Deel 4 * Aurora

11 - De oude leider

48 * Kendel Amadiro was niet ongevoelig voor de kwellingen van de herinnering. Eigenlijk was hij er gevoeliger voor dan de meesten. Bovendien had de herinnering in zijn geval niet alleen zo'n taaiheid, maar ook een inhoud die ongewoon heftig was door langdurige woede en teleurstelling.

Twintig decennia geleden was alles voor hem zo goed gegaan. Hij was stichter en hoofd van het Robotisch Instituut - dat was hij nog steeds - en één heerlijk, triomfantelijk ogenblik had het erop geleken dat hij in de Raad alle macht zou krijgen en zijn grote vijand Han Fastolfe kon vermorzelen, en machteloos in de oppositie dringen.

Als hij... als hij alleen maar...

Daar wilde hij nooit aan denken, maar zijn geheugen toverde het hem keer op keer voor, alsof het nooit genoeg kreeg van zijn verdriet en zijn wanhoop.

Als hij gewonnen had, was Aarde afgesloten gebleven, alleen, en had hij ervoor gezorgd dat ze zou vervallen, ten onder gaan en tenslotte verdwijnen. En waarom niet? Dat kortlevende volk van een zieke, overbevolkte wereld was dood beter af; honderd keer beter dan als het het leven leidde waartoe het zichzelf had veroordeeld.

En de Ruimtewerelden hadden zich dan rustig en veilig verder verbreid. Fastolfe had altijd geklaagd dat de Ruimtelingen te lang en te gerieflijk leefden op hun bedje van robots om te gaan pionieren, maar Amadiro zou hebben bewezen dat hij ongelijk had.

Toch had Fastolfe gewonnen. Precies op het moment van zijn ondergang had hij op een of andere manier ongelooflijkerwijs een greep gedaan in de leegte, om zo te zeggen, en de overwinning in zijn hand gehad - geplukt uit het niets.

Dat kwam natuurlijk door die Aardling, Elijah Baley...

Maar Amadiro's overigens zo onaangename herinnering moest niets van de Aardling hebben en stokte. Hij kon dat gezicht niet zien, die stem niet horen, of dat feit herbeleven. De naam was al genoeg. Twintig decennia waren niet genoeg om de haat die hij voelde ook maar enigszins te verzachten, of de pijn ook maar een schijntje te verlichten.

En toen Fastolfe in de politiek de lakens uitdeelde, waren die ellendige Aardlingen hun wereld ontvlucht en hadden zich gevestigd op de ene planeet na de andere. De wervelwind van de Aardse vooruitgang had de Ruimtewerelden doen duizelen en ze tot een totale verlamming gebracht. Hoe vaak had Amadiro de Raad niet toegesproken en uitgelegd dat de Melkweg aan de Ruimtelingen ontglipte, dat Aurora werkeloos toezag hoe die ondermensen planeet na planeet bezetten, dat het moreel van de Ruimtelingen elk jaar sterker in de greep kwam van de apathie?

Word wakker! had hij uitgeroepen, word wakker! Zie hoe ze zich vermenigvuldigen. Zie hoe de Kolonieplaneten toenemen. Waar wachten jullie op? Tot ze ons naar de keel vliegen?

En altijd antwoordde Fastolfe met die sussende slaapkamerstem van hem, en de Auroriërs en de andere Ruimtelingen - die altijd Aurora's leiding volgden - gingen er weer gemakkelijk bij zitten en dommelden weer in.

Ze leken wel ziende blind. De feiten, de cijfers, de onmiskenbare verslechtering van de stand van zaken, decennium na decennium, deed hun niets. Hoe was het mogelijk dat je ze steeds de waarheid in het gezicht wierp, dat al je voorspellingen uitkwamen, en dat je moest toezien hoe een vaste meerderheid als een kudde schapen achter Fastolfe aan bleef lopen? Hoe was het mogelijk dat Fastolfe met eigen ogen kon zien dat alles wat hij zei pure waanzin was, en dat hij toch nooit van zijn politiek afweek? Het was zelfs niet zo dat hij koppig aan zijn valse standpunt vasthield; hij scheen gewoon nooit te merken dat het vals was.

Als Amadiro iemand was geweest met een wilde fantasie, had hij vast gedacht dat er een soort verlammende betovering over de Ruimtewerelden was gekomen. Dan had hij zich voorgesteld dat ergens iemand de magische kracht bezat om actieve geesten in slaap te sussen en scherpe ogen te verblinden.

En - toppunt van ellende - de mensen hadden medelijden met Fastolfe, omdat hij teleurgesteld gestorven was. Teleurgesteld, zeiden ze, omdat de Ruimtelingen zelf geen nieuwe planeten wilden innemen.

Dat kwam door Fastolfes eigen politiek! Hij had het recht niet daar teleurgesteld over te zijn. En als hij dan, net als Amadiro, altijd de waarheid gesproken had zonder de Ruimtelingen - niet genoeg tenminste - ertoe te kunnen brengen naar hem te luisteren?

Hoe vaak had hij niet gedacht dat de Melkweg beter leeg kon blijven dan overheerst te worden door de ondermensen. Als hij de toverkracht bezat om Aarde - de wereld van Elijah Baley - te vernietigen met een hoofdknik, hoe graag zou hij dat doen.

