder ook maar te rillen. Ze was een beetje verbaasd en heel erg tevreden.

'Blijft u alstublief staan, mevrouw,' zei Gladia, 'en laten we samen praten. Hoe meten we leeftijd? In jaren die sedert de geboorte verlopen zijn?'

Heel beheerst zei de vrouw: 'Mijn naam is Sindra Lambid. Ik ben lid van de wetsraad en dus een van kapitein Baley's "wetgevers" en "gerespecteerde leiders". Gerespecteerd, dat mag ik tenminste hopen.' Gelach; het publick leek in een steeds betere stemming te komen. 'Om op uw vraag te antwoorden, ik denk dat de gangbare definitie van leeftijd is, het aantal Interstellaire jaren die verstreken zijn sinds de geboorte. Ik ben dan vierenvijftig. Hoe oud bent u? Als u ons eens gewoon het getal noemde?'

'Dat zal ik doen. Sinds mijn geboorte zijn tweehonderdvijfendertig Interstellaire jaren gekomen en gegaan, zodat ik drieëntwintig en een half decennium oud ben, of iets meer dan vier keer zo oud als u.' Gladia bleef heel recht staan en ze wist dat haar kleine, slanke figuur in het schemerige licht haar nu een uitermate jeugdige aanblik verschafte.

Er kwam een verward geroezemoes uit het publiek, en van links van haar een soort gekreun. Een snelle blik in die richting leerde haar dat D.G. zijn hand tegen zijn voorhoofd gedrukt hield.

'Maar dat is een wel erg passieve manier om het verstrijken van de tijd te meten. Het is een kwantitatieve maat die kwaliteit buiten beschouwing laat. Mijn leven is rustig verlopen, saai, kun je zeggen. Ik heb een vast programma doorlopen, beschut tegen alle ongunstige gebeurlijkheden door een soepel functionerend maatschappelijk stelsel dat voor verandering of

experiment geen ruimte bood, en door mijn robots die tussen mij en welk ongemak ook in stonden.

Maar twee keer in mijn bestaan heb ik iets van opwinding beleefd, en beide keren gebeurde er iets tragisch. Toen ik tweeëndertig was, jonger in jaren dan velen van u die nu naar mij luistert, was er een tijd - niet lang - dat mij een beschuldiging van moord boven het hoofd hing. Twee jaar later was er een tijd - niet lang - dat ik bij een andere moord betrokken was. Beide keren heeft rechercheur Baley mij geholpen. De meesten van u, denk ik, of misschien allemaal, zijn bekend met het verhaal zoals dat door Elijah Baley's zoon is opgetekend.

Ik moet nog een derde keer vermelden, want afgelopen maand heb ik heel wat opwinding beleefd, en die kwam tot een hoogtepunt toen van mij verlangd werd dat ik voor u zou spreken; zoiets had ik in heel mijn lange leven nog nooit gedaan. En ik moet bekennen dat uw vriendelijkheid en sympathiek aanvaarden van mij dat mogelijk maakt.

Bedenkt u allemaal hoe anders dat is dan uw leven. U bent pioniers en u woont in een pionierswereld. Deze wereld is uw hele leven gegroeid en zal dat blijven doen. Deze wereld is allesbehalve af en elke dag is een avontuur, en moet dat ook zijn. Het klimaat alleen al is een avontuur. Eerst krijgt u kou, dan hitte, dan weer kou. Een klimaat dat rijk is aan winden en stormen en onverwachte veranderingen. Nooit krijgt u de tijd rustig te gaan zitten en de dagen dromerig te laten voorbijgaan in een wereld die niet of onmerkbaar verandert.

Veel Baleyers zijn koopvaarders of kunnen dat worden, en half hun leven door de ruimte dwalen. Wanneer deze wereld ooit getemd wordt, kunnen veel bewoners hun activiteiten verleggen naar een andere nog niet ontwikkelde planeet, of meegaan met een expeditie die op zoek is naar een geschikte planeet waar geen mens nog een voet gezet heeft, en meedoen aan het vormen ervan en er zaaien en hem geschikt maken voor bewoning door mensen.

Meet de levensduur aan gebeurtenissen en daden, verrichtingen en opwinding, en ik ben een kind, jonger dan een van u allen. Het hoge tal van mijn jaren heeft me alleen maar verveeld en moe gemaakt; het lagere van u heeft u verrijkt en geprikkeld... Dus zegt u me nog eens, mevrouw Lambid, hoe oud bent u?'

Mevrouw Lambid glimlachte. 'Vierenvijftig goede jaren, mevrouw Gladia.'

Ze ging zitten en het applaus zwol aan en bleef klinken. Onder dekking daarvan zei D.G. hees: 'Gladia, wie heeft je geleerd een publiek zo te bespelen?'

'Niemand,' fluisterde ze terug. 'Ik had het nog nooit geprobeerd.'

