12 - Het plan en de dochter
52 * Het was lang geleden dat Amadiro aan de mensachtige robots gedacht had. De gedachte eraan was pijnlijk en hij had zich met moeite aangewend die op een afstand te houden. En nu kwam Mandamus er onverwachts mee op de proppen.
De mensachtige robot was Fastolfes grote troefkaart geweest, in die lang vervlogen dagen dat Amadiro de overwinning binnen handbereik leek te hebben, met troefkaart en al. Fastolfe had twee mensachtige robots ontworpen en gebouwd - een ervan bestond nog - en niemand anders lukte dat. Alle leden van het Robotisch Instituut samen speelden het nog niet klaar.
Alles wat Amadiro uit die grote nederlaag had weten te slepen was die troefkaart. Fastolfe had het ontwerp van de mensachtige robot vrij moeten geven. En dat betekende dat er mensachtige robots gebouwd konden worden, en dat gebeurde ook, maar er was geen behoefte aan. De Auroriërs wilden ze in hun samenleving niet.
Amadiro's mond vertrok bij de gedachte aan die ellende. Het verhaal van de Solarische was op de een of andere manier bekend geworden: het feit dat zij Jander, een van de twee mensachtige robots van Fastolfe, gebruikt had - en wel seksueel. Daar hadden de Auroriërs geen bezwaar tegen, in theorie althans, maar buiten hun verstand om vonden de Aurorische vrouwen het geen leuk idee dat ze zich met robotvrouwen zouden moeten meten. En de Aurorische mannen wilden niet wedijveren met robotmannen.
Het Instituut had zijn uiterste best gedaan om duidelijk te maken dat de mensachtige robots niet bestemd waren voor Aurora zelf, maar moesten dienen als een voorhoede van pioniers, om nieuwe bewoonbare planeten te bezaaien en aan te passen; als ze dan klaar waren konden er zich Auroriërs vestigen.
Ook daar wilde men niet aan; de verdenkingen en bezwaren werden steeds ernstiger. Iemand had de mensachtigen 'de invalswig' genoemd; die uitdrukking verbreidde zich en het Instituut moest capituleren. Amadiro, koppig, had erop gestaan dat de bestaande exemplaren opgeslagen werden voor later gebruik - waar tot dan toe niets van was gekomen.
Waarom was er toch zo'n bezwaar tegen die mensachtigen? Amadiro voelde in de verte weer die ergernis die zovele decennia geleden hem het leven had vergald. Fastolfe zelf had zich, zij het met tegenzin, bereid verklaard het plan te steunen en dat had hij - dat moest je hem nageven - gedaan ook, zij het met minder vuur dan hij had voor kwesties waar hij echt achter stond... Maar het had niets geholpen.
En toch... en toch... als Mandamus nu echt een plan in zijn hoofd had dat kon lukken, en waar die robots bij nodig waren... Amadiro was nooit zo weg geweest van mystieke kreten als: 'Het is beter zo. Het heeft zo moeten zijn.' Toch kostte het hem moeite dat niet te denken terwijl de lift hem meenam naar een plek diep onder de begane grond - de enige plek op Aurora die enigszins te vergelijken was met de befaamde Aardse 'Stalen Holen'.
Op Amadiro's teken stapte Mandamus uit de lift. Toen bevond hij zich in een schemerige gang. Het was er kil en er stond een lichte tocht van de luchtverversing. Hij rilde een beetje. Amadiro ging ook de lift uit. Ze hadden allebei maar één robot bij zich.
'Hier komen weinig mensen,' zei Amadiro op zakelijke toon.
'Hoe ver zitten we onder de grond?' vroeg Mandamus.
'Ongeveer vijftien meter. Er zijn verschillende verdiepingen. Op deze zijn de mensachtige robots opgeslagen.' Amadiro stond even stil, alsof hij nadacht, en keerde zich toen resoluut naar links. 'Deze kant uit!'
'Geen richtingwijzers?'
'Zoals ik al zei, hier komen heel weinig mensen. En die er komen weten waar ze moeten zoeken wat ze nodig hebben.' Terwijl hij nog sprak kwamen ze bij een deur die er in het schemerlicht sterk en zwaar uitzag. Aan weerskanten stond een robot. Ze waren niet mensachtig.
Mandamus bekeek ze kritisch en zei: 'Dit zijn eenvoudige modellen.'
'Heel eenvoudig. U verwacht toch niet van ons dat we een gecompliceerd model een deur laten bewaken?' Amadiro verhief zijn stem, maar sprak onaangedaan verder. 'Ik ben Kendel Amadiro, hoofd.'
Kort gloeiden de ogen van de robots op. Ze keerden zich naar buiten, weg van de deur, die geluidloos openging: hij schoof omhoog.
Amadiro leidde de ander erdoor en zei toen ze de robots voorbijgingen rustig: 'Laat hem open en stel de verlichting op mensensterkte.'
'Ik neem aan dat niet iedereen hier zomaar binnen kan,' zei Mandamus.
'O nee. Die robots herkennen mijn uiterlijk en mijn stempatroon; die zijn allebei nodig voor de deur opengaat.' Half bij zichzelf zei hij nog: 'Op de Ruimtewerelden zijn geen sloten of sleutels of combinaties nodig. De robots bewaken ons altijd trouw.'
'Ik heb weleens gedacht,' zei Mandamus peinzend, 'dat als een Auroriër zo'n zenger zou lenen die Kolonisten altijd bij zich schijnen te hebben, hij alle deuren in kon. Hij kon robots acuut vernietigen en gaan waar hij wilde en doen wat hij wilde.'
Amadiro's blik schoot fel naar de ander. 'Maar bij welke Ruimteling zou het opkomen om op een Ruimtewereld zo'n wapen te gebruiken? Wij leven hier zonder wapens, zonder geweld. Begrijpt u niet dat dat juist de reden is dat ik mijn leven heb gewijd aan het verslaan en de vernietiging van Aarde en zijn addergebroed... Ja, eens gebruikten ook wij geweld, maar dat was lang geleden toen de Ruimtewerelden pas waren gesticht en we ons nog niet losgemaakt hadden van het gif van Aarde waar we vandaan kwamen, en voor we de waarde van robotbeveiliging kenden.
