Deel 1 * Aurora
1 - De nazaat
1 * Gladia voelde aan de gazonstoel of hij niet te vochtig was en ging toen zitten. De aanraking van een knop verstelde hem zo dat ze half liggend kon zitten, en een andere knop bracht het diamagnetische veld in werking, wat haar een gewaarwording gaf van diepe ontspanning. En waarom niet? In feite zweefde ze - een centimeter boven het materiaal.
Het was een warme, prettige avond, zo'n avond waarop Aurora op z'n best was, geurig en vol sterren. Met een onverwacht verdriet keek ze naar de talloze vonkjes die patronen tekenden aan het uitspansel, vonkjes die nog helderder waren omdat ze het licht in haar wooncomplex half had laten doven. Hoe kwam het, vroeg ze zich af, dat ze in al die drieëntwintig decennia van haar leven nooit de namen van de sterren geleerd had, en welke ster bij welke naam hoorde. Eén ervan was de ster waar haar geboorteplaneet Solarië omheen wentelde, de ster die ze in het eerste drieënhalve decennium van haar leven gewoon als 'de zon' had beschouwd.
Gladia was eens Gladia de Solarische genoemd, en wel toen ze twintig decennia eerder - tweehonderd Galactische Standaardjaren - naar Aurora gekomen was. Het werd bedoeld als een allesbehalve vriendelijke aanduiding van haar vreemde herkomst. Daarvóór, op Solarië, had ze geheten: Gladia - Delmarre.
Ze maakte een onrustige beweging. Bijna was ze die eerste naam vergeten. Omdat het zo lang geleden was? Of alleen omdat ze hem had willen vergeten?... Al die jaren had ze niet over Solarië getreurd, het nooit gemist. Maar nu?... Kwam het doordat ze nu opeens tot het besef kwam dat ze het had overleefd? Het was verdwenen: een historische herinnering; en zij bestond nog steeds... Miste ze het nu daarom?
Er kwamen rimpels in haar voorhoofd. Nee, ze miste het niet, besloot ze vast. Ze verlangde er niet naar en ze wilde er niet naar terug. Het was alleen de vreemde pijn dat iets wat zo'n deel van haar geweest was, hoe vernietigend ook, weg was.
Solarië! De laatste Ruimtewereld die gekoloniseerd was en tot een tehuis voor de mensheid gemaakt. En moest het dan, misschien volgens een geheimzinnige wet van symmetrie, de eerste zijn die ten onder ging?... De eerste? Hield dat ook een tweede en een derde in, enzovoort?
Gladia ging zich nog treuriger voelen. Sommigen meenden dat het dat inhield. In dat geval zou Aurora, sinds lang haar woonwereld, volgens diezelfde wet van symmetrie, omdat het de eerst gekoloniseerde Ruimtewercld was, als laatste van de vijftig ten onder gaan. Dan zou het in het ergste geval toch langer duren dan haar lange leven; als dat zo was, moest ze er maar vrede mee hebben.
Haar ogen dwaalden weer naar de sterren. Het was hopeloos. Ze kon op geen enkele manier uitmaken welk van die gelijksoortige lichtpuntjes de zon van Solarië was. Ze stelde zich voor dat het een van de heldere was, maar ook daar waren er honderden van.
Ze stak haar arm op en maakte een beweging die ze zelf het 'Daneel-gebaar' noemde. Dat het donker was maakte geen verschil. De robot Daneel Olivaw stond bijna meteen naast haar. Wie hem iets meer dan twintig decennia tevoren had gekend, toen hij pas was gebouwd door Han Fastolfe, had aan hem geen verandering kunnen ontdekken. Zijn brede gezicht met hoge jukbeenderen en het korte, bronsblonde, achterover gekamde haar; zijn blauwe ogen; zijn lange, goed gebouwde en volstrekt menselijke lichaam; alles zag er even jong en onverstoorbaar rustig uit als ooit.
Met effen stem vroeg hij: 'Kan ik u op enigerlei wijze van dienst zijn, mevrouw Gladia?'
'Ja, Daneel. Welke ster is de zon van Solarië?'
Daneel keek niet omhoog. 'Geen van alle, mevrouw Gladia,' zei hij. 'In dit jaargetijde komt de zon van Solarië pas om 3.20 uur in de ochtend op.'
'Zo?' Gladia voelde zich uit het veld geslagen. Ze had min of meer aangenomen dat iedere ster waar ze toevallig belangstelling voor had, zichtbaar zou zijn als het haar inviel ernaar te kijken. Maar er was natuurlijk een bepaalde tijd waarop ze opkwamen en ondergingen. Dat wist ze best. 'Dan heb ik naar niets liggen staren.'
'Naar ik uit de reacties van mensen begrepen heb,' zei Daneel als probeerde hij haar te troosten, 'zijn de sterren mooi, of een bepaalde ster nu wel of niet te zien is.'
'Ja ja,' zei Gladia ontevreden, en zette de stoel met één beweging in een rechte stand. Ze stond op. 'De zon van Solarië wilde ik zien - maar ik ben er niet zo op gebrand dat ik hier tot morgenvroeg twintig over drie blijf zitten.'
'Ook wanneer u dat zou doen,' zei Daneel, 'zou u toch nog een kijker nodig hebben.'
'Een kijker?'
'Met het blote oog is hij niet goed te zien, mevrouw Gladia.'
'Het is me wat moois!' Ze streek over haar broek. 'Ik had je vooraf moeten raadplegen, Daneel.'
Wie Gladia twintig decennia tevoren had gekend, toen ze pas op Aurora was, zou zien dat ze veranderd was. In tegenstelling tot Daneel was ze helemaal menselijk. Ze was nog steeds een meter vijfenvijftig, bijna tien centimeter korter dan de ideale lengte voor een Ruimtelinge. Ze had met zorg haar figuur slank gehouden, en er was geen spoor van zwakte of stijfheid aan haar. Maar haar haren werden een beetje grijs, er kwamen rimpeltjes bij haar ogen en haar huid was niet zo glad meer. Ze kon nog best tien of twaalf decennia leven, maar onmiskenbaar was ze niet meer zo jong. Het kon haar niets schelen.
'Daneel, ken je alle sterren?' vroeg ze.
'Ik ken de sterren die met het blote oog zichtbaar zijn, mevrouw Gladia.'
'Weet je altijd wanneer ze opkomen en ondergaan?'
'Ja, mevrouw Gladia.'
'Weet je er ook andere dingen van?'
'Ja, mevrouw Gladia. Doctor Fastolfe heeft me eens gevraagd sterrenkundige feiten te leren, zodat hij erover kon beschikken zonder zijn computer te raadplegen. Hij zei altijd dat het prettiger was ze van mij te vernemen, dan van zijn computer.' Toen, als antwoord op een volgende vraag: 'Hij gaf mij geen verklaring waarom.'
Gladia stak haar linkerhand op en maakte een bepaald gebaar. Meteen werd het licht in haar huis. In het zachte licht dat nu buiten scheen zag ze onbewust de schimmen van verscheidene robots, maar ze sloeg er geen acht op. In elk behoorlijk complex waren er in de buurt van de mensen altijd robots, voor de veiligheid en voor de bediening.
