15 - De Heilige Wereld

72 * Amadiro beet op zijn onderlip en zijn ogen schoten in de richting van Mandamus, die in gedachten verzonken scheen. 'Ze stond erop,' zei Amadiro verwerend. 'Ze zei dat alleen zij Giskard aankon, dat alleen zij genoeg invloed op hem uit kon oefenen om te zorgen dat hij die psychische vermogens van hem niet gebruikt.'

'Daarover hebt u nooit iets tegen me gezegd, dr. Amadiro.'

'Ik wist niet goed wat ervan te zeggen, jongeman. Ik wist niet of het waar was.'

'En nu wel?'

'O zeker. Ze kan zich niets herinneren van wat er gebeurd is-'

'Zodat wij ook niets weten van wat er gebeurd is.'

Amadiro knikte. 'Precies. En ze herinnert zich niets van wat ze me vroeger gezegd heeft.'

'Speelt ze geen toneel?'

'Ik heb gezorgd voor een elektro-encefalogram. Er zijn duidelijke afwijkingen van vroegere opnamen.'

'Bestaat de kans dat haar geheugen zich herstelt?'

Bitter schudde Amadiro zijn hoofd. 'Wie zal het zeggen? Maar ik denk van niet.'

Mandamus zei, met nog steeds neergeslagen ogen, peinzend: 'Doet het er dan iets toe? We kunnen haar verhaal over Giskard voor waar nemen, en wij weten dat hij de kracht heeft om iemands geest te beïnvloeden... Eigenlijk is het niet gek dat onze vriendin de robotica ernaast greep. Als Vasilia die robot in haar macht had gekregen, hoe lang had het dan geduurd, denkt u, voor ze u ook in haar macht had, en mij ook, vooropgesteld dat ze mij de moeite waard zou vinden?'

Amadiro knikte. 'Zoiets zal haar wel voor de geest hebben gestaan. Maar het is moeilijk te zeggen wat ze nu van plan is. Ze lijkt, op het eerste gezicht tenminste, volkomen intact, afgezien dan dat ze iets bepaalds uit haar geheugen kwijt is - al het andere schijnt ze zich te herinneren - maar wie weet hoe dat in zal grijpen op haar diepere gedachtenprocessen en haar kundigheid als robotica. Dat Giskard dat met zo'n kundig iemand als haar kon doen maakt hem tot een ongelooflijk gevaarlijk fenomeen.'

'Is het bij u opgekomen, dr. Amadiro, dat de Kolonisten weleens gelijk konden hebben met hun wantrouwen tegen robots?'

'Ik begin het in de gaten te krijgen, Mandamus.'

Mandamus wreef in zijn handen. 'Uit uw moedeloze houding maak ik op dat dat hele gedoe niet is ontdekt voor zij de kans hadden van Aurora te vertrekken.'

'Dat ziet u goed. Die gezagvoerder, die Kolonist, heeft de Solarische en allebei haar robots in zijn schip en is op weg naar Aarde.'

'En hoe staan wij ervoor?'

'Lang niet verslagen, lijkt me,' zei Amadiro langzaam. 'Als we ons plan uitvoeren hebben we gewonnen, Giskard of geen Giskard. En we kunnen het uitvoeren. Wat Giskard met en aan gevoelens ook kan sleutelen, hij kan geen gedachten lezen. Hij zal kunnen zeggen wanneer iemand door een gevoel overspoeld wordt, en wat voor gevoel dat is misschien, en hij zal het ene gevoel in het andere kunnen veranderen en slaap of geheugenverlies teweegbrengen - van dik hout zaagt men planken. Maar precisie is er niet bij. Bepaalde woorden of ideeën kan hij niet waarnemen.'

'Weet u dat zeker?'

'Dat heeft Vasilia gezegd.'

'Ze wist misschien niet waar ze het over had. Het is haar ten slotte ook niet gelukt die robot in de hand te krijgen, ter wijl ze zei dat ze dat kon. Dat is niet direct iets wat wijst op een helder inzicht.'

'Toch geloof ik haar in dit opzicht. Echt gedachten lezen zou zo'n ingewikkeld positronisch circuit vereisen dat het volstrekt onwaarschijnlijk is dat een kind dat meer dan twintig decennia geleden bij die robot heeft ingebracht. Zelfs nu ligt dat nog ver buiten ons bereik, Mandamus. Daar zult u het toch mee eens zijn.'

'Dat zou ik wel denken... En ze gaan naar Aarde?'

'Daar ben ik van overtuigd.'

'Zou die vrouw, met haar opvoeding, echt naar Aarde gaan?'

'Als Giskard haar in zijn macht heeft, heeft ze geen keus.'

'En waarom zou Giskard willen dat zij naar Aarde gaat? Kan hij iets weten van het plan? U schijnt te denken van niet.'

'Ik ben zeker van niet. Zijn reden om naar Aarde te gaan is misschien alleen dat hij en de Solarische dan buiten ons bereik zijn.'

'Als hij Vasilia aankan, zou ik denken dat hij niet bang voor ons is.'

'Hij zou geveld kunnen worden met een afstandswapen,' zei Amadiro ijzig. 'Zijn vermogen moet ruimtelijk begrensd zijn. Misschien is het alleen gebaseerd op een elektromagnetisch veld, en dan is de sterkte ervan omgekeerd evenredig met het kwadraat van de afstand. Wij komen dus buiten bereik van zijn geest, maar dan zal hij merken dat hij niet buiten bereik van onze wapens is.'

Mandamus kreeg een rimpel in zijn voorhoofd en een onaangename blik. 'U schijnt een voor Ruimtelingen weinig karakteristieke hang naar geweld te hebben, dr. Amadiro. Maar ik neem aan dat in zo'n geval krachtdadig optreden geoorloofd is.'

'In zo'n geval? Een robot die mensen kan kwetsen? Dat zou ik denken! We moeten een smoes bedenken om ze een goed schip achterna te sturen. Het zou niet goed zijn te zeggen waar het om gaat...'

'Nee,' zei Mandamus uit het diepst van zijn hart. 'Bedenk eens wie er allemaal niet zo'n robot ter beschikking zouden willen hebben.'

'Dat kunnen we niet laten gebeuren. En dat is nog een reden dat ik het het veiligst en het best acht, die robot te vernietigen.'

'Daar hebt u misschien wel gelijk in,' zei Mandamus met tegenzin, 'maar het lijkt mij niet wijs om alles van die vernietiging af te laten hangen. Ik moet naar Aarde - nu. Het plan moet versneld tot uitvoering komen, ook al kunnen we dan niet alle puntjes op de i zetten. Als het eenmaal gebeurd is, is het gebeurd. Zelfs een paranormale robot, in wiens handen ook, kan het niet ongedaan maken. En wat hij verder nog doet is dan misschien van geen belang meer.'