Maar heul zoeken in zulke fantasieën was enkel een teken van zijn totale wanhoop. Het was de keerzijde van zijn steeds opkomende, onmogelijke wens om het op te geven en de dood te omhelzen - als zijn robots hem de kans maar gaven.

En toen kwam de tijd dat hem de macht om Aarde te vernietigen in handen viel - hem zelfs tegen zijn zin werd opgedrongen. Dat tijdstip lag zo'n driekwart decennium in het verleden, toen hij kennis had gemaakt met Levular Mandamus.

 

49 * Herinneringen! Driekwart decennium geleden...

Amadiro keek op en zag dat Maloon Cicis zijn kantoor in was gekomen. Ongetwijfeld had hij zich gemeld, en hij mocht binnenkomen als er op die melding geen reactie kwam.

Amadiro zuchtte en legde zijn handcomputer neer. Cicis was sinds de stichting van het Instituut zijn rechterhand geweest. Hij werd oud in die dienst. Niet opvallend, gewoon een algemene indruk van licht verval. Zijn neus leek wat minder symmetrisch dan vroeger.

Hij wreef langs zijn eigen wat stompe neus en vroeg zich af hoe sterk dat lichte verval hemzelf in de greep had. Eens was hij een meter vijfennegentig geweest, een mooie lengte, zelfs naar Ruimtelingenmaatstaf. Hij stond nu beslist even recht als altijd, en toch, toen hij zich onlangs mat kwam hij niet verder dan een meter drieënegentig. Begon hij toch te krommen, te krimpen, in te zakken?

Hij zette die sombere gedachten, die op zichzelf een duidelijker teken van veroudering waren dan zijn maat, van zich af en vroeg: 'Wat is er, Maloon?'

Cicis had een nieuwe persoonlijke robot in zijn kielzog, heel modieus, met een zijdeglans. Ook dat was een teken van veroudering. Als je je lichaam niet jong kunt houden, kun je altijd een nieuwe, jonge robot aanschaffen. Amadiro was vastbesloten de jeugd geen glimlachjes te ontlokken door het slachtoffer te worden van zo'n illusie - vooral omdat Fastolfe, die acht decennia ouder was dan Amadiro, dat nooit gedaan had.

'Die Mandamus weer, chef,' zei Cicis.

'Mandamus?'

'Die u steeds weer wil spreken.'

Amadiro dacht even na. 'Je bedoelt die idioot, die nakomeling van de Solarische?'

'Ja, chef.'

'Nou, ik wil hem niet zien. Heb je hem dat nog niet aan zijn verstand gepeuterd, Cicis?'

'Overduidelijk. Hij vroeg me u een briefje te geven en zegt dat hij u wil spreken.'

'O nee, Maloon,' zei Amadiro langzaam. 'Wat staat er in het briefje?'

'Ik kan het niet lezen, chef. Het is geen Interstellair.'

'Hoe zou ik het dan kunnen lezen, als jij het niet kunt?'

'Dat weet ik niet, maar hij vroeg me het u te geven. Als u er even naar kijkt, chef, en hem niet wilt spreken, dan jaag ik hem wel weer weg.'

'Nou, laat dan maar eens zien,' zei Amadiro hoofdschuddend. Met afkeer keek hij naar het briefje.

'Ceterum censeo Carthaginem esse delendam,' stond er.

Amadiro las die boodschap, zag Maloon aan en keek weer op het briefje. Na een tijdje zei hij: 'Je moet het briefje gelezen hebben, want je weet dat het geen Interstellair is. Heb je hem gevraagd wat het zeggen wil?'

'Ja, chef. Hij zei dat het Latijn was, maar dat zei me niets. U zou het begrijpen, zei hij. Het is een bijzonder koppige vent, en hij zei dat hij de hele dag zou blijven wachten tot u het gelezen had.'

'Hoe ziet hij eruit?'

'Smal. Ernstig. Heeft waarschijnlijk geen gevoel voor humor. Lang, maar niet zo lang als u. Felle, diepliggende ogen, dunne lippen.'

'Hoe oud is hij?'

'Aan de structuur van zijn huid te zien zou ik zeggen een decennium of vier. Heel jong.'

'In dat geval moeten we hem het voorrecht van de jeugd geven. Laat hem binnen.'

Cicis keek verwonderd. 'Wilt u hem ontvangen?'

'Dat zeg ik toch net? Laat hem binnen.'

 

50 * De jongeman marcheerde bijna naar binnen. Stram ging hij voor het bureau staan en zei: 'Ik dank u, meneer, dat u mij wilt ontvangen. Wilt u mij toestaan mijn robots binnen te laten?'

Amadiro trok zijn wenkbrauwen op. 'Ik zou ze graag zien. Vindt u het goed dat ik de mijne hier houd?'

Het was lang geleden dat hij iemand die oude robotformule had horen uiten. Het was een van die goede oude gewoonten die in onbruik raakten naarmate het besef van formele beleefdheid afsleet en het meer en meer vanzelf sprak dat iemands persoonlijke robots als het ware een deel van hemzelf waren.

