3 - De crisis

10 * Daneel en Giskard vergezelden Mandamus en zijn robots met robotachtige hoffelijkheid tot aan de rand van het complexterrein; en omdat ze toch buiten waren maakten ze een ronde en keken of de lagere robots op hun plek waren en hoe het weer was - bewolkt, en iets koeler dan voor de tijd van het jaar gebruikelijk.

'Dr. Mandamus erkende openlijk,' zei Daneel, 'dat de Kolonieplaneten nu sterker zijn dan de Ruimtewerelden. Dat had ik niet verwacht.'

'Ik ook niet,' zei Giskard. 'Ik was er zeker van dat de Kolonisten sterker zouden worden ten opzichte van de Ruimtelingen, omdat Elijah Baley dat al vele decennia geleden voorspelde, maar ik kon onmogelijk vaststellen wanneer de Aurorische Raad dat zou beseffen. Het leek mij dat de Raad door de maatschappelijke traagheid sterk overtuigd zou blijven van de superioriteit van de Ruimtelingen, lang nadat die verdwenen was, maar ik kon niet berekenen hoe lang ze zich dat zouden blijven voorspiegelen.'

'Het verbaast me dat collega Elijah dit zo lang geleden al voorzag.'

'Mensen denken op een andere manier over mensen dan wij.' Was Giskard een mens geweest, dan had hij die opmerking gemaakt met spijt of afgunst, maar nu hij een robot was, was het puur een feit. 'Ik heb die kennis proberen te verwerven,' ging hij verder, 'zo al niet die denkwijze, door met grote aandacht de geschiedenis van de mensheid te lezen. Ergens in het lange relaas van het menselijk gebeuren moeten toch de Wetten van de humanica verborgen liggen die evenredig zijn aan onze Wetten van de robotica.'

'Mevrouw Gladia zei mij dat dit een uitzichtloze verwachting is,' zei Daneel.

'Dat kan goed zijn, vriend Daneel, want al lijkt het me dat die Wetten van de humanica bestaan moeten, ik kan ze niet vinden. Elke algemene regel die ik probeer op te stellen heeft tal van uitzonderingen. En toch, als die Wetten bestaan en ik ze kon vinden, dan kon ik mensen beter begrijpen, en er zekerder van zijn dat ik beter aan de Wetten van de robotica gehoorzaam.'

'Aangezien collega Elijah de mensen begreep, moet hij iets van de Wetten van de humanica geweten hebben.'

'Vermoedelijk. Maar dat wist hij door wat de mensen "intuïtie" noemen, een woord dat ik niet begrijp en dat een begrip weergeeft waar ik niets van weet. Denkelijk ligt het buiten de rede, en ik heb alleen de rede ter beschikking.'

 

11 * Die, en een geheugen! Een geheugen dat niet op de menselijke manier werkte natuurlijk. Het had niet dat gebrekkige oproepingsvermogen, die vaagheid, die toevoegingen en weglatingen die werden veroorzaakt door wensgedachten en eigenbelang, om nog niet te spreken van de aarzelingen en de lacunes en het gezwerf waardoor herinneringen tot urenlange dagdromen kunnen worden.

Het was een robotgeheugen dat de feiten precies weergaf zoals ze gebeurd waren, maar in enorm versneld tempo. De seconden schoten voorbij in nanoseconden, zodat dagen vol gebeurtenissen zo snel en nauwkeurig konden herleven dat er in het gesprek geen merkbaar oponthoud was.

Zoals Giskard al talloze malen gedaan had beleefde hij opnieuw zijn bezoek aan Aarde; hij probeerde steeds te begrijpen hoe Elijah Baley zo terloops de toekomst kon zien en vond het nooit.

Aarde! Fastolfe was naar Aarde gegaan in een Aurorisch strijdschip, met een compleet stel medepassagiers, zowel mensen als robots. Maar toen ze in een omloopbaan waren ging alleen Fastolfe het landingsvaartuig in. Injecties hadden zijn afweerfuncties op gang gebracht en hij droeg de noodzakelijke handschoenen, overpak, irisbeschermers en neusdoppen. Daardoor voelde hij zich best veilig, maar geen andere Auroriër wilde als lid van de delegatie mee.

Dat vond Fastolfe niet erg, want liet leek hem - zoals hij Giskard later vertelde - dat hij in z'n eentje minder onwelkom was. Een delegatie zou Aarde pijnlijk herinneren aan de - voor hen - boze tijd van Ruimtestad, toen de Ruimtelingen een vaste basis op Aarde hadden en de planeet direct overheersten. Maar wel nam Fastolfe Giskard mee. Het was ondenkbaar dat hij zonder robot ging, zelfs voor Fastolfe. Als hij er meer dan een meebracht zou dat een affront zijn geweest voor de steeds sterker anti-robotgezinde Aardlingen, die hij hoopte te ontmoeten en met wie hij van plan was te onderhandelen.

Eerst zou hij natuurlijk Baley spreken, die zijn verbindingsman was met Aarde en haar bevolking. Het niet onware voorwendsel was eenvoudig dat Fastolfe Baley heel graag wilde weerzien; hij had dan ook aan hem genoeg te danken. Dat Giskard Baley wilde weerzien, en dat deze het gevoel en de neiging daartoe in Fastolfes hersenen zacht had aangewakkerd, dat kon Fastolfe niet weten.

Toen ze landden stond Baley te wachten, en met hem een groepje Aardse functionarissen, zodat het akelig lang duurde voor de uitwisseling van beleefdheden en het ceremonieel voorbij waren. Pas na een paar uur konden Baley en Fastolfe samen weg, en het had nog langer geduurd als Giskard er niet rustig en ongemerkt tussen gekomen was - door net even iets te doen in de geest van de belangrijkste functionarissen die duidelijk verveeld raakten. Het was altijd veilig als je je beperkte tot gevoelens die er al waren. Dat kon vrijwel nooit schade teweegbrengen.

Baley en Fastolfe zaten in de enge ruimte van een particuliere eetkamer, die normaal alleen hoge regeringsfunctionarissen ter beschikking hadden. Op een geautomatiseerd menu konden de gerechten worden ingetoetst, die dan aangevoerd werden in geautomatiseerde wagentjes.

Fastolfe glimlachte. 'Heel modern,' zei hij, 'maar die wagentjes zijn gewoon gespecialiseerde robots. Het verbaast me dat ze op Aarde in gebruik zijn. Ze zijn natuurlijk niet van Ruimte-makelij.'

'Nee, dat zijn ze niet,' zei Baley plechtig. 'Eigen kweek, om het zo te zeggen. Ze worden alleen aan de top gebruikt en dit is de eerste keer dat ik het ooit meemaak. En het zal wel de laatste keer zijn ook.'

'Misschien wordt u op een dag uitgekozen voor een hoge functie, en dan maakt u die dingen elke dag mee.'

'Onmogelijk,' zei Baley.De gerechten werden voor hen neergezet en het wagentje was zelfs zo slim dat het geen acht sloeg op Giskard, die onbewogen achter Fastolfes stoel stond.

Baley at een tijdje zwijgend en zei toen, met een zekere bedeesdheid: 'Het is prettig u weer eens te zien, dr. Fastolfe.'

'Het genoegen is evengoed aan mijn kant. Ik ben niet vergeten dat u twee jaar geleden, toen u op Aurora was, de verdenking van mij af hebt weten te wentelen dat ik de robot Jander vernield zou hebben, en de zwartepiet netjes in de hand speelde van mijn overmoedige tegenstander, die goeie Amadiro.'

'Ik ril nog als ik eraan denk,' zei Baley. 'En jij, Giskard, gegroet. Ik neem aan dat je me nog niet vergeten bent.'