'Maar kap ermee nu je voor staat. De man die we nu aan onze nek krijgen is een van de leidende haviken. Met hem hoef je niet in de ring. Zeg maar dat je moe bent en ga zitten. Laat die Ouwe Bistervan maar aan ons over.'

'Maar ik ben niet moe,' zei Gladia. 'Ik heb er plezier in.'

De man die haar nu van uiterst links aankeek, van vlak bij het podium, was groot en fors en zijn witte wenkbrauwen hingen ruig over zijn ogen. Ook zijn al wat dunnere haar was wit en zijn kleding was van een somber zwart, versierd met een witte streep langs de mouwen en broekspijpen, alsof het zijn lichaam scherp omlijnde. Hij had een lage, muzikale stem. 'Mijn naam is Tomas Bistervan,' zei hij, 'en ik sta algemeen bekend als de Ouwe; omdat ze willen dat ik dat ben, denk ik, en dat ik niet al te lang meer blijf leven. Ik weet niet hoe ik u aan moet spreken omdat u geen achternaam schijnt te hebben, en ik u niet goed genoeg ken om uw voornaam te gebruiken. Om eerlijk te zijn, daar ben ik ook blij om.

U hebt blijkbaar geholpen op uw wereld een Baleys schip te redden van de trucs en wapens van uw mensen, en wij danken u daarvoor. In ruil hebt u zich kunnen ontlasten van die vrome nonsens over vriendschap en broederschap. Allemaal leugens.

Wanneer heeft uw volk zich aan ons verwant gevoeld? Wanneer hebben de Ruimtelingen een band gevoeld met Aarde en haar bevolking? O ja, Ruimtelingen stammen af van Aardlingen. Dat zijn we niet vergeten. En ook niet dat u dat bent vergeten. Want ruim twintig decennia geleden overheersten de Ruimtelingen Aarde en behandelden Aardlingen alsof ze afschuwelijke, kortlevende, zieke beesten waren. Nu we sterk worden steekt u een vriendschapshand uit, maar met een handschoen aan, net zoals uzelf. U doet uw best uw neus niet op te trekken voor ons, maar in die neus, ook al is hij niet opgetrokken, zitten filters. Nou? Is het niet zo?'

Gladia stak haar handen op. 'Het mag dan zo zijn,' zei ze, 'dat het publiek hier in de zaal en zeker de mensen daarbuiten die me op intergolf kijken, niet zien dat ik handschoenen draag. Ze vallen niet op, maar ik draag ze. Dat wil ik niet ontkennen. En ik draag neusdoppen die stof en micro-organismen uitfilteren zonder dat ze de adem hinderen. Ik sproei van tijd tot tijd zorgvuldig mijn keel. Ook was ik me misschien wat vaker dan strikt nodig is om schoon te zijn. Dat ontken ik allemaal niet.

Maar dat is het gevolg van mijn tekorten, niet van de uwe. Mijn natuurlijke afweer is zwak. Mijn leven is te gerieflijk geweest en ik ben aan te weinig blootgesteld. Ik heb daar zelf niet bewust voor gekozen, maar de prijs ervoor moet ik betalen. Als u in mijn ongelukkige positie was, wat zou u dan doen? U persoonlijk, meneer Bistervan, wat zou u doen?'

Grimmig zei Bistervan: 'Ik zou hetzelfde doen als u, en het beschouwen als een teken van zwakte, een teken dat ik ongeschikt en onvoldoende toegerust was voor het bestaan; en dus zou ik plaats moeten maken voor de sterken. U bent mijn zuster niet. U bent een van degenen die ons vervolgd hebben en geprobeerd ons te vernietigen toen u sterk was, en nu u zwak bent komt u hier jammeren.'

Er ging een gemompel door het publiek, allesbehalve vriendelijk, maar Bistervan bleef op zijn standpunt.

Zachtjes zei Gladia: 'Kunt u zich herinneren wat we voor slechts gedaan hebben toen we sterk waren?'

'Weest u maar niet bang dat we dat vergeten,' zei Bistervan. 'We denken er dag en nacht aan.'

'Mooi! Dan weet u wat u moet vermijden. U hebt geleerd dat het verkeerd is als de sterke de zwakke verdrukt. Als de bordjes dus verhangen worden en de zwakken sterk worden, dan zult u niet onderdrukken.'

'Ha ja. Dat argument heb ik vaker gehoord. Toen u sterk was had u nooit van moraal gehoord, maar nu u zwak bent gaat u het ijverig prediken.'

'Maar u, toen u zwak was, wist alles over moraal en had een afkeer van het gedrag van de sterken, en nu u sterk bent vergeet u die moraal. Het is toch beter dat de immorele door schade en schande moraal leert, dan dat de morele in zijn voorspoed de moraal vergeet.'

