2 - De voorvader?
5 * Herinneringen!... Altijd waren ze er,
natuurlijk, maar ze bleven meestal verborgen. En dan konden ze
soms, als gevolg van precies de juiste impuls, opeens opduiken,
scherp, kleurig, fris, vol beweging en leven.
Ze was weer jong, jonger dan die man die tegenover haar zat; jong genoeg om tragiek en liefde te voelen - en haar dode leven op Solarië was op een hoogtepunt gekomen met het bittere einde van de eerste man aan wie zij dacht als 'echtgenoot' - nee, zijn naam wilde ze nu niet noemen, zelfs niet in haar gedachten.
Nog dichter bij haar leven van toen stonden de maanden van golvende emoties met de tweede - niet-mens, die ze in gedachten ook echtgenoot had genoemd. Jander, de mensachtige robot, was haar geschonken en zij had hem helemaal tot de hare gemaakt tot hij, net als haar eerste echtgenoot, opeens dood was.
En toen eindelijk was daar Elijah Baley, die nooit haar echtgenoot was geweest en die ze maar twee keer had ontmoet, met een tussenpoos van twee jaar; beide keren maar enkele dagen, een paar uur. Elijah, wiens wang ze eens met ongeschoeide hand had aangeraakt, en toen was de vlam ontbrand; wiens naakte lichaam ze later in haar armen gehouden had, en toen was het vuur rustig gaan branden.
Daarna een derde echtgenoot, met wie ze een kalm en vredig bestaan leidde en het ontbreken van verdriet betaalde met het ontbreken van jubel; met een vastberaden vergetelheid kocht ze het niet-hoeven herbeleven. - Tot op een dag - ze wist niet meer precies wanneer die slapende, ongestoorde jaren doorbroken waren - Han Fastolfe belet had gevraagd en van zijn belendende complex was komen lopen.
Gladia keek hem bezorgd aan, want hij was een te drukbezet man om zomaar langs te komen. Er waren pas vijf jaar voorbij sedert Han de eerste man van Aurora geworden was. Hij was de feitelijke Voorzitter van de planeet, de eigenlijke leider van alle Ruimtewerelden. Hij had zo weinig tijd om mens te zijn.
Die jaren hadden hun sporen nagelaten, en dat bleef zo tot hij verdrietig stierf; hij voelde zich een mislukking, al had hij geen enkel gevecht verloren. Kendel Amadiro, die verslagen was, bleef rustig doorleven als bewijs dat de overwinning een grotere straf kon vormen. Fastolfe bleef al die tijd vriendelijk en geduldig en klaagde niet, maar zelfs Gladia, die zich niet met politiek bezighield en geen belangstelling had voor de onophoudelijke machtsspelletjes, wist dat hij Aurora alleen in de hand hield door een voortdurende, niet aflatende inspanning die hem van alles beroofde wat het leven de moeite waard maakte, en dat hij alleen vasthield - of vastgehouden werd - door wat hij beschouwde als het welzijn van... van wat? Van Aurora? Van de Ruimtelingen? Of door een vaag idee van het geïdealiseerde Goede?
Ze wist het niet. Ze deinsde ervoor terug om het te vragen.
Maar nu was het pas vijf jaar na de crisis. Hij wekte nog steeds de indruk van een jonge man vol hoop, en zijn aardige, lelijke gezicht kon nog glimlachen. 'Gladia, ik heb een boodschap voor je,' zei hij.
'Ik hoop een leuke,' zei ze beleefd.
Hij had Daneel meegebracht. Dat ze met echte sympathie en zonder pijn naar Daneel kon kijken, ondanks het feit dat hij, afgezien van de kleinste details, een kopie was van haar dode Jander, dat was een teken dat oude wonden genazen. Ze kon met hem praten, ook al gaf hij antwoord met vrijwel Janders stem. Vijf jaren hadden eelt over de wonde gelegd en de pijn verdoofd.
'Dat hoop ik,' zei Fastolfe en glimlachte vriendelijk. 'Hij komt van een oude vriend.'
'Het is goed om oude vrienden te hebben,' zei ze en deed haar best om het sarcasme uit haar stem te houden.
'Van Elijah Baley.'
De vijf jaren vielen weg, en ze voelde de stekende pijn van de herleefde herinnering. Na een volle minuut van geschokte stilte vroeg ze met verstikte stem: 'Is het goed met hem?'
'Heel best. En wat nog belangrijker is: hij is in de buurt.'
'In de buurt? Op Aurora?'
'In een omloopbaan. Hij weet dat hij geen toestemming kan krijgen om te landen, ook al zou ik al mijn invloed aanwenden; dat denk ik tenminste. Maar hij zou je graag zien, Gladia. Hij heeft contact met me opgenomen omdat hij denkt dat ik kan regelen dat jij naar zijn schip komt. Ik denk dat ik dat kan... maar alleen als jij het wilt. Wil je dat?'
'Ik... ik weet het niet. Dit gaat te vlug voor mijn gedachten.'
'Ook voor je impulsen?' Hij zweeg even en zei: 'Zeg eens eerlijk, Gladia, hoe schiet je op met Santirix?'
Ze keek hem verwilderd aan, alsof ze niet begreep waarom hij van onderwerp veranderde; toen begreep ze het. 'We kunnen goed met elkaar overweg,' zei ze.
'Ben je gelukkig?'
'Ik ben... niet ongelukkig.'
'Dat klinkt niet al te juichend.'
'Hoe lang kun je juichen, als je al juicht?'
'Zijn jullie van plan kinderen te nemen?'
'Ja,' zei ze.
'Komt er verandering in jullie burgerlijke staat?'
Resoluut schudde ze haar hoofd. 'Nog niet.'