'Ja, meneer,' zei Mandamus, en de twee robots kwamen binnen. Amadiro merkte op dat ze dat pas deden toen ze toestemming hadden gekregen. Het waren nieuwe robots, heel doelmatige, en uit alles bleek goed vakmanschap.

'Uw eigen ontwerp, meneer Mandamus?' Robots die door hun eigenaar waren ontworpen hadden altijd een bijzondere waarde.

'Zeker, meneer.'

'U bent dus roboticus?'

'Ja, meneer, ik heb mijn titel van de Universiteit van Eos.'

'U hebt gestudeerd bij...'

Poeslief zei Mandamus: 'Niet bij dr. Fastolfe, meneer. Bij dr. Maskellnik.'

'Aha, maar u bent geen lid van het Instituut.'

'Daarvoor heb ik een aanvraag ingediend.'

'O juist.' Amadiro legde de papieren op zijn bureau recht en zei toen opeens, zonder op te kijken: 'Waar hebt u Latijn geleerd?'

'Ik ken niet genoeg Latijn om het te spreken of te lezen, maar ik weet er genoeg van om dat citaat te kennen en te weten waar het vandaan komt.'

'Dat is al iets opmerkelijks. Hoe komt dat?'

'Ik kan me niet altijd met robotica bezighouden, dus heb ik ook andere interessen. Een daarvan is planetologie, vooral met betrekking tot Aarde. Dat heeft mij bij geschiedenis en beschaving van Aarde gebracht.'

'Die studie is onder Ruimtelingen niet zo populair.'

'Nee, meneer, en dat is jammer. Men moet zijn vijanden altijd goed kennen - u kent ze ook goed, meneer.'

'Ik ook?'

'Ja, meneer. Ik geloof dat u vertrouwd bent met Aarde in vele opzichten, en daarin veel geleerder dan ik, want u hebt het onderwerp veel langer bestudeerd.'

'Hoe weet u dat?'

'Ik wilde over u zoveel mogelijk te weten komen, meneer.'

'Ben ik soms een van uw vijanden?'

'Nee, meneer, ik hoop u tot bondgenoot te krijgen.'

'Bondgenoot? Wilt u soms gebruik van mij maken? U bent wel brutaal, vindt u niet?'

'Nee, meneer, want ik ben overtuigd dat u mijn bondgenoot wilt zijn.'

Amadiro staarde hem aan. 'Toch vind ik dat u wel erg brutaal bent... Zegt u eens, begrijpt u het citaat dat u voor mij hebt uitgezocht?'

'Ja, meneer.'

'Vertaalt u het dan in Interstellair.'

'Het betekent: "Naar mijn mening moet Carthago vernietigd worden." '

'En wat betekent dat naar uw mening?'

'Degene die het zei was Marcus Porcius Cato, senator van de Romeinse republiek, een politieke eenheid van het oude Aarde. Het had zijn voornaamste rivaal verslagen, maar niet vernietigd - wat uiteindelijk wel gebeurde.'

'Maar wat betekent Carthago voor ons, jongeman?'

'Een kwestie van analogie.'

'U bedoelt?'

'Dat de Ruimtewerelden ook een voornaamste rivaal hebben die, naar mijn mening, vernietigd moet worden.'

'En dat is...?'

'De planeet Aarde, meneer.'

Amadiro trommelde zachtjes op zijn bureau. 'En bij dat project wilt u mij als bondgenoot. U veronderstelt dat ik dat heel graag zal worden... Zegt u mij, dr. Mandamus, waar heb ik in mijn vele toespraken en geschriften over dat onderwerp ooit gezegd dat Aarde vernietigd moet worden?'

Mandamus klemde zijn lippen op elkaar en zijn neusgaten werden wijd. 'Ik ben hier niet om u te betrappen,' zei hij, 'op iets om tegen u te gebruiken. Ik ben hier niet heen gestuurd door dr. Fastolfe of een van zijn aanhangers. Ik ben ook geen aanhanger van hem. Ook probeer ik niet uw gedachten te lezen. Ik zeg u alleen maar wat mijn gedachten zijn. Volgens mij moet Aarde vernietigd worden.'

'En hoe stelt u zich voor Aarde te vernietigen? Wilt u dat we er kernbommen op gooien tot de explosies en de straling en stofwolken de planeet vernietigd hebben? Als dat zo is, hoe denkt u dan de Kolonieschepen te verhinderen hetzelfde te doen met Aurora, en alle andere Ruimtewerelden die binnen hun bereik zijn? Aarde kon vijftien decennia geleden aan diggelen gegooid worden, maar nu niet meer.'

Mandamus' gezicht weerspiegelde afkeer. 'Zoiets komt niet bij me op, dr. Amadiro. Ik zou niet onnodig mensen vernietigen, zelfs geen Aardlingen. Maar er is een manier om Aarde te vernietigen zonder de bevolking op grote schaal te vermoorden - en er komen geen wraakacties.'

'U bent een dromer,' zei Amadiro, 'of anders niet goed snik.'

'Laat mij het u uitleggen.'

'Nee, jongeman. Mijn tijd is beperkt en omdat uw citaat, dat ik donders goed begreep, mijn nieuwsgierigheid geprikkeld heeft, heb ik u al te veel van mijn tijd geschonken.'