Zijn vrede en veiligheid het niet waard ervoor te vechten? Werelden zonder geweld! Werelden waar de rede heerst! Was het wel goed dat wij tientallen bewoonbare planeten overgaven aan kortlevende barbaren die, net als u zegt, altijd een zenger bij zich hebben?'
'En toch,' mompelde Mandamus, 'bent u bereid om geweld te gebruiken om Aarde te vernietigen?'
'Kortstondig geweld voor een bepaald doel is de prijs die we wel zullen moeten betalen om voorgoed een einde aan het geweld te maken.'
'Ik ben wel zoveel Ruimteling dat ik ook dat geweld tot een minimum wil beperken,' zei Mandamus.
Ze waren nu in een grote ruimte gekomen, die ook echt op een hol leek, en toen ze binnengingen lichtten wanden en plafond op met een diffuus, mat licht.
'Nou, is dat naar uw zin, dr. Mandamus?' vroeg Amadiro.
Mandamus keek verbijsterd om zich heen. 'Ongelooflijk!' wist hij tenslotte uit te brengen.
Daar stonden ze, een hecht regiment menswezens, met iets meer leven erin dan in standbeelden, maar minder dan aan slapende mensen te zien zou zijn.
'Ze staan,' mompelde Mandamus.
'Zo nemen ze minder ruimte in, natuurlijk.'
'Maar ze hebben daar al vijftien decennia gestaan Ze kunnen niet goed meer werken. Hun gewrichten zijn beslist verstijfd, hun organen defect geraakt.'
Amadiro haalde zijn schouders op. 'Misschien. Maar als hun gewrichten achteruit zijn gegaan - en dat zou het geval kunnen zijn - kunnen ze zo nodig vervangen worden. Dat zou afhangen van de vraag of daar reden toe is.'
'Daar zou wel reden toe zijn,' zei Mandamus. Hij keek van de ene kop naar de andere. Ze keken in een beetje verschillende richting en dat gaf een wat verontrustende aanblik, alsof ze op het punt stonden om in te rukken.
'Elk heeft een eigen uiterlijk, en ze verschillen in lengte, bouw, enzovoort,' zei Mandamus.
'Ja. Verbaast u dat? De opzet was dat zij, samen met andere die wij zouden bouwen, pioniers zouden worden bij de ontwikkeling van nieuwe planeten. Om dat goed te doen moesten ze zo menselijk mogelijk zijn; we moesten ze dus even individueel maken als Auroriërs. Lijkt u dat niet zinnig?'
'Zeker wel. Ik ben blij dat het zo is. Ik heb al het mogelijke gelezen over de twee eerste mensachtigen die Fastolfe zelf gebouwd heeft: Daneel Olivaw en Jander Panel. Ik heb holografieën van ze gezien, en zij lijken identiek.'
'Ja,' zei Amadiro ongeduldig. 'Identiek niet alleen, maar bovendien feitelijk karikaturen van het idee van de ideale Ruimteling. Dat was Fastolfes romantiek. Ik ben ervan overtuigd dat hij een heel ras van identieke mensachtige robots gebouwd zou hebben, beide geslachten met zo'n bovenmenselijke schoonheid - naar zijn smaak dan - dat ze volstrekt onmenselijk waren. Fastolfe mag een knap roboticus zijn, maar als mens is hij een ongelooflijke uil.'
Amadiro schudde zijn hoofd. Verslagen te zijn door zo'n ongelooflijke uil, dacht hij - en toen drong hij die gedachte weg. Hij was niet door Fastolfe verslagen, maar door die duivelse Aardling. In gedachten verzonken hoorde hij Mandamus' volgende vraag niet. 'Wat zei u?' vroeg hij met een vleugje ergernis.
'Ik vroeg of u deze ontworpen hebt, dr. Amadiro.'
'Nee. Door een merkwaardig toeval, dat mij aandoet als een bijzondere ironie, zijn deze ontworpen door Fastolfes dochter Vasilia. Ze is even knap als hij en veel intelligenter - wat een reden zijn kan dat ze niet met elkaar overweg konden.'
'Naar wat ik over hen gehoord heb-' begon Mandamus.
Met een gebaar snoerde Amadiro hem de mond. 'Ik ken dat verhaal ook, maar het doet niet ter zake. Het volstaat dat zij heel goed haar werk doet, en er bestaat geen gevaar dat zij ooit zal sympathiseren met iemand die, al is hij toevallig haar biologische vader, voor haar altijd vreemd en haatwekkend zal blijven. Weet u, ze noemt zich zelfs Vasilia Aliena.'
'Dat weet ik, ja. Hebt u registraties van het breinpatroon van deze mensachtige robots?'
'Zeker.'
'Van allemaal?'
'Natuurlijk.'
'En kan ik die van u krijgen?'
'Als daar reden toe is.'
'Die zal er zijn,' zei Mandamus gedecideerd. 'Ze zijn toch ontworpen voor pionierswerk,' zei hij toen, 'dus ik mag aannemen dat ze zijn toegerust om een planeet te onderzoeken en in primitieve omstandigheden te verkeren.'
'Dat spreekt wel vanzelf.'
'Heel mooi... maar er moeten misschien kleine wijzigingen worden aangebracht. Denkt u dat Vasilia Fast-... Aliena mij daar zo nodig bij zou kunnen helpen? Zij moet wel het best vertrouwd zijn met hun breinpatroon.'
'Ja ja. Maar ik weet niet of zij u wel zal willen helpen. Op het ogenblik is dat haar fysiek onmogelijk, want ze is niet op Aurora.'
Mandamus keek verbaasd en verongenoegd. 'Waar is ze dan, dr. Amadiro?'
'U hebt de mensachtigen nu gezien,' zei Amadiro, 'en ik blijf niet graag in deze sombere omgeving. U hebt mijn geduld genoeg op de proef gesteld, en u mag u niet beklagen als ik nu van u wat geduld eis. Hebt u nog vragen, laten we die dan op mijn kantoor bespreken.'
