13 - De telepathische robot
57 * Mandamus wist, toen hij maanden later terugkwam van een lange derde reis naar Aarde, niets van de ontwikkelingen op Solarië.
Bij zijn eerste reis zes jaar tevoren had Amadiro met enige moeite gedaan gekregen dat hij door Aurora als diplomatiek boodschapper werd uitgezonden om een of andere onbeduidende kwestie te bespreken: koopvaarders waren in Ruimtelingenterritoir geweest. Hij had het protocol en het bureaucratisch gezeur lijdzaam geduld, en al vlug werd duidelijk dat hij bij zo'n missie beperkt was in zijn bewegingen. Dat gaf niet, want hij kwam te weten wat hij weten wilde.
En met dat nieuws was hij teruggekomen. 'Dr. Amadiro, ik denk dat het geen enkel probleem zal zijn. De Aardse overheid kan on-mo-ge-lijk bijhouden wie er komt en gaat. Elk jaar komen miljoenen Kolonisten van tientallen planeten Aarde bezoeken, en elk jaar vertrekken evenzovele Kolonisten weer naar huis. Het schijnt dat alle Kolonisten denken dat hun leven niet compleet is als ze niet van tijd tot tijd Aardse lucht ademen en door de overvolle ondergrondse ruimtes lopen. Ze zoeken, denk ik, naar hun wortels. Ze schijnen niet te merken wat een afschuwelijke nachtmerrie dat Aardse bestaan is.'
'Ik weet er alles van, Mandamus,' zei Amadiro mat.
'Verstandelijk, meneer. Je kunt het pas echt begrijpen als je het zelf meemaakt. En dan merk je dat alles wat je "weet", je geen zier helpt tegenover die werkelijkheid. Waarom iemand die er weg is ooit terug wil...?'
'Onze voorouders wilden in elk geval niet terug, toen ze er eenmaal weg waren.'
'Nee,' zei Mandamus, 'maar toen was het interstellair verkeer nog niet wat het nu is. Het kostte toen maanden en de sprong door de hyperruimte was riskant. Nu is het een kwestie van een dag of wat; de sprong is doodgewoon en gaat nooit mis. Als het in de tijd van onze voorouders net zo gemakkelijk was geweest om naar Aarde terug te gaan als nu, dan vraag ik me af of we zomaar losgekomen zouden zijn.'
'Laten we niet filosoferen, Mandamus. Kom ter zake.'
'Goed. Behalve dat er eindeloze stromen Kolonisten komen en gaan, vertrekken er jaarlijks miljoenen Aardlingen naar de een of andere Kolonieplaneet. Sommigen komen bijna omgaand terug, die kunnen niet wennen. Anderen bouwen er een nieuw tehuis op maar gaan heel vaak terug. Er is geen bijhouden aan en Aarde probeert het niet eens. Een poging om een goed systeem op te zetten om bezoekers te identificeren en in de gaten te houden zou de stroom afremmen, en Aarde is er zich wel van bewust dat elke bezoeker geld bij zich heeft. De toeristenindustrie, als we het zo mogen noemen, is momenteel op Aarde de meest winstgevende industrie.'
'U wilt me dus vertellen dat het geen enkel probleem is mensachtige robots op Aarde te krijgen.'
'Absoluut geen probleem. Daar ben ik stellig van overtuigd. Nu we ze goed geprogrammerd hebben kunnen we ze met valse papieren in groepen van zes naar Aarde sturen. Aan hun robotontzag en -eerbied voor mensen kunnen we niets doen, maar dat zal ze niet verraden. Men zal dat zien als het gewone ontzag en eerbied van de Kolonist voor de moederplaneet... Maar ik ben er sterk voor dat we ze niet op de ruimtehaven van een Stad moeten laten landen. De enorme gebieden tussen de Steden zijn praktisch onbewaakt, er zijn alleen primitieve werkrobots, en als er een schip landt ziet niemand het, althans er wordt geen aandacht aan besteed.'
'Te riskant, vind ik,' zei Amadiro.
58 * Er werden twee groepen mensachtige robots naar Aarde gestuurd, en die mengden zich onder de Aardlingen in de Steden voor ze hun weg vonden naar de lege gebieden ertussen, en contact opnamen met Aurora middels een afgeschermde intergolf.
Mandamus zei - hij had er diep over nagedacht en lang geaarzeld : 'Ik moet er nog eens heen, meneer. Ik kan er niet zeker van zijn dat ze de juiste plek gevonden hebben.'
'Weet u wel zeker dat u de juiste plek weet, Mandamus?' vroeg Amadiro boosaardig.
'Ik heb diep gegraven in de oude geschiedenis van Aarde, meneer. Ik kan hem beslist vinden.'
'Ik denk niet dat ik de Raad ertoe kan brengen een strijdschip met u mee te sturen.'
'Dat zou ik ook niet willen. Het zou ook volkomen nutteloos zijn. Ik wil een eenpersoonsvaartuig met net genoeg kracht om heen en terug te gaan.'
En zo bracht Mandamus zijn tweede bezoek aan Aarde; hij landde in een gebied vlak buiten een van de kleinere Steden. Met een mengeling van opluchting en voldoening vond hij diverse robots waar ze zijn moesten, en bleef bij hen om hun werk te inspecteren, hun een paar opdrachten te geven in verband met dat werk en hun programmering een beetje bij te sturen.
En toen was Mandamus, onder de ongeïnteresseerde blik van een paar primitieve Aardse landbouwrobots, naar de stad gestevend, vlakbij. Het was een berekend risico en Mandamus, niet een van de moedigsten, voelde zijn hart in zijn borst onaangenaam bonzen. Maar het ging goed. De poortwacht toonde wel wat verbazing dat een mens zich meldde aan de poort aan wie te zien was dat hij een hele tijd in de open lucht was geweest.