Mandamus stond op. 'Dat begrijp ik, dr. Amadiro, en ik vraag u excuus dat ik meer van uw tijd in beslag heb genomen dan u beschikbaar hebt. Maar denkt u over mijn woorden na, en mocht u nieuwsgierig worden, laat u mij dan roepen als u meer tijd voor mij hebt dan nu. Maar wacht u niet te lang, of ik moet me tot anderen wenden, want Aarde vernietigen zal ik. U ziet dat ik er geen doekjes om wind.'

De jongeman deed zijn best om te glimlachen. Zijn smalle kin werd langer, maar verder veranderde zijn gezicht maar weinig. 'Gegroet,' zei hij, 'en nogmaals bedankt.' Hij keerde zich om en ging weg.

Amadiro keek hem een tijdje peinzend na, en drukte toen op een knopje aan de zijkant van zijn bureau. 'Maloon,' zei hij toen Cicis binnenkwam, 'ik wil dat die jongeman dag en nacht geschaduwd wordt en ik wil weten met wie hij spreekt. Iedereen. Ik wil hun naam en hun achtergrond weten. En die ik aanwijs moeten hierheen gehaald worden... Maar Maloon, het moet onopvallend gebeuren, door ze aardig en vriendelijk te overreden. Ik ben nog niet aan de macht, weet je.'

Maar dat zou hij nog wel komen. Fastolfe was zesendertig decennia oud en werd duidelijk gebrekkig, en Amadiro was acht decennia jonger.

 

51 * Negen dagen lang kreeg Amadiro zijn rapporten. Mandamus sprak tegen zijn robots, een enkele keer met een collega aan de universiteit, en minder nog met de mensen van zijn buurcomplexen. Zijn gesprekken waren uiterst banaal en lang voor de negen dagen om waren had Amadiro al besloten dat hij niet op de jongeman kon wachten. Mandamus stond pas aan het begin van een lang leven en lag dertig decennia op hem voor; Amadiro had er nog maar hoogstens acht of tien.

En Amadiro begreep, als hij dacht aan de woorden van de jongeman en steeds rustelozer werd, dat hij de kans niet kon lopen dat er een manier bestond om Aarde te vernietigen die hij links liet liggen. Kon hij het erop aan laten komen dat die vernietiging na zijn dood zou plaatsvinden, zodat hij het niet meer zou meemaken? Of - bijna even erg - dat het nog tijdens zijn leven gebeurde, onder auspiciën van een ander, zonder zijn vingers op de knop?

Nee, hij moest het zelf zien, er getuige van zijn, en het zelf doen - waarom had hij anders die langdurige teleurstelling doorstaan? Mandamus kon wel een dwaas of een gek zijn, maar dan moest Amadiro er toch zeker van zijn.

Toen zijn gedachten dat punt bereikten liet hij Mandamus naar zijn kantoor komen.

Amadiro wist best dat hij daarmee zichzelf vernederde, maar die vernedering was de prijs die hij betalen moest om te zorgen dat er niet de geringste kans was dat Aarde buiten hem om vernietigd zou worden. Het was een prijs die hij wel betalen wilde. Hij bereidde zich zelfs voor op de mogelijkheid dat Mandamus met een zelfgenoegzame grijns, met triomfantelijke minachting binnen zou stappen. Ook dat zou hij moeten incasseren. Maar dan! Als het idee van de jongeman idioot zou blijken, zou hij alle straffen op hem af sturen die een beschaafde samenleving toestaat; en anders...

Het deed hem plezier dat Mandamus in een redelijk nederige houding zijn kantoor in kwam en hem met alle schijn van oprechtheid bedankte voor dit tweede gesprek. Het leek Amadiro dat hij op zijn beurt minzaam zijn moest. 'Dr. Mandamus,' zei hij, 'toen ik u wegstuurde zonder uw plan te aanhoren, was ik onhoffelijk. Zegt u me dus wat u in gedachten hebt, en ik zal luisteren tot het me absoluut duidelijk is - naar ik verwacht - dat uw plan misschien eerder de uitkomst is van uw geestdrift dan van koel redeneren. Dan zal ik u opnieuw wegsturen, zonder minachting van mijn kant, en ik hoop dat u van uw kant niet boos zult zijn.'

'Ik zou niet boos kunnen worden omdat ik eerlijk en geduldig aangehoord word, dr. Amadiro, maar als mijn idee u nu zinnig lijkt en hoop biedt?' vroeg Mandamus.

'In dat geval,' zei Amadiro, 'zou het denkbaar zijn dat wij samenwerken.'

'Dat zou prachtig zijn, meneer. Samen zouden we meer kunnen bereiken dan ieder voor zich. Maar zou er ook iets tastbaarders zijn dan samenwerking? Een beloning?'

Amadiro keek ontstemd. 'Ik zou natuurlijk dankbaar zijn, maar ik ben gewoon lid van de Raad en hoofd van het Robotisch Instituut. Er is maar weinig wat ik voor u doen kan.'

'Dat begrijp ik, dr. Amadiro. Maar zou ik daar op voorhand iets van kunnen krijgen? Nu meteen?' Hij keek Amadiro strak in de ogen.