'Dan, lieve Gladia, moet je - als je de raad wilt van een heel vermoeide man die zich onaangenaam oud voelt - de uitnodiging afslaan. Ik weet nog het weinige dat je me verteld hebt nadat Baley van Aurora weg was, en om eerlijk te zijn kon ik er meer uit opmaken dan je misschien denkt. Als je hem ontmoet wordt het misschien een teleurstelling, en haalt 't het niet tegen de diepe en zachte gloed van de herinnering; of, erger nog, het wordt geen teleurstelling - want dan verscheurt het misschien een kwetsbare tevredenheid, die je dan niet meer kunt herstellen.'
Gladia, die zelf al vaag zo had gedacht, merkte dat het genoeg was het idee onder woorden te brengen om het te verwerpen. 'Nee, Han,' zei ze, 'ik moet hem zien, maar ik ben bang om alleen te gaan. Wil je meekomen?'
Fastolfe glimlachte vermoeid. 'Gladia, ik ben niet uitgenodigd. En was ik dat wel, dan zou ik hoe dan ook moeten weigeren. In de Raad staat ons een belangrijke stemming te wachten. Staatszaken, weet je, waar ik niet langs kan.'
'Arme Han.'
'Ja ja, arme ik. Maar alleen kun je niet gaan. Voor zover ik weet kun je geen schip besturen.'
'Tja. Nou, ik dacht dat ik naar boven kon met een-'
'Met een vrachtveer?' Fastolfe schudde zijn hoofd. 'Uitgesloten. Als je openlijk een Aards schip wilt bezoeken en er aan boord gaan, waar als je met een vrachtveer gaat niet aan te ontkomen is, heb je een speciale vergunning nodig en dat kost weken. Als je niet gaan wilt, Gladia, hoef je niet te zeggen dat je hem niet wilt zien. Als de papieren en het bijbehorende bureaucratisch gedoe weken in beslag nemen, kan hij er niet op wachten, dat weet ik zeker.'
'Maar ik wil hem zien,' zei Gladia nu vastbesloten.
'In dat geval neem je mijn particulier jacht en Daneel kan je naar boven brengen. Hij kan heel goed met de besturing overweg, en hij wil Baley even graag zien als jij. We geven de tocht gewoonweg niet aan.'
'Maar Han, dan krijg je moeilijkheden.'
'Misschien merkt niemand het, of doen ze alsof. Maakt er iemand problemen, dan zie ik wel hoe ik die oplos.'
Gladia boog even peinzend haar hoofd en zei toen: 'Als je het niet erg vindt dan ben ik zo hebberig, dat ik die kans maar waag dat je moeilijkheden krijgt, Han. Ik wil gaan.'
'Dan ga je.'
6 * Het was een klein scheepje, kleiner dan Gladia zich had voorgesteld; op een bepaalde manier knus, op een andere manier angstwekkend. Het was klein genoeg om geen pseudo-zwaartekrachtinstallatie te kunnen hebben, en de gewaarwording van gewichtloosheid die haar steeds in de verleiding bracht allerlei amusante oefeningen te doen, herinnerde haar er doorlopend aan dat ze niet in een normale omgeving was.
Ze was een Ruimtelinge. Er waren meer dan vijf miljard Ruimtelingen, verspreid over vijftig werelden, allemaal trots op die benaming. Maar hoeveel van hen hadden echt in de ruimte gereisd? Heel weinig. Misschien tachtig procent van hen was nooit van zijn geboorteplaneet af geweest. En van de overige twintig procent kwam bijna niemand meer dan een paar keer in de ruimte.
Zij was natuurlijk geen Ruimtelinge in de letterlijke betekenis van het woord, bedacht ze mistroostig. Een keer (één keer!) had ze door de ruimte gereisd, zeven jaar tevoren, en wel van Solarië naar Aurora. Nu kwam ze voor de tweede keer in de ruimte in een particulier jachtje, voor een tochtje net buiten de atmosfeer van een schamele honderdduizend kilometer, met maar één iemand - en niet eens een mens - als gezelschap.
Ze wierp weer een blik op Daneel in de kleine cockpit. Hij zat aan de bediening en ze zag maar een stukje van hem. Ze was nog nooit ergens geweest zonder robot binnen gehoorsafstand. Op Solarië waren er altijd honderden, ja duizenden ter beschikking; op Aurora doorgaans tien-, twintigtallen. Nu was er maar een.
'Daneel!' zei ze.
Hij hield zijn aandacht bij de besturing. 'Ja, mevrouw Gladia?'
'Ben je niet blij dat je Elijah Baley weerziet?'
'Ik weet niet goed hoe ik mijn innerlijke toestand moet omschrijven, mevrouw Gladia,' zei hij. 'Wellicht is het analoog aan wat een mens zou beschrijven als blij zijn.'
'Maar iets moet je toch voelen.'
'Ik heb het idee dat ik sneller besluiten kan nemen dan gewoonlijk; mijn reacties schijnen gemakkelijker op te treden; het lijkt alsof mijn bewegingen minder energie vergen. Ik zou het in grote lijnen kunnen uitleggen als een gewaarwording van welbevinden. Ik heb tenminste mensen dat woord horen gebruiken, en naar ik meen bedoelt men daarmee een gewaarwording te beschrijven die analoog is aan wat ik nu gewaar word.'
'En als ik nu eens zei dat ik hem alleen wil ontmoeten?' vroeg Gladia.
'Dan zouden we dat zo regelen.'
'Ook als dat betekende dat je hem niet te zien kreeg?'
'Ja, mevrouw.'
'Zou je je niet teleurgesteld voelen? Ik bedoel, zou je geen gewaarwording hebben die het tegengestelde is van welbevinden? Je besluiten zouden trager worden, je reacties minder gemakkelijk, je bewegingen zouden meer energie vergen, enzovoort?'
'Nee, mevrouw Gladia, want ik zou een idee van welbevinden hebben doordat ik uw opdracht uitvoer.'
'Je eigen genoegen is de Derde Wet, en mijn opdracht uitvoeren is de Tweede Wet, en de Tweede Wet gaat voor. Zit het zo?'
'Ja, mevrouw.'