Maar Mandamus had identiteitspapieren van een Kolonist en de wacht trok zijn schouders op. Kolonisten hadden niets tegen de open lucht en het kwam wel vaker voor dat ze tochtjes maakten door de velden en bossen rond de paar bovenste niveaus van een Stad die boven die grond uitstaken.
De wacht wierp alleen een nieuwsgierige blik op zijn papieren en verder vroeg er niemand naar. Mandamus' on-Aards accent - zo on-Aurorisch als hij maar kon - werd zonder commentaar aanvaard en voor zover hij kon zien vroeg niemand zich af of hij misschien een Ruimteling was. Waarom zouden ze ook? De tijd dat de Ruimtelingen een vaste basis op Aarde hadden was twee eeuwen voorbij, en diplomatieke boodschappers uit de Ruimtewerelden waren er niet veel; steeds minder de laatste tijd. De gewone Aardburger wist misschien niet eens meer dat er Ruimtelingen bestonden.
Mandamus maakte zich een beetje zorgen dat de dunne, doorzichtige handschoenen die hij steeds droeg op zouden vallen, of dat iemand zijn neusfilters zou zien, maar dat gebeurde niet. Op zijn tocht door de Stad en naar andere Steden werd hem niets in de weg gelegd. Hij had er geld genoeg voor, en op Aarde sprak geld duidelijke taal - op de Ruimtewerelden trouwens ook.
Hij raakte eraan gewend geen robot achter zich aan te hebben, en als hij in deze of gene Stad contact had met Aurora's eigen mensachtige robots moest hij ze nadrukkelijk zeggen niet achter hem aan te lopen. Hij luisterde naar hun verslag, gaf ze de instructies die ze nodig leken te hebben en regelde verdere robotlandingen buiten de Steden. Tenslotte keerde hij terug naar zijn schip en vertrok.
Op zijn terugweg ondervond hij niet meer moeilijkheden dan bij zijn aankomst.
'Eigenlijk,' zei hij peinzend tegen Amadiro, 'zijn die Aardlingen geen echte barbaren.'
'O nee?'
'Op hun eigen wereld gedragen ze zich heel menselijk. Er zit wel wat in om vrienden met hen te worden.'
'Krijgt u soms spijt van het werk waar u mee bezig bent?'
'Als ik tussen hen in loop geeft het idee, dat ze niet weten wat er met hen gaat gebeuren, mij een griezelig gevoel. Ik kan geen plezier in mijn werk hebben.'
'Natuurlijk wel, Mandamus. Bedenk dat als het werk geklaard is, u al vlug de functie van hoofd van het Instituut zult hebben. Dat moet het werk toch voor u veraangenamen.'
En sindsdien hield Amadiro Mandamus nauwlettend in de gaten.
59 * Op Mandamus' derde reis was hij veel van zijn onrust kwijt, en hij gedroeg zich bijna als Aardling. Het plan vorderde traag, maar lijnrecht volgens het opgezette schema.
Bij zijn eerste bezoeken had hij geen problemen gehad met zijn gezondheid, maar bij zijn derde moest hij zich - natuurlijk door een overmaat aan zelfvertrouwen - ergens aan blootgesteld hebben. Een tijdje had hij tenminste last van een druipneus, en moest hij soms hoesten.
Een bezoekje aan een van de consultatiebureaus in de Stad liep uit op een gamma-globuline-injectie, waardoor de toestand meteen beter werd; maar het consultatiebureau vond hij meer beangstigend dan de ziekte zelf. Iedereen was daar, besefte hij, waarschijnlijk ziek van iets besmettelijks, of stond in nauw contact met de zieken.
Maar nu was hij dan weer terug in de ordelijke rust van Aurora, en daar was hij ongelooflijk dankbaar voor. Hij luisterde naar Amadiro's verslag over de Solarische crisis.
'Hebt u daar niets over gehoord?' vroeg Amadiro.
Mandamus schudde zijn hoofd. 'Niets, meneer. Aarde is een ongelooflijk provinciaal wereldje. Achthonderd Steden met in totaal acht miljard mensen - die allemaal alleen belangstelling hebben in de achthonderd Steden en de acht miljard mensen. Je zou er denken dat Kolonisten er alleen maar zijn om Aarde te bezoeken, en dat Ruimtelingen helemaal niet bestaan. Het nieuws in een Stad gaat zelfs voor negentig procent alleen over die Stad. Aarde is een afgesloten, kneuterig wereldje, zowel mentaal als fysiek.'
'En toch zegt u dat ze niet barbaars zijn.'
'Kneuterigheid is op zichzelf niet barbaars. Naar hun eigen normen zijn ze beschaafd.'
'Naar hun eigen normen! - Maar goed. Het probleem is momenteel Solarië. Niet één van de Ruimtewerelden steekt zijn nek uit. Het beginsel van non-interventie is hoog in aanzien en ze blijven op het standpunt dat de interne problemen van Solarië een zaak van Solarië zijn. Onze eigen Voorzitter doet net zomin iets als wie ook, zelfs al is Fastolfe nu dood en ligt zijn verlammende hand niet meer op ons. Alleen kan ik niets uitrichten - zolang ik geen Voorzitter ben.'
'Hoe kunnen ze zeggen dat Solarië interne problemen heeft waar ze niet tussen mogen komen,' vroeg Mandamus, 'als de Solariërs weg zijn?'
'Hoe komt het dat u meteen de dwaasheid daarvan inziet, en zij niet?' vroeg Amadiro spottend. 'Zij zeggen dat er geen strikt bewijs is dat de Solariërs allemaal weg zijn, en zolang ze, of althans enkelen van hen, er misschien nog zijn, heeft een andere Ruimtewereld niet het recht er ongevraagd binnen te vallen.'
'Hoe verklaren ze het ontbreken van stralingsactiviteit?'
'Ze zeggen dat de Solariërs misschien ondergronds zijn gegaan, of dat ze een technologische vooruitgang hebben gemaakt waardoor stralingslekken worden ondervangen. Ook zeggen ze dat niemand de Solariërs heeft zien vertrekken en dat ze nergens heen kunnen. We hebben ze natuurlijk niet zien vertrekken omdat er niemand keek.'