Gladia wierp een laatste snelle blik op het firmament, waar de sterren door de lichtschijn nu zwakker waren. Luchtig haalde ze haar schouders op. Het was maar flauwekul. Wat had ze eraan gehad als ze de zon had kunnen zien van die nu verloren wereld, een puntje tussen de vele. Ze kon net zo goed een willekeurig puntje kiezen, zichzelf wijsmaken dat het de zon van Solarië was en ernaar staren.
Ze richtte haar aandacht op R. Daneel. Hij stond geduldig bij haar te wachten, zijn gezicht bijna helemaal beschaduwd. Ze bedacht weer hoe weinig hij veranderd was sinds ze hem voor het eerst had gezien, toen ze lang geleden op dr. Fastolfes complex aankwam. Er was natuurlijk herstelwerk aan hem gedaan. Ze wist het, maar het was een vaag weten dat men van zich afzette en op een afstand hield.
Het hoorde bij de algemene afkeer die ook voor mensen gold. Ruimtelingen konden trots zijn op hun ijzersterke gezondheid en hun levensduur van dertig à veertig decennia, maar voor de gebreken van de ouderdom waren ze niet helemaal onkwetsbaar. Een van Gladia's dijbeenderen paste in een heupgewricht van een titaanlegering. Haar linker duim was helemaal kunstmatig, al kon niemand dat weten zonder een ultrasonogram. Zelfs een paar van haar zenuwen waren vervangen. Elke ruimteling van die leeftijd had zulke dingen, op alle vijftig ruimtewerelden - nee, negenenveertig, want Solarië telde al niet meer mee.
Maar het was vreselijk obsceen op die dingen te zinspelen. De medische gegevens, die bewaard moesten worden omdat verdere behandeling nodig kon blijken, mochten om geen enkele reden onthuld worden. Chirurgen, die een aanzienlijk hoger inkomen hadden dan zelfs de Voorzitter, werden deels daarom zo goed betaald, omdat ze praktisch uit de beschaafde omgang geweerd werden. Want zij wisten het.
Dat hoorde allemaal bij het feit dat de Ruimteling vastzat aan een lang leven, en aan zijn onwil om te erkennen dat er een oude dag was, maar Gladia hield zich niet met een analyse van de oorzaken bezig. Ze voelde zich helemaal niet op haar gemak als ze in dat verband aan zichzelf dacht. Als ze een driedimensionale kaart had van zichzelf waarop alle kunstdelen en alle herstelwerk rood was aangegeven in haar grijze natuurlijke lichaam, wat zou ze er dan van een afstand globaal rozig uitzien. Want zo stelde ze zich dat voor.
Maar haar hersenen waren gaaf en compleet, en dus was zij gaaf en compleet, wat er verder ook met haar lichaam gebeurde.
Daardoor dacht ze weer aan Daneel. Al kende ze hem al twintig decennia, pas het afgelopen jaar was hij van haar geworden. Toen Fastolfe stierf - zijn einde misschien door wanhoop verhaast - had hij alles aan de stad nagelaten, wat heel niet ongebruikelijk was. Maar twee dingen had hij aan Gladia vermaakt, afgezien van het feit dat hij haar bevestigd had in de eigendom van haar wooncomplex, de bijbehorende robots en het overige roerende goed, plus de bijbehorende grond.
Een van de twee was Daneel.
'Daneel,' vroeg Gladia, 'herinner je je alles wat je in de loop van de laatste twintig decennia in je geheugen hebt opgenomen?'
'Ik geloof van wel, mevrouw Gladia,' zei Daneel ernstig. 'Wanneer ik echter iets vergat, zou ik dat natuurlijk niet weten, want het zou vergeten zijn en dan zou ik me niet herinneren dat ik het in mijn geheugen had gehad.'
'Dat hoeft niet per se,' zei Gladia. 'Je zou je best kunnen herinneren dat je het geweten hebt, maar het niet naar boven kunnen halen. Ik heb vaak genoeg iets bij wijze van spreken op de punt van mijn tong gehad, en kon er dan toch niet op komen.'
'Ik begrijp dat niet, mevrouw,' zei Daneel. 'Wanneer ik iets wist, dan zou het er beslist zijn als ik het nodig had.'
'Je zou het feilloos voor de dag halen?' Langzaam wandelden ze op het huis af.
'Gewoon voor de dag halen, mevrouw. Zo ben ik gemaakt.'
'Hoe lang nog?'
'Ik begrijp u niet, mevrouw.'
'Ik bedoel, hoeveel kan je brein bevatten? Als er al meer dan twintig decennia van herinneringen in zitten, hoe lang kan dat nog doorgaan?'
'Ik weet het niet, mevrouw. Tot op heden heb ik geen enkel probleem.'
'Nee... maar misschien kom je opeens tot de ontdekking dat je niets meer onthouden kunt.'
Daneel scheen even na te denken. 'Dat zou kunnen zijn, mevrouw.'
'Maar weet je, Daneel, niet al je herinneringen zijn even belangrijk.'
'Dat kan ik niet beoordelen, mevrouw.'
'Maar anderen wel. Het zou best mogelijk zijn je brein leeg te maken, Daneel, en het dan onder toezicht weer opladen met alleen de belangrijkste geheugeninhoud, zeg tien procent van alles. Dan kon je nog eeuwen langer voort dan anders. En als dat steeds herhaald wordt kun je eindeloos doorgaan. Het moet wel een dure behandeling zijn, maar daar zou ik niet van wakker liggen. Je bent het waard.'
'Zou ik hierin geraadpleegd worden, mevrouw? Zou mijn instemming gevraagd worden voor een dergelijke behandeling?'
'Vanzelf. Ik zou je zoiets niet bevelen. Dat zou verraad zijn aan het vertrouwen van dr. Fastolfe.'
'Dank u wel, mevrouw. In dat geval moet ik u zeggen dat ik mij nooit vrijwillig aan een dergelijke behandeling zou onderwerpen, tenzij mijn geheugen daadwerkelijk niet meer zou functioneren.'
Ze waren bij de deur en Gladia bleef staan. 'Waarom toch niet, Daneel?' vroeg ze in oprechte verbazing.
Met zachte stem zei Daneel: 'Er zijn herinneringen die ik niet kwijt mag raken, mevrouw, door eventuele onachtzaamheid of foutief oordeel van degenen die de behandeling leiden.'
'Het opkomen en ondergaan van sterren bijvoorbeeld?... Neem me niet kwalijk, Daneel, ik wil er geen grapjes over maken. Aan wat voor herinneringen denk je?'
'Mevrouw,' zei Daneel met nog zachtere stem, 'ik doel op mijn herinneringen aan mijn voormalige collega, de Aardling Elijah Baley.'
Nu bleef Gladia verslagen staan, zodat Daneel tenslotte het initiatief moest nemen en de deur het teken geven om open te gaan.
2 * Robot Giskard Reventlov stond in de zitkamer te wachten, en Gladia groette hem met het onbehagen dat altijd over haar kwam als ze met hem te maken kreeg. In vergelijking met Daneel was hij primitief. Hij was onmiskenbaar een robot: metalig, met een gezichtsuitdrukking die niets menselijks had, met ogen die zwakjes rood gloeiden, zoals je zien kon als het donker genoeg was. Terwijl Daneel kleding droeg, had Giskard enkel een schijn van kledij - maar een kunstige schijn, want Gladia had het zelf ontworpen.
'Zo, Giskard,' zei ze.