'We geven wat we gekregen hebben,' zei Bistervan en stak een gebalde vuist op.

'U zou moeten geven wat u graag had willen krijgen,' zei Gladia, en ze stak haar armen uit als voor een omhelzing. 'Terwijl iedereen wel een onrecht uit het verleden kan bedenken om te wreken, zegt u, mijn vriend, dat het goed is dat de sterke de zwakke onderdrukt. En als u dat zegt, rechtvaardigt u de vroegere Ruimtelingen, en dan moet u ze nu niet aanklagen. Ik zeg dat die onderdrukking verkeerd was toen wij het vroeger deden, en dat die even verkeerd is als u het in de toekomst gaat doen. Het verleden kunnen we jammer genoeg niet veranderen, maar over de toekomst kunnen we nog besluiten.'

Gladia zweeg, en toen Bistervan niet meteen antwoordde riep ze: 'Hoevelcn willen een nieuwe Melkweg, en geen oneindige herhaling van de oude?'

Er kwam applaus op, maar Bistervan gooide zijn armen op en riep met stentorstem: 'Wacht! Wacht! Doe niet dwaas! Hou op!' Het werd langzaam rustiger en Bistervan zei: 'Denkt u echt dat deze vrouw gelooft wat ze zegt? Denkt u echt dat de Ruimtelingen ons iets goeds toewensen? Ze denken nog steeds dat ze sterk zijn, ze minachten ons nog en zijn van plan ons te vernietigen - als wij hen niet eerst vernietigen. Daar komt die vrouw en als gekken begroeten we haar en leggen haar in de watten. Nou, laten we de proef op de som nemen. Laat iemand toestemming vragen een Ruimtewereld te bezoeken, en kijken of dat mag. Of als u een planeet achter u hebt die kan dreigen, zoals gezagvoerder Baley, zodat u toestemming krijgt op die planeet te landen, hoe wordt u dan behandeld? Vraag de gezagvoerder of hij als een broeder behandeld is.

Deze vrouw is, al haar mooie woorden ten spijt, een leugenares - nee, juist door die mooie woorden. Het zijn klinkende bewijzen van haar leugenachtigheid. Ze kermt en jammert over haar ontoereikende immuniteit, en dat ze zich tegen het gevaar van infectie beschermen moet. Nee, dat doet ze natuurlijk niet omdat ze denkt dat wij smerig en ziek zijn - o, zo'n gedachte is bij haar vast nog nooit opgekomen.

Ze jammert over haar passieve bestaan, beschermd tegen ongemak en ongeluk door een overgeorganiseerde samenleving en een massa al te nijvere robots. Wat moet ze daar de pest aan hebben.

Maar wat loopt ze hier voor gevaar? Wat voor ongeluk kan haar op onze planeet overkomen? Toch heeft ze twee robots meegebracht. We komen hier in de zaal bijeen om haar te eren en op een voetstuk te zetten, maar zelfs hier heeft ze die robots mee naar toe gebracht. Ze zitten daar bij haar op het podium. Nu de hele zaal verlicht is zijn ze te zien. De ene is een namaakmens, die heet R. Daneel Olivaw. De andere is schaamteloos robot, zichtbaar van metaal, en die heet R. Giskard Reventlov. Begroet ze, mede-Baleyers. Zij zijn de broeders van die vrouw.'

'Schaakmat,' kreunde D.G. fluisterend.

'Nog niet,' zei Gladia.

In het publiek werden halzen uitgestoken alsof iedereen plotseling de kriebel kreeg, en het woord 'robots' liep door de zaal in duizend zuchten.

'U kunt ze zo niet goed zien,' klonk Gladia's stem. 'Daneel, Giskard, sta op.'

Meteen kwamen robots achter haar overeind.

'Kom aan weerskanten naast me staan,' zei ze, 'zodat mijn lichaam het zicht op jullie niet belemmert... Niet dat mijn lichaam zoveel zicht belemmert, trouwens. - Laat ik u een paar dingen uitleggen. Deze twee robots zijn niet meegekomen om mij te bedienen. Ja, ze houden mijn complex op Aurora draaiende, samen met eenenvijftig andere robots, en ik doe niets dat ik liever door een robot laat doen. Dat is op de planeet waar ik woon de gewoonte.

Robots verschillen in ingewikkeldheid, vaardigheid en intelligentie, en deze twee zijn in die opzichten heel ver. Met name Daneel is volgens mij de robot, waarvan de intelligentie het dichtst bij de menselijke staat, voor zover vergelijking mogelijk is. Ik heb alleen Daneel en Giskard meegebracht, maar ze bedienen me niet zoveel. Als u het weten wilt, ik kleed en baad mezelf, hanteer zelf mijn eetgerei en laat me niet dragen, maar loop.