Gladia vocht tegen haar nieuwsgierigheid. Het zou nooit bij haar zijn opgekomen een gewone robot zulke vragen te stellen. Een robot is een apparaat. Maar Daneel kon ze niet beschouwen als een apparaat, net zomin als ze vijf jaar tevoren Jander als een apparaat had beschouwd. Maar bij Jander was het enkel de brandende hartstocht geweest, en die was samen met Jander verdwenen. Want hoe ze ook op elkaar leken, Daneel kon de sintels niet meer op laten gloeien. Bij hem was er ruimte voor verstandelijke nieuwsgierigheid.
'Vind je het niet vervelend, Daneel,' vroeg ze, 'dat je zo gebonden bent aan de Drie Wetten?'
'Iets anders kan ik me niet voorstellen, mevrouw.'
'Ik ben heel mijn leven gebonden geweest aan de zwaartekracht, zelfs op mijn vorige reis in een ruimteschip, maar ik kan me best voorstellen er niet aan gebonden te zijn. En hier ben ik er dus niet aan gebonden.'
'En vindt u dat prettig, mevrouw?'
'Ja, in zekere zin.'
'Geeft het u een onbehaaglijk gevoel?'
'Dat in zekere zin ook.'
'Ik ervaar soms een zeker onbehagen, mevrouw, als ik bedenk dat de mensen niet aan de Wetten gebonden zijn.'
'Waarom, Daneel? Heb je ooit geprobeerd te beredeneren bij jezelf waarom Wetteloosheid een naar idee is?'
Daneel zweeg even. 'Jawel, mevrouw,' zei hij toen, 'maar ik denk niet dat ik veel na zou denken over die dingen, afgezien van bij mijn korte contacten met collega Elijah. Hij had iets-'
'Ja, ik weet het,' zei ze. 'Hij vroeg zich altijd van alles af. Hij had iets rusteloos dat hem ertoe bracht altijd overal vragen over te stellen.'
'Die indruk maakte hij. En dan probeerde ik te zijn zoals hij en vragen te stellen. Dus vroeg ik me af hoe Wetteloosheid zou zijn, en dan merkte ik dat ik het me niet kon voorstellen, behalve dat het zou zijn alsof ik een mens was, en dat was een onbehaaglijk idee. En ik vroeg me af wat u me vroeg: waarom het onbehaaglijk was.'
'En wat gaf je jezelf voor antwoord?'
'Na lange tijd,' zei Daneel, concludeerde ik dat de Drie Wetten regelen hoe mijn positronische circuits zich gedragen. Ten allen tijde en onder elke invloed beperken de Wetten de richting en de sterkte van de positronenstroom door de circuits, zodat ik altijd weet wat ik doen moet. Desondanks is het niveau van de kennis wat-te-doen niet altijd even hoog. Er zijn momenten waarop mijn doen wat-ik-doen-moet minder begrensd is dan anders. Ik heb altijd waargenomen dat hoe lager het positronisch potentiaal is, hoe minder zeker mijn besluit is welke handeling ik moet verrichten. En hoe minder zeker ik ben, hoe minder wel ik mij bevind. Besluiten tot een handeling in een milliseconde in plaats van in een nanoseconde brengt een gewaarwording teweeg die ik niet graag gecontinueerd zie.
Wat echter, dacht ik bij mezelf, mevrouw, als wij net als de mensen in het geheel geen Wetten hadden? Wat als ik geen helder besluit kon nemen welke handeling ik moet verrichten bij een reeks van gegeven omstandigheden? Dat zou ondraaglijk zijn, en ik wil daar niet graag aan denken.'
'Toch doe je dat, Daneel,' zei Gladia. 'Je denkt er nu aan.'
'Alleen vanwege mijn betrekkingen met collega Elijah, mevrouw. Ik heb hem geobserveerd onder omstandigheden dat hij tijdelijk niet in staat was tot een handeling te besluiten, vanwege de verwarrende aard van de omstandigheden waar hij tegenover stond. Ten gevolge daarvan was hij duidelijk in een toestand van onwelbevinden, en om hem had ik een onwelbevinden, aangezien ik de situatie voor hem niet kon vergemakkelijken. Het is mogelijk dat ik maar een klein deel bevatte van wat hij toen dacht. Als ik er meer van had gevat en beter de gevolgen had begrepen van zijn onvermogen om tot een handeling te besluiten, had ik misschien...' Hij aarzelde.
'Opgehouden met functioneren? Jezelf uitgeschakeld?' vroeg Gladia, en dacht even met pijn aan Jander.
'Ja mevrouw. Mijn onvermogen om het te vatten is wellicht een ingebouwde bescherming tegen schade aan mijn positronisch brein. Maar wel heb ik opgemerkt dat collega Elijah, hoe onaangenaam de ervaring van zijn besluiteloosheid ook was, bleef pogen zijn probleem op te lossen. Daarom heb ik hem ten zeerste bewonderd.'
'Je kunt iemand bewonderen dus.'
Plechtig zei Daneel: 'Ik gebruik het woord zoals ik het mensen heb horen gebruiken. Ik ken het juiste woord niet om de reactie uit te drukken die deze daden van collega Elijah bij mij opriep.'
Gladia knikte en zei toen: 'Toch zijn er ook regels die het menselijk handelen beheersen: bepaalde instincten, aandriften, aangeleerde dingen.'
'Dat denkt vriend Giskard ook, mevrouw.'
'Zo?'
'Maar hij beschouwt ze als te moeilijk om te analyseren. Hij vraagt zich af of er een methode ontwikkeld kan worden om het menselijk gedrag wiskundig te analyseren, en daaruit een stelsel van Wetten af te leiden die de regels van dat gedrag tot uitdrukking brengen.'
'Dat betwijfel ik,' zei Gladia.
'Vriend Giskard is ook niet optimistisch. Hij denkt dat het heel lang zal duren voor een dergelijke methode ontwikkeld kan worden.'
'Heel lang, zou ik denken.'
'En nu,' zei Daneel, 'naderen we het schip van Aarde, en moet ik de koppeling gaan uitvoeren, wat niet eenvoudig is.'