53 * Eenmaal in zijn kantoor vertraagde Amadiro alles nog verder. 'Wacht hier op me,' zei hij op dwingende toon en ging weg.
Mandamus bleef star wachten, zette zijn gedachten op een rijtje en vroeg zich af wanneer Amadiro terug zou komen, als hij terug zou komen. Zouden ze hem arresteren, of gewoon eruit gooien? Was Amadiro het moe geworden, te wachten op waar het om ging?
Dat wilde Mandamus niet geloven. Hij had een scherp idee gekregen van Amadiro's wanhopige verlangen een oude rekening te vereffenen. Het leek wel zeker dat Amadiro zou blijven luisteren, zolang er ook maar de geringste kans leek te bestaan dat Mandamus de mogelijkheid tot weerwraak bood.
Terwijl hij werkeloos rondkeek door Amadiro's kantoor, kwam Mandamus op de gedachte dat er in de computerarchieven, die binnen handbereik waren, misschien voor hem nuttige gegevens konden zitten. Het zou goed zijn niet overal voor afhankelijk te zijn van Amadiro... Het was een vruchteloze gedachte. Mandamus kende de toegangscode tot het archief niet, en bovendien stonden er in de nissen verschillende persoonlijke robots van Amadiro; zij zouden hem tegenhouden zodra hij maar een vinger uitstak naar iets wat in hun brein als 'geheim' was geklasseerd. Zelfs zijn eigen robots zouden dat doen.
Amadiro had gelijk. Robots waren als bewakers zo nuttig en doelmatig - en onomkoopbaar - dat het pure idee van iets misdadigs, onwettigs of domweg achterbaks bij niemand opkwam. Die neigingen slonken gewoon weg - tenminste tegenover andere Ruimtelingen.
Hij vroeg zich af hoe Kolonisten het zonder robots konden stellen. Mandamus stelde zich voor hoe mensen in conflict raakten zonder robots om ze tegen elkaar te beschermen, zonder robots om ze een behoorlijk gevoel van veiligheid te geven en ze te dwingen tot een juiste moraal - waar ze zich overigens meestal niet van bewust waren.
Onder zulke omstandigheden moesten die Kolonisten wel barbaars zijn, en je kon de Melkweg niet aan hen overlaten. In dat opzicht had Amadiro gelijk, had dat altijd al gehad, en zat Fastolfe er vreselijk naast.
Mandamus knikte, alsof hij zich opnieuw had overtuigd van de juistheid van zijn plannen. Hij zuchtte en wenste dat het niet nodig was; hij wilde net nog eens de redenering nalopen die hem bewees dat het wél nodig was, toen Amadiro binnenstapte.
Amadiro was, ook al zou hij binnen een jaar zijn negenentwintigste decennium ingaan, nog heel indrukwekkend. In grote lijnen zag hij eruit zoals je van een Ruimteling verwachtte, afgezien dan altijd van zijn onwelgevormde neus.
'Het spijt me dat ik u heb laten wachten,' zei Amadiro, 'maar ik moest een dringende kwestie regelen. Ik ben hoofd van het Instituut en dat brengt verantwoordelijkheden met zich mee.'
'Kunt u mij zeggen,' zei Mandamus, 'waar dr. Vasilia Aliena is? En dan zal ik u meteen mijn plan uiteenzetten.'
'Vasilia is op tournee. Ze gaat alle Ruimtewerelden langs om te zien hoe het er staat met het robotonderzoek. Ze schijnt te denken dat, gezien het Robotisch Instituut is gesticht om het individuele onderzoek op Aurora te bundelen, interplanetaire bundeling bevorderlijk zou zijn. Een goed idee eigenlijk.'
Mandamus lachte kort en vreugdeloos. 'Ze zullen haar niets vertellen. Ik denk niet dat de Ruimtewerelden Aurora een grotere voorsprong gunnen dan het al heeft.'
'Daar moet u maar niet zo zeker van zijn. Die toestand met de Kolonisten zit ons allemaal dwars.'
'Weet u waar ze nu is?'
'Ik heb haar reisschema.'
'Haal haar terug, dr. Amadiro.'
Amadiro fronste zijn wenkbrauwen. 'Dat zal niet zo eenvoudig zijn. Ik denk dat ze weg wil blijven tot haar vader gestorven is.'
'Waarom?' vroeg Mandamus verwonderd.
Amadiro haalde zijn schouders op. 'Ik weet het niet. Het kan me niet schelen ook... Maar ik weet wel dat uw tijd nu om is. Begrijpt u me? Zeg me waar het om gaat, of verdwijn.' Grimmig wees hij naar de deur en Mandamus voelde wel dat zijn geduld op was.
'Goed dan,' zei Mandamus. 'Er is nog een derde manier waarop Aarde uniek is...' Hij praatte gemakkelijk en heel zakelijk, als gaf hij een uiteenzetting die hij meer dan eens gerepeteerd had en verbeterd, juist om hem aan Amadiro voor te dragen. En Amadiro merkte dat hij steeds meer geboeid werd.
Dat was het! Amadiro voelde eerst een geweldige opluchting. Hij had gelijk gehad, te gokken op het feit dat de jongeman geen charlatan was. Hij was heel goed bij zijn verstand. Toen kwam de triomf. Het zou beslist lukken. Het idee dat de jongeman uiteenzette week natuurlijk wel iets af van de weg die volgens Amadiro gevolgd moest worden, maar dat was van later zorg. Er kon altijd nog bijgestuurd worden.
En toen Mandamus klaar was zei Amadiro, met een stem die hij zo effen mogelijk hield: 'We hebben Vasilia niet nodig. Hier op het Instituut is genoeg kennis van zaken om meteen te beginnen... Dr. Mandamus,' - in Amadiro's stem kwam iets van beleefd ontzag - 'we moeten dit volgens plan uitvoeren - en ik denk dat het zal lukken - en als ik Voorzitter ben van de Raad wordt u hoofd van het Instituut.'