'Dat zou onmogelijk zijn, meneer,' zei Giskard.

'Mooi! Nou, doctor, ik hoop dat de politieke toestand op Aurora nog steeds gunstig is. Volgens het nieuws hier is dat zo, maar ik vertrouw niet zo op Aardse analyses van Aurorische zaken.'

'Voorlopig kunt u gerust zijn. Mijn partij heeft de Raad stevig in handen. Amadiro voert koppig oppositie, maar ik denk dat het jaren zal duren voor zijn mensen hersteld zijn van de klap die u hun hebt toegebracht. Maar hoe staat het met u en met Aarde?'

'Redelijk wel... Dr. Fastolfe, zegt u me eens,' en Baley trok even met zijn gezicht alsof hij zich geneerde, 'hebt u Daneel meegebracht?'

Langzaam zei Fastolfe: 'Dat wel, Baley, maar het spijt me, ik heb hem op het schip gelaten. Het leek me niet beleefd een robot mee te brengen die zo op een mens leek. Nu Aarde zo anti-robotgezind geworden is, dacht ik dat ze een mensachtige robot als een aperte provocatie zouden zien.'

Baley zuchtte. 'Dat begrijp ik.'

'Is het waar dat uw overheid van plan is,' vroeg Fastolfe, 'het gebruik van robots in de Steden te verbieden?'

'Ik vermoed dat het binnenkort wel zo ver zal komen, na een overgangsperiode natuurlijk, om de financiële schade en het ongemak zoveel mogelijk te beperken. Alleen nog robots op het land, waar ze nodig zijn voor akker- en mijnbouw. Daar zullen ze tenslotte ook geleidelijk verdwijnen, en het plan is:

op de nieuwe planeten helemaal geen robots.'

'Over nieuwe planeten gesproken, is uw zoon al van Aarde vertrokken?'

'Ja, een paar maanden geleden. We hebben bericht van hem gehad; hij is veilig op een nieuwe wereld aangekomen, met enkele honderden Kolonisten, zoals ze zich noemen. Er is wat inheemse vegetatie, en een atmosfeer met weinig zuurstof. Op de duur kan die naar het schijnt goed veraardst worden. Intussen zijn er een paar voorlopige koepels gebouwd; er wordt geadverteerd voor meer Kolonisten en ze werken met man en macht aan de veraardsing. De brieven, en zo nu en dan een intergolfverbinding, klinken hoopvol, maar zijn moeder mist hem evengoed vreselijk.'

'En gaat u daar ook heen, Baley?'

'Ik weet niet of wonen onder een koepel op een vreemde planeet mijn idee van geluk is, dr. Fastolfe - ik ben niet zo jong en geestdriftig als Ben - maar over een paar jaar zal ik wel moeten. Ik heb in elk geval de Dienst al op de hoogte gesteld dat ik van plan ben te emigreren.'

'Dat zullen ze wel niet leuk vinden.'

'O nee. Dat zeggen ze wel, maar ze zijn blij dat ze van me af zijn. Ik loop te veel in het oog.'

'En hoe reageert de Aardse overheid op die drang naar expansie in de Melkweg?'

'Zenuwachtig. Verbieden doen ze het niet direct, maar ze werken niet erg mee. Ze blijven denken dat de Ruimtelingen er bezwaar tegen hebben en er op een onaangename manier een eind aan zullen maken.'

'Maatschappelijke traagheid,' zei Fastolfe. 'Ze beoordelen ons naar ons gedrag van vroeger jaren. Wij hebben toch ondubbelzinnig duidelijk gemaakt dat we nu Aarde aanmoedigen om nieuwe planeten te koloniseren, en dat we zelf ook nieuwe planeten willen gaan koloniseren.'

'Ik hoop dat u dit onze overheid dan duidelijk kunt maken... Maar, dr. Fastolfe, nog een vraag terzijde. Hoe is het met-' en daar bleef hij steken.

'Met Gladia?' vroeg Fastolfe, die zijn pret verborg. 'Was u haar naam vergeten?'

'Nee nee. Ik kon alleen niet - niet-'

'Ze maakt het goed,' zei Fastolfe, 'en ze heeft een plezierig leven. Ze vroeg me u nog eens aan haar te herinneren, maar ik stel me voor dat ze u ook zonder dat wel voor de geest staat.'

'Haar Solarische herkomst wordt haar toch niet kwalijk genomen, hoop ik?'

'Nee, en ook niet haar rol bij de ontmaskering van dr. Amadiro. Eerder het tegendeel. Ik zorg voor haar, dat verzeker ik u... Toch wil ik graag terug naar het vorige onderwerp, Baley. Als de Aardse bureaucratie nu bezwaar blijft maken tegen emigratie en expansie? Zou het proces dan toch doorgaan?'

'Mogelijk,' zei Baley, 'maar niet zeker. Er zijn ook veel bezwaren onder de Aardlingen in het algemeen. Het is moeilijk los te breken uit onze enorme ondergrondse Steden, ons thuis-'

'Uw baarmoeders.'

'Onze baarmoeders, als u dat wilt. Om naar nieuwe planeten te gaan en tientallen jaren met primitieve uitrusting te moeten leven en het heel je leven nooit makkelijk te krijgen... dat is moeilijk. Soms als ik daaraan denk besluit ik gewoon dat ik niet ga... vooral als ik een slapeloze nacht heb. Ik heb al wel honderd keer besloten niet te gaan, en misschien hou ik me er op een goede dag ook aan. En als ik, die met het idee gekomen ben, er nog problemen mee heb, wie anders zal er dan vrij en blij gaan? Zonder aanmoediging van de overheid - of om heel eerlijk te zijn, zonder een schop van de overheid onder het achterste van de bevolking - zakt het hele project in elkaar.'

Fastolfe knikte. 'Ik zal uw overheid proberen te overtuigen. Maar als het me niet lukt?'

'Als het u niet lukt,' zei Baley met zachte stem, 'en als ons volk daardoor niet slaagt, dan is er nog maar één mogelijkheid. Dan moeten de Ruimtelingen zelf de Melkweg koloniseren. Het werk moet gebeuren.'

'En u kijkt tevreden toe hoe de Ruimtelingen zich verbreiden en de Melkweg vullen, terwijl de Aardlingen op hun ene planeetje blijven.'

'Tevreden? Helemaal niet, maar het zou beter zijn dan de huidige toestand, zonder verbreiding. Vele eeuwen geleden trokken de Aardlingen naar de sterren en stichtten een paar van de huidige Ruimtewerelden, en die eerste koloniseerden andere. Maar het is lang geleden dat Ruimtelingen of Aardlingen met succes een nieuwe planeet gekoloniseerd en ontwikkeld hebben. Dat mag zo niet doorgaan.'

'Daar ben ik het mee eens. Maar om welke reden is volgens u verbreiding nodig, Baley?'

'Ik heb het idee dat zonder een of ander soort expansie de mensheid niet vooruitkomt. Het hoeft geen geografische expansie te zijn, maar dat is de duidelijkste manier om ook andere soorten expansie op gang te krijgen. Als geografische expansie bewerkstelligd kan worden op een manier die niet ten koste gaat van andere intelligente wezens, als er ruimte is om in te expanderen, waarom dan niet. Onder zulke omstandigheden expansie tegengaan, betekent een zeker verval.'

'U ziet dus die tegenstelling: expansie en vooruitgang; geen expansie en verval?'

'Dat geloof ik, ja. Dus als Aarde weigert te expanderen dan moeten de Ruimtelingen het doen. De mensheid moet expanderen, of het nu door Aardlingen of door Ruimtelingen is. Ik zou het de Aardlingen graag zien doen, maar zo niet, dan is Ruimtelingen-expansie beter dan helemaal geen expansie. Dus het een of het ander.'