7 * Het leek Gladia dat de koppeling eigenlijk meer tijd in beslag nam dan de tocht naar de omloopbaan. Daneel bleef de hele tijd rustig - maar hij kon ook niet anders - en verzekerde haar dat alle mensenschepen gekoppeld konden worden, ongeacht hun afmeting of herkomst.
'Net als mensen,' zei Gladia met een gedwongen glimlachje, maar daar reageerde Daneel niet op. Hij concentreerde zich op de kleine correcties die moesten worden verricht. Koppelen mocht dan altijd kunnen, gemakkelijk was het niet altijd, naar het scheen.
Gladia voelde zich steeds minder op haar gemak. Aardlingen leefden maar kort en werden snel oud. Er waren vijf jaar voorbij sinds ze Elijah voor het laatst gezien had. Hoe zou hij er uitzien? Kon ze zorgen dat ze niet geschokt of verschrikt keek om de verandering?
Hoe hij er ook uitzag, het zou nog steeds de Elijah zijn die ze onbegrensd dankbaar was.
Was dat het? Dankbaarheid?
Ze merkte dat haar handen zo strak verstrengeld waren dat haar armen pijn deden. Het kostte haar moeite om ze tot ontspanning te dwingen.
Ze voelde het toen de koppeling tot stand kwam. Het schip van Aarde was zo groot dat het een pseudo-zwaartekrachtveld-generator had, en op het moment van de koppeling breidde het veld zich uit tot het jachtje. Er was een zwak draaiingseffect toen de vloer opeens 'beneden' werd en Gladia maakte een val van vijf centimeter, die haar misselijk maakte. Haar knieën bogen door onder de scheve kracht en ze viel tegen de wand.
Met enige moeite stond ze recht en ze ergerde zich dat ze dat niet had voorzien en er zich op voorbereid.
'We zijn gekoppeld, mevrouw Gladia,' zei Daneel ten overvloede. 'Collega Elijah vraagt of hij aan boord mag komen.'
'Natuurlijk, Daneel.'
Er klonk een snorgeluid en een stuk van de wand sperde zich open. Een gestalte kwam er gebogen door en daarachter trok de wand weer samen en sloot zich. De gestalte ging rechtop staan en Gladia fluisterde: 'Elijah!' en ze voelde zich overweldigd van blijdschap en opluchting. Het leek haar dat zijn haar grijzer was, maar verder was het Elijah. Verder was er niets merkbaar anders; dus toch geen teken van veroudering.
Hij glimlachte naar haar en een ogenblik leek het of hij haar met zijn ogen wilde opeten. Toen stak hij een wijsvinger op alsof hij zeggen wilde: 'Wacht even,' en ging naar Daneel. 'Daneel!' Hij greep de robot bij de schouders en schudde hem door elkaar. 'Je bent niets veranderd. Josafat! Jij bent het vaste punt in ons bestaan.'
'Collega Elijah. Het is goed je te zien.'
'Het is goed om me weer "collega" te horen noemen, en ik wilde dat het waar was. Dit is de vijfde keer dat ik je ontmoet, maar de eerste keer dat ik daarbij geen probleem hoef op te lossen. Ik ben zelfs geen rechercheur meer. Ik heb ontslag genomen en emigreer nu naar een van de nieuwe planeten... Zeg eens, Daneel, waarom ben je drie jaar geleden niet meegekomen met dr. Fastolfe, toen hij naar de Aarde kwam?'
'Dat had dr. Fastolfe zo beslist. Hij besloot Giskard mee te nemen.'
'Het speet me wel, Daneel.'
'Het was ook voor mij prettig geweest je te zien, collega Elijah, maar achteraf zei dr. Fastolfe mij dat de reis een groot succes was geworden, dus wellicht was het toch de juiste beslissing.'
'Een groot succes, Daneel. Vóór zijn bezoek was de Aardoverheid onwillig samen te werken bij de kolonisatie, maar nu is de hele planeet in beweging gekomen en de mensen staan bij miljoenen te trappelen om te vertrekken. We hebben de schepen niet om ze allemaal ter wille te zijn, zelfs niet met de hulp van Aurora, en we hebben de planeten niet om ze allemaal op te vangen, want elke planeet moet worden aangepast. Zonder verandering is er geen een geschikt voor bewoning door mensen. Op de mijne is weinig vrije zuurstof, en we moeten een generatie lang in overkoepelde steden wonen terwijl de Aardse vegetatie zich over de planeet verspreidt.' Zijn ogen gingen steeds vaker naar Gladia, zoals ze daar zat te glimlachen.
'Dat was te verwachten,' zei Daneel. 'Volgens wat ik van de geschiedenis van de mensheid geleerd heb, moesten de Ruimtewerelden ook een veraardsingsperiode doormaken.'
'O ja! En dank zij die ervaring gaat het proces nu sneller... Maar ik wilde je vragen, Daneel, of je een tijdje in de cockpit zou willen blijven. Ik moet met Gladia spreken.'
'Zeker, collega Elijah.'
Daneel stapte door de boog die toegang gaf tot de cockpit; Baley keek Gladia vragend aan en maakte met zijn hand een gebaar naar opzij. Zij begreep het direct, deed een paar stappen en raakte de knop aan waardoor de scheidingswand geluidloos voor de doorgang schoof. Ze waren zo goed als alleen.
Baley stak zijn handen uit. 'Gladia!'
Ze nam ze in de hare zonder er maar aan te denken dat ze geen handschoenen droeg. 'Als Daneel gebleven was,' zei ze, 'dan had hij ons niet gehinderd.'
'Fysiek niet. Maar psychisch!' Baley glimlachte treurig en zei: 'Neem het me niet kwalijk, Gladia. Ik moest eerst met Daneel praten.'
'Hem ken je langer,' zei ze zachtjes. 'Hij gaat voor.'