Amadiro trok zijn wenkbrauwen op en merkte dat hij in een paar doordringende, kalme, vastberaden ogen keek. Daar zag hij geen nederigheid! Koel vroeg Amadiro: 'Waar denkt u aan?'

'Niet aan iets wat buiten uw bereik ligt, dr. Amadiro. Maakt u mij lid van het Instituut.'

'Als u over de vereiste kwaliteiten beschikt...'

'Weest u niet bang. Die heb ik.'

'Dat kunnen we de kandidaat niet laten uitmaken. We moeten-'

'Kom, dr. Amadiro, dat is toch geen begin voor een verstandhouding. Sinds ik laatst bij u wegging hebt u mij ononderbroken in het oog laten houden, dus u zult mijn curriculum ook wel aandachtig bestudeerd hebben. U moet dus wel weten dat ik over de vereiste kwaliteiten beschik. Als u dacht dat ik die niet had, kon u ook geen hoop koesteren dat ik zo vernuftig ben een plan te ontwikkelen voor de vernietiging van ons Carthago, en zou u mij hier niet teruggeroepen hebben.'

Een ogenblik voelde Amadiro een vuur in zich woeden. Op dat moment vond hij dat zelfs de vernietiging van Aarde het niet waard was om die terreur van zo'n puber te verdragen. Eén ogenblik maar. Toen kwam zijn gevoel van verhoudingen weer terug en kon hij zichzelf voorhouden dan een zo jong en toch zo stoutmoedig en zelfverzekerd iemand, precies de man was die hij nodig had. Bovendien had hij Mandamus' curriculum bekeken, en het was buiten kijf dat hij voor het Instituut over de vereiste kwaliteiten beschikte.

Vlak zei Amadiro - wat hem wel enige bloeddruk kostte: 'U hebt gelijk. U hebt die kwaliteiten.'

'Schrijft u mij dan in. U hebt hier in uw computer wel de nodige formulieren. U vult mijn naam, mijn opleiding, het jaar van afstuderen en de verder vereiste statistische kul in, en tekent het dan.'

Zonder antwoord te geven draaide Amadiro zich naar zijn computer. Hij voerde de nodige gegevens in, liet het formulier eruit komen, tekende het en overhandigde het aan Mandamus. 'Het is gedateerd op vandaag. U bent lid van het Instituut.'

Mandamus bekeek het papier en gaf het toen aan een van zijn robots, die het in een mapje deed dat hij onder zijn arm stak. 'Dank u wel,' zei Mandamus. 'Dit is heel vriendelijk van u, en ik hoop nooit te kort te schieten of u spijt te bezorgen dat u mijn kundigheid zo welwillend beoordeeld hebt. Maar nu blijft er nog één ding over.'

'O ja? Wat dan?'

'Zouden we het karakter van de uiteindelijke beloning kunnen bespreken - alleen als het slaagt natuurlijk. Als het volkomen slaagt.'

'Zouden we dat niet logischerwijs uitstellen tot dat volledig succes is bereikt, of duidelijk in het verschiet ligt?'

'Redelijkerwijs, ja. Maar ik ben iemand met rede én met dromen. Ik wil graag iets dromen.'

'Wel,' zei Amadiro, 'wat zou u willen dromen?'

'Dr. Amadiro, het lijkt me dat dr. Fastolfe er slecht aan toe is. Hij heeft lang geleefd en kan de dood geen jaren meer van zich af houden.'

'En?'

'Als hij sterft wordt uw partij actiever, en de lauwe aanhang van Fastolfes partij zal het misschien nuttig vinden om boompje te wisselen. De volgende verkiezingen, zonder Fastolfe, zult u zeker winnen.'

'Dat is mogelijk. En?'

'Dan wordt u in de praktijk leidsman van de Raad en geeft u de lijn aan van Aurora's interplanetaire politiek, in feite de interplanetaire politiek van de Ruimtewerelden in het algemeen. En als mijn plannen slagen zal uw leiding zo'n succes hebben dat de Raad u bij de eerste de beste gelegenheid wel tot Voorzitter moet kiezen.'

'Uw dromen nemen wel een vlucht, jongeman. En als alles wat u verwacht uitkomt, wat dan?'

'U zou geen tijd hebben om zowel Aurora als het Robotisch Instituut te besturen. Ik vraag u dan, als u afstand gaat doen van uw huidige functie als hoofd van het Instituut, mij uw steun te geven om u hierin op te volgen. Uw eigen keuze kan men wel niet naast zich neerleggen.'

'Voor die functie is een bepaalde geschiktheid vereist,' zei Amadiro.

'Die heb ik.'

'Dat moeten we afwachten.'

'Ik ben bereid het af te wachten, maar u zult merken dat u, lang voor het succes helemaal behaald is, mijn verzoek graag zult inwilligen. U kunt dus het best maar vast aan het idee wennen.'

'En dat alles voordat ik één woord gehoord heb,' mompelde Amadiro. 'Nou, u bent lid van het Instituut en ik zal proberen te wennen aan uw droom, maar laten we de inleiding nu afsluiten en zegt u mij hoe u Aarde denkt te vernietigen.'