'U hoeft niet in het enkelvoud te spreken,' zei Amadiro. 'Ik ga ook mee.'

'U? Aarde is een verschrikkelijke planeet. Ik moet, maar waarom u?'

'Omdat ik ook moet. Ik kan hier niet blijven zitten puzzelen. U hebt niet, net als ik, een lang leven hierop gewacht, Mandamus. U hebt niet, net als ik, een rekening te vereffenen.'

 

73 * Gladia was weer in de ruimte, en weer was Aurora te zien als een bol. D.G. was ergens anders bezig en op het hele schip hing een vage, maar alles doordringende alarmsfeer, alsof ze in oorlog waren, alsof ze achtervolgd werden of daarop verdacht waren.

Gladia schudde haar hoofd. Ze kon helder denken; ze voelde zich goed; maar als ze weer dacht aan die dag in het Instituut kort nadat Amadiro weg was gegaan, kwam er een merkwaardig indringend gevoel van onwerkelijkheid over haar. Er zat een gat in de tijd. Het ene ogenblik had ze op een bank gezeten en zich slaperig gevoeld; het volgende waren er vier robots en een vrouw in het vertrek die er tevoren niet geweest waren. Ze was dus in slaap gevallen, maar ze wist dat niet bewust, ze herinnerde zich niet dat het gebeurde. Er was een gat van niet-bestaan.

Toen ze eraan terugdacht had ze de vrouw achteraf herkend. Het was Vasilia Aliena, de dochter van wie Gladia in de genegenheid van Fastolfe de plaats had ingenomen. Gladia had Vasilia nooit echt gezien, maar op de intergolf herhaaldelijk gekijkt. Gladia dacht aan haar altijd als aan een ver en vijandig tweede ik. Je had die vage uiterlijke gelijkenis waar anderen altijd opmerkingen over maakten, maar waarvan Gladia volhield dat ze die niet zag, en je had die vreemde, tegengestelde relatie tot Fastolfe.

Toen ze eenmaal op het schip waren en zij met haar robots alleen was, stelde ze de onontkoombare vraag. 'Wat deed Vasilia Aliena in die kamer, en waarom liet je me slapen toen ze binnen was?'

'Mevrouw Gladia,' zei Daneel, 'ik wil die vraag graag beantwoorden, want het is iets dat vriend Giskard heel moeilijk kan bespreken.'

'Waarom dan, Daneel?'

'Mevrouw Vasilia kwam in de hoop dat ze Giskard kon overhalen bij haar in dienst te komen.'

'Weg bij mij?' zei Gladia met felle verontwaardiging. Ze was wel niet zo gek op Giskard, maar dat maakte geen verschil. Wat van haar was, was van haar. 'En jullie lieten mij maar slapen terwijl jullie die zaak zelf afhandelden?'

'Wij vonden dat u echt slaap nodig had, mevrouw. Bovendien gaf mevrouw Vasilia ons de opdracht u te laten slapen. Daar kwam nog bij dat wij van mening waren dat Giskard onder geen omstandigheden in haar dienst mocht komen. Om al die redenen hebben we u laten slapen.'

'Ik mag hopen dat het niet bij Giskard opkomt om bij mij weg te gaan,' zei Gladia verontwaardigd. 'Dat zou tegen de wet zijn, tegen de Aurorische wet, en wat belangrijker is nog, tegen de Wetten van de robotica... Het zou goed zijn om terug te gaan naar Aurora en haar voor de rechter te slepen.'

'Dat zou nu geen aanbeveling verdienen, mevrouw.'

'Wat voor smoes had ze dat ze Giskard wilde? Had ze een smoes?'

'Toen ze nog een kind was, was Giskard aan haar toegewezen.'

'Wettelijk?'

'Nee, mevrouw. Dr. Fastolfe stond haar alleen het gebruik van hem toe.'

'Dus had ze geen recht op Giskard.'

'Daar hebben we haar op gewezen, mevrouw. Blijkbaar was het van de kant van mevrouw Vasilia een kwestie van emotionele aanhankelijkheid.'

Gladia snoof. 'Van voor dat ik op Aurora kwam had ze het verlies van Giskard al overleefd; zo had ze het wel kunnen houden zonder de wetten te schenden om mij van mij bezit te beroven.' Onrustig zei ze toen: 'Ik had wakker gemaakt moeten worden.'

'Mevrouw Vasilia had vier robots bij zich,' zei Daneel. 'Wanneer u wakker geweest was en u beiden waren in een woordenstrijd geraakt, was het voor de robots misschien moeilijk geworden de juiste verantwoordelijkheden te berekenen.'

'Ik had daar wel aanwijzingen voor gegeven, Daneel, maak je maar geen zorgen.'

'Ongetwijfeld, mevrouw. Maar mevrouw Vasilia ook, en zij is een van de behendigste robotici in de Melkweg.'

Gladia richtte haar aandacht op Giskard. 'Heb jij niets te zeggen?'

'Alleen dat het zo beter was, mevrouw.'

Nadenkend keek Gladia in de vaag lichtende robotogen, zo heel anders dan Daneels zo heel menselijke ogen, en het leek haar dat het gebeurde eigenlijk niet zoveel om het lijf had. Het was iets van niks. En er waren andere dingen die haar aandacht eisten. Ze gingen naar Aarde.

Op de een of andere manier dacht ze niet meer aan die hele Vasilia.

 

74 * 'Ik maak me zorgen,' zei Giskard in zijn vertrouwelijk gefluister waarbij de lucht ternauwernood door geluidsgolven in trilling werd gebracht. Het Kolonieschip verwijderde zich traag van Aurora en tot op heden werden ze niet gevolgd. De boordactiviteiten waren in hun vaste patroon gevallen, en omdat dat patroon vrijwel automatisch verliep heerste er rust, en Gladia genoot een natuurlijke slaap. 'Vriend Daneel, ik maak me zorgen om mevrouw.'

Daneel begreep de eigenaardigheden van Giskards positronische circuits goed genoeg; hij had geen lange verklaring nodig. 'Je moest bij mevrouw Gladia wel ingrijpen, vriend Giskard,' zei hij. 'Was ze je blijven ondervragen, dan was ze achter je geestelijke activiteit gekomen en dan zou een ingreep gevaarlijker geweest zijn. Het is al erg genoeg dat mevrouw Vasilia het ontdekt heeft. Wij weten niet met wie, en met hoeveel mensen ze die kennis heeft gedeeld.'

'Maar toch wilde ik die ingreep niet uitvoeren,' zei Giskard. 'Als mevrouw Gladia het graag had willen vergeten was het een eenvoudige, ongevaarlijke ingreep geweest. Maar ze was fel en boos en wilde er meer van weten. Ze vond het erg dat ze er geen grotere rol bij gespeeld had. Ik moest daardoor vrij sterke verbindingen verbreken.'

'Ook dat was noodzakelijk, vriend Giskard,' zei Daneel.