'En als de een zich verbreidt, en de ander niet?'

'Dan zal de zich verbreidende gemeenschap allengs sterker worden, en de zich niet verbreidende allengs zwakker.'

'Bent u daar zeker van?'

'Dat lijkt me onvermijdelijk.'

Fastolfe knikte. 'Daar ben ik het zeker mee eens. Daarom probeer ik zowel Aardlingen als Ruimtelingen tot expansie over te halen. Dat is de derde mogelijkheid, en naar ik meen de beste.'

 

12 * Het geheugen schoot door de volgende dagen. Ongelooflijke massa's mensen die zich onophoudelijk langs elkaar heen bewogen in stromen en kolken... voortijlende snelwegen waar ze op en af sprongen... eindeloze besprekingen met talloze functionarissen... massa's geesten.

Massa's geesten vooral.

Zulke grote massa's geesten dat Giskard de individuele er niet meer uit kon halen. Een massageest die vermengd was en samengesmolten tot een enorme trillende grijsheid, waarin alleen nu en dan een vonk van wantrouwen en afkeer zichtbaar was die op hem af werd gevuurd als iemand in de menigte even naar hem keek.

Alleen wanneer Fastolfe in bespreking was met enkele functionarissen kon Giskard zich met de individuele geesten bezighouden, en daar kwam het natuurlijk op aan.

Het geheugen vertraagde op een bepaald moment kort voor het einde van hun verblijf op Aarde, toen Giskard eindelijk georganiseerd had dat hij weer even alleen was met Baley. Giskard deed iets kleins aan een paar geesten om te zorgen dat ze een tijdje niet gestoord zouden worden.

'Ik heb je niet genegeerd, Giskard,' zei Baley op verontschuldigende toon. 'Ik heb domweg de kans niet gehad met je alleen te zijn. Op Aarde heb ik een lage rang en ik kan niet zelf regelen waar ik ga of sta.'

'Dat heb ik natuurlijk begrepen, meneer, maar nu hebben we samen wat tijd.'

'Mooi. Dr. Fastolfe zegt mij dat het Gladia goed gaat. Dat zegt hij misschien uit vriendelijkheid, omdat hij weet dat ik dat graag hoor. Maar ik geef jou de opdracht eerlijk te zijn. Gaat het wel goed met Gladia?'

'Dr. Fastolfe heeft u de waarheid verteld, meneer.'

'En je denkt toch, hoop ik, nog wel aan mijn verzoek toen ik je op Aurora de laatste keer sprak, om Gladia te bewaken en haar te behoeden voor onheil?'

'Vriend Daneel en ik, meneer, houden beiden uw verzoek in gedachten. Ik heb het zo geregeld dat wanneer dr. Fastolfe er niet meer is, zowel vriend Daneel als ik tot mevrouw Gladia's complex zullen behoren. Dan zijn wij nog in een gunstiger positie om haar te behoeden.'

'Dat zal na mijn tijd wezen,' zei Baley verdrietig.

'Dat begrijp ik, meneer, en ik betreur het.'

'Ja, maar er is niets aan te doen, en daarvoor nog komt er een crisis - misschien - en ook dat is na mijn tijd.'

'Wat hebt u in gedachten, meneer? Wat voor crisis?'

'Giskard, een crisis die kan ontstaan doordat dr. Fastolfe een verbazend overtuigend iemand is. Of anders heeft hij een andere eigenschap die zo functioneert.'

'Meneer?'

'Elke functionaris die dr. Fastolfe hier ontmoet heeft en gesproken, schijnt een geestdriftig voorstander van emigratie te zijn. Tevoren waren ze dat niet, of als ze het waren, met sterke bedenkingen. En als de opiniemakers vóór zijn, moet de rest wel volgen. Dit zal zich als een olievlek uitbreiden.'

'Wilt u dat dan niet, meneer?'

'Jawel, maar het is bijna te mooi. Wij verbreiden ons over de Melkweg... en als de Ruimtelingen dat nu niet doen?'

'Waarom zouden ze dat niet doen?'

'Ik weet het niet. Ik breng het naar voren als een veronderstelling, als een mogelijkheid. Als zij het nu niet doen?'

'Aarde en de planeten die haar bevolking koloniseert worden dan sterker, naar ik u heb horen zeggen.'

'En de Ruimtelingen zwakker. Maar er zal een bepaalde tijd zijn waarin de Ruimtelingen nog altijd sterker zijn dan de Aarde en haar Kolonisten, al zal het verschil steeds kleiner worden. Tenslotte zullen de Ruimtelingen de Aardlingen onvermijdelijk gaan zien als een toenemend gevaar. Dan zullen de Ruimtewerelden zeker tot het besluit komen dat de Aarde en de Kolonisten aan banden gelegd moeten worden voor het te laat is, en ze zullen menen dat er drastische maatregelen getroffen moeten worden. Dat zal een crisistijd zijn die de hele toekomst van de geschiedenis der mensheid bepaalt.'

'Ik zie wat u bedoelt, meneer.'

Even bleef Baley peinzend zwijgen en zei toen bijna fluisterend, alsof hij bang was afgeluisterd te worden: 'Wie weet van je vermogens?'

'Onder de mensen alleen u, en u kunt er met niemand over praten.'

'Daar ben ik me van bewust. Maar het punt is dat jij en niet Fastolfe de ommekeer heeft bewerkstelligd, die elke functionaris met wie je in contact komt tot een voorstander van emigratie maakt. En daarvoor heb je het zo geregeld dat Fastolfe jou, en niet Daneel mee naar de Aarde heeft gebracht. Jij was van wezenlijk nut, en Daneel had de zaak geen goed gedaan.'

'Ik achtte het noodzakelijk,' zei Giskard, 'het personeel tot een minimum te beperken, om mijn taak niet te bemoeilijken door de Aardlingen te kwetsen op een gevoelige plek. Ik betreur Daneels afwezigheid. Ik begrijp ten volle dat u teleurgesteld bent hem niet te kunnen begroeten.'

'Nou ja...' Baley schudde zijn hoofd. 'Ik begrijp dat het nodig is en ik vertrouw erop dat je Daneel zult zeggen dat ik hem node gemist heb. Maar dat doet er verder niets aan af. Als de Aarde een groot kolonisatieplan uitvoert en als de Ruimtelingen in de expansiewedloop achterblijven, ben jij daar verantwoordelijk voor, en voor de crisis die dan onvermijdelijk volgt. Daarom moet je het ook als je verantwoordelijkheid zien, je vermogens te gebruiken om als de crisis komt de Aarde te beschermen.'

'Ik zal doen wat ik kan, meneer.'

'En als je ginds resultaat boekt, zouden Amadiro of zijn volgelingen zich wel eens tegen Gladia kunnen keren. Vergeet niet ook haar te beschermen.'

'Daneel en ik zullen het niet vergeten.'

'Dank je, Giskard.'

Ze gingen uit elkaar.

Toen Giskard na Fastolfe het landingsvaartuig in ging voor de terugreis naar Aurora, zag hij Baley nog eens. Ditmaal had hij de kans niet om met hem te spreken, Baley zwaaide en vormde geluidloos de woorden: 'Denk eraan.' Giskard ving het woord op en ook het gevoel dat erachter zat.

Daarna zag Giskard Baley nooit weer.

 

13 * Het was Giskard nooit mogelijk gebleken door de scherpe beelden van zijn ene bezoek aan Aarde te schieten, zonder dat daarna de beelden kwamen van het belangrijkste bezoek aan Amadiro, in het Robotisch Instituut.