Vrijwel automatisch gaf Amadiro het teken waarmee hij zijn robots aangaf dat ze niets van het gesprek mochten onthouden. En Mandamus gaf met een lachje de zijne ook zo'n teken.

'Laten we beginnen,' zei Mandamus.

Maar voor hij verder iets kon zeggen, ging Amadiro in de aanval. 'Bent u werkelijk niet pro-Aards?'

Mandamus keek verbijsterd. 'Ik kom naar u toe met een voorstel om Aarde te vernietigen.'

'Toch bent u een afstammeling van de Solarische - in de vijfde generatie, heb ik begrepen.'

'Ja, meneer. Dat ligt officieel vast. En wat dan nog?'

'De Solarische is, al lang, een goede kennis... vriendin... protegée van Fastolfe. Ik vraag me dus af of u dan niet sympathiseert met zijn pro-Aardse standpunt.'

'Vanwege mijn afkomst?' Mandamus scheen oprecht verbaasd. Even - het kon een steek van ergernis geweest zijn of zelfs van woede - trokken zijn neusgaten samen, maar dat ging voorbij en kalm zei hij: 'Dr. Vasilia Fastolfe is al even lang een goede kennis... vriendin... protegée van u, en zij is Fastolfes dochter. Afstammelinge in de eerste generatie. Ik vraag me af of zij niet sympathiseert met zijn standpunt.'

'Dat heb ik mij vroeger ook afgevraagd,' zei Amadiro, 'maar dat is niet het geval, en van haar vraag ik me het niet meer af.'

'Dat hoeft u bij mij ook niet meer, meneer. Ik ben een Ruimteling en ik wil de Melkweg in handen van de Ruimtelingen zien.'

'Mooi zo. Gaat u verder. Beschrijft u uw plan.'

'Goed, maar als u het niet erg vindt, vanaf het begin,' zei Mandamus. 'De sterrenkundigen, dr. Amadiro, zijn het erover eens dat er in onze Melkweg miljoenen Aardachtige planeten zijn, waarop mensen kunnen leven zodra het milieu de noodzakelijke aanpassing heeft ondergaan, zonder dat er eerst geologische veraardsing hoeft plaats te vinden. De atmosfeer is te ademen, er is een wateroceaan, bodem en klimaat zijn geschikt, er is leven. De atmosfeer zou trouwens geen vrije zuur stof bevatten als er in de oceaan niet minstens plankton was.

Het land is vaak kaal, maar als het land en de oceaan biologisch veraardst worden, bezaaid dus met Aards leven, dan komt dat leven tot bloei en de planeet kan worden gekoloniseerd. Honderden dergelijke planeten zijn al geregistreerd en bestudeerd, en zowat de helft ervan is al bezet door Kolonisten.

Maar geen van die bewoonbare planeten die we ontdekt hebben heeft zo'n gevarieerd en welig leven als Aarde. Nergens is iets groters of complexers dan een klein scala van wormachtige of insectachtige ongewervelde dieren, en in het plantenrijk niets dat verder komt dan wat varenachtig struikgewas. Van intelligentie geen sprake; niets dat erop lijkt.'

Amadiro luisterde naar de stijve zinnen en hij dacht: Hij zegt het op. Hij heeft dit uit zijn hoofd geleerd... Hij ging verzitten en zei: 'Ik ben geen planetoloog, dr. Mandamus, maar wat u zegt is mij allemaal bekend.'

'Zoals ik zei, dr. Amadiro, ik begin bij het begin... De sterrenkundigen raken steeds meer overtuigd dat we een aardige doorsnede van de bewoonbare planeten van de Melkweg kennen, en dat ze allemaal, of vrijwel allemaal, duidelijk van Aarde verschillen. Om een of andere reden is Aarde een verbazend uitzonderlijke planeet, en de evolutie heeft er met drastische snelheid en fundamenteel anders plaatsgevonden.'

'De gangbare redenering luidt,' zei Amadiro, 'dat als er nog een intelligente soort in de Melkweg geweest was, even ontwikkeld als wij, dat ze onze expansie dan intussen hadden opgemerkt en zich op een of andere manier aan ons kenbaar gemaakt zouden hebben.'

'Ja, meneer,' zei Mandamus. 'Als er in de Melkweg een intelligente soort bestond die verder ontwikkeld was dan wij, hadden we zelfs nooit de kans tot deze expansie gekregen. Het lijkt dus wel zeker dat wij in de Melkweg de enige soort zijn die door de hyperruimte kan reizen. Dat we de enige soort zijn met intelligentie is misschien niet helemaal zeker, maar de kans is wel groot.'

Amadiro luisterde nu met een vermoeid glimlachje. Dc jongeman praatte als een schoolmeester, als een man die in eentonige maat het ritme van zijn monomanie zat te stampen. Dat was een kenmerk van fanaten, en Amadiro's vage hoop dat Mandamus echt iets had om de geschiedenis een wending te geven, begon te vervliegen. 'U blijft aankomen met bekende stof, dr. Mandamus,' zei hij. 'Iedereen weet dat Aarde uniek is en dat we in de Melkweg waarschijnlijk de enige intelligente soort zijn.'