'Nee... maar hij heeft geen verweer. Als je je aan mij ergert, Gladia, kun je me op mijn gezicht slaan als je wilt. Dat kan Daneel niet. Ik kan hem negeren, wegsturen, hem behandelen als een robot, en hij zou moeten gehoorzamen en zonder te klagen dezelfde trouwe collega blijven.'
'Maar hij is een robot, Elijah.'
'Voor mij niet, Gladia. Mijn verstand zegt dat hij een robot is en geen gevoel heeft in de menselijke zin van het woord, maar in mijn hart beschouw ik hem als een mens en zo moet ik hem behandelen. Ik zou dr. Fastolfe vragen of ik Daneel mee mocht nemen, maar op de Kolonieplaneten mogen geen robots komen.'
'Denk je er wel eens aan om mij mee te nemen, Elijah?'
'En geen Ruimtelingen.'
'Het lijkt wel of jullie Aardlingen even onredelijk kieskeurig zijn als wij Ruimtelingen.'
Baley knikte verdrietig. 'Het is allebei waanzin. Maar ook als die beperking er niet was zou ik je niet meenemen. Jij zou niet tegen dat bestaan kunnen en ik zou altijd bang zijn dat je immuniteit zich niet goed zou ontwikkelen. Ik zou bang zijn dat je ofwel vlug zou sterven door een onbeduidende infectie, ofwel te lang zou leven en generatie na generatie zien sterven... Neem het me niet kwalijk, Gladia.'
'Wat niet, lieve Elijah?'
'Dit niet.' Hij stak zijn handen uit naar beide kanten, met de handpalm naar boven. 'Dat ik je gevraagd heb mij te ontmoeten.'
'Maar daar ben ik blij om. Ik wilde je graag ontmoeten.'
'Dat weet ik,' zei hij. 'Ik probeerde het te vermijden, maar het idee in de ruimte te zijn en niet even langs Aurora te gaan maakte me gek. En toch hebben we er niets aan, Gladia. Het betekent weer eens afscheid nemen, en ook dat maakt me gek. Daarom heb ik je nooit geschreven en je nooit proberen te bereiken via de intergolf. Je moet wel gedacht hebben.'
'Niet echt. Ik ben het met je eens dat het geen zin had. Het zou het allemaal oneindig veel moeilijker gemaakt hebben... Toch heb ik je vaak geschreven.'
'O ja? Ik heb niet één brief ontvangen.'
'Ik heb er nooit een verstuurd. Als ik ze geschreven had verscheurde ik ze.'
'Maar waarom toch?'
'Omdat er van Aurora geen privé-post naar Aarde gestuurd kan worden zonder dat hij door de censuur gegaan is, en ik heb je niet één brief geschreven die de censor van mij mocht lezen. Als jij mij geschreven had, dan verzeker ik je dat er niet een bij mij terechtgekomen was, hoe onschuldig ook. Ik dacht dat ik daarom nooit post van je kreeg. Nu ik weet dat je niet wist hoe dat allemaal zit, ben ik vreselijk blij dat je niet zo dom bent geweest contact met mij te willen houden. Je had nooit begrepen waarom je geen antwoord van me kreeg.'
Baley staarde haar aan. 'Hoe kan ik je nu dan ontmoeten?'
'Niet volgens de wet, dat kan ik je wel vertellen. Ik maak gebruik van dr. Fastolfes particuliere jacht, en zo ben ik de grenswacht gepasseerd zonder te zijn aangehouden. Als het niet dr. Fastolfes schip geweest was, zou ik zijn aangehouden en teruggestuurd. Ik nam aan dat jij dat ook wist, en dat je daarom contact hebt opgenomen met dr. Fastolfe, in plaats van rechtstreeks met mij.'
'Ik wist niets daarvan. Ik sta verstomd vanwege de dubbele onwetendheid die me gered heeft. De driedubbele, want ik wist niet het juiste intergolfnummer om je rechtstreeks te bereiken, en ik zag er te erg tegenop om het nummer op Aarde te laten uitzoeken. Dat moest langs officiële weg en de hele Melkweg had al gegonsd over jou en mij, vanwege dat idiote intergolfspel dat ze na Solarië op de regiogolven gezet hebben. Anders had ik het geprobeerd, dat verzeker ik je. Maar ik had dr. Fastolfes nummer en toen ik eenmaal in een baan rond Aurora was heb ik meteen contact met hem opgenomen.'
'Hoe dan ook, hier zijn we.' Ze ging op de rand van haar ligbank zitten en stak haar handen uit. Baley nam ze en probeerde op een kruk te gaan zitten die hij met een voet bij had getrokken, maar zij trok hem dwingend naar de bank en hij ging naast haar zitten.
'Hoe gaat het met jou, Gladia?' vroeg hij onbeholpen.
'Heel best. En met jou, Elijah?'
'Ik word oud. Ik heb net drie weken geleden mijn vijftigste verjaardag gevierd.'
'Vijftig is niet-' Ze zweeg.
'Voor een Aardling is het oud. Wij leven maar kort, weet je.'
'Ook voor een Aardling is vijftig niet oud. Je bent niets veranderd.'
'Het is lief dat je dat zegt, maar ik weet waar de wagen overal is gaan knarsen. Gladia...?'
'Ja, Elijah?'
'Ik moet je vragen, ben jij met Santirix Gremionis...?'
Gladia glimlachte en knikte. 'Hij is mijn echtgenoot. Ik heb je raad opgevolgd.'
'En, is het goed gegaan?'
'Goed genoeg. Het leven is heel prettig.'
'Mooi. Ik hoop dat het zo blijft.'
'Niets blijft eeuwen, Elijah, maar het blijft misschien jaren of zelfs decennia.'
'Kinderen?'
'Nog niet. Maar hoe is het met je gezin, mijn getrouwde man? Met je zoon en je vrouw?'
'Bentley is twee jaar geleden naar een Kolonie vertrokken. Ik ga nu eigenlijk naar hem toe. Hij heeft een hoge functie op die planeet. Hij is pas vierentwintig, maar men kijkt al tegen hem op.' Baley's ogen dansten. 'Ik geloof dat ik hem met "edelachtbare" moet aanspreken - tenminste in het openbaar.'