Die bijeenkomst was niet gemakkelijk te regelen geweest. Amadiro, die nog zwaar gebukt ging onder zijn nederlaag, wilde zijn vernedering niet nog verergeren door naar Fastolfes complex te gaan. 'Welaan,' had Fastolfe tegen Giskard gezegd. 'Ik als winnaar kan me grootmoedigheid veroorloven. Ik ga naar hem toe. Bovendien moet ik hem nodig spreken.'

Sinds Baley de vernietiging van Amadiro en diens politieke ambities mogelijk had gemaakt was Fastolfe lid van het Robotisch Instituut. In ruil had Fastolfe aan het Instituut alle gegevens overgedragen voor de bouw en het onderhoud van mensachtige robots. Er was er een aantal gemaakt; toen was het project gestaakt en Fastolfe was woedend geworden.

Het was aanvankelijk Fastolfes bedoeling geweest om zonder robotgeleide op het Instituut aan te komen. Hij wilde zich onbeschermd en als het ware naakt opstellen midden in het fort van de vijand, want dat was het nog steeds. Dat was een teken geweest van nederigheid en vertrouwen, maar ook een aanduiding van volstrekt zelfvertrouwen, en Amadiro zou dat wel begrepen hebben. Fastolfe had in zijn eentje zijn zekerheid getoond dat Amadiro, met alle middelen van het Instituut ter beschikking, geen vinger durfde uitsteken naar zijn vijand, die alleen, zorgeloos en onbewapend binnen het bereik van zijn vuist kwam.

En toch besloot Fastolfe, hij wist zelf niet precies waarom, om Giskard mee te nemen.

Amadiro scheen iets lichter geworden te zijn sinds Fastolfe hem voor het laatst gezien had, maar hij was nog steeds een enorm exemplaar: lang en zwaar gebouwd. De zelfbewuste glimlach die vroeger zijn handelsmerk was, was verdwenen, en toen hij bij Fastolfes binnenkomst een poging ertoe deed, leek het meer een boze grijns die overging in een blik van somber onbehagen.

'Nou, Kendel,' zei Fastolfe, die de vrijheid nam de ander bij zijn voornaam aan te spreken, 'we zien elkaar niet zo vaak, ook al zijn we nu al vier jaar collega's.'

'Laat die gemaakte goedmoedigheid maar achterwege, Fastolfe,' zei Amadiro met een duidelijk geërgerde, diepe gromstem, 'en noem me Amadiro. We zijn alleen in naam collega's. Ik maak er geen geheim van, en dat heb ik nooit gedaan, dat ik overtuigd ben dat je extraplanetaire politiek voor ons zelfmoord is.'

Er waren drie robots van Amadiro, groot en glanzend, en Fastolfe bekeek ze met opgetrokken wenkbrauwen. 'U bent goed beschermd, Amadiro, tegen een vreedzame man met zijn ene robot.'

'Ze zullen u niet aanvallen, Fastolfe, dat weet u. Maar waarom hebt u Giskard meegebracht? Waarom niet uw meesterwerk Daneel?'

'Zou het veilig zijn Daneel binnen uw bereik te brengen, Amadiro?'

'Ik neem aan dat u dat als een grapje bedoelt. Ik hoef Daneel niet meer. We bouwen onze eigen mensachtigen.'

'Op basis van mijn ontwerp.'

'Verbeterd.'

'En toch gebruikt u die mensachtigen niet. Daarom kom ik u opzoeken. Ik weet dat mijn positie in het Instituut alleen titulair is en dat zelfs mijn aanwezigheid niet op prijs wordt gesteld, om over mijn mening en mijn adviezen maar niet te spreken. Toch moet ik als lid van het Instituut protesteren dat u geen gebruik maakt van de mensachtigen.'

'Hoe wilt u dat ik ze gebruik?'

'De bedoeling was dat de mensachtigen nieuwe planeten open zouden leggen waar later Ruimtelingen heen konden emigreren, als die planeten veraardst waren en echt bewoonbaar gemaakt, niet?'

'Maar daar was u toch tegen, niet, Fastolfe?'

'Jazeker,' zei Fastolfe. 'Ik wilde dat de Ruimtelingen zelf naar nieuwe planeten vertrokken en voor hun eigen veraardsing zorgden. Maar dat is niet gebeurd en voor zover ik zie komt daar ook niets van. Laten we dan mensachtigen sturen. Dat is beter dan niets.'

'Al onze voorstellen halen niets uit, Fastolfe, zolang in de Raad uw ideeën de boventoon voeren. Ruimtelingen willen niet naar ruwe, ongevormde planeten reizen; en naar het schijnt houden ze niet van mensachtige robots.'

'U hebt de Ruimtelingen nauwelijks een kans gegeven om ze te leren waarderen. De Aardlingen zijn nieuwe planeten aan het koloniseren, ook ruwe en ongevormde. En zij doen dat zonder robothulp.'

'U weet goed wat voor verschil er is tussen Aardlingen en ons. Aardlingen zijn er acht miljard.'

'En Ruimtelingen zijn er vijfenhalf miljard.'

'Het verschil zit 'm niet alleen in het aantal,' zei Amadiro bitter. 'Ze fokken als insecten.'

'Nee hoor. De bevolking van Aarde is al eeuwen vrij stabiel.'

'Maar ze hebben het potentieel. Als ze zich op de emigratie storten kunnen ze gemakkelijk elk jaar honderdzestig miljoen nieuwe exemplaren produceren, en naarmate de nieuwe planeten voller worden stijgt dat aantal.'

'Wij hebben het biologisch vermogen om elk jaar honderd miljoen nieuwe exemplaren te produceren.'

'Maar maatschappelijk niet. Wij leven lang; wij willen onszelf niet zo snel vervangen.'

'We kunnen een groot deel van de nieuwe exemplaren naar andere planeten sturen.'

'Ze zullen niet gaan. Wij hechten waarde aan onze exemplaren, die sterk zijn en gezond en bijna veertig decennia in kracht en gezondheid kunnen leven. Aardlingen kunnen geen waarde hechten aan exemplaren die in minder dan tien decennia verslijten, en die behept zijn met ziekten en verval, zelfs in die korte tijd. Hun kan het niet schelen als ze er elk jaar miljoenen een zekere ellende en misschien de dood in sturen. De slachtoffers hoeven eigenlijk niet eens bang te zijn voor ellende en dood, want wat hebben ze op Aarde anders? De Aardlingen vluchten weg uit hun afschuwelijke wereld in de wetenschap dat ze het nauwelijks slechter kunnen treffen. Maar wij hechten waarde aan onze welgevormde en gerieflijke planeten; wij geven die niet gemakkelijk op.'

Fastolf zuchtte en zei: 'Ik heb die argumenten al zo vaak gehoord... Mag ik, Amadiro, wijzen op het simpele feit dat Aurora oorspronkelijk een ruwe, ongevormde planeet was die veraardst moest worden voor ze aanvaardbaar was, en de andere Ruimtewerelden ook?'

'En ik heb al uw argumenten gehoord tot kotsens toe,' zei Amadiro, 'maar ik blijf ze met goede moed weerleggen. Aurora mag dan primitief geweest zijn toen het gekoloniseerd werd, maar dat gebeurde door Aardlingen, en andere Ruimtewerelden die niet door Aardlingen werden gekoloniseerd, werden gekoloniseerd door Ruimtelingen die hun Aardse erfenis nog niet te boven waren. Nu zijn de tijden er niet meer naar. Wat toen kon, kan nu niet meer.'