Mandamus glimlachte ternauwernood, heel even, terwijl Amadiro op zijn gemak ging zitten en zich toestond, even kort, met voldoening en vertrouwen in de toekomst te zien, iets wat hij twintig lange, vermoeiende decennia niet had gekund.
Hoe lang zou het duren? Decennia? Een decennium? Een gedeelte ervan?
Niet lang. Niet lang. Het moest op alle mogelijke manieren bespoedigd worden zodat hij getuige zou zijn dat het oude besluit ongedaan gemaakt werd, en hij heer van Aurora - en dus van de Ruimtewerelden - en dus, nu Aarde en de Kolonieplaneten veroordeeld waren, zelfs heer van de Melkweg, voor hij stierf.
54 * Toen dr. Han Fastolfe doodging, zeven jaar na de ontmoeting tussen Amadiro en Mandamus en het begin van hun plan, bracht de intergolf het nieuws als een bom tot in alle uithoeken van de bewoonde planeten. Het kreeg overal de grootste aandacht.
Op de Ruimtewerelden was het belangrijk omdat Fastolfe al meer dan twintig decennia de machtigste man was op Aurora en dus in de Melkweg. Op de Kolonieplaneten en op Aarde was het belangrijk omdat Fastolfe een vriend was geweest - voor zover een Ruimteling een vriend kon zijn - en de vraag was nu of de Ruimtelingenpolitiek anders zou worden, en zo ja, hoe.
Het nieuws bereikte ook Vasilia Aliena, en het werd vermengd met de bitterheid die haar verhouding tot haar biologische vader vrijwel vanaf het begin had gekleurd. Ze had er zich op voorbereid als hij stierf niets te voelen, maar toch wilde ze niet met hem op dezelfde planeet zijn als het zo ver was. Ze had geen zin in de vragen die waar dan ook op haar afgevuurd zouden worden, en vooral en het meest indringend op Aurora.
De verhouding tussen ouder en kind was bij de Ruimtelingen zwak, en op z'n best onverschillig. Dat sprak voor zichzelf, met hun lange leven. In dat opzicht zou niemand in Vasilia geïnteresseerd zijn, maar wel omdat Fastolfe zo lang een zo vooraanstaand partijleider geweest was, en Vasilia anderzijds een bijna even vooraanstaand rebelse.
Het was afschuwelijk. Ze had de moeite genomen haar wettige naam te veranderen in Vasilia Aliena, en die te gebruiken op ieder document, bij elk interview, en waar dan ook bij; toch wist ze wel zeker dat de meeste mensen haar zagen als Vasilia Fastolfe. Het was of niets die volstrekt nietszeggende verhouding uit kon wissen, zodat er niets anders opzat dan er genoegen mee te nemen dat ze alleen bij haar voornaam werd aangesproken.
Ook dat scheen haar spiegelverhouding met de Solarische te onderstrepen, die om heel andere redenen haar eerste man had verworpen, zoals Vasilia haar vader verwierp. Ook de Solarische kon niet leven met de achternaam die in haar jonge jaren aan haar gehecht was, en hield tenslotte alleen een voornaam over: Gladia.
Vasilia en Gladia: buitenbeentjes, afvalligen... Ze leken zelfs op elkaar.
Vasilia wierp een snelle blik in de spiegel die in haar hut van het ruimteschip hing. Ze had Gladia decennialang niet gezien, maar ze was overtuigd dat ze nog steeds op elkaar leken. Allebei waren ze klein en slank. Allebei waren ze blond, en hun gezicht had een zekere gelijkenis.
Maar Vasilia was steeds degene die verloor, terwijl Gladia altijd won. Toen Vasilia bij haar vader wegging en hem uit haar leven had gestoten, had hij Gladia gevonden, en zij was de inschikkelijke, passieve dochter die hij wilde, de dochter die Vasilia niet kon zijn.
Toch verbitterde het Vasilia. Ze was zelf robotica, op het laatst even kundig en vaardig als Fastolfe ooit geweest was, terwijl Gladia maar een artieste was die zich met lichtbeelding bezighield en met robotkledij-illusies. Hoe kon Fastolfe tevreden zijn de ene kwijt te raken en daarvoor in de plaats alleen maar die ander te krijgen?
En toen die Aardse politieman, Elijah Baley, naar Aurora gekomen was, had hij Vasilia zo onder druk gezet dat ze hem meer van haar gedachten en gevoelens had toevertrouwd dan ooit iemand anders. Toch was hij voor Gladia de zachtheid zelve en had haar - en haar beschermer Fastolfe - geholpen, alle verwachtingen ten spijt, te winnen, al begreep Vasilia nu nóg niet precies hoe dat was gegaan.
Gladia han aan Fastolfes bed gezeten tijdens zijn laatste ziekte, had bij het einde zijn hand vastgehouden, had de laatste woorden met hem gewisseld. Waarom Vasilia haar dat kwalijk nam wist ze niet; want zelf zou ze voor geen goud het bestaan van de oude man zo nadrukkelijk erkend hebben, dat ze naar hem toe ging om getuige te zijn van zijn overgang tot het niet-bestaan, niet in subjectieve, maar in absolute zin - en toch was ze woedend dat Gladia erbij geweest was.
Dat voel ik nu eenmaal, zei ze opstandig tegen zichzelf, en dat hoef ik tegenover niemand te verantwoorden.
En ze was Giskard kwijt. Giskard was haar robot, Vasilia's eigen robot, toen ze een jong meisje was, de robot haar gegeven door een toen schijnbaar liefhebbende vader. Door Giskard had ze robotica geleerd en van hem had ze de eerste echte genegenheid ervaren. Als kind had ze niet gedacht aan de Drie Wetten of zich beziggehouden met de filosofie van het positronish automatisme. Giskard leek vol genegenheid, hij gedroeg zich vol genegenheid, en voor een kind was dat genoeg. Die genegenheid had ze bij geen mens ooit meer aangetroffen - en zeker niet bij haar vader.
Tot op de dag van vandaag was ze nog niet zo zwak geweest om met iemand het dwaze liefdesspel te spelen. Haar bitterheid over het verlies van Giskard had haar geleerd dat het eerste gewin het uiteindelijke verlies niet waard was.