Gebruik ik ze om mij te beschermen? Nee. Ze beschermen me wel, maar ze beschermen anderen die dat nodig hebben evengoed. Nog pas heeft Daneel op Solarië al het mogelijke gedaan om kapitein Baley te beschermen, en hij was bereid voor mij zijn bestaan te offeren. Zonder hem zou het schip niet gered zijn.

Hier op het podium heb ik zeker geen bescherming nodig. Er zit al een krachtveld voor dat genoeg bescherming biedt. Ik heb er niet om gevraagd, maar het zit er, en meer bescherming heb ik niet nodig.

Waarom ik dan mijn robots bij me heb?... Wie van u de geschiedenis kent van Elijah Baley, die Aarde bevrijdde van de Ruimtelingenoverheersing, die het initiatief heeft genomen voor de nieuwe kolonisatiepolitiek en wiens zoon de eerste mensen naar Baleybol gebracht heeft - waarom zou het anders zo heten? - weet, dat Elijah Baley, lang voor hij mij kende, met Daneel gewerkt heeft. Op Aarde heeft hij met hem gewerkt, op Solarië en op Aurora - in zijn drie grote zaken. Voor Daneel was Elijah altijd "collega Elijah". Ik weet niet of dat in zijn biografie opgetekend is, maar gelooft u mij maar. En al begon Elijah Baley als Aardling met een flink wantrouwen tegen Daneel, er ontwikkelde zich tussen hen vriendschap. Toen Elijah Baley zestien decennia geleden stierf, toen dit nog maar een groepje montagewoninkjes was met een lapje tuin, was in zijn laatste uur niet zijn zoon bij hem. En ik ook niet.' Eén gevaarlijk ogenblik dacht ze dat haar stem het zou begeven. 'Hij liet Daneel roepen en bleef leven tot Daneel gekomen was.

Ja, Daneel is nu voor de tweede keer op deze planeet. Ik was bij hem maar bleef in de omloopbaan.' (Hou je goed.) 'Alleen Daneel daalde af naar de planeet, en voor hém waren laatste woorden... Betekent dat niets voor u?' Haar stem steeg zijn een streepje en ze schudde haar vuist in de lucht. 'Moet ik u dit vertellen? Wist u dat niet al? Hier is de robot waar Elijah Baley van hield. Ja, hij hield van hem. Ik wilde Elijah Baley zien voor hij stierf om afscheid van hem te nemen; maar hij wilde Daneel. En dit is Daneel. Een en dezelfde.

En deze andere is Giskard, die Elijah alleen op Aurora gekend heeft, maar die hem daar het leven wist te redden... Zonder deze twee robots had Elijah Baley zijn taak niet kunnen volbrengen. De Ruimtewerelden zouden nog de heerschappij voeren; de Kolonieplaneten zouden er niet zijn - en u geen van allen. Ik weet dat. U weet dat. Ik vraag me af of meneer Bistervan dat weet.

Op deze planeet zijn Daneel en Giskard geëerde namen. Volgens de wens van Elijah Baley worden ze door zijn afstammelingen gebruikt. Ik ben hier gekomen op een schip waarvan de gezagvoerder Daneel Giskard Baley heet. Hoeveel van de mensen die mij hier zien, in de zaal of via hypergolf, dragen de naam Daneel of Giskard, vraag ik mij af? Nu, die robots hier naast mij, naar hen zijn ze vernoemd. En moet Tomas Bistervan ze dan hekelen?'

Het toenemend geroezemoes onder het publiek werd luider en Gladia stak smekend haar handen op. 'Een ogenblik. Een ogenblik. Laat mij uitspreken. Ik heb u nog niet verteld waarvoor ik deze twee robots heb meegebracht.'

Onmiddellijk viel er een stilte.

'Deze twee robots,' zei Gladia, 'zijn Elijah Baley nooit vergeten, net zo min als ik. De verstreken decennia hebben die herinneringen niet doen verbleken. Toen ik op kapitein Baley's schip stapte, toen ik wist dat ik op Baleybol terecht zou komen, hoe kon ik toen Daneel en Giskard thuislaten? Zij wilden de wereld zien die Elijah Baley mogelijk gemaakt had, de planeet waar hij zijn laatste jaren sleet en waar hij stierf.

Ja, het zijn robots, maar intelligente, en het zijn robots die Elijah Baley trouw en goed gediend hebben. Het is niet genoeg, respect te hebben voor alle mensen; men moet respect hebben voor alle intelligente wezens. Dus heb ik ze meegebracht.' Toen, met een laatste uitroep die om een antwoord vroeg: 'Was dat verkeerd?'

Het antwoord kwam. Door de zaal weerklonk een enorme kreet: 'Nee!' Iedereen kwam overeind, klapte, stampte, brulde, gilde, en het hield maar niet op. Gladia keek toe met een glimlach, en terwijl het lawaai maar aanhield merkte ze twee dingen. Ten eerste dat ze nat was van het zweet. Ten tweede, dat ze gelukkiger was dan ooit van haar leven.