'Geweldig. En mevrouw Baley? Is ze bij je?'
'Jessie? Nee. Zij wilde niet van de Aarde weg. Ik zei haar dat we lange tijd onder koepels zouden leven, zodat het eigenlijk niet veel anders zou zijn dan op Aarde. Primitief natuurlijk. Maar misschien verandert ze later van gedachten. Ik zal het er zo gerieflijk mogelijk maken, en als ik me er eenmaal gevestigd heb vraag ik Bentley om naar de Aarde te gaan en haar over te halen. Tegen die tijd is ze misschien eenzaam genoeg om te willen komen. We zullen zien.'
'Maar intussen ben jij alleen.'
'Er zijn meer dan honderd andere emigranten op het schip; ik ben dus verre van alleen.'
'Maar die zitten aan de andere kant van de koppeling. En ik ben ook alleen.'
Onwillekeurig wierp Baley een korte blik naar de cockpit, en Gladia zei: 'Afgezien dan van Daneel natuurlijk, die achter die deur zit, en een robot is, hoe graag je hem ook als een mens wit zien... En je wilde me toch niet alleen ontmoeten om naar elkaars gezinsleven te vragen?'
Baley trok een plechtig, bijna bezorgd gezicht. 'Ik kan je niet vragen-'
'Dan vraag ik het. Deze bank is niet direct ontworpen met het oog op seksuele activiteiten, maar ik hoop dat je het risico wilt nemen dat je eraf valt.'
'Gladia,' zei Baley aarzelend, 'ik kan niet ontkennen dat ik-'
'O Elijah, begin nu niet een lange uiteenzetting om je Aardse moraalbehoefte tevreden te stellen. Ik bied je mij aan volgens het Aurorisch gebruik. Je hebt alle recht om te weigeren, en dan heb ik niet het recht die weigering te betwisten... Maar ik zou die ten sterkste betwisten. Ik heb besloten dat alleen Auroriërs het recht hebben om te weigeren. Van een Aardling zou ik zoiets niet accepteren.'
Baley zuchtte. 'Ik ben geen Aardling meer, Gladia.'
'En nog minder accepteer ik het van een ellendige emigrant, op weg naar een barbaarse planeet waar hij onder een koepel moet kruipen. Elijah, we hebben zo weinig tijd gehad, en ook nu hebben we weinig tijd, en misschien zie ik je nooit weer. Deze ontmoeting is zo totaal onverwacht dat het een kosmische misdaad zou zijn om er geen gebruik van te maken.'
'Gladia, wil je echt een oude man?'
'Elijah, wil je echt dat ik je smeek?'
'Maar ik schaam me.'
'Doe je ogen dan dicht.'
'Ik bedoel voor mezelf, voor mijn afgetakelde lichaam.'
'Dat moet je dan maar verdragen. Ik heb niets te maken met dat idiote idee dat jij over jezelf hebt.' En ze legde haar armen om hem heen, terwijl de naad van haar kleed los ging.
8 * Gladia was zich van verschillende dingen tegelijk bewust. Van het wonder van bestendigheid, want Elijah was precies zoals ze zich hem herinnerde. De sprong van vijf jaar had niets veranderd. Ze had niet geleefd in het schijnsel van een door de herinnering versterkte schittering. Hij was Elijah.
Ook was ze zich bewust van het wonder van verschil. Ze kreeg nog sterker het gevoel dat Santirix Gremionis, die geen enkel aanwijsbaar tekort had, een en al tekort was. Santirix was hartelijk, vriendelijk, verstandig, behoorlijk intelligent - en saai. Waarom hij saai was kon ze niet zeggen, maar niets wat hij deed of zei kon haar in gloed zetten zoals Baley, ook als die niets deed of zei. Baley was ouder in jaren, lichamelijk veel ouder, niet zo knap als Santirix, en bovendien droeg Baley die ongrijpbare sfeer van verval met zich mee, die aura van snel verouderen en kort leven van de Aardling. En toch...
Ze was zich bewust van de menselijke dwaasheid, dat Elijah zo aarzelend tegenover haar stond en aan zijn uitwerking op haar totaal voorbijzag.
Ze was zich bewust van zijn afwezigheid, want hij was naar de cockpit gegaan om met Daneel te praten, die het eerst en het laatst aan de beurt kwam. Aardlingen waren bang van robots en hadden er een hekel aan, en toch behandelde Elijah Daneel, in het volle besef dat het een robot was, puur als mens. Ruimtelingen daarentegen, die op robots gesteld waren en zich niet lekker voelden als ze er niet bij waren, zouden ze nooit anders zien dan als een apparaat.
En bovenal was ze zich bewust van de tijd. Ze wist dat er precies drie uur en vijfentwintig minuten verstreken waren sinds Elijah Han Fastolfes jachtje had betreden, en ze wist ook dat ze niet zo heel veel tijd meer hadden.
Hoe langer ze van Aurora's aardbodem wegbleef en hoe langer Baley's schip in een omloopbaan bleef, hoe groter de kans werd dat iemand het zou merken; en als iemand het al gemerkt had, wat bijna zeker was, hoe groter de kans dat hij nieuwsgierig zou worden en de zaak ging uitzoeken. En dan zat Fastolfe met een vervelend probleem.
Baley kwam uit de cockpit, keek Gladia verdrietig aan en zei: 'Gladia, ik moet nu gaan.'
'Dat weet ik maar al te goed.'
'Daneel zal voor je zorgen,' zei Baley. 'Hij zal je vriend zijn en je beschermer, en jij moet voor hem een vriendin zijn - om mijnentwille. Maar naar Giskard moet je luisteren. Laat hij je raadsman zijn.'
Gladia fronste haar voorhoofd. 'Waarom? Ik mag hem niet zo, geloof ik.'
'Ik vraag je niet hem aardig te vinden, maar hem te vertrouwen.'
'Maar waarom dan, Elijah?'