Toen ze uit huis was gegaan en haar vader had verloochend, liet hij Giskard niet met haar meegaan, ook al had ze Giskard bij een zorgvuldige herprogrammering enorm verbeterd. En toen haar vader stierf had hij Giskard aan de Solarische nagelaten. Ook Daneel had hij haar nagelaten, maar Vasilia gaf niets om die zwakke namaak van een man. Giskard wilde ze; hij was van haar.
Nu was Vasilia op de terugweg. Haar tournee was bijna voorbij; eigenlijk was het nuttige deel ervan al maanden voorbij, maar ze was op Hesperos gebleven voor haar broodnodige rust... zo had ze in haar officiële rapport aan het Instituut verklaard.
Maar nu was Fastolfe dood en kon ze terugkomen. En al kon ze het verleden niet helemaal ongedaan maken, een deel ervan wel. Giskard moest weer van haar worden. Dat stond als een paal boven water.
55 * Amadiro's gevoelens bij Vasilia's terugkeer waren nogal tweeduidig. Ze was pas teruggekomen toen de oude Fastolfe - nu hij dood was kon hij die naam bij zichzelf gemakkelijk noemen - een maand in zijn urn zat. Dat streelde zijn mening over zijn eigen inzicht. Hij had tenslotte al tegen Mandamus gezegd dat het haar bedoeling was van Aurora weg te blijven tot haar vader dood was.
Vasilia was dus mooi doorzichtig. Zij had niet die onuitstaanbare eigenschap die zijn nieuwe favoriet, Mandamus, bezat: altijd leek hij een onuitgesproken gedachte nog weggestopt te hebben, hoe volledig hij verder ook leek te zijn geweest.
Anderzijds was zij ergerlijk moeilijk in de hand te houden; ze was wel de laatste die kalm de weg zou gaan die hij wees. Zij was de aangewezen persoon om de Ruimtelingen van andere werelden uit te benen, in die jaren dat ze van Aurora weg was... maar ook om dat in allerlei duistere en raadselachtige bewoordingen te verklaren.
Hij begroette haar dus met een enthousiasme dat half gemeend was en half niet. 'Vasilia, ik ben zo blij dat je terug bent. Als jij er niet bent vliegt het Instituut maar op één vleugel.'
Vasilia lachte. 'Kom nou, Kendel,' - alleen zij gebruikte zonder aarzeling of remming zijn voornaam, al was ze tweeënhalf decennium jonger dan hij - 'die ene vleugel is de jouwe, en sinds wanneer ben je er niet meer volkomen van overtuigd dat jouw ene vleugel genoeg is?'
'Sinds je besloot om jaren weg te blijven. Vind je dat Aurora intussen veel is veranderd?'
'Geen steek... en dat moet jij je misschien aantrekken. Geen verandering is verval.'
'Een paradox. Er is geen verval als er geen verandering ten kwade is.'
'Geen verandering is een verandering ten kwade, Kendel, in vergelijking met de Kolonieplaneten om ons heen. Die veranderen snel, verbreiden hun heerschappij uit over steeds meer planeten, en over elke planeet afzonderlijk. Hun kracht en hun zelfvertrouwen groeit, terwijl wij hier zitten te dromen en merken dat onze onveranderde macht verhoudingsgewijs constant zwakker wordt.'
'Prachtig, Vasilia! Dat moet je op je vlucht hierheen mooi van buiten geleerd hebben. Maar de politieke situatie hier op Aurora is veranderd.'
'Je bedoelt dat mijn biologische vader dood is.'
Amadiro speidde zijn armen en boog zijn hoofd een beetje. 'Zo je zegt. Hij was in hoge mate verantwoordelijk voor onze lamheid, en hij is verdwenen, dus ik denk dat er nu iets gaat
veranderen, al zal dat misschien niet in het oog vallen.'
'Je houdt iets voor me geheim, hè?'
'Zou ik dat ooit doen?'
'O ja. Die valse glimlach van je verraadt je altijd.'
'Dan moet ik leren je ernstig aan te kijken... Maar kom, ik heb je verslag. Vertel me wat er niet in staat.'
'Alles staat erin, vrijwel. De Ruimtewerelden betogen stuk voor stuk met vuur dat ze bezorgd zijn over de groeiende aanmatiging van de Kolonisten. Ze zijn allemaal vastbesloten de Kolonisten tot het eind toe te weerstaan en volgen geestdriftig Aurora's leiding, met kracht, moed en doodsverachting.'
'O, ze volgen onze leiding. En als we geen leiding geven?'
'Dan wachten ze, en proberen hun opluchting daarover te verbergen. En verder... Ja, ze zijn allemaal druk bezig met technologische ontwikkeling, en niemand wil graag precies vertellen waar hij nu aan werkt. Iedereen werkt voor zich en zelfs per planeet bestaat er geen bundeling. Op geen enkele Ruimtewereld is er ergens een groep onderzoekers die te vergelijken is met ons Robotisch Instituut. Elke planeet heeft zijn individuele onderzoekers, die zijn eigen gegevens nauwlettend verborgen houdt voor alle andere.'
Bijna zelfgenoegzaam zei Amadiro: 'Ik zou ook niet verwachten dat zij zo ver gevorderd waren als wij.'
'Jammer genoeg niet,' zei Vasilia zuur. 'Met al die eenlingen op de Ruimtewerelden is de vooruitgang te traag. De Kolonieplaneten komen regelmatig bijeen, en al hebben ze een behoorlijke achterstand op ons, ze halen ons in... Maar toch heb ik een paar technologische nieuwigheden weten te ontdekken waaraan op de Ruimtewerelden gewerkt wordt, en ik heb ze in mijn verslag allemaal opgesomd. Ze werken bijvoorbeeld allemaal aan de fusieversterker, maar ik geloof niet dat ze op één wereld verder zijn dan een laboratoriumopstelling. Er is nog niets dat aan boord van een schip te gebruiken zou zijn.'