Het was alsof ze haar hele leven op dit moment gewacht had, dit moment waarop ze, na in afzondering te zijn opgevoed, eindelijk ontdekte, na drieëntwintig decennia, dat ze tegenover een massa mensen kon staan en ze beïnvloeden en ze naar haar hand zetten. Ze luisterde naar de onvermoeibare, rumoerige reactie, die maar niet ophield, en maar niet ophield.

 

40 * Een hele tijd later - Gladia had geen idee hoe lang - kwam ze eindelijk tot zichzelf.

Eerst was er dat lawaai geweest waar geen eind aan kwam, en de lijfwacht in dichte wigformatie die haar door de menigte voerde, de duik in eindeloze tunnels die steeds dieper onder de grond schenen te zakken.

Al vlug was ze het contact met D.G. kwijt en ze wist niet of Daneel en Giskard wel veilig bij haar waren. Ze wilde om hen vragen, maar rondom zag ze alleen mensen zonder gezicht. Vaag bedacht ze dat de robots wel bij haar moesten zijn, want ze zouden zich verzetten als ze gescheiden werden, en als men dat geprobeerd had had ze wel tumult gehoord.

Toen ze eindelijk in een kamer kwamen waren de twee bij haar. Ze wist niet precies waar ze was, maar het vertrek was vrij groot en schoon. Vergeleken met haar huis op Aurora was het armzalig, maar vergeleken met de hut op het schip was het een hele weelde.

'Hier bent u veilig, vrouwe,' zei de laatste lijfwacht toen hij vertrok. 'Als u iets nodig hebt, laat het ons weten,' en hij wees op een toestel op een nachtkastje.

Ze keek ernaar, maar voor ze zich omgedraaid had om te vragen wat het was en hoe het werkte, was hij al weg. Ach, dacht ze, ik red me wel. 'Giskard,' zei ze vermoeid, 'kijk eens welke de deur van de badkamer is en hoe de douche werkt. Ik moet gewoonweg douchen.' Ze ging voorzichtig zitten; ze wist dat ze vochtig was en wilde niet dat haar zweet aan de stoel kwam. Ze kreeg al last van haar onnatuurlijk stijve houding toen Giskard te voorschijn kwam.

'De douche staat aan,' zei hij, 'en de temperatuur is geregeld. Er is een vaste stof, zeep, denk ik, en een primitief soort afdroogmateriaal, plus diverse andere nuttige zaken.'

'Bedankt, Giskard,' zei Gladia, die zich wel bewust was dat ze, ondanks haar mooie woorden over hoe robots als Giskard geen rotklusjes op hoefden knappen, hem dat nu juist vroeg. Maar ja, de omstandigheden...

Ze had nog nooit zo hard een douche nodig gehad als nu, leek het haar, en ze had er ook nooit zo van genoten. Ze bleef er veel langer onder dan nodig, en daarna kwam het niet bij haar op of die handdoeken wel bestraald en ontsmet waren, tot ze zich had afgedroogd en het te laat was.

Ze neusde tussen de spullen die Giskard voor haar had klaargelegd: poeder, deodorant, kam, tandpasta, föhn... Ze vond tenminste dingen die daarvoor door konden gaan, maar niets wat als tandenborstel kon dienen; ze moest het met haar vinger doen en dat vond ze heel onbevredigend. Een haarborstel was er niet en ook dat was niet leuk. De kam schrobde ze voor het gebruik met zeep, maar ze was er toch nog huiverig voor. Ook lag er iets dat geschikt leek om in bed aan te hebben. Het rook schoon, maar zat veel te wijd, besloot ze.

Daneel zei rustig: 'Mevrouw, de gezagvoerder wil weten of hij u kan spreken.'

'O, best,' zei Gladia, nog steeds op zoek naar andere nachtkleding. 'Laat maar binnen.'

D.G. zag er moe en zelfs afgetobd uit, maar toen ze zich omkeerde om hem te groeten glimlachte hij mat naar haar en zei: 'Het is niet te geloven dat u drieëntwintig en een half decennium oud bent.'

'Wat? In dit ding?'

'Dat helpt mee. Het is half doorschijnend... of wist u dat niet?'

Onzeker keek ze neer op de nachtjapon en zei: 'Nou, als u het leuk vindt... maar evengoed ben ik drieëntwintig en een half decennium.'

'Het is aan u niet af te zien. Toen u jong was moet u heel mooi geweest zijn.'

'Dat is me nooit verteld, D.G. Een zekere aantrekkelijkheid, dacht ik altijd, en op meer kon ik geen aanspraak maken... Maar a propos, hoe gebruik ik dat toestel?'