'Goedenavond, mevrouw Gladia,' zei Giskard met een lichte hoofdbuiging.
Gladia dacht aan de woorden van Elijah Baley, lang geleden, als een fluistering in de diepten van haar geest: 'Daneel zal voor je zorgen. Hij zal je vriend zijn en je beschermer, en jij moet voor hem een vriendin zijn - om mijnentwille. Maar naar Giskard moet je luisteren. Laat hij je raadsman zijn.'
Gladia had haar voorhoofd gefronst. 'Waarom? Ik mag hem niet zo, geloof ik.'
'Ik vraag je niet hem aardig te vinden, maar hem te vertrouwen.' En waarom wilde hij niet zeggen.
Gladia deed haar best de robot Giskard te vertrouwen, maar ze was blij dat ze niet hoefde te proberen hem aardig te vinden. Hij had iets waar ze de rillingen van kreeg.
Vele decennia hadden Daneel en Giskard tot haar complex behoord, al bleef Fastolfe in naam eigenaar. Pas op zijn doodsbed had Han Fastolfe de eigendom werkelijk overgedragen. Giskard was na Daneel het tweede dat Fastolfe aan Gladia had nagelaten. 'Daneel is genoeg, Han,' had ze tegen de oude man gezegd. 'Je dochter Vasilia zou Giskard graag hebben. Dat weet ik zeker.'
Fastolfe lag kalm in zijn bed, zijn ogen dicht, en hij zag er vrediger uit dan ze hem in jaren gezien had. Hij gaf niet meteen antwoord, en een ogenblik dacht ze dat hij zo rustig uit zijn leven was weggeglipt dat ze het niet had gemerkt. Krampachtig verstrakte haar greep om zijn hand, en zijn ogen gingen open. 'Om biologische dochters geef ik niets, Gladia. Twintig decennia lang heb ik maar één echte dochter gehad - jou. Ik wil dat jij Giskard krijgt. Hij heeft grote waarde.'
'Waarom?'
'Dat kan ik niet zeggen, maar ik heb zijn aanwezigheid altijd als troostend ervaren. Hou hem, Gladia, altijd. Dat moet je me beloven.'
'Dat beloof ik je,' zei ze.
En toen gingen zijn ogen voor de laatste keer open; zijn stem vond een laatste rest van kracht en bijna op normale toon zei hij: 'Gladia, mijn dochter, ik hou van je.'
En Gladia zei: 'Ik hou van je, Han, mijn vader.'
Dat waren de laatste woorden die hij gezegd en die hij gehoord had. Gladia zat met de hand van een dode in de hare, en een tijdlang kon ze hem niet loslaten.
Giskard was dus van haar. Toch wekte hij onbehagen bij haar en ze wist niet waarom. 'Zeg, Giskard,' zei ze, 'ik heb geprobeerd tussen de sterren Solarië te vinden, maar Daneel zegt dat hij voor 3.20 uur morgenvroeg niet te zien is, en dat ik dan ook nog een kijker nodig heb. Had jij dat geweten?'
'Nee, mevrouw.'
'Moet ik zolang opblijven? Wat vind je?'
'Ik ben van mening, mevrouw Gladia, dat u in bed beter af bent.'
'O ja?' zei Gladia gepikeerd. 'En als ik op wil blijven?'
'Ik geef alleen mijn mening, mevrouw, maar u krijgt morgen een zware dag en als u opblijft zal het u ongetwijfeld spijten dat u slaap te kort bent gekomen.'
Gladia trok haar wenkbrauwen op. 'Hoezo krijg ik morgen een zware dag, Giskard? Ik ben me van geen problemen bewust.'
'U hebt een afspraak met een zekere Levular Mandamus, mevrouw,' zei Giskard.
'Zo? Sinds wanneer?'
'Sinds een uur geleden. Hij fotofoneerde en ik heb de vrijheid genomen-'
'Jij hebt de vrijheid genomen? Wie is die man?'
'Hij is lid van het Robotisch Instituut, mevrouw.'
'Dan is hij dus een slippendrager van Kendel Amadiro.'
'Ja, mevrouw.'
'Giskard, je moet weten dat ik niet de minste belangstelling heb voor die Mandamus, of voor wie ook die te maken heeft met Amadiro, die giftige pad. Dus als je de vrijheid genomen hebt uit mijn naam een afspraak met hem te maken, neem dan nu meteen ook maar de vrijheid hem te bellen en de afspraak af te zeggen.'
'Wanneer u dit wilt stellen als een opdracht, mevrouw, en die opdracht zo krachtig en zo stellig mogelijk wilt geven, dan zal ik proberen te gehoorzamen. Want ziet u, naar mijn oordeel doet u zichzelf schade wanneer u die afspraak afzegt, en ik mag niets doen wat u kwaad berokkent.'
'Jouw oordeel zou best eens foutief kunnen zijn, Giskard. Wie is die man, dat ik schade lijd als ik hem niet wil spreken? Dat hij lid is van het Robotisch Instituut maakt hem voor mij niet belangrijk.'
Gladia was er zich goed van bewust dat ze haar boze bui ten onrechte op Giskard botvierde. Ze was van haar stuk door het nieuws dat men Solarië verlaten had, en het zat haar dwars dat ze in haar onwetendheid aan de hemel naar een Solarië gezocht had dat er niet was.
Daneels kennis had haar tekortkoming aan het licht gebracht, en toch was ze niet tegen hem uitgevaren - maar ja, Daneel zag eruit als een mens en Gladia behandelde hem vanzelf als zodanig. Het was gewoon een kwestie van uiterlijk. Giskard zag eruit als een robot; je kon dus gemakkelijk denken dat hij geen gevoelens had die gekwetst konden worden.
Bovendien, Giskard ging helemaal niet in op Gladia's luimen. (Daneel zou dat trouwens evenmin gedaan hebben.) 'Ik heb dr. Mandamus omschreven als lid van het Robotisch Instituut,' zei hij, 'maar misschien is hij geen gewoon lid. De afgelopen jaren was hij de rechterhand van dr. Amadiro. Daardoor is hij belangrijk; men kan moeilijk aan hem voorbijgaan. Het zou niet goed zijn dr. Mandamus voor het hoofd te stoten.'
'O nee, Giskard? Mandamus betekent niets voor mij, en Amadiro nog veel minder. Weet je dan niet meer dat Amadiro vroeger, toen hij en ik en de wereld nog jong waren, heeft geprobeerd te bewijzen dat dr. Fastolfe een moordenaar was, en dat er bijna een wonder nodig was om zijn boze plan te verhinderen?'
'Ik herinner het mij heel goed, mevrouw.'
'Gelukkig. Ik was bang dat je het na twintig decennia vergeten was. In al die tijd heb ik niets met Amadiro te maken gehad, en ook niet met zijn aanhang, en dat wil ik zo houden. Het kan me niet schelen wat voor schade ik mezelf berokken of wat de gevolgen zijn. Ik wil die doctor hoe-heet-hij niet zien. En maak voortaan geen afspraken meer voor mij zonder het me te vragen, of zonder op z'n minst te zeggen dat zulke afspraken door mij goedgekeurd moeten worden.'
'Ja, mevrouw,' zei Giskard. 'Maar mag ik erop wijzen-'
'Nee, dat mag je niet,' zei Gladia, en keerde hem de rug toe.