'Toch was er in dit geval een behoorlijke kans op schade. Als je die verbindingen ziet als dunne elastiekjes - dit is een slappe vergelijking, maar een andere kan ik niet bedenken, want wat ik in een geest waarneem heeft buiten de geest geen evenbeeld - dan zijn de gewone belemmeringen waar ik mee te maken krijg zo dun en zwak dat ze verdwijnen zodra ik ze aanraak. Maar een sterke verbinding knapt als hij verbroken wordt, en geeft een zwiep, en die zwiep kan andere verbindingen, die er niets mee te maken hebben, verbreken, of door het gezwiep en gekronkel andere verbindingen enorm versterken. In beide gevallen treden er in iemands gevoelens onbedoelde veranderingen op, en dat moet bijna wel tot schade leiden.'

Een ietsje harder zei Daneel: 'Heb je de indruk dat je mevrouw kwaad hebt berokkend, vriend Giskard?'

'Ik geloof het niet. Ik ben heel voorzichtig geweest. Ik heb er de hele tijd dat jij met haar praatte aan gewerkt. Het was heel attent van je om het gesprek naar je toe te halen, waarbij je gevaar liep klem te komen tussen een pijnlijke waarheid en een leugen. Maar ongeacht mijn voorzichtigheid, vriend Daneel, heb ik toch maar een risico genomen, en ik maak me zorgen omdat ik bereid was dat risico te nemen. Ik zat zo dicht bij een schending van de Eerste Wet dat het bijzonder veel inspanning van mij vergde. Ik weet zeker dat ik het niet had gekund...'

'Ja, vriend Giskard?'

'Als je niet met jouw idee van de Nulde Wet voor de dag was gekomen.'

'Neem je hem dan aan?'

'Nee, dat kan ik niet. Jij wel? Als ik de mogelijkheid onder ogen zie een bepaald mens kwaad te berokkenen, of toe te laten dat hij schade lijdt, zou jij het dan kunnen doen uit naam van de abstracte mensheid? Bedenk eens!'

'Ik weet het niet,' zei Daneel, met een stem die trilde en bijna onhoorbaar werd. Moeilijk zei hij toen: 'Misschien. Het idee als zodanig drijft mij... en jou. Het heeft bijgedragen dat je besloot het risico te nemen en in te grijpen in de geest van mevrouw Gladia.'

'Ja, dat is zo,' beaamde Giskard, 'en hoe langer we over de Nulde Wet nadenken, hoe sterker het ons kan drijven. Maar ik vraag me af, zou dat niet alleen gradueel zijn? Helpt het ons niet alleen iets grotere risico's te nemen dan anders?'

'Vriend Giskard, ik ben overtuigd van de geldigheid van de Nulde Wet.'

'Dat zou ik ook zijn, als we het begrip "mensheid" konden definiëren.'

Even was het stil, en Daneel zei: 'Heb je dan eigenlijk die Nulde Wet niet aanvaard, toen je de robots van mevrouw Vasilia tegenhield en de wetenschap van je geestelijke vermogens uit haar geest gewist hebt?'

'Nee, vriend Daneel,' zei Giskard. 'Niet echt. Ik was in de verleiding hem aan te nemen - maar nee, niet echt.'

'En toch, wat je deed...'

'Dat was het gevolg van diverse factoren. Jij vertelde over je idee van de Nulde Wet en die leek mij een zekere geldigheid te hebben, maar niet genoeg om de Eerste opzij te schuiven, of zelfs niet om boven de opdrachten van mevrouw Vasilia uit te stijgen, waarbij ze heel krachtig gebruik maakte van de Tweede Wet. Toen je mij wees op de toepassing van de Nulde Wet bij de psychohistorie, voelde ik de positronische kracht sterker worden, en toch was hij lang niet sterk genoeg om de Eerste of zelfs de Tweede Wet te overstijgen.'

'Toch heb je mevrouw Vasilia in elkaar laten zakken, vriend Giskard,' mompelde Daneel.

'Toen ze de robots opdracht gaf je te slopen, vriend Daneel, en liet merken dat ze genoot van het vooruitzicht, toen kwam je nood, samen met wat het idee van de Nulde Wet al had teweeggebracht, boven de Tweede Wet uit en wedijverde met de Eerste. Mijn gedrag werd bepaald door de combinatie van de Nulde Wet, psychohistorie, mijn trouw aan mevrouw Gladia en jouw nood.'

'Mijn nood kan voor jou nauwelijks van invloed geweest zijn, vriend Giskard. Ik ben maar een robot, en al zou mijn nood door de Derde Wet mijn gedrag kunnen beïnvloeden, het jouwe toch niet. Op Solarië heb je die gelastigde zonder te talmen vernietigd; mijn vernietiging had je ook aan moeten zien zonder de neiging om in te grijpen.'

'Ja, vriend Daneel, en normaal was dat ook zo geweest. Maar doordat je de Nulde Wet had geciteerd was de kracht van de Eerste Wet op een ongewoon diep niveau gekomen. De noodzaak om je te redden was genoeg om wat er overbleef weg te drukken en ik... ik deed wat ik deed.'

'Nee, vriend Giskard. Het vooruitzicht van schade aan een robot had je onberoerd moeten laten. Het had helemaal niet bij moeten dragen aan het opzijzetten van de Eerste Wet, hoe zwak die ook geworden mocht zijn.'

'Het is vreemd, vriend Daneel. Ik weet niet hoe het gebeurd is. Misschien komt het doordat ik gemerkt heb dat je steeds menselijker gaat denken, maar...'

'Ja, vriend Giskard?'

'Op het moment dat de robots op je af kwamen, en op het gezicht van mevrouw Vasilia die barbaarse vreugde te zien was, onderging mijn positronisch circuit een rare verandering. Eén ogenblik zag ik jou... als een mens... en ik reageerde ook zo.'

'Dat was verkeerd.'

'Dat weet ik. En toch... en toch, als het weer gebeurde denk ik dat die rare verandering weer zou optreden.'

'Het is vreemd,' zei Daneel, 'maar nu ik het je zo hoor stellen merk ik dat ik het gevoel heb dat je juist gehandeld hebt. Als de situatie omgekeerd was denk ik bijna dat ik hetzelfde zou... zou doen... dat ik je zou zien als... als een mens.'

Aarzelend en traag stak Daneel zijn hand uit, en Giskard keek er onzeker naar. Toen stak ook hij heel langzaam zijn hand uit. Bijna raakten de vingertoppen elkaar en toen namen ze allebei eikaars hand vast en drukten hem - alsof ze vrienden waren, zoals ze elkaar noemden.

 

75 * Gladia keek met verholen nieuwsgierigheid om zich heen. Ze was voor het eerst in D.G.'s hut. Die was niet veel luxueuzer dan de nieuwe hut die voor haar was gemaakt. D.G.'s hut had wel een groter beeldscherm, en een ingewikkeld paneel met lampjes en knopjes dat, zo stelde ze zich voor, diende om D.G. zelfs hier in contact te houden met de rest van het schip.