'Wat voor argument hebben ze dat de Solariërs nergens heen kunnen?' vroeg Mandamus. 'Er zijn lege planeten te over.'
'Het argument luidt dat Solariërs niet kunnen leven zonder hun geweldige massa robots, en dat ze die robots niet mee kunnen nemen. Als ze bijvoorbeeld hierheen kwamen, hoeveel robots konden we ze dan toewijzen, denkt u? Als dat al kon?'
'En wat brengt u daartegen in?'
'Niets. Maar of ze weg zijn of niet, het is een vreemde, raadselachtige toestand, en het is ongelooflijk dat niemand die wil onderzoeken. Ik heb ze allemaal gewaarschuwd, zo dringend als ik maar kan, dat we als we met de handen in de schoot blijven zitten ten onder gaan; dat de Kolonieplaneten, zo gauw ze erachter kwamen dat Solarië - misschien - leeg was, onverwijld poolshoogte zouden gaan nemen. Die zwervers hebben een vermetele nieuwsgierigheid, waar wij ook wel wat van konden gebruiken. Als de winst hen lokt stellen ze zonder nadenken hun leven in de waagschaal.'
'Wat is in dit geval de winst, dr. Amadiro?'
'Als de Solariërs weg zijn moeten ze vrijwel al hun robots achtergelaten hebben. Het zijn - of waren - heel spitsvondige robotici, en de Kolonisten zullen er, wat een hekel ze ook aan robots hebben, de hand op leggen en ze ons brengen - in ruil voor een aardig tegoed bij de Ruimtelingen. Dat hebben ze zelfs al aangekondigd.
Er zijn op Solarië al twee Kolonieschepen geland. Wij hebben daartegen een protest ingediend, maar dat zullen ze ongetwijfeld negeren en even zeker zullen wij verder niets doen. Integendeel. Enkele Ruimtewerelden proberen al stilletjes uit te vinden wat het voor robots zijn en wat ze gaan kosten.'
'Misschien nog niet zo gek,' zei Mandamus kalm.
'Niet zo gek dat wij precies doen wat de Kolonistenpropaganda ons voorkauwt? Dat we ons gedragen alsof we echt ontaard zijn en totaal in verval?'
'Waarom hun kreten aanhalen, meneer? Wij zijn rustig en beschaafd, en ze hebben nog geen kwetsbare plek geraakt. Als ze dat deden zouden we hard genoeg terugvechten, en ze vermorzelen, daar ben ik zeker van. Technologisch liggen we nog een heel eind op ze voor.'
'Maar de schade die wij oplopen zal geen lolletje wezen.'
'En dat betekent dat we niet krijgslustig moeten zijn. Als Solarië verlaten is en de Kolonisten willen het plunderen, moesten we ze misschien maar laten. Ik voorspel dat we binnen enkele maanden toch al in actie kunnen komen.'
Een begerige, woeste blik kwam op Amadiro's gezicht. 'Maanden?'
'O, stellig. We moesten ons dus in geen geval laten provoceren. Als we een conflict aangaan dat onnodig is, verzieken we alles, en zelfs als we winnen lijden we onnodige schade. Tenslotte hebben we over een tijdje een absolute overwinning zónder strijd, zónder schade... Arme Aarde...'
'Als u medelijden met ze hebt,' zei Amadiro quasi-luchtig, 'kunt u ze misschien niets aandoen.'
'Integendeel,' zei Mandamus koel, 'juist omdat ik beslist van plan ben ze iets aan te doen, en ik weet dat het zal gebeuren, heb ik medelijden met ze. U wordt Voorzitter!'
'En u hoofd van het Instituut.'
'In vergelijking met het uwe een nederig ambt.'
'En als ik doodga?' vroeg Amadiro half schertsend.
'Zo ver denk ik niet vooruit.'
'Ik ben niet meer-' begon Amadiro, maar hij werd onderbroken door een aangehouden gezoem van de berichter. Zonder ernaar te kijken, praktisch vanzelf, hield Amadiro zijn hand bij de gleuf. Hij keek naar de smalle strook papier die eruit kwam, en langzaam kwam er een glimlachje om zijn lippen. 'Die twee Kolonieschepen die op Solarië geland zijn-' zei hij.
'Ja, meneer?' vroeg Mandamus met gefronste wenkbrauwen.
'Vernietigd! Allebei!'
'Hoe dan?'
'In een explosieve stralingsgloed, die vanuit de ruimte goed waar te nemen was. Begrijpt u wat dat betekent? De Solariërs zijn toch niet weg, en onze zwakste planeet kan de Kolonieschepen gemakkelijk aan. De Kolonisten halen een bloedneus, en dat zal ze bijblijven.'
Mandamus schoof het papier opzij. 'Maar dat betekent toch niet per se dat de Solariërs nog op hun planeet zijn. Ze hebben misschien gewoon vallen opgezet.'
'Wat maakt dat uit? Rechtstreekse aanval of zo'n val, de schepen zijn vernietigd.'
'Ditmaal zijn ze verrast. En de volgende keer, als ze erop zijn voorbereid?... En als ze het nu eens als een doelbewuste aanval van de Ruimtelingen beschouwen?'
'Dan antwoorden we dat de Solariërs zich enkel verdedigd hebben tegen een doelbewuste inval van de Kolonisten.'
'Maar denkt u dan aan een woordenstrijd? Als de Kolonisten nu niets zeggen maar de vernietiging van hun schepen als een oorlogshandeling beschouwen en meteen terugslaan?'
'Waarom zouden ze.'
'Omdat ze, als ze in hun trots gekwetst zijn, net als wij hun verstand kwijtraken; vlugger nog, want zij hebben een gewelddadiger milieu.'
'Ze verliezen.'
'U hebt zelf erkend dat ze ons onaanvaardbare schade toe zullen brengen, ook als ze verslagen worden.'