Amadiro trok met een grauw zijn mondhoek op en ging verder. 'Nee, Fastolfe, uw politiek heeft geleid tot het begin van een Melkweg die alleen met Aardlingen bevolkt zal zijn, waardoor de Ruimtelingen zullen verkwijnen en ten onder gaan. U ziet het al gebeuren. Uw fameuze reis naar Aarde twee jaar geleden vormde het keerpunt. In feite hebt u uw eigen volk verraden door die halfmensen aan te zetten tot expansie. In niet meer dan twee jaar zijn er op minstens vierentwintig planeten Aardmensen, en dat aantal wordt steeds groter.'

'Niet overdrijven,' zei Fastolfe. 'Van al die Kolonieplaneten is er nog geen enkele echt geschikt om door mensen bewoond te worden, en dat blijft nog decennia zo. Ze zullen wel niet allemaal in stand blijven, en als de meer nabije planeten bevolkt zijn, wordt de kans om verder afgelegen planeten te koloniseren kleiner, zodat die aanvankelijke golf zal afzwakken. Ik heb hun verbreiding aangemoedigd omdat ik ook op de onze rekende. We kunnen ze nog steeds bijhouden als we ons best doen, en met gezonde wedijver kunnen we samen de Melkweg vullen.'

'Nee,' zei Amadiro. 'Wat u voor ogen hebt is de meest vernietigende strategie, een dwaas idealisme. De verbreiding is eenzijdig, en dat blijft hij, wat u ook doet. De mensen van Aarde zwermen ongehinderd uit, en daar moet een stokje voor gestoken worden voor ze daar te sterk voor zijn.'

'Hoe stelt u zich dat voor? Wij hebben met Aarde een vriendschapsverdrag waarin we met zoveel woorden hebben toegezegd hun expansie in de ruimte niet te zullen verhinderen zolang ze niet op een planeet komen binnen twintig lichtjaren van een Ruimtewereld. Daar hebben ze zich nauwlettend aan gehouden.'

'lederen weet van dat verdrag. Iedereen weet ook dat de machtigste ondertekenaar zich niet meer aan een verdrag houdt zodra het tegen zijn staatsbelang in gaat. Ik hecht aan dat verdrag geen waarde.'

'Ik wel. En men zal er zich aan houden ook.'

Amadiro schudde zijn hoofd. 'Uw vertrouwen is roerend. Hoe kan het van kracht blijven als u uw macht kwijtraakt?'

'Ik ben van plan die nog een tijdje te houden.'

'Als Aarde en haar Kolonisten sterker worden, worden de Ruimtelingen bang en dan zijn de dagen van uw macht geteld.'

'En als u dat verdrag in stukken scheurt en de Kolonieplaneten verwoest en de poorten van Aarde dichtsmijt, zullen de Ruimtelingen dan gaan emigreren en de Melkweg vullen?'

'Misschien niet. Maar als we besluiten dat niet te doen, als we besluiten dat we zo goed zitten, wat doet het er dan toe?'

'In dat geval wordt de Melkweg geen mensenrijk.'

'Nou, en?'

'Dan verliezen de Ruimtelingen hun kracht en raken in verval, ook al wordt Aarde gevangen gehouden en verzwakt en vervalt het ook.'

'Dat is nu net de val die u en uw medestanders opstellen, Fastolfe. Er is geen spoor van bewijs dat dat zou gebeuren. En als het gebeurt is het nog onze eigen keus. Dan maken we tenminste niet mee dat die barbaarse kortlevers de Melkweg beërven.'

'Meent u nu werkelijk, Amadiro,' zei Fastolfe, 'dat u het best vindt dat de Ruimtelingen-beschaving uitsterft, zolang u de expansie van Aarde maar kunt verhinderen?'

'Ik denk niet dat we ten onder gaan, Fastolfe, maar als het ergste gebeurt, nou, ja, dan lijkt me dat minder erg dan de overwinning van een troep nog niet menselijke, ziekelijke, kortlevende wezens.'

'Van wie wij afstammen.'

'En met wie wij genetisch niet meer echt verwant zijn. Zijn we wormen omdat we een miljard jaar geleden wormen als voorouders hadden?'

Fastolfe stond met samengeknepen lippen op om te gaan. Amadiro, zijn gezicht op onweer, hield hem niet tegen.

 

14 * Daneel kon niet zonder meer zien dat Giskard in herinneringen verzonken was. Giskards gezichtsuitdrukking veranderde bijvoorbeeld niet, en hij was ook niet afwezig, als een mens. Het nam nauwelijks tijd in beslag.

Aan de andere kant was de gedachtengang die Giskard ertoe gebracht had aan het verleden te denken, er de oorzaak van dat Daneel aan dezelfde gebeurtenissen dacht zoals Giskard ze hem lang geleden had verteld. En daar was Giskard niet verbaasd over.

Hun gesprek ging zonder opvallende pauze verder, maar was opmerkelijk anders, alsof ze allebei ook aan het verleden gedacht hadden vanwege de ander.

'Het schijnt, vriend Giskard,' zei Daneel, 'dat de crisis die Elijah Baley voorzag, veilig voorbij is, nu het volk van Aurora erkent dat ze zwakker zijn dan Aarde en haar vele Kolonieplaneten.'

'Dat lijkt wel zo, vriend Daneel.'

'Jij hebt je daarvoor ingespannen.'

'Ja. Ik heb gezorgd dat Fastolfe de Raad in handen hield. Ik deed wat ik kon om diegenen te kneden, die op hun beurt de publieke opinie kneedden.'

'Toch voel ik onbehagen.'

'Ik heb in alle fasen van het proces onbehagen gevoeld, al deed ik mijn best om niemand te schaden. Ik heb - geestelijk - niet één mens aangeroerd die meer nodig had dan een lichte aanraking. Op Aarde hoefde ik alleen de vrees voor represailles te verzwakken, en daarvoor koos ik degenen uit bij wie die vrees al zwak was: ik brak een draad die toch al gerafeld was en op het punt stond te breken. Op Aurora was het het omgekeerde. Hier hadden de politiek verantwoordelijke personen weinig lust in een politiek die tot een uittocht uit hun gerieflijke wereld zou leiden, en dat bevestigde ik alleen en maakte het sterke snoer dat hen samenbond nog wat sterker. En dat heeft bij mij een aanhoudende, zij het lichte verwarring veroorzaakt.'

'Waarom? Je hebt de expansie van Aarde aangemoedigd en de expansie van de Ruimtelingen tegengewerkt. Zo moest het toch zijn?'

'Moest dat zo zijn? Denk je, vriend Daneel, dat een Aardling zwaarder telt dan een Ruimteling, terwijl het toch allebei mensen zijn?'

'Er zijn verschillen. Elijah Baley zou zijn eigen Aardlingen nog liever ten onder zien gaan dan de Melkweg onbevolkt. Dr. Amadiro zou liever Aarde en de Ruimtelingen ten onder zien gaan dan dat Aarde zich verbreidde. De eerste ziet vol hoop uit naar de overwinning van een van beide; de tweede is tevreden met de overwinning van geen van beide. Moeten wij niet voor de eerste kiezen, vriend Giskard?'

'Ja, vriend Daneel. Dat lijkt wel zo. Maar toch, in hoeverre ben je beïnvloed door je idee van de bijzondere waarde van je vroegere collega, Elijah Baley?'

'Ik hecht waarde aan de gedachtenis van Elijah Baley,' zei Daneel, 'en het volk van Aarde is zijn volk.'

'Dat merk ik. Ik heb je al vele decennia gezegd, vriend Daneel, dat je denkt als een mens, maar, vriend Daneel, ik vraag me af of dat wel een compliment is. Al heb je de neiging om te denken als een mens, je bent geen mens, en uiteindelijk ben je gebonden aan de Drie Wetten. Je mag een mens geen kwaad berokkenen, of die mens nu een Aardling of een Ruimteling is.'