'Sinds we weg zijn van Aurora heb ik u nauwelijks meer gezien, D.G.,' zei ze.

'Het vleit me dat u dat gemerkt hebt,' antwoordde D.G. met een grijns. 'En om u de waarheid te zeggen, Gladia, tot mij is het ook doorgedrongen. Tussen een bemanning van enkel mannen valt u nogal op.'

'Dat is niet zo'n vleiende reden om gemist te worden. Tussen een bemanning van enkel mensen vallen Daneel en Giskard ook op. Hebt u hen even erg gemist als mij?'

D.G. keek om zich heen. 'Ik mis ze zelfs zo weinig dat ik nu pas merk dat u ze niet bij u hebt. Waar zijn ze?'

'In mijn hut. Het leek me belachelijk om ze binnen de grenzen van het wereldje op dit schip steeds op sleeptouw te hebben. Ze waren bereid me alleen te laten gaan, wat me verbaasde... O nee,' verbeterde ze zichzelf, 'in feite moest ik ze zelfs heel streng opdracht geven te blijven, voor ze het deden.'

'Is dat niet vreemd? Mij is te verstaan gegeven dat Auroriërs nooit zonder hun robots zijn.'

'En wat dan nog? Lang geleden, toen ik pas op Aurora was, moest ik leren de fysieke aanwezigheid van mensen te verdragen, en daar was ik op Solarië niet voor opgevoed. Om onder de Kolonisten nu en dan eens zonder robots te zijn vergt waarschijnlijk minder aanpassing dan die eerste.'

'Mooi. Heel mooi. Ik moest bekennen dat uw gezelschap mij liever is als ik daarbij niet aangestaard word door die gloeiogen van Giskard, en zeker zonder dat glimlachje van Daneel.'

'Hij glimlacht niet.'

'In mijn ogen wel, op een heel insinuerende wellustige manier'.

'U bent gek. Dat is Daneel volkomen vreemd.'

'U ziet hem anders dan ik. Zijn aanwezigheid werkt heel remmend. Hij dwingt me om me netjes te gedragen.'

'Nou, dat wil ik hopen.'

'Dat hoeft u niet zo nadrukkelijk te zeggen. Maar goed... Ik bied mijn verontschuldiging aan dat ik u sinds Aurora zo weinig gezien heb.'

'Dat hoeft echt niet.'

'Ik dacht van wel, want u begon erover. Maar laat ik het uitleggen. We waren op strijd bedacht. We wisten, toen we zo vertrokken, dat we Aurorische schepen achter ons aan zouden krijgen.'

'Ik had gedacht dat ze blij waren die bende Kolonisten kwijt te zijn.'

'Dat wel, maar u bent geen Kolonist en ze waren misschien op u uit. Ze hebben genoeg hun best gedaan u van Baleybol terug te krijgen.'

'Ze hebben me teruggehad. Ik heb ze verslag uitgebracht, en dat was het dan.'

'Wilden ze alleen maar dat verslag?'

'Nee.' Gladia zweeg en fronste even haar voorhoofd, alsof er vaag iets aan haar geheugen knaagde. Maar wat het ook was, het verdween weer en onbewogen zei ze: 'Nee.'

D.G. haalde zijn schouders op. 'Het klopt niet helemaal, maar toen u en ik op Aurora waren hebben ze geen enkele poging gedaan ons vast te houden, en later ook niet, toen we aan boord van het schip gingen en ons klaarmaakten om uit de omloopbaan te vertrekken. We gaan nu vlug de sprong maken, en dan hoeven we ons geen zorgen meer te maken.'

'Waarom hebt u trouwens een bemanning van enkel mannen?' vroeg Gladia. 'Op Aurorische schepen is altijd een gemengde bemanning.'

'Op Kolonieschepen ook. De gewone. Dit is een koopvaartschip.'

'Wat maakt dat voor verschil?'

'Koopvaardij brengt gevaren met zich mee. Het is een vrij primitief leven. Vrouwen aan boord zouden problemen oproepen.'

'Wat een onzin! Wat voor problemen roep ik op?'

'Daar zullen we het niet over hebben. Het is trouwens traditie. De mannen zouden het niet pikken.'

'Hoe weet u dat nou?' lachte Gladia. 'Hebt u het ooit geprobeerd?'

'Nee. Maar aan de andere kant staat er geen rij vrouwen te dringen om een brits op mijn schip.'

'Ik ben er. Ik vind het wel leuk ook.'

'U krijgt hier een speciale behandeling... en als u op Solarië niet zoveel gedaan had, hadden we best flinke problemen gekregen. Er waren zelfs al problemen. Maar dat geeft niet.' Hij raakte een van de toetsen op het paneel aan en meteen verscheen er een aftelling. 'Over zo'n minuut of twee komt de sprong. U bent nooit op Aarde geweest, wel, Gladia?'

'Nee, natuurlijk niet.'

'En u hebt nooit de Zon gezien - niet zomaar een zon.'

'Nee... al heb ik haar in historische stukken op de intergolf gezien; maar ik stel me voor dat ze in die stukken niet echt de Zon laten zien.'

'Vast en zeker niet. Als u geen bezwaar hebt dimmen we het hutlicht.'

De lichten werden zwakker, ze doofden bijna, en Gladia werd zich bewust van het firmament op het kijkscherm, met helderder sterren, dichter opeen dan aan de Aurorische hemel waar Gladia aan gewend was. 'Is dat een telescoopbeeld?' vroeg ze met gedempte stem.

'Praktisch niet. Ietsje versterkt... Vijftien seconden.' Hij telde terug. Het firmament veranderde en ergens in het midden stond nu een heldere ster. D.G. raakte een andere knop aan en zei: 'We zitten een goed stuk uit het planetaire vlak. Mooi! Een beetje riskant; we hadden voor de sprong wat verder van Aurora's ster moeten zijn, maar we hadden wat haast... Dat is de Zon.'

'Die heldere ster bedoelt u?'

'Ja... Wat vindt u ervan?'

Gladia vroeg zich af wat voor antwoord hij verwachtte. 'Helder,' zei ze.

Weer drukte hij op een toets en het uitzicht werd duidelijk vager. 'Ja, en ernaar staren is niet goed voor uw ogen. Maar het gaat niet om de helderheid. Uiterlijk is het gewoon maar een ster... maar stelt u eens voor. Dit was de oorspronkelijke Zon. Dit was de ster waarvan het licht neerscheen op een planeet, die de enige was waarop mensen leefden. Hij scheen neer op een planeet waarop langzaam de mensen evolueerden. Hij scheen neer op een planeet die miljarden jaren geleden leven voortbracht, leven dat zich zou ontwikkelen tot de mensen. Er zijn in de Melkweg driehonderd miljard sterren en in het Heelal honderd miljard melkwegstelsels, maar van al die sterren is er maar één in het licht waarvan de mens geboren is, en dat is hem.'