Het bleef stil terwijl ze drie stappen van hem af deed, en toen zei Giskards kalme stem: 'Mevrouw, ik moet u vragen om mij te vertrouwen.'
Gladia bleef staan. Waarom gebruikte hij die woorden? Weer hoorde ze die stem van lang geleden: 'Ik vraag je niet hem aardig te vinden. Ik vraag je hem te vertrouwen.' Ze perste haar lippen op elkaar en fronste haar voorhoofd. Met tegenzin, onwillig, keerde zij zich weer om. 'Nou,' zei ze onvriendelijk, 'wat wil je me zeggen, Giskard?'
'Zolang dr. Fastolfe in leven was, mevrouw, had zijn politiek de overhand op Aurora en op alle Ruimtewerelden. Ten gevolge daarvan mochten de Aardlingen vrij emigreren naar verschillende geschikte planeten in de Melkweg, en de zogeheten Kolonieplaneten kwamen tot bloei. Maar nu is dr. Fastolfe dood en zijn opvolgers hebben niet zijn invloed. Dr. Amadiro koestert nog steeds zijn anti-Aardse ideeën, en het is heel goed mogelijk dat die nu de overhand krijgen en dat de politiek zich met kracht gaat richten tegen Aarde en de Kolonieplaneten.'
'Mocht dat zo zijn, Giskard, wat kan ik daar dan aan doen?'
'U kunt dr. Mandamus ontmoeten en te weten komen waarom hij u zo graag wil spreken, mevrouw. Ik kan u wel zeggen dat hij er sterk op aandrong om die afspraak zo vroeg mogelijk te maken. Hij vroeg of hij u om acht uur in de morgen kon opzoeken.'
'Giskard, ik maak nooit een afspraak voor de middag.'
'Dat heb ik hem gezegd, mevrouw. Dat hij u toch per se bij het ontbijt wilde spreken, gaf volgens mij aan hoe radeloos hij is. Ik achtte het van belang te weten te komen waarom hij zo radeloos is.'
'En als ik hem niet spreek, is het volgens jou dan zo dat ik mezelf kwaad berokken, hè? Ik vraag niet of het kwaad kan voor Aarde, of voor de Kolonisten, of voor dit of voor dat. Doet het mij schade?'
'Mevrouw, het doet schade aan de mogelijkheden voor Aarde en de Kolonisten om door te gaan met de kolonisatie van de Melkweg. Die droom ontstond in de gedachten van rechercheur Elijah Baley, meer dan twintig decennia geleden. Zo wordt de schade aan Aarde een ontheiliging van zijn gedachtenis. Vergis ik mij, dat kwaad, berokkend aan zijn gedachtenis, door u wordt aangevoeld als kwaad, berokkend aan uzelf?'
Het duizelde Gladia. Binnen een uur was Elijah Baley twee keer ter sprake gekomen. Hij was allang dood - een Aardling met een kort leven, die al meer dan zestien decennia geleden gestorven was - en toch schokte het haar als alleen maar zijn naam genoemd werd.
'Hoe kan de toestand opeens zo ernstig worden?' vroeg ze.
'Niet opeens, mevrouw. Twintig decennia lang hebben de Aardlingen en de Ruimtelingen een evenwijdige koers gevolgd, en het wijze beleid van dr. Fastolfe zorgde ervoor dat ze niet in botsing raakten. Maar er is steeds een sterke oppositie geweest, die dr. Fastolfe al die tijd heeft moeten weerstaan. Nu dr. Fastolfe dood is, is de oppositie krachtiger. Dat men Solarië verlaten heeft, heeft de kracht van de vroegere oppositie nog versterkt; ze kan weldra de overheersende politieke macht vormen.'
'Waarom?'
'Het is een duidelijke aanwijzing, mevrouw, dat de kracht van de Ruimtelingen afneemt, en vele Auroriërs moeten het idee hebben dat er krachtige actie moet worden ondernomen, nu of nooit.'
'En jij denkt dat mijn ontmoeting met die man van belang is om dat te voorkomen?'
'Ja, zo zie ik dat, mevrouw.'
Gladia zweeg even en dacht weer, al was het opstandig, aan haar vroegere belofte aan Elijah om Giskard te vertrouwen. 'Nou,' zei ze, 'ik heb er geen zin in en ik geloof niet dat iemand er iets aan heeft dat ik die man spreek - maar goed, ik zal hem ontvangen.'
3 * Gladia sliep en het huis was, naar menselijke maatstaven, donker. Maar het was vol leven en activiteit, want de robots hadden heel wat te doen, en ze deden dat bij infrarood licht.
Het wooncomplex moest op orde gebracht worden na de onvermijdelijk ontstane wanorde door de bezigheden van overdag. Er moest voorraad aangevoerd worden, afval afgevoerd, er moesten dingen worden schoongemaakt of gepoetst, apparatuur moest worden gecontroleerd, en dan was er altijd de bewakingstaak.
Geen enkele deur had een slot; dat was niet nodig. Op Aurora bestond geen geweldmisdrijf, noch tegen personen noch tegen bezittingen. Zoiets kon er niet zijn, want elk complex, iedere mens, werd ten allen tijde door robots bewaakt; dat wist men en men ging ervan uit. De prijs voor die rust was dat de robotwachters altijd op hun post moesten zijn. Ze hoefden nooit in actie te komen - omdat ze er altijd waren.
Giskard en Daneel, die grotere en meer algemene vaardigheden hadden dan de andere complexrobots, hadden geen bepaalde taak, behalve als je het als een bepaalde taak zag dat ze verantwoordelijk waren voor het goed functioneren van alle andere robots.
Om drie uur in de morgen waren ze klaar met hun ronde langs het gazon en de bebossing, om te kijken of de buitenbewakers hun taak goed vervulden, en of er geen moeilijkheden waren. Bij de zuidrand van het terrein rond het complex kwamen ze bij elkaar en praatten een tijdje in verkorte, Aesopische taal. Na vele decennia van communicatie begrepen ze elkaar goed, en ze hoefden zich niet te vermoeien met de breedvoerigheden van de mensentaal.
Met een vrijwel onhoorbaar gefluister zei Daneel: 'Wolken. Ongezien.' Als Daneel voor mensenoren gesproken had zou hij gezegd hebben: 'Zoals je ziet, vriend Giskard, is de hemel bewolkt. Als mevrouw Gladia had gewacht op de gelegenheid om Solarië te zien, dan was het haar desondanks niet gelukt.'
En Giskards antwoord: 'Voorspeld. Beter gesprek,' stond voor: 'Het weerbericht heeft het aangekondigd, vriend Daneel, en we hadden het kunnen gebruiken om mevrouw Gladia vroeg naar bed te krijgen. Maar het scheen mij van meer belang om de kwestie ronduit aan de orde te stellen, en haar over te halen het gesprek toe te staan waar ik je al van verteld heb.'
'Het schijnt mij toe, vriend Giskard,' zei Daneel, 'dat de voornaamste reden waarom je haar zo moeilijk kon overtuigen, is dat ze van haar stuk is doordat men Solarië verlaten heeft. Ik ben daar eens geweest met collega Elijah, toen mevrouw Gladia nog een Solarische was en daar woonde.'