'Er zijn ogenblikken, vriend Giskard, dat men tussen twee mensen moet kiezen. Wij hebben een speciale opdracht gekregen om mevrouw Gladia te beschermen. Ik zou onder omstandigheden gedwongen kunnen zijn een mens te schaden om mevrouw Gladia te beschermen, en ik denk dat als er verder geen verschil is, ik een Ruimteling een heel klein beetje kwaad zou berokkenen om een Aardling te beschermen.'

'Dat denk je. Maar in feite laat je je leiden door bijzondere omstandigheden. Je zult merken dat je het niet algemeen kunt stellen,' zei Giskard. 'En ik kan dat ook niet. Door Aarde aan te sporen en Aurora te ontmoedigen heb ik het voor dr. Fastolfe onmogelijk gemaakt om de Aurorische overheid te overreden, een politiek van emigratie te steunen en in de Melkweg twee machten te scheppen die expanderen. Ik besefte maar al te goed dat dit gedeelte van zijn pogingen niets kon opleveren. Zijn hoop moest langzaam omslaan in wanhoop, en wellicht heeft dat zijn dood bespoedigd. Ik heb het in zijn geest gevoeld, en dat was pijnlijk. Maar toch, vriend Daneel-'

Giskard zweeg, en Daneel zei: 'Ja?'

'Als ik niet gedaan had wat ik heb gedaan, zou het expansievermogen var Aarde veel minder geweest zijn, zonder dat er meer beweging van Aurora in die richting was geweest. Dr. Fastolfe was dan dubbel teleurgesteld geweest, zowel wai Aarde als wat Aurora betreft, en zou bovendien door dr. Amadiro uit zijn machtspositie zijn gewipt. Zijn teleurstelling zou des te groter geweest zijn. Toen dr. Fastolfe nog leefde was ik hem de grootste trouw verschuldigd, en ik koos die weg die hem het minst zou teleurstellen, zonder merkbaar kwaad te berokkenen aan andere mensen waar ik mee te maken kreeg. Dr. Fastolfe kan dan steeds verdrietig zijn geweest doordat hij de Auroriërs, en de Ruimtelingen in het algemeen, er niet toe kon brengen om zich over nieuwe planeten te verbreiden, hij was dan toch voldaan over de activiteit van de emigrerende Aardlingen.'

'Had je niet de bevolking van Aarde en van Aurora kunnen aansporen, vriend Giskard, en zo dr. Fastolfe in beide opzichten voldoening schenken?'

'Dat is natuurlijk bij me opgekomen, vriend Daneel. Ik heb de mogelijkheid overwogen en kwam tot de conclusie dat het niet ging. Ik kon de Aardlingen tot emigratie aanmoedigen door kleine veranderingen die geen schade veroorzaakten. Om hetzelfde bij Auroricrs te doen had ik zoveel moeten veranderen dat het veel kwaad teweegbracht. De Eerste Wet verhinderde dat.'

'Jammer.'

'Heel waar. Denk je eens in wat er gebeurd was als ik het standpunt van dr. Amadiro radicaal had kunnen wijzigen. Maar hoe kon ik zijn vaste besluit veranderen om tegen dr. Fastolfe in te gaan? Het zou er veel op lijken dat ik zijn hoofd honderdtachtig graden draaide. Zo'n slag van het hoofd zelf, of de gevoelsinhoud ervan, zou denk ik even dodelijk zijn.

De tol van mijn vermogen, vriend Daneel,' ging Giskard verder, 'is het veel grotere dilemma waar ik voortdurend voor gesteld word. De Eerste Wet van de robotica, die verbiedt mensen kwaad te berokkenen, betreft normaliter lichamelijke kwetsuren die we allemaal gemakkelijk kunnen zien, en die we zonder moeite kunnen beoordelen. Maar ik alleen ben me bewust van menselijke emoties en gemoedsgesteldheid, zodat ik subtielere vormen van schade gewaarword zonder ze helemaal te kunnen begrijpen. Ik ben in vele gevallen gedwongen tot handelingen zonder echt zeker te zijn, en dat zet een voortdurende druk op mijn circuits.

En toch denk ik dat ik het goed gedaan heb. Aurora is zich bewust van de groeiende kracht van de Kolonisten en zal nu gedwongen zijn conflicten te vermijden. Het moet erkennen dat het te laat is voor tegenmaatregelen, en in dat opzicht is onze belofte aan Elijah Baley vervuld. Wij hebben Aarde op weg geholpen naar het vullen van de Melkweg en de stichting van een Galactisch Imperium.'

Op dat moment liepen ze weer op Gladia's huis aan, maar nu bleef Daneel staan en de zachte druk van zijn hand op Giskards schouder bracht deze ertoe ook stil te staan. 'Het beeld dat je schetst is aantrekkelijk,' zei Daneel. 'Als we hebben verricht wat je zegt, zou collega Elijah trots op ons zijn. "Robots, op naar het Imperium," zou Elijah zeggen, en misschien zou hij me op de schouder slaan... En toch, vriend Giskard, zoals ik al zei, ik voel onbehagen.'

'Waarover, vriend Daneel?'

'Ik blijf me afvragen of de crisis waarover collega Elijah zoveel decennia geleden sprak, inderdaad achter de rug is. Is het werkelijk te laat voor tegenmaatregelen van de Ruimtelingen?'

'Waarom twijfel je daaraan, vriend Daneel?'

'Het gedrag van dr. Mandamus tijdens zijn gesprek met mevrouw Gladia heeft me aan het twijfelen gebracht.'

In de stilte waarin ze de blaadjes in het koele windje konden horen ritselen, was Giskards blik een paar ogenblikken strak op Daneel gericht. De bewolking begon te breken en de zon zou wel vlug doorkomen. Hun gesprek, in de gebruikelijke telegramstijl, had weinig tijd gekost en ze wisten dat Gladia zich nog niet zou afvragen waar ze bleven.

'Wat gaf je bij dat gesprek reden tot onbehagen?' vroeg Giskard.

'Ik heb bij vier verschillende gelegenheden kunnen waarnemen hoe Elijah Baley een lastig probleem aanpakte. Alle vier de keren heb ik opgemerkt hoe het hem lukte uit beperkte en zelfs onjuiste informatie bruikbare conclusies te trekken. Sindsdien heb ik altijd getracht om, binnen mijn grenzen, te denken zoals hij.'

'Het lijkt me, vriend Daneel, dat je het er in dat opzicht goed afbrengt. Ik zei al dat je de neiging had te denken als een mens.'

'Welnu, je zult gemerkt hebben dat dr. Mandamus met mevrouw Gladia twee zaken wilde bespreken. Dat heeft hij zelf uitdrukkelijk gezegd. De ene was de kwestie van zijn afkomst, of hij van Elijah Baley afstamde of niet. De tweede was het verzoek aan mevrouw Gladia om een Kolonist te ontmoeten en achteraf verslag over het gesprek uit te brengen. Deze tweede zaak kan beschouwd worden als iets dat voor de Raad van belang is. De eerste was alleen voor hemzelf van belang.'

'Dr. Mandamus deed alsof de kwestie van zijn afkomst ook voor dr. Amadiro van belang was,' zei Giskard.

'Dan was het een zaak van persoonlijk belang voor twee mensen in plaats van voor een, vriend Giskard. Het was geen zaak van belang voor de Raad en dus voor de planeet als geheel.'

'Ga verder, vriend Daneel.'