'De intercom? Druk op de toets rechts, dan vraagt iemand wat u wilt en de rest gaat vanzelf.'

'Mooi. Ik wil een tandenborstel en een haarborstel, en kleren.'

'Voor die tandenborstel en haarborstel zal ik zorgen. Kleren, daar is aan gedacht. In uw kast hangt een kledingzak. Daar zit het beste in van de Baleyse mode, die u misschien niet zo zal bevallen. En ik kan u niet garanderen dat het past. De meeste Baleysen zijn langer dan u, en zeker breder en dikker... Maar dat maakt niets uit. U zult een tijdje in afzondering blijven.'

'Waarom dat?'

'Kijk, vrouwe. Het schijnt dat u vanmiddag een toespraak hebt gehouden, en als ik mij wel herinner wilde u niet gaan zitten, al heb ik dat u meer dan eens gevraagd.'

'Ik dacht dat het nogal goed ging, D.G. '

'Jawel. Het was een eclatant succes.' D.G. glimlachte breed en krabde de rechterkant van zijn baard, alsof hij dat woord aandachtig overpeinsde. 'Maar succes heeft zo z'n nadelen. Op het moment bent u volgens mij de beroemdste persoon op Baleybol, en elke Baleyer wil u zien en aanraken, en als we u ergens heen brengen krijgen we meteen een opstootje. - Tenminste, tot de gemoederen bedaard zijn, en hoe lang dat duurt weten we niet.

Bovendien hebben de haviken u ook toe staan juichen, maar in het koele ochtendlicht, als de hypnose en de hysterie weg zijn, dan worden ze woedend. Als de Ouwe Bistervan u na uw praatje al niet meteen wilde vermoorden, zal hij morgen nog maar een ding willen: u langzaam doodmartelen. En misschien zijn er in zijn partij lieden die begrijpelijkerwijs aan die gril van de Ouwe willen voldoen.

Daarom bent u dus hier, vrouwe. Daarom staat deze kamer, deze verdieping, dit hotel onder bewaking van ik weet niet hoeveel pelotons lijfwacht, waar naar ik hoop geen haviken in zijn geïnfiltreerd. En omdat ik zo nauw betrokken ben bij dit spelletje held-en-heldin zit ik hier ook vast, en mag er niet uit.'

'Ah,' zei Gladia ongeïnteresseerd. 'Dat spijt me. Dan kunt u niet naar uw gezin.'

D.G. haalde zijn schouders op. 'Koopvaarders hebben niet veel gezin.'

'Uw vriendin dan.'

'Zij komt er wel overheen - beter misschien dan ik.' Hij keek naar Gladia met een onderzoekende blik.

'Denk dat maar niet, kapitein,' zei Gladia op effen toon.

D.G.'s wenkbrauwen kwamen omhoog. 'Denken kan niemand mij verbieden, vrouwe, maar doen zal ik niets.'

'Hoe lang blijft u hier, denkt u?' vroeg Gladia. 'In ernst?'

'Dat hangt af van het directoraat.'

'Directoraat?'

'Ons vijfledig bestuurslichaam, vrouwe. Vijf mensen.' Hij stak zijn hand op met gespreide vingers. 'Elk blijft vijf jaar in functie; ieder jaar wordt er één vervangen, en in geval van dood of verlies van vermogens wordt er apart een gekozen. Dit houdt de continuïteit in stand en beperkt het gevaar van de macht in één hand. Het brengt ook met zich mee dat elke beslissing besproken moet worden, en dat kost tijd, soms meer tijd dan we hebben.'

'Ik zou denken,' zei Gladia, 'dat als een van de vijf een vastbesloten, sterke persoonlijkheid is-'

'Dat hij dan anderen zijn standpunt op kan leggen. Zo'n toestand heeft er wel eens bestaan, maar nu is het niet wel eens, als u begrijpt wat ik bedoel. De eerste directoor is Genovus Pandaral. Geen woord van kwaad over hem, maar hij is besluiteloos, en dat is soms even erg. Ik heb hem overgehaald dat hij de robots toestemming gaf met u het podium op te gaan, wat achteraf een slecht idee bleek. Een-nul tegen ons.'

'Hoezo een slecht idee? De mensen waren blij.'

'Te blij, vrouwe. We wilden dat u ons troetel-ruimtelingheldinnetje zou zijn, om zo de publieke opinie te bekoelen, zodat we niet overhaast een oorlog zouden beginnen. Over het lange leven was u heel goed; u liet ze het korte leven bejubelen, maar toen bejubelden ze robots en dat willen wij niet. We zijn er trouwens ook niet zo op gebrand dat ze jubelen om het idee van broederschap met de Ruimtelingen.'

'Jullie willen geen overhaaste oorlog, maar ook geen overhaaste vrede, hè?'

'Heel goed gezegd, vrouwe.'