'Ik hoop dat je daar gelijk in hebt, Vasilia. De fusieversterker is een wapen dat onze vloot goed kon gebruiken; dan zouden ze zonder meer met de Kolonisten kunnen afrekenen. Maar ik denk, dat het alles in aanmerking genomen het best zou zijn als Aurora het wapen eerder had dan onze Ruimtelingenbroeders... Maar je zei dat alles in je verslag stond, vrijwel.
Ik hoorde dat "vrijwel". Wat staat er dan niet in?'
'Solarië!'
'Aha, de jongste en merkwaardigste Ruimtewereld.'
'Daar kreeg ik zo goed als niets uit. Ze bekeken me met een ondubbelzinnige vijandigheid, waarmee ze volgens mij iedere niet-Solariër bekijken, Ruimteling of Kolonist. En als ik zeg "bekijken" bedoel ik dat in hun betekenis. Ik ben bijna een jaar op die planeet gebleven, veel langere tijd dan ik aan andere planeten besteed heb, en in al die maanden heb ik niet één Solariër gezien, van aangezicht tot aangezicht. Altijd moest ik ze kijken via een intergolfhologram. Nergens kwam ik iets tastbaars tegen, alleen maar beelden. Het is een gerieflijke planeet, luxueus zelfs, en voor natuurliefhebbers volkomen onbedorven ; maar wat heb ik het zien gemist.'
'Nou, kijken is een Solarische gewoonte. Dat weten we allemaal, Vasilia. Leven en laten leven.'
'Pfff,' zei Vasilia, 'je rekkelijkheid is misschien misplaatst. Staan je robots in de vergeetstand?'
'Inderdaad. En ik verzeker je dat niemand ons af kan luisteren.'
'Beter van niet, Kendel... Ik heb de stellige indruk dat de Solariërs dichter bij de ontwikkeling van een verkleinde fusieversterker zijn dan welke andere planeet ook - en dan wij. Misschien hebben ze er bijna een die draagbaar is en die zo weinig energie verbruikt dat hij op een ruimteschip gebruikt kan worden.'
Amadiro trok diepe rimpels in zijn voorhoofd. 'Hoe flikken ze dat?'
'Ik weet het niet. Je denkt toch niet dat ze mij de tekeningen onder mijn neus hebben gelegd, wel? Mijn indrukken zijn zo vaag, ik durfde ze niet in het verslag te vermelden, maar uit het weinige dat ik hier te horen kreeg en daar te zien, denk ik dat ze een belangrijke vooruitgang geboekt hebben. Dit is iets waar we goed over moeten nadenken.'
'Zeer zeker... Zijn er nog andere dingen die je me wilt vertellen?'
'Ja, en ook dat staat niet in het verslag. Solarië heeft vele decennia aan de mensachtige robot gewerkt, en ik denk dat ze ook dat doel bereikt hebben. Behalve wij heeft geen enkele andere Ruimtewereld een poging in die richting gedaan. Op alle planeten heb ik gevraagd wat ze deden met betrekking tot mensachtige robots, en de reactie was steeds hetzelfde. Ze vonden het idee alleen al onplezierig, afschrikwekkend. Ik denk dat ze allemaal hebben gezien hoe het bij ons mis is gegaan, en daar lering uit getrokken.'
'Maar Solarië niet. Waarom niet?'
'Op de eerste plaats hebben ze altijd gewoond in verreweg de meest gerobotiseerde samenleving van de Melkweg. Overal robots om hen heen: tienduizend per persoon. De planeet is ervan vergeven. Als je er zomaar rond zou lopen op zoek naar een mens, zou je niets vinden. Waarom zouden die paar Solariërs op zo'n planeet zich dan druk maken om een robot meer of minder, alleen omdat hij mensachtig is? - En dan, die pseudo-menselijke zielepoot die Fastolfe heeft ontworpen en gebouwd, en die nog steeds bestaat-'
'Daneel,' zei Amadiro.
'Ja, die. Hij... dat ding was twintig decennia geleden op Solarië, en de Solariërs hebben het als een mens behandeld. Daar zijn ze nooit overheen gekomen. Ook al hadden ze geen mensachtigen nodig, het was vernederend voor hen dat ze erin getuind waren. Het was een onvergetelijke demonstratie dat Aurora althans in dat facet van de robotica kilometers op hen voor lag. De Solariërs gaan er ongelooflijk prat op dat zij de verst gevorderde robotici van de Melkweg zijn, en sedertdien hebben individuele Solariërs gewerkt aan de mensachtige robot, al was het alleen maar om de schande uit te wissen. Waren ze met meer, of hadden ze een Instituut om hun werk te coördineren, dan hadden ze hem beslist al lang geleden uit gevonden. Maar ik denk dan ze hem nu dan toch hebben.'
'Zeker weet je het niet, hè? Je vermoedt het alleen, op grond van ditjes en datjes.'
'Precies, maar ik vermoed het heel stellig, en het verdient nader onderzoek. - En nog een derde punt. Ik zou zweren dat ze aan telepathische communicatie werken. Er was een toestel dat ik onbedoeld te zien kreeg. En één keer, toen ik een van hun robotici keek, zag ik via de intergolf een bord met een positronisch schema zoals ik nog nooit gezien heb, naar ik weet; maar het leek mij dat dat schema in een telepathisch programma zou kunnen passen.'
'Ik vrees, Vasilia, dat je hier met nog dunnere draad weeft dan bij die mensachtige robots.'
Op Vasilia's gezicht kwam een blik van lichte verlegenheid. 'Daar zul je wel gelijk in hebben, dat moet ik bekennen.'
'Eerlijk, Vasilia, het klinkt meer naar fantasie. Als het schema dat je zag niet leek op iets dat je ooit gezien had, hoe kun je dan denken dat het ergens in past?'
Vasilia weifelde. 'Om je de waarheid te zeggen, dat heb ik me ook afgevraagd. En toch, toen ik dat schema zag kwam meteen het woord "telepathie" bij me op.'
'Ook al is telepathie niet mogelijk, zelfs theoretisch niet.'
'Het wordt als onmogelijk beschouwd, zelfs in theorie. Dat is niet hetzelfde.'