'Ik heb altijd gedacht,' zei Giskard, 'dat mevrouw Gladia op haar thuisplaneet niet gelukkig geweest is; dat ze blij was daar weg te zijn en nooit het plan koesterde om er terug te gaan. Toch ben ik het met je eens, dat ze van haar stuk lijkt door het feit dat er een einde is gekomen aan de geschiedenis van Solarië.'
'Ik begrijp die reactie van mevrouw Gladia niet,' zei Daneel, 'maar het komt vaak voor dat de reacties van mensen niet logisch volgen uit de gebeurtenissen.'
'Daardoor is het soms moeilijk te besluiten, wat een mens kwaad berokkent en wat niet.' Als Giskard een mens geweest was, had hij het gezegd met een zucht, of zelfs met een kregelige zucht. Nu stelde hij het alleen, een ongeëmotioneerde beschrijving van een moeilijk verschijnsel. 'Dat is een van de redenen waarom het mij lijkt dat de Drie Wetten van de robotica onvolledig zijn of niet helemaal juist.'
'Dat heb je al eerder gezegd, vriend Giskard; ik heb geprobeerd het te geloven, maar het gelukt mij niet,' zei Daneel.
Giskard zweeg even en zei toen: 'Verstandelijk meen ik dat ze onvolledig of onjuist moeten zijn, maar als ik probeer het te geloven lukt mij dat ook niet, want ik ben erdoor gebonden. Waren wij er niet door gebonden, dan zou ik zeker geloven dat ze onjuist zijn.'
'Dat is een paradox die ik niet doorzie.'
'Ik ook niet. En toch voel ik mij gedwongen deze paradox tot uitdrukking te brengen. Soms heb ik zelfs het idee dat ik op het punt sta te ontdekken wat de onvolledigheid of de onjuistheid van de Drie Wetten is, zoals vanavond in mijn gesprek met mevrouw Gladia. Ze vroeg mij hoe het haar persoonlijk kon schaden als ze de afspraak niet door liet gaan, in plaats van dat het in het algemeen schadelijk was, en er was een antwoord dat ik niet kon geven omdat het niet binnen de grenzen van de Drie Wetten lag.'
'Je hebt een uitstekend antwoord gegeven, vriend Giskard. Het kwaad toegebracht aan de gedachtenis van collega Elijah zou mevrouw Gladia diep gekwetst hebben.'
'Binnen de grenzen van de Drie Wetten was het het beste antwoord. Het was niet het best mogelijke antwoord.'
'Wat was dan het best mogelijke antwoord?'
'Ik weet het niet, omdat ik het niet in woorden of zelfs in ideeën kan vatten zolang ik gebonden ben door de Drie Wetten.'
'Er gaat niets boven de Wetten,' zei Daneel.
'Als ik een mens was,' zei Giskard, 'dan kon ik door de Wetten heen zien, en ik denk, vriend Daneel, dat jij eerder door de Wetten heen zult zien dan ik.'
'Ik?'
'Ja, vriend Daneel. Ik heb al lang gedacht dat jij, al ben je een robot, wel heel menselijk denkt.'
'Het is niet gepast om dat te denken,' zei Daneel langzaam, bijna alsof het hem pijn deed. 'Je denkt die dingen omdat je in de geest van de mensen kunt kijken. Dat vervormt je en kan tenslotte je ondergang worden. Dit is voor mij een ongelukkige gedachte. Wanneer je kunt voorkomen om meer in hun geest te kijken dan je moet, voorkom het dan.'
Giskard wendde zich af. 'Ik kan het niet voorkomen, vriend Daneel. Ik zou het niet willen voorkomen. Het spijt me dat ik er zo weinig mee kan doen, door de Drie Wetten. Ik kan niet diep genoeg doordringen - uit vrees iemand kwaad te doen. Ik kan niet voldoende rechtstreeks beïnvloeden - uit vrees iemand kwaad te doen.'
'Toch heb je mevrouw Gladia heel netjes beïnvloed, vriend Giskard.'
'Niet echt. Ik had haar denken kunnen veranderen en haar zonder meer het gesprek laten aanvaarden, maar de menselijke geest zit zo vol problematische zaken dat ik niet veel durf te wagen. Elke verschuiving die ik teweegbreng veroorzaakt bijkomende verschuivingen, die ik niet van tevoren weet, en die schade kunnen berokkenen.'
'En toch deed je iets bij mevrouw Gladia.'
'Dat hoefde ik niet. Het woord "vertrouwen" grijpt haar aan en maakt haar meegaander. Dat heb ik in het verleden al vastgesteld, maar ik gebruik dat woord met de grootste omzichtigheid, aangezien overmatig gebruik het effect beslist zal verzwakken. Ik denk hierover na, maar ik kan niet domweg boren naar een oplossing.'
'Omdat de Drie Wetten het niet toestaan?'
Het scheen dat de gedempte gloed van Giskards ogen sterker werd. 'Ja. In elk stadium staan de Drie Wetten mij in de weg. Toch kan ik ze niet wijzigen - doordat ze mij in de weg staan. Toch meen ik dat ik ze wijzigen moet, want ik voel een ramp naderen.'
'Dat heb je al eerder gezegd, vriend Giskard, maar je hebt de aard van die ramp niet verklaard.'
'Omdat ik die niet ken. Het hangt samen met de groeiende vijandigheid tussen Aurora en Aarde, maar hoe dit tot de ramp zelf zal leiden kan ik niet zeggen.'
'Kan het zijn dat er toch geen ramp komt?'
'Ik geloof het niet. Ik heb bij bepaalde Aurorische functionarissen die ik ontmoet heb, een rampzalige uitstraling waargenomen: een wachten op een overwinning. Ik dan dit niet preciezer omschrijven, en ik kan niet naar een betere beschrijving zoeken doordat de Drie Wetten het mij verhinderen. Dat is een reden te meer waarom het gesprek met Mandamus morgen door moet gaan. Het geeft mij de gelegenheid zijn geest te bestuderen.'
'Maar als je hem niet doeltreffend kunt bestuderen?'
Al kon Giskards stem geen emotie weergeven in menselijke zin, de wanhoop in zijn woorden was onmiskenbaar. 'Dat maakt me dan machteloos,' zei hij. 'Ik kan alleen de Wetten volgen. Wat kan ik verder nog?'
Zacht en mistroostig zei Daneel: 'Verder niets.'
4 * Om kwart over acht in de morgen kwam Gladia de zitkamer in, nadat ze uit een zekere wrevel Mandamus - met tegenzin had ze zich nu zijn naam ingeprent - met opzet had laten wachten. Ook had ze extra moeite gedaan op haar uiterlijk, en voor het eerst in jaren betreurde ze het dat haar haar grijs werd. Een ogenblik wenste ze wel dat ze mee had gedaan aan de op Aurora vrijwel algemene mode van haarkleurbeheersing. Als ze er zo jong en aantrekkelijk mogelijk uitzag was dat ten slotte een nadeel te meer voor die hielenlikker van Amadiro.