'Maar wat willen jullie dan wel?'

'Wij willen de Melkweg, de hele Melkweg. Wij willen alle bewoonbare planeten ervan koloniseren en bevolken, en niets minder dan een Galactisch Imperium stichten. En we willen niet dat de Ruimtelingen ons dwarsbomen. Zij mogen op hun planeten blijven, en in vrede leven net zoals hun belieft, maar zich er niet mee bemoeien.'

'Maar dan sluiten jullie ze op op hun vijftig planeten, net zoals wij de Aardlingen zo lang op Aarde opgesloten hebben. Hetzelfde onrecht. U bent even slecht als Bistervan.'

'Dat was iets heel anders. De Aardlingen werden opgesloten ondanks hun expansievermogen. Zo'n vermogen hebben jullie Ruimtelingen niet. Jullie kozen de weg van het lange leven en de robots, en raakten dat vermogen kwijt. Jullie hebben niet eens meer vijftig planeten. Solarië is verlaten. Ook de andere zullen te zijner tijd afvallen. De Kolonisten zijn er niet op uit de Ruimtelingen naar hun ondergang te jagen, maar als ze daar zelf voor kiezen, waarom zouden we ze dan tegenhouden? En uw toespraak had zo'n tendens.'

'Daar ben ik blij om. Wat had ik dan moeten zeggen?'

'Dat zei ik toch. Vrede en liefde en weer zitten. Het was in een minuut gebeurd.'

'Zoiets belachelijks kunt u van mij niet verwachten,' zei Gladia boos. 'Wie dacht u wel dat ik was?'

'Wat u zelf ook dacht: iemand die doodsbenauwd was om te spreken. Hoe konden we weten dat u een wildevrouw was die in een halfuur de Baleyers ertoe kon brengen te juichen om iets waar ze generaties lang om hebben leren joelen?... Maar wat hebben we aan dat gepraat.' Zwaar kwam hij overeind. 'Ik wil ook douchen en ik moest maar eens lekker gaan slapen, als dat lukt. Tot morgen.'

'Maar wanneer weten we wat de directoren met mij willen?'

'Als zij het weten, en dat kan wel even duren. Welterusten, vrouwe.'

 

41 * 'Ik heb een ontdekking gedaan,' zei Giskard, en er lag iets van emotie in zijn stem. 'Die heb ik gedaan doordat ik voor het eerst in mijn bestaan tegenover duizenden mensen stond. Was me dat twee eeuwen geleden overkomen, dan zou ik het toen ontdekt hebben. Als ik er nooit zoveel bij elkaar gezien had was ik er helemaal nooit achter gekomen.

Stel je eens voor hoeveel wezenlijke dingen ik gemakkelijk zou kunnen inzien, terwijl dat niet gebeurt doordat ik gewoon niet in de juiste omstandigheden kom daarvoor. Ik blijf dom als de omstandigheden niet meewerken, en op omstandigheden kan ik niet rekenen.'

'Ik had niet gedacht, vriend Giskard,' zei Daneel, 'dat mevrouw Gladia, zoals ze altijd geleeft heeft, zo rustig tegenover die duizenden zou staan. Ik dacht dat ze geen woord zou kunnen uitbrengen. Toen ze dat wel bleek te kunnen nam ik aan dat jij haar had beïnvloed, en dat jij ontdekt had dat dat mogelijk was zonder haar te schaden. Was dat je ontdekking?'

'Vriend Daneel,' zei Giskard, 'ik durfde alleen maar een paar remmingen wat losser te maken, net genoeg om haar te laten spreken, zodat ze haar konden horen.'

'Maar ze deed veel meer.'

'Na die minuscule ingreep richtte ik me op die massa geesten die ik zag in het publiek. Zoveel had ik er niet verwacht, net zomin als mevrouw Gladia, en het bracht me even erg van mijn stuk als haar. Eerst dacht ik dat ik aan dat massale geestelijke complex tegenover me niets kon doen. Ik voelde me machteloos.

En toen merkte ik vriendelijke gevoelentjes op, nieuwsgierigheid, belangstelling - ik kan het niet onder woorden brengen - met iets welwillends tegenover mevrouw Gladia erin. Ik speelde met alles wat welwillend leek, en versterkte dat, een beetje maar. Ik wilde een reactie die een beetje gunstig was voor mevrouw Gladia, zodat ze moed zou vatten en ik verder niets aan haar geest zou hoeven doen. Meer niet. Ik weet niet aan hoeveel glimpjes van de juiste kleur ik trok. Niet veel.'

'En toen, vriend Giskard?' vroeg Daneel.

'Ik merkte, vriend Daneel, dat ik met iets zelfversterkends te maken had. Elk glimpje dat ik versterkte, versterkte een soortgelijk glimpje in de buurt, en die twee samen weer andere in de buurt. Ik hoefde verder niets te doen. Beweginkjes, geluidjes, blikken die instemming toonden met wat mevrouw Gladia zei, moedigden weer anderen aan.