'Toch werd die staatsaangelegenheid, zoals dr. Mandamus het noemde, pas als tweede ter sprake gebracht, bijna als bijkomstigheid, en die was snel geregeld. Daar zou zelfs geen persoonlijk bezoek voor nodig zijn geweest. Elke functionaris van de Raad had het met een beeldverbinding kunnen afhandelen. Maar die kwestie van zijn afkomst besprak dr. Mandamus het eerst, hij ging er diep op in en het was een zaak die alleen door hem en door niemand anders kon worden behandeld.'

'Wat leid je daaruit af, vriend Daneel?'

'Ik meen dat die kwestie van die Kolonist door dr. Mandamus aangegrepen is als een voorwendsel voor een persoonlijk gesprek met mevrouw Gladia, zodat hij onder vier ogen zijn afkomst kon bespreken. Zijn afkomst, daar ging het hem om, en verder niets... Weet jij iets wat die conclusie ondersteunt, vriend Giskard?'

De zon was nog niet door de wolken gebroken en de doffe gloed was zichtbaar in Giskards ogen. 'De spanning in de geest van dr. Mandamus,' zei hij, 'was in het eerste deel van het gesprek merkbaar groter dan in het tweede. Dat kan dit bevestigen, vriend Daneel.'

'Dan moeten we ons afvragen,' zei Daneel, 'waarom voor dr. Mandamus de kwestie van zijn afkomst zo belangrijk is.'

'Dat heeft dr. Mandamus zelf verklaard,' zei Giskard. 'Alleen als hij kan aantonen dat hij niet van Elijah Baley afstamt staat voor hem de weg naar promotie open. Dr. Amadiro, van wiens welwillendheid hij afhankelijk is, zou zich volledig tegen hem keren als hij een nakomeling van meneer Baley was.'

'Dat beweerde hij, vriend Giskard, maar wat er tijdens het gesprek gebeurde pleit daartegen.'

'Waarom zeg je dat? Blijf alsjeblieft denken als een mens, vriend Daneel. Ik vind het leerzaam.'

'Dank je, vriend Giskard,' zei Daneel ernstig. 'Heb je opgemerkt dat geen enkele uitlating van mevrouw Gladia met betrekking tot het feit dat dr. Mandamus niet van collega Elijah kon afstammen, als overtuigend werd aangemerkt? Dr. Mandamus zei dat dr. Amadiro die bewering niet zou aanvaarden.'

'Ja, en wat leid je daaruit af?'

'Het schijnt mij toe dat dr. Mandamus dermate overtuigd was dat dr. Amadiro elk argument tegen het voorouderschap van Elijah Baley zou verwerpen, dat men zich af moet vragen waarom hij de moeite nam mevrouw Gladia er vragen over te stellen. Blijkbaar wist hij van tevoren al dat het zinloos was.'

'Misschien, vriend Daneel, maar dat is louter veronderstelling. Kun je dan een motief voor zijn gedrag bedenken?'

'Jawel. Ik geloof dat hij niet naar zijn afkomst vroeg om de onverzoenlijke dr. Amadiro te overtuigen, maar zichzelf.'

'Waarom heeft hij in dat geval dr. Amadiro genoemd? Hij had gewoon kunnen zeggen: "Ik wil graag weten." '

Over Daneels gezicht gleed een glimlachje, een verandering van uitdrukking die bij de andere robot niet mogelijk was. 'Indien hij tegen mevrouw Gladia gezegd had: "Ik wil weten," dan had ze beslist geantwoord dat hij daar niets mee te maken had, en dan had hij niets ontdekt. Maar mevrouw Gladia is even sterk gekant tegen dr. Amadiro als dr. Amadiro tegen Elijah Baley. Mevrouw Gladia zou zeker ingaan tegen elk idee dat dr. Amadiro over haar had. Ze zou woedend zijn, zelfs als dat idee min of meer juist was; en nog erger als het volstrekt onjuist was, zoals in dit geval. Ze zou haar uiterste best doen aan te tonen dat dr. Amadiro het mis had, en met alle nodig bewijsmateriaal komen om dat doel te bereiken.

Onder zulke omstandigheden zou dr. Mandamus' koude bewering dat het bewijs onvoldoende was haar telkens bozer maken en haar tot verdere onthullingen brengen. Dr. Mandamus koos deze tactiek om te zorgen dat hij van mevrouw Gladia zoveel mogelijk te weten kwam, en toen was hij overtuigd dat hij geen Aardling als voorouder had, tenminste niet nog pas twintig decennia geleden. De ideeën van Amadiro in dit opzicht speelden, denk ik, niet werkelijk een rol.'

'Vriend Daneel,' zei Giskard, 'dit is een interessant gezichtspunt, maar het lijkt geen sterke basis te hebben. Hoe kunnen we weten dat het meer is dan een vermoeden?'

'Denk je dan niet, vriend Giskard,' zei Daneel, 'dat dr. Mandamus, toen er een eind kwam aan zijn vragen naar zijn afkomst zonder dat hij genoeg bewijs voor dr. Amadiro had, zoals hij ons wilde doen geloven, beslist teleurgesteld en ontmoedigd geweest zou zijn? Zoals hij zelf zei, dat zou betekenen dat hij geen promotiekansen had en nooit de functie van hoofd van het Robotisch Instituut zou bekleden. Het leek mij echter dat hij verre van moedeloos was; integendeel, hij was blij. Ik kan dat alleen beoordelen aan de hand van de uiterlijke schijn, maar jij kunt dat beter. Zeg me, vriend Giskard, hoe was zijn gemoedsgesteldheid aan het eind van dit gedeelte van zijn gesprek met mevrouw Gladia?'

'Nu ik eraan terugdenk, vriend Daneel,' zei Giskard, 'was hij niet alleen blij, maar zelfs triomfantelijk. Je hebt gelijk. Zoals je het uitlegt, wijst het gevoel van triomf dat ik waarnam duidelijk op de juistheid van je redenering. Nu je alles op een rijtje zet kan ik niet eens begrijpen waarom ik het zelf niet heb gezien.'

'Dat was, vriend Giskard, ook mijn reactie op de redenering van Elijah Baley bij een aantal gelegenheden. Dat ik nu zelf zo'n redenering kon maken is voor een deel misschien te danken aan de krachtige stimulans die uitgaat van het bestaan van de huidige crisis. Dat dwingt mij met meer kracht te denken.'

'Je onderschat jezelf, vriend Daneel. Je hebt al lang sterk gedacht. Waarom spreek je van een huidige crisis? Denk even na en leg het uit. Hoe komt men van dr. Mandamus' gevoel van triomf omdat hij niet van meneer Baley afstamt, op die crisis waar jij het over hebt?'

'Dr. Mandamus mag ons dan misleid hebben met zijn beweringen over dr. Amadiro,' zei Daneel, 'maar men mag geredelijk aannemen dat hij desniettemin naar promotie verlangt, dat hij de ambitie heeft hoofd van het Instituut te worden. Is dat niet zo, vriend Giskard?'

Giskard zweeg even alsof hij nadacht, en zei toen: 'Ik zocht niet naar ambitie. Ik bekeek zijn geest zonder bepaald doel en was me alleen bewust van oppervlakkige uitingen. Toch waren er misschien flitsen van ambitie toen hij het over promotie had. Ik heb geen sterke gronden om het met je eens te zijn, vriend Daneel, maar helemaal geen om het met je oneens te zijn.'

'Laten we dr. Mandamus dan zien als een ambitieus man, en eens kijken waar ons dat brengt. Goed?'

'Goed.'

'Dan lijkt het niet waarschijnlijk dat zijn gevoel van triomf, toen hij overtuigd was niet van collega Elijah af te stammen, voortkwam uit het feit dat hij dacht dat zijn ambitie nu gediend was. Want dat was niet afhankelijk van dr. Amadiro's goedkeuring, aangezien we het erover eens zijn dat dr. Mandamus het element van dr. Amadiro in het midden bracht ter misleiding. Maar zijn ambitie kon met iets anders gediend zijn.'