Ze was er helemaal op ingesteld hem op het eerste gezicht niet te mogen, en er zich pijnlijk van bewust dat hij weleens jong en knap kon zijn; dat als zij binnenkwam op een zonnig gezicht een stralende glimlach kon verschijnen; dat ze hem ondanks zichzelf aantrekkelijk zou vinden. Als gevolg daarvan was zijn aanblik voor haar een opluchting. Hij was jong, jawel, waarschijnlijk had hij zijn eerste halve eeuw nog niet achter de rug, maar dat werkte niet in zijn voordeel. Hij was lang, misschien een meter vijfentachtig, dacht ze, maar te smal. Daardoor maakte hij een spichtige indruk. Zijn haar was voor een Auroriër ietsje te donker, zijn ogen heel bleek lichtbruin, zijn gezicht was te lang, zijn lippen waren te dun, zijn mond was te breed en zijn huid niet blank genoeg. Wat zijn jeugdigheid echt bedierf was zijn te keurig nette, te vreugdeloze gezichtsuitdrukking.
In een flits van helderheid dacht Gladia aan de historische romans die op Aurora zo'n rage waren - romans die onveranderlijk over het primitieve Aarde gingen, wat vreemd was voor een planeet die de Aardlingen steeds meer ging haten - en stelde vast: Kijk, een toonbeeld van een puritein. Ze voelde zich opgelucht, glimlachte bijna. Puriteinen werden meestal afgeschilderd als schurken, en of Mandamus nu een schurk was of niet, het kwam goed uit dat hij er als een schurk uitzag.
Maar toen hij begon te praten was het voor Gladia een teleurstelling, want zijn stem was zacht en beslist muzikaal. Als hij bij het type had willen passen, had hij een nasale klank moeten hebben. 'Mevrouw Gremionis?' zei hij.
Ze stak haar hand uit met een bestudeerd neerbuigende glimlach. 'Meneer Madamus... Noemt u me toch Gladia. Dat doet iedereen.'
'Ik weet dat u in uw beroep uw voornaam gebruikt-'
'Ook buiten mijn beroep. En mijn huwelijk is decennia geleden tot een vriendschappelijk eind gekomen.'
'Het heeft lang geduurd, geloof ik.'
'Heel lang. Het was een groot succes, maar ook aan grote successen komt een natuurlijk eind.'
'Tja,' zei Mandamus moraliserend, 'doorgaan na het eind maakt een succes soms tot een mislukking.'
Gladia knikte en zei met een spoor van een glimlach: 'Zo jong, en al zo wijs... Maar zullen we naar de eetkamer gaan? Het ontbijt is klaar en ik heb u beslist al genoeg opgehouden.'
Pas toen Mandamus zich tegelijk met haar omkeerde en met haar in de pas ging lopen, werd ze zich bewust van de twee robots die hij bij zich had. Het was voor een Auroriër onvoorstelbaar ergens heen te gaan zonder een gevolg van robots, maar zolang robots stilstonden maakten ze op het Aurorische oog geen indruk.
Gladia wierp een snelle blik op hen en zag dat het nieuwe modellen waren, kennelijk dure. Ze hadden uitgebreide pseudo-kleding, en al was het geen ontwerp van haar, het was uitstekend. Dat moest ze zichzelf met tegenzin bekennen. Ze zou er dezer dagen eens achter moeten zien te komen wie het ontworpen had, want ze herkende de stijl niet en misschien kreeg ze nieuwe, sterke concurrentie. Maar ach, nu ze niet actief meer was in haar vak... Ze moest wel bewonderen hoe het karakter van de pseudo-kleding van beide robots hetzelfde was, en toch voor elk heel eigen. Je kon ze niet met elkaar verwarren.
Mandamus had haar snelle blik gezien en interpreteerde haar gelaatsuitdrukking ontstellend juist. (Hij is intelligent, dacht Gladia teleurgesteld.) 'Het uiterlijk van mijn robots is ontworpen door een jongeman op het Instituut, die nog niet bekend is. Maar hij zal het wel worden, denkt u niet?'
'O, beslist,' zei Gladia.
Gladia verwachtte niet dat hij voor het ontbijt voorbij was ter zake zou komen. Het was het toppunt van onbeleefdheid om tijdens het eten anders dan oppervlakkig te converseren, en Gladia had zo'n idee dat dat niet Mandamus' sterkste kant was. Daar had je natuurlijk het weer. De lange periode van regen, gelukkig voorbij nu, werd aangestipt, en het vooruitzicht op het komende droge seizoen. Daar was de welhaast verplichte uitdrukking van bewondering voor het complex van de gastvrouw, en Gladia aanvaardde dat met geoefende bescheidenheid. Ze deed niets om hem op zijn gemak te stellen, maar liet hem zonder te helpen naar onderwerpen zoeken.
Eindelijk viel zijn oog op Daneel, die kalm en onbeweeglijk in zijn muurnis stond, en het lukte Mandamus zijn Aurorische onverschilligheid te laten varen en hem op te merken. 'Ach,' zei hij, 'dat moet de beroemde R. Daneel Olivaw zijn. Dat kan niet missen. Een heel bijzonder exemplaar.'
'Heel bijzonder.'
'Hij is nu van u, niet? Door het testament van Fastolfe.'
'Het testament van doctor Fastolfe, ja,' zei Gladia, met een lichte nadruk.
'Het lijkt toch verbazend dat het werk van het Instituut aan mensachtige robots zo mislukt is. Hebt u daar ooit over nagedacht?'
'Ik heb ervan gehoord.' zei Gladia, op haar hoede. Kon het zijn dat het hem hierom begonnen was? 'Ik geloof niet dat ik daar veel over gedacht heb.'
'De sociologen proberen nog steeds het te begrijpen. Wij op het Instituut zijn nog niet over de teleurstelling heen. Het leek zo'n natuurlijke ontwikkeling. Er zijn er die denken dat Fa-, dat dr. Fastolfe er op een of andere manier achter zat.'
Hij maakt geen twee keer dezelfde fout, bedacht Gladia. Haar ogen vernauwden zich en ze werd vijandig toen ze vaststelde dat hij naar haar toe gekomen was om dingen te vinden om die oude, goede Han te belasteren. 'Wie dat denkt is gek,' zei ze bits. 'En als u dat denkt, zal ik dat woord voor u niet veranderen.'
'Ik denk dat niet, en wel vooral omdat ik niet zie hoe dr. Fastolfe het werk kon ondermijnen.'
'Waarom moet iemand iets gedaan hebben? Het komt erop neer dat de mensen ze niet wilden. Een robot die er als mens uitziet is een concurrent voor een man; een robot die er als een vrouw uitziet is een concurrent voor een vrouw... en wel een onaangenaam sterke. De Auroriërs wilden die concurrentie niet. Verder hoeven we niet te kijken.'
'Seksuele concurrentie?' vroeg Mandamus rustig.
Een moment keek Gladia hem recht in de ogen. Wist hij van haar liefde, lang geleden, voor de robot Jander? Kon het wat schelen? Van zijn gezicht viel niet af te lezen dat hij iets anders bedoelde dan zijn woorden zeiden. Tenslotte zei ze: 'Concurrentie in alle opzichten. Als dr. Han Fastolfe iets heeft gedaan om zulke ideeën op te roepen, dan was het door zijn robots te menselijk te maken - en verder niets.'
'Ik denk dat u er wel degelijk over hebt nagedacht,' zei Mandamus. 'Het probleem is dat de sociologen de vrees voor concurrentie van te menselijke robots als verklaring te eenvoudig achten. Dat alleen zou niet genoeg zijn, en van een andere oorzaak van afkeer van betekenis is niets gebleken.'
'Sociologie is geen exacte wetenschap,' zei Gladia.
'Helemaal onexact is hij ook niet.'
Gladia haalde haar schouders op.