'Niemand heeft ooit enige vordering gemaakt in die richting.'
'Ja, maar waarom zou ik bij het zien van dat schema "telepathie" gedacht hebben?'
'O, nou, Vasilia, dat kan ergens een grilletje van jouw psyche zijn dat de moeite van het analyseren niet waard is. Ik zou het maar vergeten... Verder nog iets?'
'Nog één ding, en dat is het meest raadselachtige. Kendel, ik kreeg de indruk, uit een of ander, dat de Solariërs van plan zijn van hun planeet weg te gaan.'
'Waarom dat?'
'Ik weet het niet. Hun bevolking, die al klein is, neemt af. Misschien willen ze ergens anders een nieuw begin maken, voor ze helemaal uitsterven.'
'Wat voor nieuw begin? Waar moeten ze heen?'
Vasilia schudde haar hoofd. 'Ik heb je alles verteld wat ik weet.'
Langzaam zei Amadiro: 'Nou, goed, ik zal er de nodige aandacht aan geven. Vier dingen: de fusieversterker, mensachtige robots, telepathische robots en het verlaten van de planeet. Eerlijk gezegd zie ik in geen van de vier erg veel, maar ik zal van de Raad toestemming zien te krijgen hierover besprekingen te voeren met de Solarische Regent... En nu, Vasilia, kun je geloof ik wel wat rust gebruiken; dus neem een week of wat vrijaf en wen weer aan de Aurorische zon en het mooie weer voor je weer aan het werk gaat.'
'Dat is aardig van je, Kendel,' zei Vasilia die rustig bleef zitten, 'maar er zijn nog twee dingen waar ik het over moet hebben.'
Onwillekeurig zochten Amadiro's ogen naar de tijdstreep. 'Dat zal niet veel tijd vergen, wel, Vasilia?'
'Zoveel tijd als nodig is, Kendel.'
'Wat wil je dan?'
'Om te beginnen is daar de jeugdige wijsneus die schijnt te denken dat hij hier de zaak in handen heeft, die hoe-heet-hij-ook-weer, Mandamus.'
'Aha, je hebt hem al gezien, hè?' zei Amadiro en een glimlach verborg zijn onbehagen. 'Je ziet, er verandert op Aurora wel degelijk iets.'
'In dit geval beslist niet ten goede,' zei Vasilia grimmig. 'Wat is dat voor iemand?'
'Hij is precies zoals jij hem omschrijft: een wijsneus. Hij is een briljante jongeman, knap in robotica, maar even onderlegd in algemene natuurkunde, in scheikunde, planetologie-'
'En hoe oud is deze wetenschappelijke monstruositeit?'
'Bijna vijf decennia.'
'En wat zal er worden van die jongen als hij groter wordt?'
'Misschien even wijs als knap.'
'Doe niet net of je me niet begrijpt, Kendel. Denk je hem op te leiden tot het volgende hoofd van het Instituut?'
'Ik denk nog heel wat decennia te blijven leven.'
'Dat is geen antwoord.'
'Een ander heb ik niet.'
Vasilia ging rusteloos verzitten in haar stoel, en haar robot, die achter haar stond, keek van links naar rechts alsof hij er zich op voorbereidde een aanval te verhoeden; misschien daartoe gebracht doordat Vasilia zich niet op haar gemak voelde. 'Kendel,' zei Vasilia, 'ik volg je op als hoofd. Dat is zo geregeld. Dat heb jij me gezegd.'
'Dat heb ik, maar in feite zal het curatorium die keuze doen, Vasilia, als ik doodga. Ook al laat ik een besluit na wie het volgende hoofd moet worden, het curatorium kan daaraan voorbijgaan. Dat blijkt uit de stichtingsstatuten van dit Instituut.'
'Zet jij dat besluit nou maar op papier, Kendel, dan neem ik de curatoren wel voor mijn rekening.'
En Amadiro zei, terwijl er een diepe rimpel kwam tussen zijn wenkbrauwen: 'Dit is iets waar ik op dit moment niet verder op in wil gaan. Wat wilde je nog meer bespreken? Maak het kort, wil je?'
Een ogenblik staarde ze hem aan in stille woede; toen zei ze: 'Giskard!' Ze leek het woord wel af te bijten.
'De robot?'
'Ja zeker de robot. Ken jij een andere Giskard waar ik het over kan hebben?'
'En, wat is er met hem?'
'Hij is van mij.'
Amadiro keek verbaasd. 'Hij is - of was - wettelijk eigendom van Fastolfe.'
'Toen ik klein was was Giskard van mij.'
'Fastolfe heeft hem je in gebruik gegeven, en hem later weer teruggenomen. Er heeft geen formele eigendomsoverdracht plaatsgevonden, wel?'
'Moreel gezien was hij van mij. Maar in ieder geval is hij niet meer van Fastolfe. Die is dood.'
'Hij heeft een testament gemaakt. En als ik me goed herinner zijn volgens dat testament de twee robots Daneel en Giskard nu eigendom van de Solarische.'
'Maar dat wil ik niet. Ik ben Fastolfes dochter-'
'O ja?'
Vasilia werd rood. 'Ik heb recht op Giskard. Waarom moet een vreemde - een niet-Aurorische - hem krijgen?'
'Omdat Fastolfe dat zo bij testament bepaald heeft, bijvoorbeeld. En ze is een Aurorisch burgeres.'
'Wie zegt dat? Voor alle Auroriërs is zij "de Solarische".'
In een plotselinge golf van boosheid sloeg Amadiro met zijn vuist op zijn stoelleuning. 'Vasilia, wat wil je van mij? Ik heb voor die Solarische geen sympathie. Ik heb zelfs een flinke antipathie tegen haar, en als ik de kans zag zou ik' - snel wierp hij een blik op de robots, alsof hij ze niet van hun stuk wilde brengen - 'haar wegjagen van onze planeet. Maar dat testament kan ik niet aantasten. Ook al was er een wettige manier voor - en die is er niet - dan zou het niet verstandig zijn. Fastolfe is dood.'
'En dat is nou net de reden waarom Giskard nu van mij moet zijn.'