'Wat wilt u dan dat ik doe? Aurora heeft die schepen niet vernietigd.'
'De Voorzitter overhalen nadrukkelijk te verklaren dat Aurora van niets weet; dat geen van de Ruimtewerelden ermee te maken heeft; dat alleen Solarië schuld heeft aan die actie.'
'En Solarië in de steek laten? Zou dat niet laf zijn?'
Mandamus wond zich plotseling op. 'Dr. Amadiro, hebt u nooit gehoord van een strategische terugtocht? Haal de Ruimtewerelden over zich even kalm te houden, onder een geloofwaardig voorwendsel. Het is maar een kwestie van maanden voor ons Aarde-plan in werking zal komen. Voor de anderen is het misschien moeilijk zich rustig te houden; verontschuldig u tegenover de Ruimtelingen, want zij weten niet wat er komen gaat - maar wij wel. U en ik, wij kunnen, in deze wetenschap, die gebeurtenis zien als een gift van de goden, zoals dat vroeger heette. Laat de Kolonisten zich maar druk maken om Solarië, terwijl op Aarde hun ondergang wordt voorbereid, zonder dat ze er iets van weten... Of zou u liever, vlak voor de grote overwinning, zware klappen krijgen?'
Amadiro merkte dat hij met zijn ogen knipperde, terwijl de ander hem met zijn diepliggende ogen recht aankeek.
60 * Amadiro had nooit een moeilijker tijd gehad dan de periode die volgde op de vernietiging van de Kolonieschepen. De Voorzitter kon gelukkig overgehaald worden tot de politiek die Amadiro 'moedig wijken' noemde. Die term werkte de Voorzitter op zijn verbeelding, ondanks de innerlijke tegenspraak. De Voorzitter was trouwens goed in moedig wijken.
De rest van de Raad was minder meegaand. De getergde Amadiro overtrof zichzelf in het schetsen van de verschrikkingen van een oorlog en van de noodzaak om, als er dan oorlog moest komen, het juiste moment te kiezen om toe te slaan - niet het verkeerde. Hij bedacht argumenten waarom dit niet het juiste moment was, en gebruikte die in de discussie met de leiders van andere Ruimtewerelden. Aurora moest zijn natuurlijk overwicht tot het uiterste gebruiken voor ze toegaven.
Maar toen gezagvoerder D.G. Bailey kwam met zijn schip en zijn verzoek, dacht Amadiro dat hij niets meer kon doen. Dit ging te ver. 'Dat is totaal onmogelijk,' zei Amadiro. 'Moeten we hem toestemming geven op Aurora te landen, met zijn baard, zijn belachelijke kledij, zijn onverstaanbaar accent? Verwacht u van mij dat ik de Raad vraag hem een Ruimtelinge in handen te geven? Zoiets is in onze geschiedenis nog nooit vertoond. Een Ruimtelinge!'
'Tot op heden,' zei Mandamus droog, 'hebt u die bepaalde Ruimtelinge altijd betiteld met "Solarische".'
'Voor ons is zij de Solarische, maar zo gauw er een Kolonist bij betrokken is, zal ze als Ruimtelinge gezien worden. Wanneer zijn schip landt op Solarië, zoals hij voornemens schijnt, wordt het misschien vernietigd, net als de andere. Met hem en de vrouw erbij. Mijn vijanden kunnen mij dan, tot op zekere hoogte terecht, van moord betichten - en mijn politieke loopbaan zal dat niet overleven.'
'Maar bedenk dan,' zei Mandamus, 'dat we bijna zeven jaar hebben gewerkt aan de organisatie van de definitieve ondergang van Aarde, en dat dat project over een paar maanden al rond is. Moeten we nu een oorlog riskeren en in één klap alles kapotmaken, zo kort voor de uiteindelijke overwinning?
Amadiro schudde zijn hoofd. 'Dat heb ik niet voor het zeggen, vriend. Als ik probeer de Raad over te halen die vrouw aan de Kolonist over te geven, zullen ze het toch niet doen. Het feit alleen al dat ik het voorstel, zullen ze mij kwalijk nemen. Mijn politieke loopbaan komt op de tocht, en oorlog komt er dan bovendien. Het is trouwens een ondraaglijk idee dat een Ruimtelinge sterft in dienst van een Kolonist.'
'Je zou denken dat u dol bent op die Solarische.'
'U weet wel beter. Ik wenste van ganser harte dat ze twintig decennia geleden de pijp uitgegaan was, maar niet zo, op een Kolonieschip... Maar ik moet niet vergeten dat zij een voorouder van u is, in de vijfde generatie.'
Mandamus keek nog iets stugger dan anders. 'Wat maakt dat voor mij uit? Ik ben een individuele Ruimteling, mij bewust van mijzelf en van mijn samenleving. Ik leef niet in een stamverband dat aan voorouderverering doet.' Even zweeg Mandamus en zijn gezicht nam een uitdrukking aan van strakke concentratie. 'Dr. Amadiro,' zei hij, 'kunt u de Raad niet uitleggen dat die voorouder van mij niet meegaat als gijzelares, maar omdat haar uitzonderlijke kennis van Solarië, waar zij haar jeugd heeft doorgebracht, haar onmisbaar maakt bij dit onderzoek, en dat dit onderzoek behalve de Kolonisten ook ons een stap verder kan brengen. Zou het ten slotte niet wenselijk zijn dat wij weten wat die ellendige Solariërs zich in het hoofd hebben gehaald? De vrouw zal, als ze het overleeft, toch zeker wel een verslag van de gebeurtenissen meebrengen.'
Amadiro stak zijn onderlip vooruit. 'Dat zou kunnen als de vrouw vrijwillig aan boord gaat; als ze liet weten dat ze het belang van dit werk inziet en haar planeet wil dienen. Haar dwingen aan boord te gaan, dat is uitgesloten.'