Gladia zei bijna: 'Nou, eentje moest het er wezen,' maar ze bedacht zich. 'Heel indrukwekkend,' zei ze nogal slapjes.

'Indrukwekkend niet alleen,' zei D.G., met in het schemerdonker zijn ogen vol schaduw. 'Er is ook geen Kolonist in de Melkweg die deze ster niet als de zijne beschouwt. De straling van de sterren die neerschijnen op onze thuisplaneten is geleende straling - verhuurde straling waar we gebruik van maken. Daar, ja daar, is de ware straling die ons het leven gebracht heeft. Die ster, en de planeet die er omheen draait, Aarde, houdt ons allemaal bijeen in een hechte band. Al hadden we niets anders gemeen, dan hadden we toch die lichtpunt op het scherm gemeen, en dat was genoeg... Jullie Ruimtelingen zijn dat vergeten en daardoor vallen jullie uit elkaar en daardoor zullen jullie op de lange duur niet overleven.'

'Kapitein, er is plaats voor ons allemaal,' zei Gladia zachtjes.

'Ja, natuurlijk. Ik zal niets doen om het voortbestaan van de Ruimtelingen tegen te gaan. Ik geloof alleen maar dat dat gaat gebeuren, en dat het niet zou gebeuren als de Ruimtelingen hun ergerlijke superioriteitsovertuiging lieten varen, en hun robots, en zich niet meer zo bezighielden met lang leven.'

'Ziet u mij zo?' vroeg Gladia.

'Soms wel. Maar u toont beterschap, dat moet ik toegeven.'

'Bedankt,' zei ze; de ironie droop eraf. 'En u vindt het misschien moeilijk te geloven, maar ook Kolonisten hebben hun arrogante trots. U hebt ook beterschap getoond, dat moet ik toegeven.'

D.G. lachte. 'Met al dat vriendelijk toegeven van mij aan u en van u aan mij moet het wel op een levenslange vijandschap uitdraaien.'

'Nee hoor,' zei Gladia die op haar beurt lachte, en een beetje verbaasd merkte dat zijn hand op de hare lag... En heel erg verbaasd dat ze de hare niet had weggetrokken.

 

76 * 'Ik ben niet op mijn gemak,' zei Daneel, 'dat we mevrouw Gladia niet rechtstreeks in het oog houden.'

'Dat is niet nodig aan boord van dit schip, vriend Daneel. Ik vang geen gevaarlijke gevoelens op en de gezagvoerder is op het ogenblik bij haar... Bovendien zitten er voordelen aan dat ze merkt zich lekker te voelen zonder ons, althans nu en dan, zolang we op Aarde zijn. Het kan wezen dat jij en ik opeens in actie moeten komen, en het beter is dat haar aanwezigheid en haar veiligheid geen bemoeilijkende elementen vormen.'

'Jij hebt er haar dus toe gebracht ons alleen te laten.'

'Eigenlijk niet. Vreemd genoeg merkte ik bij haar een sterke neiging om in dit opzicht de Kolonisten-leefwijze te volgen. Ze heeft een onderdrukt verlangen naar onafhankelijkheid en wordt vooral gehinderd door het gevoel dat ze daarmee haar Ruimtelingschap aantast. Beter kan ik het niet beschrijven. De gewaarwordingen en gevoelens zijn allesbehalve gemakkelijk te begrijpen, want onder de Ruimtelingen ben ik ze nog nooit tegengekomen. Ik heb dus met nauwelijks een aanraking die Ruimtelingenremming wat losser gemaakt.'

'Zal ze dan niet meer van onze diensten gebruik willen maken, vriend Giskard? Dat zou mij dwars zitten.'

'Dat hoeft niet. Als zij zou besluiten dat ze een leven zonder robots wilde leiden, en zo gelukkiger was, dan willen wij dat ook voor haar. Maar ik ben er zeker van dat we haar nu nog van nut zijn. Dit schip is een kleine, gespecialiseerde woonwereld waarin weinig gevaar bestaat. Verder heeft ze in het bijzijn van de gezagvoerder een gevoel van veiligheid, waardoor ze ons niet zo hard nodig heeft. Op Aarde zal ze ons nodig hebben, maar ik denk niet zo hard als op Aurora... Ik zei al, op Aarde moeten we misschien meer handelingsvrijheid hebben.'

'Kun je dan bedenken wat de aard is van de crisis die Aarde bedreigt? Weet je dan wat wij moeten doen?'

'Nee, vriend Daneel,' zei Giskard. 'Dat weet ik niet. Jij hebt de gave van het begrip. Zie je misschien iets bepaalds?'

Een tijdje bleef Daneel zwijgen. Toen zei hij: 'Ik heb gedachten gehad.'

'Wat voor gedachten dan?'

'In het Robotisch Instituut heb je me, vlak voor mevrouw Vasilia het vertrek in kwam waar mevrouw Gladia lag te slapen, verteld dat dr. Amadiro twee keer een sterke vrees voelde, weet je nog? De eerste keer toen de fusieversterker ter sprake kwam; de tweede toen hij hoorde dat mevrouw Gladia naar Aarde ging. Het schijnt mij toe dat er tussen die twee dingen verband gelegd moet worden. Ik meen dat de crisis waar we mee te maken hebben het gebruik van een fusieversterker op Aarde met zich meebrengt; dat er tijd is om het te voorkomen; dat dr. Amadiro vreest dat wij dat nu juist zullen doen op Aarde.'

'Uit je geest lees ik af dat je met die gedachte niet tevreden bent. Waarom niet, vriend Daneel?'

'Een fusieversterker versnelt de fusieprocessen die al op gang zijn middels een stroom w-deeltjes. Derhalve vroeg ik me af of dr. Amadiro van plan is een of meer fusieversterkers te gebruiken om de microfusiereactoren die Aarde van energie voorzien op te blazen. De zo opgewekte kernexplosies brengen vernietiging door hitte en mechanische kracht, en door stof en radioactieve stoffen die de atmosfeer in worden geworpen. En als dit Aarde nog niet fataal zou treffen, zou de vernietiging van de energievoorziening op Aarde toch leiden tot een langdurig ineenstorten van de Aardse beschaving.'

Somber zei Giskard: 'Dat is een vreselijk idee, en het lijkt bijna zeker dat dat die crisis is waar we naar op zoek zijn. Waarom ben je dan niet tevreden?'