Toen merkte ik nog iets vreemders. Al die kleine tekenen van instemming, die ik waar kon nemen omdat ik toegang tot die geesten had, moet mevrouw Gladia ook hebben waargenomen op de een of andere manier, want de remmingen in haar geest verdwenen zonder dat ik er iets aan deed. Ze begon sneller te spreken, met meer zelfvertrouwen, en het publiek reageerde beter dan ooit - terwijl ik niets deed. Tenslotte raakten ze buiten zichzelf, een onweer in hun geest, donder en bliksem, zo hevig dat ik mijn geest ervoor moest afsluiten of mijn circuits waren overbelast geraakt.

Ik had in mijn hele bestaan nog nooit zoiets meegemaakt, en het was begonnen met zo weinig veranderingen die ik in die hele menigte aanbracht, als ik hoogstens bij een handjevol mensen ooit had aangebracht. Ik denk zelfs dat de uitwerking zich verder verspreidde dan over het publiek dat ik in de geest kon zien, tot over het grotere publiek dat naar de intergolf keek.'

'Ik vat niet hoe dat kan, vriend Giskard,' zei Daneel.

'Ik ook niet, vriend Daneel. Ik ben geen mens. Ik kan niet rechtstreeks ervaren hoe het is een menselijke geest te hebben met al zijn ingewikkeldheden en tegenstrijdigheden, dus begrijp ik ook niet hoe hun reactie werkt. Maar een menigte laat zich blijkbaar gemakkelijker manipuleren dan een individu. Dat klinkt paradoxaal. Het kost meer moeite een klein gewicht te verplaatsen dan een groot. Het kost meer moeite zich tegen een grote energie te verzetten dan tegen een kleine. Een grote afstand afleggen kost meer moeite dan een kleine. Hoe kunnen veel mensen dan gemakkelijker gestuurd worden dan weinig? Vriend Daneel, jij denkt als een mens. Kun jij dat verklaren?'

'Vriend Giskard, je hebt zelf gezegd dat het iets zelfversterkends was, een kwestie van besmetting. Eén enkel vonkje kan een heel bos doen afbranden.'

Giskard zweeg en scheen in gedachten verzonken. Toen zei hij: 'Niet de rede is besmettelijk, maar de emotie. Mevrouw Gladia koos argumenten waarvan ze dacht dat die het gevoel van het publiek zouden aanspreken. Ze probeerde niet ze met de rede te overtuigen. Hoe groter de menigte, misschien, hoe gemakkelijker ze gestuurd kan worden door het gevoel in plaats van door de rede.

Omdat er weinig emoties zijn en veel argumenten, kan het gedrag van een menigte gemakkelijker voorspeld worden dan dat van een enkeling. En dat houdt weer in dat als er wetten ontwikkeld moeten worden waar de loop van de geschiedenis mee voorspeld kan worden, men met grote bevolkingsgroepen moet rekenen, hoe groter hoe beter. Dit zou de Eerste Wet van de psychohistorie kunnen zijn, de sleutel tot de studie van de humanica. Maar-'

'Ja?'

'Ik bedenk dat het me zo lang gekost heeft voor ik dit inzag, doordat ik geen mens ben. Een mens zou misschien intuïtief zijn eigen geest goed genoeg begrijpen om te weten hoe hij anderen zoals hijzelf moet behandelen. Mevrouw Gladia had volstrekt geen ervaring in het toespreken van een menigte, en deed dat toch heel vakkundig. Hoeveel beter zouden we eraan toe zijn als we iemand als Elijah Baley bij ons hadden. - Vriend Daneel, denk jij niet aan hem?'

'Kun je zijn beeld in mijn geest zien?' vroeg Daneel. 'Dat is merkwaardig, vriend Giskard.'

'Ik zie hem niet, vriend Daneel. Ik kan je gedachten niet opvangen. Maar ik kan emoties en stemmingen gewaarworden, en jouw geest heeft een structuur waarvan ik, door vroegere ervaring, weet dat hij in verband staat met Elijah Baley.'

'Mevrouw Gladia maakte melding van het feit dat ik de laatste was die collega Elijah in leven zag, dus ik luister in mijn geheugen weer naar dat moment. Ik denk opnieuw aan wat hij zei.'

'Waarom, vriend Daneel?'

'Ik zoek naar de betekenis. Ik weet dat het belangrijk was.'

'Hoe kon datgene wat hij zei meer betekenen dan de woorden inhielden? Als er een verborgen betekenis was, had Elijah Baley die wel uitgedrukt.'

'Misschien,' zei Daneel langzaam, 'begreep collega Elijah zelf de grote betekenis niet van wat hij zei.'