'Welnu, als ik die voorouder van mij nu eens op ging zoeken en probeerde over te halen vrijwillig dat schip in te gaan; en als u via de intergolf met die Kolonistengezagvoerder zou praten en hem zeggen dat hij op Aurora mag landen en die vrouw mee kan krijgen, indien hij haar kan overhalen vrijwillig mee te gaan - of dat tenminste te verklaren, of het nu waar is of niet.'
'Het kan, denk ik, geen kwaad het te proberen, maar ik geloof niet dat het lukt.'
Maar tot Amadiro's verbazing lukte het wel. Toen Mandamus hem uitvoerig op de hoogte stelde luisterde hij verbaasd.
'Ik begon over de mensachtige robots,' zei Mandamus, 'en het is duidelijk dat ze daar niets van wist, waaruit ik afleidde dat Fastolfe er niets van geweten had. Dat was een van die dingen waar ik me steeds zorgen over maakte. Toen heb ik een hele tijd over mijn afkomst gepraat, op zo'n manier dat zij over Elijah Baley, de Aardling, moest praten.'
'En?' vroeg Amadiro wrang.
'Niets - ze praatte over hem, herinnerde zich dingen. Die Kolonist die haar hebben wil is een nakomeling van Baley, en ik dacht dat ze nu positiever op het verzoek van de Kolonist in zou gaan dan anders.'
Hoe dan ook, het was gelukt, en een paar dagen lang voelde Amadiro een opluchting van de vrijwel constante druk die vanaf het begin van de Solarische crisis op hem lag.
Een paar dagen maar.
61 * Een ding dat nu in Amadiro's voordeel werkte, was dat hij gedurende de Solarische crisis tot dan toe Vasilia niet had ontmoet. Het was beslist geen geschikte tijd voor een ontmoeting. Hij wilde niet aan zijn hoofd gezeurd worden over een robot die zij als de hare beschouwde, zonder rekening te houden met de wettelijke kant van de zaak, en dat op een tijd dat een echte crisis al zijn aandacht opeiste. Ook had hij geen zin in de twist die er zo gemakkelijk kon ontstaan tussen haar en Mandamus, over de vraag wie van beiden tenslotte dan hoofd zou worden van het Robotisch Instituut.
Hoe dan ook, hij was bijna tot de slotsom gekomen dat Mandamus zijn opvolger moest worden. De hele Solarische crisis lang had hij het belangrijkste in het oog gehouden. Zelfs toen Amadiro zich wat onvast voelde was Mandamus ijzig kalm gebleven. Mandamus had bedacht dat de Solarische vrijwillig mee kon gaan met de Kolonisten-gezagvoerder, en hij had haar daar zelf toe gebracht.
En als zijn plan tot vernieting van Aarde naar behoren werkte - en dat moest het - dan verwachtte Amadiro dat Mandamus hem te zijner tijd als Voorzitter van de Raad op zou volgen. Dat zou zelfs zijn goed recht zijn, dacht hij in een zeldzame vlaag van onthechting.
Deze middag had hij aan Vasilia zelfs nog geen seconde gedacht. Hij ging het Instituut uit met een kleine groep robots die hem veilig naar zijn terreinwagen brachten. Die terreinwagen, bestuurd door een robot, terwijl er bij hem achterin nog twee zaten, reed rustig door het sombere licht en de kille regen, en bracht hem naar zijn complex waar twee andere robots hem binnen brachten. En al die tijd dacht hij niet aan Vasilia.
Dat ze daar in zijn woonkamer voor het intergolftoestel naar een ingewikkeld robotballet zat te kijken, terwijl verschillende robots van Amadiro in hun nis stonden en twee van de hare achter haar stoel, riep eerst geen woede in hem op over de geschonden privacy, maar sloeg hem met pure verbazing. Het duurde even voor hij zijn adem genoeg beheerste om te kunnen spreken, en toen kwam ook de woede en hij zei ruw: 'Wat doe jij hier? Hoe ben je binnengekomen?'
Vasilia bleef heel kalm. Ze was er natuurlijk helemaal op berekend dat Amadiro verscheen. 'Wat ik hier doe? Ik zit op jou te wachten,' zei ze. 'Het was niet moeilijk binnen te komen. De robots kennen mij goed van zien, en ze kennen mijn positie op het Instituut. Waarom zouden ze me niet binnenlaten als ik ze zei dat ik een afspraak met je heb?'
'Dat is niet zo. Je hebt mijn privacy geschonden.'
'Niet echt. Je kunt uit de robot van iemand anders maar tot op zekere hoogte vertrouwen persen. Zie ze eens: ze hebben me geen moment uit het oog verloren. Als ik in je spulletjes had willen snuffelen, je papieren inkijken, of hoe dan ook gebruik maken van je afwezigheid, dan was me dat niet gelukt, dat verzeker ik je. Mijn twee robots kunnen tegen hen niet op.'
'Weet je wel,' zei Amadiro bitter, 'dat je je voor een Ruimtelinge uiterst onbehoorlijk gedraagt. Het is min van je, en ik zal het onthouden.'
Bij die epitheta verbleekte Vasilia een beetje. Met lage, harde stem zei ze: 'Ik hoop dat je het onthoudt, Kendel, want wat ik gedaan heb is voor jou, en als ik nu deed wat ik eigenlijk doen moest na je gemene woorden, zou ik weglopen, zodat je je hele leven die verslagen figuur bleef die je al twintig decennia bent.'
'Wat je ook doet, een verslagen figuur zal ik niet blijven.'
'Het klinkt alsof je het gelooft ook,' zei Vasilia, 'maar kijk, jij weet niet wat ik weet, en zonder mij blijf je verslagen. Ongeacht wat je van plan bent. Ongeacht wat die Mandamus, met zijn zuur gezicht en zijn dunne lippen, voor je heeft uitgedokterd-'
'Waarom haal je hem erbij?' vroeg Amadiro snel.
'Omdat ik dat wil,' zei Vasilia met een zekere minachting. 'Wat hij ook gedaan heeft of van plan is - en wees maar niet bang, ik heb geen notie wat dat is - het zal niet lukken. Ook al weet ik er verder niets van, ik weet dat het niet lukt.'