'Maar niemand schijnt de voor de hand liggende vraag te stellen: Waarom? De Aardlingen en de Kolonisten vragen het zich niet af. Ze nemen het zonder meer aan. Ze hebben tegenover Aarde een mystieke houding, beschouwen het als een heilige wereld, zodat het uitzonderlijke karakter ervan iets vanzelfsprekends is. - Wij Ruimtelingen vragen het ons niet af. Wij negeren het. Wij doen ons best helemaal niet aan Aarde te denken, want als we dat doen, doen we ook het volgende stapje, en zien we ons als nakomelingen van Aardlingen.'

'Ik zie de zin van die vraag niet in,' zei Amadiro. 'We hoeven op dat "waarom" geen ingewikkeld antwoord te zoeken. Bij de evolutie speelt het toeval een belangrijke rol; bij alles, in zekere mate. Als er miljoenen bewoonbare planeten zijn gaat de evolutie op elk daarvan met verschillende snelheid. Op de meeste zal het een soort gemiddelde snelheid zijn, op sommige gaat het heel traag, op andere heel snel, op één misschien uitzonderlijk traag en op een andere uitzonderlijk snel. Aarde is toevallig de planeet waarop het uitzonderlijk snel verliep en daardoor zitten wij hier. Als we nu vragen "waarom", dan luidt het voor de hand liggende antwoord "toeval", en dat voldoet.'

Amadiro zat erop te wachten dat de ander zijn fanatisme zou verraden door in woede uit te barsten over een uiterst logische bewering, die leuk werd gebracht en zijn stelling compleet vermorzelde. Maar Mandamus keek hem even aan met zijn diepliggende ogen en zei toen kalm: 'Nee.' Dat liet hij een maat of twee in de lucht hangen en zei toen: 'Er is meer voor nodig dan hier en daar wat geluk om een evolutie duizend keer sneller te maken. Op alle planeten, Aarde uitgezonderd, staat de evolutiesnelheid in nauw verband met de vloed van kosmische straling waarin die planeet zich baadt. Die snelheid is niet het gevolg van geluk, maar van de kosmische straling die heel langzaam mutaties teweegbrengt. Op Aarde is er iets dat veel meer mutaties teweegbrengt dan er op andere bewoonbare planeten optreden, en dat heeft niets te maken met kosmische straling, want daarvan komt op Aarde maar weinig. Misschien wordt het u nu duidelijk waarom dat "waarom" van belang is.'

'Kijk, dr. Mandamus, ik luister nog steeds, en geduldiger dan ik dacht dat ik kon geef ik antwoord op de vraag die u zo koppig blijft stellen. Of hebt u alleen maar de vraag, en niet het antwoord?'

'Ik heb een antwoord,' zei Mandamus, 'en dat heeft te maken met het feit dat Aarde nog op een andere manier uniek is.'

'Laat me raden,' zei Amadiro. 'U hebt het over haar grote satelliet. Dr. Mandamus, u zult dat toch niet als een eigen ontdekking naar voren brengen?'

'Zeker niet,' zei Mandamus stijfjes, 'maar bedenk dat grote satellieten veel voorkomen. Ons zonnestelsel bevat er vijf, het Aardse zeven, enzovoort. Maar alle bekende grote satellieten, op een na, draaien om gasreuzen. Alleen de Maan, de satelliet van Aarde, draait om een planeet die niet zoveel groter is dan zijzelf.'

'Mag ik weer zeggen: "toeval", dr. Mandamus?'

'In dit geval kan het toeval wezen, maar de Maan blijft uniek.'

'Goed, maar wat kan die satelliet te maken hebben met het welig leven op Aarde?'

'Dat ligt niet zo voor de hand en een verband lijkt onwaarschijnlijk - maar het is veel onwaarschijnlijker dat twee van die uitzonderlijke eigenschappen van een planeet niets met elkaar te maken hebben. Ik heb het verband gevonden.'

'O ja?' vroeg Amadiro, gespitst. Nu moest het onmiskenbare bewijs komen dat hij een charlatan was. Terloops keek hij naar de tijdstreep aan de wand. Hij kon hier onmogelijk veel tijd meer aan verdoen, ook al bleef hij nieuwsgierig.

'De Maan,' zei Mandamus, 'verwijdert zich langzaam van Aarde, als gevolg van haar getijdeneffect op Aarde. De grote Aardse getijden zijn een uniek gevolg van het bestaan van een grote satelliet. Ook de Aardse zon veroorzaakt getijden, maar die zijn maar een derde van die van de Maan - net als onze zon op Aurora kleine getijden oproept.

Aangezien de Maan door die getijdenwerking afdrijft, stond ze in de vroege geschiedenis van dat zonnestelsel veel dichter bij Aarde. Hoe dichter de Maan bij Aarde stond, hoe sterker de getijden op Aarde. Deze getijden hadden op Aarde tweeërlei belangrijke uitwerking. Terwijl Aarde rond zijn as draaide werd de aardkorst voortdurend verbogen; en het vertraagde de Aardse aswenteling, door dat verbuigen en door de wrijving van de zeegetijden op ondiepe zeebodems - zodat de wentelingsenergie omgezet werd in warmte.

Daardoor heeft Aarde een dunnere korst dan enige andere bekende bewoonbare planeet, en is het de enige bewoonbare planeet met vulkanische activiteit en een actief schollenstelsel.'