'Dat kan ik je niet zeggen. Hierin moet je mij ook vertrouwen.'
Ze keken elkaar aan en zeiden niets meer. Het was alsof het zwijgen de tijd liet stilstaan, ze de kans gaf de seconden vast te houden zodat ze niet bewogen.
Maar dat kon maar even duren. 'Heb je geen spijt...' vroeg Baley.
'Hoe zou ik er spijt van kunnen hebben,' fluisterde Gladia, 'als ik je misschien nooit weerzie.'
Baley wilde daar iets op gaan zeggen, maar ze legde haar kleine, dichtgeklemde vuist tegen zijn mond. 'Je hoeft niet te liegen,' zei ze. 'Misschien zie ik je nooit weer.'
En ze had hem nooit weergezien. Nooit!
9 * Met verdriet voelde ze hoe ze weer in het heden getrokken werd, dwars over al die lege jaren. Nooit, dacht ze. Nooit!
Ze had zich zo lang weten te beschermen tegen dat bitterzoete, en nu was ze er middenin terechtgekomen - meer bitter dan zoet - doordat ze met die man gesproken had, die Mandamus, omdat Giskard haar dat gevraagd had en omdat het haar was opgedrongen Giskard te vertrouwen. Het was zijn laatste verzoek.
Ze richtte haar aandacht op het nu. Hoeveel tijd was er verstreken?
Mandamus zag haar koel aan. 'Uit uw reactie, mevrouw Gladia,' zei hij, 'leid ik af dat het waar is. U had het niet duidelijker kunnen zeggen.'
'Wat is waar? Waar hebt u het over?'
'Dat u de Aardling, Elijah Baley, vijf jaar na zijn bezoek aan Aurora hebt ontmoet. Zijn schip was in een omloopbaan rond Aurora; u vloog omhoog om hem te ontmoeten, en u was met hem samen rond de tijd dat uw zoon verwekt werd.'
'Wat voor bewijs hebt u daarvoor?'
'Mevrouw, het was niet helemaal geheim. Het schip van de Aardling is in de omloop waargenomen. Het jacht van Fastolfe is waargenomen op zijn vlucht. Fastolfe was niet aan boord, men kan dus aannemen dat u het was. De invloed van dr. Fastolfe was groot genoeg om registratie te vermijden.'
'Als het niet geregistreerd is, is er geen bewijs.'
'Maar dr. Amadiro heeft het laatste tweederde van zijn leven besteed om vol haat de handel en wandel van dr. Fastolfe te volgen. Er zijn altijd overheidsfunctionarissen geweest die het hartroerend eens waren met dr. Amadiro's idee, de Melkweg te bestemmen voor de Ruimtelingen, en die brachten hem heimelijk op de hoogte van alles wat hij volgens hen wilde weten. Dr. Amadiro wist al van uw uitje nog voor u terug was.'
'Toch is dat geen bewijs. Het onbevestigde woord van een of andere functionaris die een wit voetje wil halen telt niet. Amadiro heeft niets gedaan, omdat zelfs hij wist dat er geen bewijs was.'
'Geen bewijs om iemand ook maar van een overtreding te betichten; geen bewijs om Fastolfe mee dwars te zitten; maar genoeg bewijs om mij te verdenken een nazaat van Baley te zijn, en om mijn carrière daarvoor te verzieken.'
'U hoeft u geen zorgen te maken,' zei Gladia bitter. 'Mijn zoon is de zoon van Santirix Gremionis, een echte Auroriër, en van Gremionis' zoon bent u een nakomeling.'
'Overtuigt u me dan, mevrouw. Meer vraag ik niet. Overtuigt u mij dat u naar de omloopbaan vloog en uren alleen was met de Aardling, en dat u in die tijd zat te praten, over politiek misschien, over vroeger en over wederzijdse vrienden... of elkaar leuke verhalen vertelde... en elkaar niet hebt aangeraakt. Overtuigt u mij.'
'Wat we gedaan hebben doet er niet toe, bespaar me dus uw sarcasme. Toen ik hem ontmoette was ik al zwanger van mijn toenmalige man. Ik droeg een vrucht van drie maanden, een kind van Aurora.'
'Kunt u dat bewijzen?'
'Waarom moet ik dat bewijzen? De datum van de geboorte van mijn zoon is geregistreerd, en Amadiro moet de datum weten waarop ik de Aardling bezocht heb.'
'Dat is hem toen gezegd, zoals ik al zei, maar dat is bijna twintig decennia geleden en hij herinnert het zich niet precies. Dat bezoek is niet geregistreerd en kan niet opgezocht worden. Ik vrees dat dr. Amadiro wenst te geloven dat u negen maanden voor de geboorte van uw zoon bij de Aardling was.'
'Zes maanden.'
'Bewijst u het.'
'U hebt mijn woord.'
'Dat is niet genoeg.'
'Nou dan... Daneel, jij was daar bij me. Wanneer heb ik Elijah Baley ontmoet?'
'Mevrouw Gladia, dat was honderddrieënzeventig dagen voor de geboorte van uw zoon.'
'En dat is,' zei Gladia, 'net iets minder dan zes maanden.'
'Daar heb ik niet genoeg aan,' zei Mandamus.
Gladia hief haar kin. 'Het geheugen van Daneel is volmaakt, dat kan gemakkelijk worden aangetoond, en de verklaringen van een robot zijn op Aurora geldig voor het gerecht.'
'Dit is geen gerechtelijke kwestie en dat wordt het ook niet, en Daneels geheugen telt voor dr. Amadiro niet mee. Daneel is door Fastolfe gemaakt en hij heeft hem bijna twee eeuwen in gebruik gehad. We kunnen niet weten wat voor veranderingen zijn aangebracht, of wat voor opdrachten Daneel gekregen heeft met betrekking tot dr. Amadiro.'
'Reken het dan na, man. Aardlingen zijn genetisch heel anders dan wij. We vormen praktisch een andere soort. Onderlinge bevruchting is niet mogelijk.'