'Waarmee dan?'

'Niets waar een duidelijk bewijs voor is. Maar ik kan een veronderstelling doen. Indien dr. Mandamus nu eens iets weet of iets doen kan dat tot een groot succes leidt, een succes dat hem zou verzekeren dat hij het volgende hoofd wordt? Denk eraan dat hij tot slot van het onderzoek naar zijn afkomst zei: "Ik beschik nog over krachtige middelen." Neem eens aan dat dat zo is, maar dat hij die middelen alleen ter beschikking heeft als hij niet van collega Elijah afstamt. Dan zou zijn blijdschap over zijn overtuiging niet van hem af te stammen, voortkomen uit het feit dat hij nu die middelen aan kon wenden en zich verzekeren van een grote promotie.'

'Maar wat zijn die "krachtige middelen", vriend Daneel?'

'We moeten doorgaan met veronderstellen,' zei Daneel ernstig. "We weten dat dr. Amadiro niets liever wil dan Aarde verslaan en haar terugdringen in haar vroegere positie, ondergeschikt aan de Ruimtewerelden. Als dr. Mandamus daar een manier voor weet, kan hij van dr. Amadiro beslist alles gedaan krijgen wat hij wil, tot en met een toezegging hem als hoofd op te mogen volgen. Toch kan het zijn dat dr. Mandamus aarzelt de onderwerping en de vernedering van Aarde te bewerkstelligen, zolang hij zich verwant voelt met de Aardlingen. Zijn afkomst van Elijah Baley van Aarde zou hem in de weg staan. Het ontkennen van die afkomst maakt hem vrij te handelen, en dat maakt hem zo blij.'

'Je bedoelt dat dr. Mandamus een gewetensvol man is?' vroeg Giskard.

'Gewetensvol?'

'Dat is een woord dat mensen soms gebruiken. Ik heb begrepen dat het van toepassing is op iemand die zich houdt aan de gedragsregels die hem voorschrijven tegen zijn eigen belang in te handelen. Als dr. Mandamus meent dat hij geen promotie mag maken ten koste van degenen met wie hij in de verte verwant is, dan stel ik me voor dat hij gewetensvol is. Ik heb over die dingen veel nagedacht, vriend Daneel, omdat daaruit schijnt te blijken dat mensen Wetten hebben die hun gedrag beheersen, soms tenminste.'

'En kun je zeggen of dr. Mandamus werkelijk een gewetensvol man is?'

'Door het observeren van zijn gemoed? Nee, daar heb ik niet op gelet, maar als je redenering klopt dan moet hij gewetensvol zijn... Maar aan de andere kant, als we ervan uitgaan dat hij gewetensvol is en achteruit redeneren, kunnen we tot andere conclusies komen. Als dr. Mandamus dan dacht dat hij een Aardling als voorouder had, nog geen twintig decennia geleden, kon hij zich tegen zijn geweten in gedrongen gevoeld hebben om voorop te gaan in een poging Aarde te verslaan, om zich van het stigma van zijn afkomst te bevrijden. Was hij niet van Aardse afkomst dan zou hij niet die ondraaglijke drang voelen zich tegen Aarde te keren, en zijn geweten zou vrij zijn hem ertoe te brengen Aarde met rust te laten.'

'Nee, vriend Giskard,' zei Daneel. 'Dat klopt niet met de feiten. Hij kon dan wel opgelucht zijn dat hij geen krachtige actie tegen Aarde hoefde te ondernemen, maar hij kon dan ook niet dr. Amadiro tevreden stellen en zijn eigen promotie bevorderen. Zijn ambitieuze aard in aanmerking genomen, had hij niet dat triomfantelijke gevoel gehad dat je zo duidelijk waarnam.'

'Ah ja. We komen dus tot de slotsom dat dr. Mandamus een manier weet om Aarde te verslaan.'

'Ja. En als dat zo is, dan is de crisis die collega Elijah voorzien heeft toch niet veilig voorbij, maar zitten wij er nu middenin.'

Peinzend zei Giskard: 'Maar de kernvraag blijft onbeantwoord, vriend Daneel. Wat is de aard van die crisis? Waar ligt het dodelijk gevaar? Kun je dat ook beredeneren?'

'Dat kan ik niet, vriend Giskard. Ik ben zo ver gegaan als ik kan. Collega Elijah kon, als hij nog leefde, misschien verder gaan, maar ik kan het niet... Verder ben ik op jou aangewezen, vriend Giskard.'

'Op mij? Hoezo?'

'Jij kunt het gemoed van dr. Mandamus bestuderen; ik niet, en verder ook niemand. Jij kunt de aard van die crisis achterhalen.'

'Ik ben bang van niet, vriend Daneel. Als ik langere tijd bij een mens woonde zoals ik ooit bij dr. Fastolfe heb gewoond en nu bij mevrouw Gladia, dan kon ik stukje bij beetje de geest openvouwen, laag voor laag, de ingewikkelde knoop draadje voor draadje ontwarren, en heel wat te weten komen zonder schade aan te richten. Als ik bij dr. Mandamus hetzelfde deed na een korte ontmoeting, na honderd korte ontmoetingen, zou het weinig resultaat hebben. Emoties komen duidelijk voor de dag, gedachten niet. Wanneer ik het in mijn haast zou proberen te bespoedigen zou ik hem zeker schade berokkenen, en dat kan ik niet.'

'En toch kan er het lot van miljarden mensen op Aarde en miljarden anderen in de Melkweg van afhangen.'

'Kan - dat is een veronderstelling. De schade aan een mens is een feit. Bedenk eens dat misschien alleen dr. Mandamus de aard van die crisis kent en die tot een resultaat kan voeren. Hij zou zijn kennis niet kunnen gebruiken om dr. Amadiro te dwingen hem het hoofdschap toe te zeggen, als dr. Amadiro het uit een andere bron te weten kon komen.'

'Heel waar,' zei Daneel. 'Dat moet wel zo zijn.'

'Dan, vriend Daneel, is het niet nodig de aard van de crisis te weten. Als dr. Mandamus weerhouden kon worden aan dr. Amadiro - of wie ook - te zeggen wat hij weet, treedt die crisis niet op.'

'Iemand anders kan hetzelfde ontdekken wat dr. Mandamus nu al weet.'

'O ja, maar we weten niet wanneer. Hoogstwaarschijnlijk hebben we tijd om verder te zoeken en meer te weten te komen... en ons beter voor te bereiden om zelf een nuttige rol te spelen.'

'En dus-'

'Iemand kan dr. Mandamus weerhouden door zijn geest zo te beschadigen dat hij niet meer doeltreffend werkt, of door zonder meer zijn leven te vernietigen. Alleen ik bezit het vermogen om zijn geest op de juiste manier te beschadigen, maar dat kan ik niet. Of een van ons beiden kan een eind maken aan zijn fysieke leven. Ik kan dat evenmin. Kun jij dat, vriend Daneel?'

Het was even stil; tenslotte fluisterde Daneel: 'Ik kan het niet. Dat weet je.'

Langzaam zei Giskard: 'Ook niet al weet je dat de toekomst van miljarden mensen op Aarde en elders op het spel staat?'

'Ik kan mezelf er niet toe brengen dr. Mandamus kwaad te doen.'

'Ik ook niet. We zitten dus met de zekerheid dat er een dodelijke crisis op komst is, een crisis waarvan we de aard niet kennen en niet kunnen ontdekken, en waar we dus niets tegen kunnen doen.'