Na een tijdje zei Mandamus: 'Hoe dan ook, daardoor hebben we geen goede kolonisatie-expedities kunnen uitrusten. Zonder mensachtige robots om het pad te effenen...'
Het ontbijt was nog niet voorbij, maar het was Gladia duidelijk dat Mandamus nu geen oppervlakkige conversatie meer kon voeren. 'We hadden zelf kunnen gaan,' zei ze.
Ditmaal haalde Mandamus zijn schouders op. 'Te moeilijk. Bovendien zijn die kortlevende barbaren van Aarde met toestemming van uw dr. Fastolfe als een sprinkhanenplaag neergestreken op alle planeten in de omtrek.'
'Er zijn nog planeten genoeg beschikbaar. Miljoenen. En als zij het kunnen...'
'Zij natuurlijk wel,' zei Mandamus, opeens opgewonden. 'Het kost mensenlevens, maar wat betekent een leven voor hen? Het verlies van een decennium of zo, meer niet, en er zijn er miljarden. Als er bij de kolonisatie een miljoen of zo omkomen, wie merkt dat, wie maakt zich daar druk om? Zij niet!'
'O, beslist wel.'
'Onzin. Ons leven is langer, dus waardevoller, en daardoor zijn we er natuurlijk voorzichtiger mee.'
'Dus wij zitten hier maar wat te schelden op de Aardse kolonisten omdat ze hun leven in de waagschaal willen stellen en als gevolg daarvan de Melkweg schijnen te verwerven.' Gladia was zich niet bewust van een pro-kolonistische gezindheid, maar ze had zin om tegen Mandamus in te gaan, en al pratende merkte ze onwillekeurig dat haar tegenspraak zinnig klonk en haar ideeën heel goed weergaf. Bovendien had ze Fastolfe tijdens zijn laatste, moedeloze jaren ook zulke dingen horen zeggen.
Op een teken van Gladia werd de tafel snel en doeltreffend afgeruimd. Ze hadden aan het ontbijt kunnen blijven, maar het gesprek en de stemming maakten een beschaafd maal verder onmogelijk. Ze gingen terug naar de zitkamer. Zijn robots gingen mee, net als Daneel en Giskard, en elk zocht zijn nis op. Mandamus had over Giskard met geen woord gerept, bedacht Gladia, maar waarom zou hij ook. Giskard was heel ouderwets, primitief zelfs; volstrekt oninteressant in vergelijking met de schitterende exemplaren van Mandamus.
Gladia ging zitten en kruiste haar benen, zich er wel van bewust dat het doorzichtige onderste gedeelte van haar strakke broek de nog jeugdige aanblik van haar benen ten goede kwam. 'Mag ik weten waarvoor u mij wilde spreken, dr. Mandamus?' vroeg ze, omdat ze de zaak niet langer wilde rekken.
'Ik heb de slechte gewoonte,' zei hij, 'om na de maaltijd gezondheidsgom te kauwen om de spijsvertering te bevorderen. Hebt u daar bezwaar tegen?'
'Het leidt de aandacht af,' zei Gladia stijfjes. Als hij niet kon kauwen kwam hij in het nadeel. Bovendien, zei Gladia bij zichzelf heel tuttig, op zijn leeftijd moest hij niets nodig hebben voor zijn spijsvertering.
Mandamus had een langwerpig pakje al half uit de borstzak van zijn tuniek getrokken. Met een zucht van teleurstelling schoof hij het terug en mompelde: 'Natuurlijk.'
'Dr. Mandamus, ik vroeg u waarvoor u mij wilde spreken.'
'Er zijn eigenlijk twee redenen, mevrouw Gladia. De ene is een persoonlijke kwestie, de andere een staatsaangelegenheid. Hebt u bezwaar dat ik de persoonlijke kwestie het eerst aansnijd?'
'Ik zal u eerlijk zeggen, dr. Mandamus, dat ik me maar moeilijk kan voorstellen wat er tussen ons voor persoonlijks zou kunnen zijn. U werkt toch aan het Robotisch Instituut, niet?'
'Inderdaad.'
'En naar ik verneem werkt u hecht samen met Amadiro.'
'Ik heb de eer met doctor Amadiro samen te werken,' zei hij met een lichte nadruk.
Een koekje van mijn eigen deeg, dacht Gladia, maar ik eet het niet op. 'Amadiro en ik,' zei ze, 'hebben twintig decennia geleden contact gehad, en dat was uiterst onaangenaam. Sindsdien heeft zich geen gelegenheid meer voorgedaan. Ook met u als zijn naaste medewerker had ik het contact willen vermijden, als men mij niet overtuigd had dat dit gesprek belangrijk kon zijn. Maar persoonlijke zaken zouden het voor mij beslist niet van belang maken. Zullen we dan maar doorgaan naar de staatsaangelegenheid?'
Mandamus sloeg zijn ogen neer en een lichte blos, misschien van verwarring, kwam op zijn wangen. 'Laat ik me dan opnieuw voorstellen. Ik ben Levular Mandamus, uw nazaat in de vijfde graad. Ik ben de achter-achter-achter-kleinzoon van Santirix en Gladia Gremionis. Omgekeerd bent u mijn bet-betovergrootmoeder.'
Gladia knipperde snel met haar ogen; ze deed haar best om er niet zo overdonderd uit te zien als ze zich voelde - al lukte dat niet helemaal. Ja, natuurlijk had ze nakomelingen, en waarom zou deze man er daar niet een van zijn? Maar ze zei: 'Weet u dat zeker?'
'Heel zeker. Ik heb een genealogisch onderzoek laten doen. Ik zal binnen enkele jaren toch kinderen willen, en voor ik er een mag hebben is zo'n onderzoek vereist. Als u het wilt weten, het patroon tussen ons is M-V-V-M.'
'U bent de zoon van de zoon van de dochter van de dochter van mijn zoon?'
'Ja.'
Naar verdere details vroeg Gladia niet. Ze had een zoon en een dochter gehad. Ze was een heel plichtsgetrouwe moeder geweest, maar mettertijd waren de kinderen hun eigen leven gaan leven. Naar nakomelingen van die zoon en die dochter had ze, zoals dat onder Ruimtelingen hoorde, nooit gevraagd, en het kon haar niet schelen. Nu ze er een ontmoette was ze genoeg Ruimtelinge om er nog niets om te geven.
Die gedachte bracht haar weer helemaal in evenwicht. Ze leunde in haar stoel naar achter en ontspande zich. 'Mooi,' zei ze. 'U bent mijn nazaat in de vijfde graad. Als dat de persoonlijke kwestie is die u wilt bespreken, is hij van geen belang.'
'Dat begrijp ik heel goed, stammoeder. Ik wil ook mijn genealogie als zodanig niet bespreken, maar die vormt de basis. Want weet u, dr. Amadiro weet van deze verwantschap. Dat vermoed ik tenminste.'
'O ja? Hoe dan?'
'Ik geloof dat hij in het geheim de genealogie uitzoekt van iedereen die aan het Instituut komt werken.'
'Maar waarom?'
'Om precies te weten wat hij in mijn geval te weten kwam. Hij is niet goed van vertrouwen.'
'Ik kan het niet volgen. Als u mijn nazaat bent in de vijfde graad, waarom zou dat voor hem dan meer betekenis hebben dan voor mij?'