'Je slaat wartaal uit,' zei Amadiro.
'Je kunt naar die wartaal maar beter luisteren, Kendel, als je niet wilt dat alles voor de bijl gaat. Niet alleen jij, maar misschien de Ruimtewerelden ook, allemaal. Maar als je niet naar me wilt luisteren... het is jouw keus. Wat zal het zijn, dan?'
'Waarom zou ik naar je luisteren? Heb ik dan één redelijk motief om naar je te luisteren?'
'Ik heb je gezegd dat de Solariërs zich voorbereidden om van hun planeet weg te gaan - bijvoorbeeld. Als je toen naar me had geluisterd, had je niet met je mond vol tanden gestaan toen het gebeurde.'
'De Solarische crisis keert zich nu in ons voordeel'
'Nee nee,' zei Vasilia. 'Dat mag je dan denken, maar het is niet zo. Hij zal je platwalsen, wat je ook doet om de nood te keren - tenzij je naar me luistert.'
Amadiro's lippen waren bleek en trilden een beetje. De twee eeuwen van verslagen zijn waar Vasilia het over had, waren niet ongemerkt aan hem voorbijgegaan, en de Solarische crisis maakte het er niet beter op; daardoor ontbrak hem de innerlijke kracht om zijn robots de opdracht te geven haar uit te laten, zoals hij eigenlijk moest. 'Nou,' zei hij gemelijk, 'maak het kort dan.'
'Als ik dat deed zou je me niet geloven; laat ik het dus op mijn manier doen. Je kunt me wanneer je maar wilt de mond snoeren, maar dan vernietig je de Ruimtewerelden. Het zal natuurlijk mijn tijd wel duren en niet ik zal in de geschiedenis - Kolonistische geschiedenis overigens - geboekstaafd worden als grootste mislukkeling. Zal ik dan maar?'
Amadiro kroop in een stoel. 'Goed dan - en als je klaar bent, vertrek je.'
'Dat was ik ook van plan, Kendel, tenzij je me heel beleefd vraagt te blijven en je te helpen. Zal ik beginnen?'
Amadiro zei niets, en Vasilia stak van wal. 'Ik heb je verteld dat ik bij mijn verblijf op Solarië een paar heel merkwaardige elektronische circuitschema's te zien kreeg die zij hadden ontworpen ; circuits die bij mij de stellige indruk wekten dat ze een poging vormden om telepathische robots te bouwen. Hoe kwam ik toch op dat idee?'
'Ik weet niet,' zei Amadiro bitter, 'wat voor ziekelijke impulsen jouw gedachten sturen.'
Vasilia trok een gezicht en veegde het van tafel. 'Bedankt, Kendel... Ik heb daar maanden over na lopen denken, want ik was spits genoeg om te vermoeden dat het geen kwestie van ziekelijkheid was, maar van onbewuste herinnering. Ik dacht terug aan mijn kindertijd, toen Fastolfe, die ik als mijn vader beschouwde, in een van zijn royale buien - nu en dan experimenteerde hij met royale buien, weet je - mij een eigen robot gaf.'
'Alweer Giskard?' mompelde Amadiro ongeduldig.
'Ja, Giskard. Altijd Giskard. Ik was in mijn tweede decennium en ik had al een robotknobbel, of ik moet zeggen, ik werd met een robotknobbel geboren. Wiskunde had ik toen nog niet veel gehad, maar ik had een gevoel voor schema's. Naarmate de decennia voorbijgingen werd mijn kennis van de wiskunde steeds groter, maar ik geloof dat mijn gevoel voor schema's nauwelijks meer is toegenomen. Mijn vader zei altijd: "Vassie" - hij experimenteerde ook met kooswoordjes, om te zien wat voor uitwerking dat op mij had - "jij hebt een talent voor schema's." En dat was ook-'
'Bespaar het me,' zei Amadiro. 'Ik erken je talent. Maar weet je dat ik nog niet gegeten heb?'
'Nou,' zei Vasilia bijtend, 'bestel je eten dan, en nodig me uit.'
Amadiro trok zijn wenkbrauwen op, hief automatisch zijn arm en gaf snel een teken. Onmiddellijk was er de kalme beweging van bezige robots.
'Ik speelde steeds met circuits voor Giskard,' zei Vasilia. 'Ik ging dan naar Fastolfe - mijn vader, zoals ik het toen zag - en liet hem een schema zien. Dan schudde hij soms zijn hoofd en lachte en zei: "Als je dat bij die arme Giskard inbrengt, kan hij niet meer praten en krijgt een hoop pijn." Ik weet nog dat ik vroeg of Giskard werkelijk pijn kon voelen, en mijn vader zei: "Wat hij voelt weten we niet, maar dan gedraagt hij zich zoals wij ons zouden gedragen als we veel pijn hadden; we kunnen dus net zo goed zeggen dat hij de pijn voelt."
En soms bracht ik hem een van mijn schema's en glimlachte hij toegeeflijk en zei: 'Nou, dat kan geen kwaad, Vassie; interessant om het uit te proberen." Dat deed ik dan, en soms haalde ik het er weer uit, en andere keren liet ik het zitten. Het was niet zomaar wat gemorrel met Giskard om de sadistische lol, waar ik misschien toe geneigd was geweest als ik iemand anders was. Want ik was heel dol op Giskard en ik wilde niet dat hem iets overkwam. Als ik de indruk had dat na zo'n verbetering van mij - ik beschouwde het altijd als verbeteringen - Giskard vrijer sprak, sneller reageerde, of meer geïnteresseerd, en het geen kwalijke bijwerking had, dan liet ik het zo.
En toen op een dag-'
Een robot die schuin achter Amadiro stond zou nooit hebben gewaagd een gast in de rede te vallen, tenzij in een echt geval van nood, maar Amadiro begreep vanzelf de betekenis van dat staan wachten. 'Is het eten klaar?' vroeg hij.