'Maar ook dat kan allemaal niets te maken hebben met het welige leven op Aarde,' zei Amadiro. 'Dr. Mandamus, u moet nu ter zake komen, en anders moet u gaan.'

'Heb geduld met mij, dr. Amadiro, even nog. Het is van belang voor de kern van de zaak, als we zover zijn. Ik heb een nauwkeurig computermodel gemaakt van de scheikundige ontwikkeling van de Aardkorst, rekening houdend met de uitwerking van de getijden en de schollenactiviteit, iets wat nog nooit zo precies en uitvoerig gedaan is als nu door mij, als ik mezelf een pluim op de hoed mag steken.'

'Ga gerust uw gang,' mompelde Amadiro.

'En nu blijkt heel duidelijk - ik zal u de nodige gegevens laten zien wanneer u maar wilt - dat in de Aardkorst en de bovengrond uranium en thorium voorkomen in concentraties die tot duizend keer hoger zijn dan die op alle andere bewoonbare planeten. Bovendien is het ongelijkmatig verdeeld, zodat er op verschillende plaatsen van Aarde plekken voorkomen waar uranium en thorium nog geconcentreerder zijn.'

'En met een gevaarlijk hoge radioactiviteit, neem ik aan.'

'Nee, dr. Amadiro. Uranium en thorium zijn betrekkelijk zwak radioactief, en in absolute zin zijn ze niet hoog geconcentreerd... En dat alles is, ik zeg het nog eens, vanwege het feit dat er een grote maan is.'

'Dan neem ik aan dat de radioactiviteit wel niet sterk genoeg is om een gevaar voor het leven te vormen, maar wel om het mutatiequotiënt te verhogen. Is dat het, dr. Mandamus?'

'Dat is het. Het uitsterven gaat nu en dan sneller, maar de ontwikkeling van nieuwe soorten ook - met als gevolg een geweldige gevarieerdheid en een weelde aan levensvormen. En tenslotte wordt dan alleen op Aarde het punt bereikt dat er zich een intelligente soort ontwikkelt, en een beschaving.'

Amadiro knikte. De jongeman was geen charlatan. Hij had het misschien mis, maar een charlatan was hij niet. En misschien had hij het wel bij het rechte eind. Amadiro was geen planetoloog, dus hij zou over dat onderwerp boeken moeten naslaan om te zien of Mandamus misschien iets had ontdekt wat al bekend was, wat vaker voorkwam bij geestdriftige lieden. Maar er was iets belangrijkers dat meteen moest worden nagetrokken.

Met zachte stem zei hij: 'U hebt gesproken over een mogelijke vernietiging van Aarde. Is er verband met die unieke eigenschappen van Aarde?'

'Unieke eigenschappen kan men op een unieke manier uitbuiten,' zei Mandamus even zacht.

'Hoe dan, in dit geval?'

'Alvorens de manier te bespreken, dr. Amadiro, moet ik verklaren dat de vraag of de vernietiging fysiek te verwezenlijken is, in één opzicht afhankelijk is van u.'

'Van mij?'

'Ja,' zei Mandamus gedecideerd. 'Van u. Waarom zou ik anders met zo'n lang verhaal bij u aankomen, dan om u te overtuigen dat ik weet waarover ik het heb, zodat u mee zou willen werken op een manier die voor het welslagen van vitaal belang is.'

Amadiro haalde diep adem. 'En als ik zou weigeren, zou iemand anders dan uw doel kunnen dienen?'

'Ik zou me tot anderen kunnen wenden als u weigert. Weigert u?'

'Misschien niet, maar ik vraag me af hoe onmisbaar ik voor u ben.'

'Het antwoord luidt: niet zo onmisbaar als ik voor u. U moet met mij samenwerken.'

'Moet?'

'Ik zou het graag willen, als u het zo liever hoort. Maar als u wilt dat Aurora en de Ruimtelingen het winnen, voorgoed, van Aarde en de Kolonisten, dan moet u met mij samenwerken, of die formulering u bevalt of niet.'

'Zegt u mij dan precies,' zei Amadiro, 'wat ik moet doen.'

'Vertelt u mij eerst of het waar is dat het Instituut in het verleden mensachtige robots heeft ontworpen en gebouwd.'

'Jazeker. Vijftig, alles bij elkaar. Dat was tussen vijftien en twintig decennia geleden.'

'Zo lang geleden? Wat is er met ze gebeurd?'

'Mislukt,' zei Amadiro onverschillig.

Mandamus ging achteruit zitten met een verschrikte uitdrukking op zijn gezicht. 'Zijn ze vernietigd?'

Amadiro's wenkbrauwen schoten omhoog. 'Vernietigd? Niemand vernietigt peperdure robots. Ze zijn opgeslagen. De krachtcellen zijn eruit, en elk heeft een speciale langwerkende microfusiecel gekregen om de positronische circuits op een laag pitje in werking te houden.'

'Dus ze kunnen weer helemaal in werking gesteld worden?'

'O, beslist.'

Mandamus klopte met zijn rechterhand een strak ritme op zijn armleuning. 'Dan kunnen we het winnen!' zei hij grimmig.