'Ik heb de vrijheid genomen, de scheepscomputer te gebruiken om gegevens over de planeet Aarde op te steken. De computer is, zoals op een Kolonieschip te verwachten valt, rijk aan dat soort gegevens. Het schijnt dat Aarde de enige mensenplaneet is die als algemene energiebron geen microfusiereactoren gebruikt. Men gebruikt bijna uitsluitend directe zonne-energie, met een hele geostationaire omloopbaan vol zonnekrachtstations. Een fusieversterker kan hier niets doen dan kleine dingen vernielen: ruimteschepen, hier en daar een gebouw. Daarmee kan flinke schade worden aangericht, maar het bestaan van Aarde wordt er niet door bedreigd.'

'Het zou kunnen zijn, vriend Daneel, dat Amadiro een toestel heeft om de zonnekrachtgeneratoren mee te vernielen.'

'Als dat zo is, waarom reageerde hij dan toen de fusieversterkers ter sprake kwamen? Die kunnen op geen enkele manier tegen zonnekrachtgeneratoren worden aangewend.'

Langzaam knikte Giskard. 'Daar zeg je wat. En, om nog iets te zeggen, als dr. Amadiro zo schrok van het idee dat wij naar Aarde zouden gaan, waarom probeerde hij ons dan niet op Aurora vast te houden? En als hij onze vlucht pas ontdekte toen we al uit de omloopbaan waren, waarom stuurde hij dan geen Aurorisch vaartuig achter ons aan om ons te onderscheppen voor we de sprong naar Aarde maakten? Zijn we misschien totaal op het verkeerde spoor, hebben we ergens een grote fout gemaakt waardoor-'

Een aanhoudend geklingel klonk door het schip, en Daneel zei: 'Vriend Giskard, we hebben de sprong veilig achter de rug. Ik voelde het een paar minuten geleden. Maar we zijn nog niet op Aarde en de onderschepping waar je het zojuist over had vindt denkelijk nu plaats, zodat we niet per se op het verkeerde spoor zitten.'

 

77 * D.G. voelde een geërgerde bewondering. Toen de Auroriërs echt in actie traden bleek hun technologisch raffinement. Ze hadden beslist een van hun nieuwste strijdschepen gestuurd, waaruit je kon afleiden dat hun motieven hun na aan het hart lagen. En dat schip had het vaartuig van D.G. ontdekt binnen een kwartier nadat het in de gewone ruimte was opgedoken - en nog wel van een behoorlijke afstand.

Het Aurorisch schip had een intergolfzender met ingeperkte scherpte. De kop van de spreker was scherp te zien als hij in het brandpunt stond. Al het andere was een grijze nevel. Als de spreker zijn hoofd een centimeter of tien uit het brandpunt bewoog, kwam dat ook in de mist. Ook de geluidsweergave was ingeperkt. He gevolg was dat je van het vijandelijke schip - D.G. noemde het bij zichzelf al zo - het uiterste minimum zag en hoorde, zodat hun privacy beschermd was.

Ook D.G.'s schip had intergolf met ingeperkte scherpte, maar, bedacht D.G. afgunstig, het was niet zo geraffineerd en fraai als het Aurorische systeem. Zijn schip was natuurlijk wel niet het beste Kolonieschip, maar toch lagen de Ruimtelingen in technisch opzicht een heel eind voor. De Kolonisten hadden heel wat in te halen.

De Aurorische kop in het brandpunt was scherp, en zag er zo realistisch uit dat hij gruwelijk ontlijfd leek, zodat D.G. niet verbaasd was geweest als er bloed uit gedropen was. Maar bij nadere beschouwing kon je zien dat de hals in het grijs verdween kort onder de kraag van een ongetwijfeld goed gesneden uniform.

De kop identificeerde zich met nauwgezette hoffelijkheid als commodore Lisiform van het Aurorische schip Borealis. Op zijn beurt identificeerde D.G. zich, zijn kin vooruitgestoken om te zorgen dat zijn baard het scherpst in beeld was. Naar zijn mening gaf zijn baard hem iets woests, dat een baardeloze Ruimteling met - vond hij - een zwakke kin wel schrik aan moest jagen.

D.G. nam de gebruikelijke informele houding aan die voor een Ruimtelingenofficier even ergerlijk was als diens gebruikelijke arrogantie voor een Kolonist. 'Waarom roept u mij op, commodore Lisiform?' vroeg hij.

De Aurorische commodore had een overdreven accent, dat hij misschien als even indrukwekkend beschouwde als D.G. zijn baard. D.G. merkte dat hij onder geweldige druk stond terwijl hij probeerde dat accent te volgen en hem te begrijpen. 'Wij menen,' zei Lisiform, 'dat u op uw schip een Aurorisch staatsburgeres hebt, genaamd Gladia de Solarische. Is dat juist, gezagvoerder Baley?'

'Vrouwe Gladia is aan boord van dit schip, commodore.'

'Dank u, gezagvoerder. Bij haar zijn, naar uit mijn gegevens blijkt, twee robots van Aurorische makelij, R. Daneel Olivaw en R. Giskard Reventlov. Is dat juist?'

'Dat klopt.'

'Dan moet ik u meedelen dat R. Giskard Reventlov op het moment een gevaarlijk toestel is. Kort voor uw schip met hem het Aurorisch luchtruim verliet heeft genoemde robot Giskard ondanks de Drie Wetten een Aurorisch staatsburgeres ernstig gekwetst. Daarom moet deze robot buiten werking worden gesteld en gerepareerd.'

'Bedoelt u, commodore, dat we de robot op ons schip buiten werking moeten stellen?'

'Nee, gezagvoerder, dat zou niet gaan. Uw mensen missen de ervaring met robots om hem doeltreffend uit te schakelen, en verder zouden ze hem onmogelijk kunnen repareren.'

'Dan zouden we hem domweg kunnen vernietigen.'

'Daar is hij te kostbaar voor. Gezagvoerder Baley, de robot is een product van Aurora en valt onder Aurorische verantwoordelijkheid. Wij willen niet de oorzaak worden van schade aan de mensen op uw schip, en als u landt op de planeet Aarde. Dus vragen we u hem uit te leveren.'

'Commodore, ik waardeer uw bezorgdheid,' zei D.G. 'Maar de robot is wettig eigendom van vrouwe Gladia, die bij ons is. Misschien wil ze niet van haar robot gescheiden worden, en ik wil u wel geen Aurorisch recht leren, maar ik denk dat die wet verbiedt zo'n scheiding af te dwingen. Ook al zien mijn bemanning en ik de Aurorische wet niet als bindend, we zouden niet medeplichtig willen zijn aan een daad die uw overheid als onwettig beschouwt.'

In de stem van de commodore klonk ongeduld door. 'Gezagvoerder, er is geen sprake van onwettigheid. Een levensgevaarlijke fout bij een robot prevaleert boven de normale rechten van een eigenaar. Maar mocht daarover een probleem bestaan, mijn schip is bereid mevrouw Gladia op te nemen met haar robot Daneel en de robot in kwestie, Giskard. Dan zal Gladia de Solarische niet gescheiden worden van haar robotbezit tot ze terug is op Aurora. Daar kan dan het recht zijn loop hebben.'