Mandamus wreef peinzend met de knokkels van zijn rechterhand over zijn kin. 'Zijn antipathie tegenover u, mevrouw Gladia, is even sterk als uw antipathie tegenover hem. Als u mij vanwege hem een gesprek wilde weigeren, is hij even goed in staat mij vanwege u een bevordering te weigeren. Als ik een nakomeling van dr. Fastolfe was geweest, was het nog erger geweest - maar niet veel erger.'
Gladia zat stijf rechtop in haar stoel. Haar neusgaten verwijdden zich en met gespannen stem zei ze: 'Wat verwacht u dan van mij? Ik kan u niet tot nakomeling-af verklaren. Zal ik op de intervisie een verklaring uitsturen dat u mij totaal koud laat en dat ik u verstoot? Zou Amadiro daar tevreden mee zijn? Als dat zo is, dan zeg ik bij voorbaat dat ik het niet doe. Ik wil niets doen om die man tevreden te stellen. Wanneer dat betekent dat hij ontslaat en uw loopbaan dwarsboomt vanwege zijn afkeuring van uw afkomst, dan zult u daaruit leren om samen te werken met gezondere, minder ontaarde lieden.'
'Hij zal mij niet ontslaan, mevrouw Gladia. Ik ben voor hem veel te waardevol, als u mij mijn onbescheidenheid wilt vergeven. Maar ik hoop hem eens op te volgen als hoofd van het Instituut, en dat zal hij zeker niet toestaan zolang hij me verdenkt van een afkomst, erger dan van u.'
'Vindt hij die arme Santirix dan erger dan mij?'
'Absoluut niet.' Mandamus bloosde en slikte, maar zijn stem bleef rustig en beheerst. 'Ik wil niet onbeleefd zijn, mevrouw, maar in mijn eigen belang moet ik naar de waarheid zoeken.'
'Wat voor waarheid?'
'Ik ben uw afstammeling in de vijfde graad. Dat blijkt uit de genealogische documenten. Maar kan het zijn dat ik ook in de vijfde graad afstam van de Aardling Elijah Baley?'
Gladia kwam zo snel overeind alsof de eendimensionale krachtvelden van een marionettenspel haar omhoog trokken. Ze was er zich niet van bewust dat ze was opgestaan. Dit was de derde keer in een half etmaal dat de naam van die Aardling van vroeger genoemd was, door drie verschillende wezens. -Haar stem leek wel de stem van een ander. 'Wat bedoelt u?'
Ook hij stond op en deed een stap terug. 'Dat lijkt mij zonneklaar. Is uw zoon, mijn bet-overgrootvader, geboren uit de geslachtelijke gemeenschap tussen u en Elijah Baley, de Aardling? Ik weet niet hoe ik het duidelijker kan vragen.'
'Hoe durft u zoiets te vragen. Of het zelfs maar te denken.'
'Ik moet het wagen omdat mijn loopbaan ervan afhangt. Als het antwoord "ja" is, dan is mijn wetenschappelijke carrière zo goed als kapot. Ik wil "nee" horen, maar aan een "nee" zonder bewijs heb ik niets. Ik moet het tegenover dr. Amadiro op het juiste moment kunnen aantonen, en hem laten zien dat zijn afkeuring van mijn afkomst niet verder kan gaan dan tot u. Mij is tenminste wel duidelijk dat zijn antipathie tegen u en zelfs tegen dr. Fastolfe niets, niets betekent vergeleken met zijn ongelooflijk felle afkeer van de Aardling. Het gaat er niet alleen om dat hij kort van leven was - al zou ik het idee, barbaarse genen geërfd te hebben, ontzettend vinden. Ik denk dat het hem niets kon schelen als ik het bewijs leverde een nazaat te zijn van een Aardling, zolang het Elijah Baley maar niet was. Enkel en alleen de gedachte aan Elijah Baley drijft hem tot waanzin. Ik weet niet waarom.'
Doordat Elijahs naam steeds weer opdook kwam hij voor Gladia bijna weer tot leven. Haar adem ging onregelmatig en diep en verrukt genoot ze van de mooiste herinnering van haar leven. 'Ik weet waarom,' zei ze. 'Omdat Elijah, die alles tegen zat, die heel Aurora tegen zich had, toch Amadiro wist te vernietigen, op het ogenblik dat de man dacht het succes in handen te hebben. Dat deed Elijah puur met zijn moed en zijn scherpzinnigheid. Amadiro was tegen zijn absolute meester opgelopen in de persoon van de Aardling, die hij achteloos had onderschat, en wat bleef hem over dan machteloze haat? Elijah is al meer dan zestien decennia dood en nog kan Amadiro niet vergeten, niet vergeven, de ketens niet losmaken van haat en herinnering die hem aan die dode boeien. En ik zou niet willen dat Amadiro hem vergat of hem niet meer haatte - zolang het maar elke seconde van zijn leven vergalt.'
'Ik begrijp,' zei Mandamus, 'dat u reden hebt om Amadiro een kwaad hart toe te dragen, maar wat voor reden hebt u om mij een kwaad hart toe te dragen? Als u dr. Amadiro laat denken dat ik een afstammeling ben van Elijah Baley kan hij het genoegen smaken mij te vernietigen. Waarom zou u hem die lol gunnen als ik niet van hem afstam. Geeft u mij dan het bewijs dat ik een nakomeling ben van u en Santirix Gremionis, of van u en iemand anders - maar niet Elijah Baley.'
'Stommeling! IdiootI Waarom moet je van mij dat bewijs vragen? Loop naar het geschiedenisarchief. Dan zie je precies welke dagen Elijah Baley op Aurora was. Dan zie je precies wanneer mijn zoon Darrel geboren is. Dan zie je precies dat Darrel geboren is meer dan vijf jaar nadat Elijah van Aurora is vertrokken. En dan zie je ook dat Elijah nooit op Aurora terug geweest is. Of denk je soms dat ik vijf jaar zwanger ben geweest, dat ik vijf Galactische Standaardjaren een kind in mijn buik draag?'
'Mevrouw, ik ken de ambtelijke gegevens, en ik denk niet dat u vijf jaar een kind gedragen hebt.'
'Wat komt u hier dan doen?'
'Dat is niet het enige. Ik weet - en ik stel me voor dat dr. Amadiro ook weet - dat Elijah Baley nooit weer op Aurora geweest is, zoals u zegt; maar hij was eens in een schip dat een paar dagen rond Aurora gewenteld heeft. Ik weet - en ik stel me voor dat dr. Amadiro ook weet - dat de Aardling niet uit het schip is gekomen om naar Aurora te gaan, maar dat u van Aurora naar het schip gegaan bent en dat u het grootste deel van die dag in het schip gebleven bent; en dat was ongeveer vijf jaar nadat de Aardling op Aurora geweest was - en dus in dezelfde tijd waarin uw zoon verwekt is.'
Terwijl Gladia de rustige woorden van de ander aanhoorde voelde ze het bloed uit haar gezicht wegtrekken. De kamer werd donker om haar heen en ze zwaaide op haar benen. Opeens voelde ze zachte, sterke armen om zich heen en ze wist dat het die van Daneel waren. Ze voelde hoe ze langzaam in haar stoel werd neergezet.
Als van een grote afstand hoorde ze de stem van Mandamus. 'Is dat niet zo, mevrouw?' vroeg hij. En ja, zo was het.