'Ja, meneer,' zei de robot.
Amadiro maakte een nogal ongeduldig gebaar in de richting van Vasilia. 'Je bent uitgenodigd om met mij te dineren.'
Ze gingen Amadiro's eetkamer binnen; Vasilia was daar nog nooit geweest. Als het erop aankwam was Amadiro een solitair, van wie bekend was dat hij sociale verplichtingen aan zijn laars lapte. Meer dan eens had iemand hem gezegd dat hij het in de politiek verder zou schoppen als hij thuis ontvangsten hield; dan had hij steeds beleefd geglimlacht en gezegd: 'Die prijs is te hoog.'
Misschien juist omdat hij geen ontvangsten hield, dacht Vasilia, was er in de inrichting geen spoor van originaliteit of creativiteit. De tafel, de borden en het bestek waren zo alledaags als wat. De wanden waren domweg verticale vlakken in één saaie kleur. Alles bij elkaar niet direct om de eetlust te prikkelen, bedacht ze.
De soep waarmee ze begonnen was net zo alledaags als het meubilair, een heldere bouillon, en Vasilia begon zonder veel geestdrift te lepelen.
'Beste Vasilia,' zei Amadiro, 'je ziet dat ik geduld heb. Ik heb er niets tegen dat je je autobiografie schrijft als je daar zin in hebt. Maar ben je echt van plan mij daar een aantal hoofdstukken uit voor te lezen? Zo ja, dan zeg ik je maar ronduit dat het me geen bal interesseert.'
'Nog heel even,' zei Vasilia, 'en het zal je enorm interesseren. Maar ja, als je echt verslingerd bent aan je mislukking en pertinent weigert te bereiken waar je naar verlangt, zeg het dan gewoon. Dan eet ik zwijgend en vertrek. Wil je dat?'
Amadiro zuchtte. 'Goed dan, ga door, Vasilia.'
'En toen op een dag,' zei Vasilia, 'had ik een schema dat ingewikkelder was, fraaier en boeiender dan ik ooit gezien had, of om eerlijk te zijn ooit gezien héb. Ik had het graag aan mijn vader laten zien, maar hij was op een andere planeet, naar een of andere conferentie. Ik wist niet wanneer hij terug zou zijn en ik legde het schema weg, maar elke dag keek ik er meer geboeid, gefascineerd naar. Toen kon ik het niet meer uithouden - ik kon het gewoon niet. Het leek zo mooi dat het me belachelijk leek te denken dat het kwaad kon. Ik was nog maar een kind, in mijn tweede decennium, en had nog iets onverantwoordelijks over me; dus ik veranderde Giskards brein door het schema erin te brengen.
En het liep goed. Dat was meteen duidelijk. Hij reageerde volkomen soepel op me en naar het me leek was hij sneller van begrip, intelligenter dan hij tevoren was. Ik vond hem veel boeiender en sympathieker dan eerst.
Ik was verrukt, maar ook zenuwachtig. Wat ik had gedaan - Giskard veranderen zonder het vooraf door Fastolfe te laten controleren - was vierkant tegen de regels die Fastolfe mij had gesteld, dat wist ik heel goed. Maar het stond als een paal boven water dat ik het gebeurde niet meer ongedaan zou maken. Toen ik Giskards brein ging veranderen praatte ik mezelf schoon door te zeggen dat het maar voor even was en dat ik de verandering ongedaan zou maken. Maar toen die verandering eenmaal tot stand was gebracht werd het mij wel duidelijk dat ik hem niet ongedaan maken zou. Daar was geen sprake van. Ik heb Giskard sindsdien zelfs nooit meer veranderd, uit vrees te verstoren wat ik had teweeggebracht.
Ook heb ik Fastolfe nooit gezegd wat ik gedaan had. Alle registraties van dat prachtige schema dat ik bedacht had deed ik weg, en Fastolfe heeft nooit geweten dat hij buiten zijn medeweten veranderd was. Nooit!... En toen we uit elkaar gingen, Fastolfe en ik, en Fastolfe Giskard niet op wilde geven, heb ik gegild dat hij van mij was en dat ik van hem hield, maar Fastolfes vriendelijke welwillendheid, waar hij zijn leven lang mee te koop liep - dat gedoe over houden van alles, het grote en het kleine - mocht zijn eigen wensen nooit in de weg staan. Ik kreeg andere robots, waar ik geen steek om gaf, maar Giskard hield hij voor zichzelf.
En toen hij doodging liet hij Giskard na aan de Solarische - een laatste klap in mijn gezicht.'
Amadiro was pas halverwege zijn zalmmousse gekomen. 'Als je hiermee voorhebt je zaak te bepleiten, dat de eigendom van Giskard van de Solarische op jou overgaat, dan zal het niet helpen. Ik heb je al uitgelegd waarom ik het testament van Fastolfe niet ongedaan kan maken.'
'Maar, Kendel, er zit meer aan vast,' zei Vasilia. 'Heel wat meer. Wil je dat ik nu ophoud?'
Amadiro plooide zijn lippen tot een spottend lachje. 'Nu ik al zoveel aangehoord heb zal ik maar zo gek zijn verder te luisteren.'
'Je zou gek zijn als je niet verder luisterde, want nu komt het. - Ik bleef altijd denken aan Giskard, en aan de wreedheid en het onrecht om hem mij af te nemen, maar aan het schema waarmee ik hem zonder dat iemand het wist veranderd had, dacht ik eigenlijk nooit meer. Ik weet zeker dat ik dat schema, al had ik het gewild, niet opnieuw had kunnen maken, en voor zover ik me nu herinner was het iets heel anders dan ik in de robotica ooit gezien heb - tot ik tijdens mijn verblijf op Solarië heel even zoiets als dat schema te zien kreeg.
Dat Solarische schema zag er vertrouwd uit, al wist ik niet waardoor. Het kostte weken intensief denkwerk voor ik uit een heel duister stukje van mijn onbewuste die glibberige gedachte viste aan het schema dat ik vijfentwintig decennia geleden had uitgeknobbeld.