'Commodore, misschien wil mevrouw Gladia wel niet van mijn schip, en laat ze haar bezit ook niet gaan.'

'Zij heeft geen zeggenschap, gezagvoerder. Ik ben wettig gemachtigd door mijn overheid om haar als Aurorisch staatsburgeres eisen te stellen, en zij moet daaraan beantwoorden.'

'Maar ik ben niet wettelijk gebonden om iets op mijn schip uit te leveren op de eis van een vreemde mogendheid. Als ik uw eis nu eens naast me neerleg?'

'In dit geval, gezagvoerder, moet ik dat wel als onvriendschappelijk gedrag beschouwen. Mag ik u erop wijzen dat we ons binnen het zonnestelsel bevinden waarvan Aarde deel uitmaakt. U hebt niet geschroomd mij de Aurorische wet te lezen. Neemt u mij dan niet kwalijk wanneer ik er uw aandacht op vestig dat uw volk het niet juist acht zich binnen de ruimte van dit zonnestelsel in vijandelijkheden te verwikkelen.'

'Dat weet ik, commodore, en ik wil geen vijandelijkheden, en onvriendschappelijk gedrag ligt ook niet in mijn bedoeling. Wel heb ik een zekere haast om op Aarde te komen. Dit gesprek heeft me tijd gekost en als ik naar u toe kwam of op u moest wachten om mevrouw Gladia en haar robots over te dragen verloor ik nog meer tijd. Ik ga liever door naar Aarde en neem formeel alle verantwoordelijkheid voor de robot Giskard en zijn gedrag op me, tot vrouwe Gladia en haar robots op Aurora terug zijn.'

'Mag ik een voorstel doen, gezagvoerder. U zet de vrouw en de twee robots in een reddingboot en stuurt een lid van uw bemanning uit om deze naar ons te voeren. Zodra de vrouw en de twee robots zijn overgedragen zullen we zelf de reddingboot tot vlak bij Aarde begeleiden en u ruimschoots de tijd en de moeite vergoeden. Daar kan een koopvaarder toch geen nee tegen zeggen.'

'O, dat doe ik ook niet, commodore,' zei D.G. lachend. 'Maar de man die wordt aangewezen om de reddingboot te besturen loopt een groot risico, omdat hij dan alleen is met die gevaarlijke robot.'

'Gezagvoerder, als de eigenares van de robot hem strak in de hand houdt, loopt uw man in de reddingboot niet meer gevaar dan op uw schip. We zullen hem een gevarenpremie geven.'

'Maar als de eigenares die robot toch in de hand kan houden, is hij niet zo gevaarlijk dat hij niet bij ons kan blijven.'

De commodore trok zijn wenkbrauwen op. 'Gezagvoerder, ik hoop dat u geen spelletje met mij speelt. U kent mij verzoek en ik wens dat u dit onmiddellijk inwilligt.'

'Ik mag vrouwe Gladia toch raadplegen, neem ik aan?'

'Als u dat onverwijld doet. Leg haar alstublieft precies uit wat eraan vastzit. Wanneer u intussen uw reis naar Aarde voortzet zal ik dat als onvriendelijk gedrag beschouwen en dienovereenkomstig handelen. Als u haast hebt met uw reis naar Aarde zoals u zegt, raad ik u aan Gladia de Solarische zonder uitstel te raadplegen, en onverwijld te besluiten met ons mee te werken. Dan hebt u maar weinig vertraging.'

'Ik zal doen wat ik kan,' zei D.G. met een stalen gezicht, en ging uit het beeld.

 

78 * 'En?' zei D.G. ernstig.

Gladia zag er bang uit. Als vanzelf wierp ze een blik op Daneel en Giskard, maar die bleven onbeweeglijk zwijgen. 'D.G.,' zei ze, 'ik wil niet terug naar Aurora. Het kan niet zijn dat ze Giskard willen vernietigen, hij werkt feilloos, dat kan ik je verzekeren. Dat is maar een smoes. Mij moeten ze om een of andere reden hebben. Maar we kunnen onmogelijk tegen ze op, wel?'

'Het is een Aurorisch strijdschip, een groot,' zei D.G. 'Dit is maar een koopvaardijschip. Wij hebben energieschilden en ze kunnen ons niet zomaar met één schot vernietigen, maar ons op de duur wel uitputten - eigenlijk al vrij vlug - en dan vernietigen.'

'Kunt u ze op geen enkele manier raken?'

'Met mijn wapens? Het spijt me, Gladia, maar hun schilden kunnen alles aan wat ik hun richting uit kan jagen. Bovendien...'

'Ja?'

'Nou, ze hebben me zowat klem. Ik had eigenlijk gedacht dat ze zouden proberen mij te onderscheppen voor de sprong, maar ze wisten waar ik heen ging en ze waren mij voor en wachten me op. We zitten binnen het gebied van de Zon - het zonnestelsel waar Aarde toe behoort. Ook al zou ik het willen, de bemanning zou het niet doen.'

'Waarom niet?'

'Noem het bijgeloof. Dit zonnestelsel is voor ons een heilige ruimte, als je het in dramatische woorden wilt zeggen. Die kunnen we door een gevecht ontwijden.'

'Mag ik iets in het midden brengen, meneer?' vroeg Giskard opeens.

D.G. fronste zijn voorhoofd en keek Gladia aan.

'Alstublieft,' zei Gladia, 'laat hem maar. De robots zijn heel intelligent. Ik weet dat u dat maar moeilijk kunt geloven, maar-'

'Ik luister. Ik hoef me niet te laten beïnvloeden.'

'Meneer,' zei Giskard, 'ik ben er zeker van dat ze op mij uit zijn. Ik kan mezelf niet toestaan bij mensen schade te veroorzaken. Als u zich niet kunt verdedigen en bij een treffen met het andere schip zeker vernietigd zult worden, moet u mij wel overgeven. Ik ben er zeker van dat ze, als u mijn uitlevering aanbiedt, niet veel bezwaar hebben dat u mevrouw Gladia en vriend Daneel hier houdt. Dit is de enige oplossing.'

'Nee,' zei Gladia met kracht. 'Jij bent van mij en ik geef je niet op. Ik ga met je mee als de kapitein besluit dat je gaan moet, en ik zorg ervoor dat ze je niet vernietigen.'

'Mag ik ook iets zeggen?' vroeg Daneel.

Quasi-wanhopig spreidde D.G. zijn handen. 'Toe maar. Ieder zijn zegje.'

'Als u besluit Giskard uit te leveren,' zei Daneel, 'moet u de gevolgen onder ogen zien. Ik geloof dat Giskard denkt dat als hij uitgeleverd wordt, men hem op het Aurorisch schip niets zal doen en hem zelfs los zal laten. Naar mijn mening is dat niet zo. Ik meen dat de Auroriërs overtuigd zijn dat hij gevaarlijk is; wellicht hebben ze de opdracht de reddingboot te vernietigen als hij onderweg is, en iedereen te doden die zich aan boord bevindt.'