'Niet bewezen.'
'Nou, er bestaat genetische registratie. Die van Darrel, en die van Santirix. Vergelijk die dan. Als mijn ex-echtgenoot zijn vader niet is, zijn de genetische verschillen onmiskenbaar.'
'De genetische registratie is niet voor iedereen toegankelijk. Dat weet u.'
'Daar zal Amadiro zich het geweten niet over breken. Hij heeft genoeg invloed om die onrechtmatig in te zien... Of is hij bang dat zijn theorie niet klopt?'
'Wat de reden ook is, mevrouw, hij zal geen inbreuk maken op het Aurorische recht op privacy.'
'Vlieg dan maar de ruimte in en stik van de leegte. Als die Amadiro van u zich niet laat overtuigen, dan is dat mijn zaak niet. U moet toch overtuigd zijn, en het is uw taak Amadiro weer te overtuigen. Als dat u niet lukt, als u de ladder niet op komt zoals u graag zou willen, kan ik u verzekeren dat dat mij volstrekt en absoluut koud laat.'
'Dat verbaast me niets. Ik had niet anders verwacht. En trouwens, ik ben wel overtuigd. Ik hoopte alleen maar dat u me iets in de hand kon geven om dr. Amadiro te overtuigen. En dat hebt u niet gedaan.'
Gladia haalde minachtend haar schouders op.
'Dan zal ik andere middelen aanwenden,' zei Mandamus.
'Fijn dat u die hebt,' zei Gladia kil.
Met zachte stem, bijna alsof hij zich niet bewust was van iemands aanwezigheid, zei Mandamus: 'Die heb ik. Ik beschik nog over krachtige middelen.'
'Mooi. Ik stel voor dat u dan Amadiro chanteert. Er moet heel wat zijn om hem mee te chanteren.'
Mandamus keek op en fronste plotseling zijn wenkbrauwen. 'Weest u niet dwaas.'
'U kunt gaan,' zei Gladia. 'Ik denk dat ik van u nu niets meer wens te verdragen. Mijn complex uitl'
Mandamus stak zijn handen op. 'Wacht even! Ik zei u in het begin dat ik twee redenen had om u te spreken, een persoonlijke kwestie en een staatsaangelegenheid. Aan de eerste heb ik te veel tijd besteed, maar voor de tweede moet ik u vijf minuten vragen.'
'U krijgt vijf minuten, niet meer.'
'Er is nog iemand die u wil ontmoeten. Een Aardling, of tenminste iemand van een van de Kolonieplaneten, een nakomeling van de Aardlingen.'
'Zeg hem,' zei Gladia, 'dat Aardlingen noch hun afstammelingen uit een Kolonie op Aurora mogen komen, en stuur hem weg. Waarom zou ik hem ontmoeten?'
'Ongelukkig genoeg is de laatste twee eeuwen het machtsevenwicht iets verschoven, mevrouw. Die Aardlingen hebben meer planeten dan wij, en ze hebben altijd een veel grotere bevolking gehad. Ze hebben meer schepen, al zijn die niet zo modern als de onze, en door hun korte leven en hun grote vruchtbaarheid zijn ze blijkbaar veel eerder bereid om te sterven dan wij.'
'Van dat laatste geloof ik niets.'
Mandamus glimlichte strak. 'Waarom niet? Acht decennia betekenen minder dan veertig. Hoe dan ook, we moeten beleefd met ze omgaan, veel beleefder dan we dat in de dagen van Elijah Baley moesten. Als dat u een troost is, dat komt door Fastolfes politiek.'
'Uit wiens naam spreekt u trouwens? Uit naam van Amadiro, die er zichzelf nu toe moet brengen beleefd te zijn tegen Kolonisten?'
'Nee. Uit naam van de Raad.'
'Bent u een woordvoerder voor de Raad?'
'Niet officieel, maar er is mij gevraagd u hiervan op de hoogte te stellen - officieus.'
'En als ik die Kolonist ontmoet, wat dan? Waar wil hij me over spreken?'
'Dat weten we niet, mevrouw. Wij rekenen erop dat u dat ons zegt. U moet hem spreken, uitzoeken wat hij wil, en ons verslag uitbrengen.'
'Wie is "ons"?'
'Zoals ik al zei, de Raad. De Kolonist zal laat in de middag hier op uw complex zijn.'
'U schijnt aan te nemen dat ik geen keus heb, en als uw informante op moet treden.'
Mandamus stond op, zijn taak zat er blijkbaar op. 'U bent geen "informante". U bent aan deze Kolonist niets verplicht. U brengt enkel verslag uit aan uw overheid, en als trouw Aurorisch burgeres moet u dat willen doen, graag zelfs. U wilt toch niet dat de Raad denkt dat uw Solarische herkomst uw liefde voor Aurora parten speelt?'
'Meneer, ik ben al vier keer langer Aurorische dan u leeft.'
'O zeker, maar u bent op Solarië geboren en opgegroeid. U bent een vreemde eend in de bijt, een Aurorische van vreemde herkomst, en dat vergeet men niet licht. Vooral niet nu deze Kolonist u wil spreken, liever dan iemand anders op Aurora; en wel juist omdat u op Solarië geboren bent.'
'Hoe weet u dat?'
'Dat is een redelijke veronderstelling. Hij noemt u "de Solarische". Wij zijn benieuwd waarom hem dat iets zegt... nu Solarië niet meer bestaat.'
'Vraag het hem dan.'
'Wij vragen het liever aan u... nadat u het hem gevraagd hebt. En nu moet ik gaan als u het goedvindt, en ik dank u voor uw gastvrijheid.' Mandamus liep naar de gang die naar de hoofdingang leidde, met zijn robots in zijn kielzog. Net voor hij de kamer uitging bleef hij staan, keerde zich om en zei: 'Ik vergeet nog bijna u te zeggen...' 'Ja?'
'De Kolonist die u wil spreken heeft een achternaam, die door een merkwaardig toeval Baley luidt.'