Amadiro negeerde het. 'En de coalitie waarvan hij aan het hoofd stond valt uit elkaar. De laatste paar decennia werd ze alleen bij elkaar gehouden door zijn persoonlijk charisma. Ik wil nu wat scherven van die coalitie vergaren en bij mijn aanhang voegen. Zo kan ik dan een groepering vormen die sterk genoeg is om de Raad te beheersen en bij de komende verkiezingen de overhand te krijgen.'
'En jij wordt dan de volgende Voorzitter?'
'Waarom niet? Aurora kon slechter af zijn, want ik zou een kans hebben onze oude politiek, die tot rampen leidt, voor het te laat is te veranderen. Het probleem is dat ik persoonlijk niet zo populair ben als Fastolfe. Ik mis zijn gave om domheid te vermommen als rechtschapenheid. Het zal dan ook geen goede indruk maken als het lijkt of ik, oneerlijk en kinderachtig, een dode overwin. Ze moeten niet zeggen dat ik, door Fastolfe verslagen toen hij nog leefde, uit ordinaire wrok na zijn dood zijn testament heb aangetast. Zoiets belachelijks mag geen rol gaan spelen bij de beslissingen van leven en dood waar Aurora voor staat. Begrijp je me? Je zult het zonder Giskard moeten stellen.'
Vasilia stond op, star, met priemende ogen. 'Dat zullen we weleens zien.'
'Dat hebben we al gezien. Dit gesprek is voorbij en als je ooit hoofd van het Instituut wilt worden, zul je me nooit meer ergens mee moeten bedreigen. Dus als je met een dreigement wilt komen, van welke aard ook, denk dan eerst maar eens goed na.'
'Ik dreig niet,' zei Vasilia, terwijl elk grammetje lichaamstaal het omgekeerde zei - en met een snelle draai vertrok ze terwijl ze haar robot - onnodig - wenkte haar te volgen.
56 * Het grote gebeuren, of liever de reeks gebeurtenissen, kwam een paar maanden later toen Maloon Cicis Amadiro's kantoor in kwam voor de gebruikelijke ochtendbespreking.
Gewoonlijk zag Amadiro daarnaar uit. Cicis was altijd een kalme fase in het verloop van een drukke dag. Hij was het enige oudere lid van het Instituut dat geen ambities had en niet zat te wachten op de dag dat Amadiro dood zou gaan of zich terug zou trekken. Cicis was eigenlijk de volmaakte dienaar. Hij was het hoofd graag van dienst en koesterde zich in zijn vertrouwen.
Daarom was Amadiro het laatste jaar wat ongerust over een beginnende onttakeling, en iets invallende borst, een zekere stijfheid in de gang van zijn volmaakte dienaar. Werd Cicis oud? Maar hij was maar een paar decennia ouder dan Amadiro.
Amadiro schrok telkens van het idee dat met de trage achteruitgang van het leven van de Ruimtelingen in allerlei opzichten, ook de levensduur korter werd. Hij wilde de statistieken erop nalopen maar vergat dat steeds weer - of was onbewust bang dat te doen.
Maar ditmaal waren de tekenen van ouderdom bij Cicis gehuld in heftige emotie. Zijn gezicht was rood, wat het grijzen van zijn bronskleurig haar benadrukte, en hij leek wel te ploffen van verbijstering. Amadiro hoefde niet naar het nieuws te informeren. Cicis gooide het eruit alsof hij het niet bij zich kón houden. Toen het er eenmaal uit was zei Amadiro stomverbaasd: 'Alle transmissie van radiogolven is opgehouden? Alle?'
'Alle, chef. Ze moeten allemaal dood zijn - of weg. Een bewoonde wereld moet wel enige elektromagnetische straling hebben bij ons niveau van-'
Amadiro gebaarde en hij zweeg. Een van Vasilia's punten - het vierde, wist hij nog - was dat de Solariërs zich klaarmaakten om van hun planeet weg te gaan. Dat was een onzinnig idee; alle vier de ideeën waren min of meer onzinnig geweest. Hij had gezegd dat hij ze in gedachten zou houden, maar dat had hij natuurlijk niet. Hetgeen nu een vergissing bleek.
De reden waarom het onzinnig klonk toen Vasilia ermee op de proppen kwam, maakte het nog steeds onzinnig. Hij vroeg nu wat hij toen ook vroeg, ook al verwachtte hij geen antwoord. Wat kon er voor antwoord wezen? 'Waar in de ruimte zouden ze heen kunnen, Maloon?!'
'Daar is niets over bekend, chef.'
'Nou, wanneer zijn ze dan gegaan?'
'Ook dat is niet bekend. Wij kregen het nieuws vanmorgen. De moeilijkheid is, de stralingsintensiteit is er altijd al zo gering. Het is maar dun bevolkt en de robots zijn er goed afgeschermd. De intensiteit is één orde van grootte kleiner dan van alle andere Ruimtewerelden en twee orden kleiner dan bij ons.'
'Dus op een dag merkte iemand dat iets wat gering was helemaal verdwenen was, maar niemand nam echt waar dat het minder werd. Wie heeft het gemerkt?'
'Een Nexoons schip, chef.'
'Hoe?'
'Het schip moest in een omloopbaan rond de zon van Solarië om noodreparaties te doen. Ze vroegen per intergolf toestemming en kregen geen antwoord. Daar konden ze zich onmogelijk aan storen; ze bleven in hun baan en voerden de reparaties uit. Ze werden er op geen enkele manier bij gehinderd. Pas toen ze weer op weg waren en hun opnames nagingen merkten ze dat ze niet alleen geen antwoord hadden gekregen, maar dat ze geen enkel soort stralingssignaal hadden opgevangen. Het is onmogelijk te zeggen wanneer de straling opgehouden is. De laatste geregistreerde ontvangst van Solarië is van meer dan twee maanden geleden.'
'En de andere drie punten die ze noemde?' mompelde Amadiro.
'Wat zegt u, chef?'
'Niets, niets,' zei Amadiro, maar hij had zware rimpels in zijn voorhoofd en was in gedachten verzonken.