'Waarom zouden ze dat doen?' vroeg D.G.

'Geen enkele Auroriër heeft ooit wat zij noemen een gevaarlijke robot gezien, of er zelfs maar aan gedacht. Ze zouden niet het risico nemen om er een aan boord van hun vaartuig te nemen... Gezagvoerder, ik stel voor dat u zich terugtrekt. Waarom springt u niet weg van Aarde? We zijn niet zo dicht bij een planetaire massa dat dit niet kan.'

'Terugtrekken? Op de vlucht slaan, bedoel je? Dat kan ik niet.'

'Nou, dan moet u ons uitleveren,' zei Gladia op een toon van berustende wanhoop.

'Ik geef jullie niet op,' zei D.G. resoluut. 'En ik loop niet weg. En ik kan niet vechten.'

'Wat blijft er dan over?' vroeg Gladia.

'Een vierde mogelijkheid,' zei D.G. 'Gladia, ik moet u vragen met uw robots hier te blijven tot ik terug ben.'

 

79 * D.G. bekeek de gegevens. Het gesprek had lang genoeg geduurd om de juiste positie van het Aurorische vaartuig te bepalen. Het was een stukje verder van de zon dan zijn eigen schip en dat was goed. Van zo'n afstand in de richting van de Zon springen zou wel wat riskant zijn; een zijdelingse sprong was vergeleken daarmee om zo te zeggen een fluitje van een cent. Er bestond gevaar voor een ongeluk door de waarschijnlijkheidsmarge, maar dat bestond altijd.

Hij had de bemanning persoonlijk verzekerd dat er geen schot zou worden gelost, wat trouwens toch niet zou helpen. Zij hadden blijkbaar een heilig vertrouwen dat de Aardruimte hen zou beschutten zolang ze de vredigheid daarvan niet verstoorden met een aanval. Het was pure mystiek, die D.G. smalend van de tafel had geschoven als hij dat geloof zelf niet had gedeeld.

Hij ging weer in het brandpunt zitten. Het had een tijdje geduurd, maar van de andere kant was geen teken van leven gekomen. Ze gaven blijk van voorbeeldig geduld. 'Hier gezagvoerder Baley,' zei hij. 'Ik wil spreken met commodore Lisiform.'

Hij hoefde niet lang te wachten. 'Hier commodore Lisiform. Hoe luidt uw antwoord?'

'We zullen de vrouw en de twee robots uitleveren,' zei D.G.

'Mooi! Een verstandig besluit.'

'En dat doen we zo vlug mogelijk.'

'Ook heel verstandig.'

'Bedankt.' D.G. gaf het teken en zijn schip maakte de sprong.

Er was geen tijd om de adem in te houden, en dat was ook niet nodig. Zo gauw het begon was het al voorbij; tijdsverloop was tenminste niet merkbaar. De piloot liet zich horen. 'Nieuwe positie vijandig schip bepaald, kapitein.'

'Mooi,' zei D.G. 'U weet wat u doen moet.'

Het schip was uit de sprong gekomen met ten opzichte van het Aurorisch vaartuig een grote snelheid, en de koerscorrectie - naar hij hoopte gering - werd gemaakt. Toen kwam een versnelling.

D.G. ging weer in het brandpunt. 'Wij zijn in de buurt, commodore, en onderweg voor de uitlevering. U mag vuren als u wilt, maar onze schilden zijn ingeschakeld en voor u die murw hebt geschoten zijn we bij u met onze spullen.'

'Stuurt u een reddingboot?' De commodore verdween uit het brandpunt. D.G. wachtte en de commodore kwam terug met verwrongen gezicht. 'Wat is dat? Uw schip koerst recht op het onze aan.'

'Daar ziet het wel naar uit,' zei D.G. 'De snelste manier om uit te leveren.'

'Maar dat kost u uw schip.'

'En u het uwe. Dat van u is minstens vijftig keer zo duur als het mijne, meer nog denk ik. Een slechte ruil voor Aurora.'

'Maar u vangt een gevecht aan in het gebied van Aarde, gezagvoerder. Dat mag niet volgens uw gewoonterecht.'

'O, u kent ons gewoonterecht en wilt daarvan profiteren... Maar ik ben niet in gevecht. Ik heb geen erg energie afgevuurd en dat doe ik ook niet. Ik volg gewoon een koers. Die koers snijdt toevallig de uwe, maar omdat ik er zeker van ben dat u weg zult gaan voor het moment van treffen is het duidelijk dat ik geen geweld in de zin heb.'

'Stop. Laten we dit bespreken.'

'Ik ben moe van het gepraat, commodore. Zullen we elkaar hartelijk vaarwel zeggen? Als u blijft waar u bent geef ik misschien vier decennia op; het derde en vierde zullen toch al niet zo best zijn. Hoeveel geeft u er op?' En D.G. verdween uit het brandpunt en bleef eruit weg.

Van het Aurorisch schip schoot een straal, zomaar, als om te zien of de ander zijn schilden echt in werking had. En dat was zo.

Scheepsschilden waren bestand tegen elektromagnetische straling en tegen subatomaire deeltjes, zelfs tegen neutrino's, en ze konden op kleine schaal kinetische energie tegenhouden, zoals van stofdeeltjes en zelfs meteoorgruis. De schilden konden geen grote hoeveelheid kinetische energie tegenhouden, zoals een heel schip dat er sneller dan een meteoor op af kwam. Ook gevaarlijke massa's kon men, als ze niet geleid werden - een meteoor bijvoorbeeld -, aan. De computers zouden het schip automatisch uit laten wijken voor een aanstormende meteoor die te groot was voor het schild. Maar dat hielp niets tegen een schip dat van koers kon veranderen als zijn doel dat deed. En doordat het Kolonieschip het kleinst was, was het ook het wendbaarst.

Er was maar één ding wat het Aurorische schip kon doen om vernietiging te voorkomen...

D.G. keek toe hoe het andere schip zichtbaar groeide op zijn kijkscherm, en vroeg zich af of Gladia in haar hut wel wist wat er nu gebeurde. Ze moest de versnelling gemerkt hebben, ondanks de hydraulische ophanging van haar hut en de compenserende werking van het pseudo-zwaartekrachtveld.

En toen verdween het andere schip eenvoudig uit het blikveld; het was weggesprongen, en D.G. werd er zich vol ergernis van bewust dat hij zijn adem inhield en dat zijn hart klopte als een gek. Had hij geen vertrouwen gehad in de beschermende invloed van Aarde of in zijn eigen besliste oordeel over de situatie?

D.G. sprak in de communicator met een stem die met stalen wilskracht tot koelte was gedwongen. 'Goed gedaan, mannen! Koerscorrectie, en richting Aarde.'