Ook al kan ik mij dat niet meer precies voor de geest halen, ik weet dat het Solarische schema er maar een vage afspiegeling van was. Het was maar een vluchtig idee van iets dat ik in een verbazend complexe symmetrie gevangen had. Maar ik keek naar dat Solarische schema met de ervaring die ik heb opgedaan door me vijfentwintig decennia intens met robotologie bezig te houden, en ik moest denken aan telepathie. Als dat eenvoudige, niet eens zo boeiende schema het idee al opriep, wat moet het oorspronkelijke dan geweest zijn... dat ding dat ik als kind uitdacht en sindsdien nooit meer teruggevonden heb?'
'Je zegt steeds maar dat je ter zake komt, Vasilia,' zei Amadiro. 'Ben ik erg onredelijk als ik je vraag op te houden met je gekerm over vroeger, en in de aantonende wijs te zeggen waar het om gaat?'
'Met genoegen,' zei Vasilia. 'Ik zit je te zeggen, Kendel, dat ik zonder dat ik het ooit geweten heb Giskard veranderd heb in een telepathische robot, en dat hij dat sindsdien altijd is geweest.'
62 * Amadiro bleef Vasilia een hele tijd aankijken, en omdat het verhaal afgelopen scheen bepaalde hij zich weer tot de zalmmousse en at er peinzend wat van. 'Onmogelijk!' zei hij toen. 'Denk je soms dat ik achterlijk ben?'
'Ik denk dat je een mislukkeling bent,' zei Vasilia. 'Ik zeg niet dat Giskard in iemands geest zinnen kan lezen, dat hij woorden en ideeën kan uitzenden en ontvangen. Misschien kan dat wel, theoretisch. Maar ik ben ervan overtuigd dat hij gevoelens kan waarnemen en de algemene sfeer van iemands geestelijke bezigheden - en die misschien zelfs kan veranderen.'
Amadiro schudde heftig zijn hoofd. 'Onmogelijk!'
'Onmogelijk? Denk eens na. Twintig decennia geleden had je je doel bijna bereikt. Fastolfe had je in je macht en Voorzitter Horder stond aan je kant. Wat is er gebeurd? Waarom liep alles verkeerd?'
'Die Aardling-' begon Amadiro, geschokt door de herinnering.
'Die Aardling,' deed Vasilia hem na, 'die Aardling... Of was het de Solarische? Nee, geen van beiden! Giskard was het, die was er steeds bij. Hij nam waar, hij oefende invloed uit.'
'Wat ging dat hem aan? Het is een robot.'
'Een robot, trouw aan zijn meester, aan Fastolfe. Volgens de Eerste Wet moest hij ervoor zorgen dat Fastolfe geen schade leed, en aangezien hij telepathisch was kon hij dat niet uitleggen als puur fysieke schade. Hij wist dat Fastolfe, als hij zijn zin niet kreeg en de kolonisatie van de bewoonbare planeten in de Melkweg niet kon bevorderen, diep teleurgesteld zou zijn - en in Giskards telepathisch heelal zou dat "schade" betekenen. Dat mocht hij niet toelaten, en hij kwam tussenbeide om het te voorkomen.'
'Nee nee nee,' zei Amadiro vol afkeer. 'Jij zou het zo willen, vanuit een of ander romantisch verlangen, maar daarom is het nog niet zo. Ik weet veel te goed wat er toen gebeurd is. De Aardling was het. Er is geen telepathische robot nodig om te verklaren wat er gebeurd is.'
'En wat er sindsdien gebeurd is, Kendel?' vroeg Vasilia. 'Heb je het in twintig decennia ooit van Fastolfe kunnen winnen? Toen alles meezat, toen de politiek van Fastolfe duidelijk bankroet ging, heb je toen ooit de steun gekregen van een meerderheid in de Raad? Heb je de Voorzitter ooit zo ver kunnen krijgen om je enige werkelijke macht te geven?... Hoe wil je dat verklaren, Kendel? In al die twintig decennia is de Aardling niet op Aurora geweest. Hij is al zestien decennia dood, zijn ellendige leventje was in acht decennia voorbij. En toch blijf je falen. Je hebt het absolute record. Zelfs nu Fastolfe dood is, heb je nu echt weten te profiteren van het uiteenvallen van de coalitie, of merk je dat het succes je nog steeds schijnt te ontglippen?
Wat is over? De Aardling is weg. Fastolfe is weg. Giskard heeft je al die tijd tegengewerkt, en Giskard is er nog. Hij is nu even trouw aan de Solarische als hij aan Fastolfe was, en die Solarische heeft, denk ik, weinig reden om dol op je te zijn.'
Amadiro's gezicht vertrok tot een masker van woede en bitterheid. 'Zo is het niet. Geen sprake van. Dat denk je maar.'
Vasilia bleef heel kalm. 'Nee, niet waar. Ik geef een verklaring. Ik heb dingen verklaard die jij nooit hebt kunnen verklaren. Of heb jij een andere verklaring?... En ik weet de remedie. Zorg dat de eigendom van Giskard van de Solarische op mij overgaat, en heel plotseling keren de dingen zich voor je ten goede.'
'Nee', zei Amadiro. 'Ze zijn al ten goede aan 't keren.'
'Dat kun je wel denken, maar het is niet waar, zolang Giskard je tegenwerkt. Hoe dicht je ook bij de overwinning komt, hoe zeker je ook wordt van je zege, het haalt niets uit zolang je Giskard niet aan je kant hebt. Zo ging het twintig decennia geleden en zo zal het nu ook gaan.'
Opeens lichtte Amadiro's gezicht op. 'Nou, welbeschouwd,' zei hij, 'doet het er niet toe dat ik Giskard niet aan mijn kant heb, en jij ook niet; want ik kan je bewijzen dat Giskard geen telepaat is. Als Giskard een telepaat is, zoals je zegt, als hij het vermogen heeft de dingen naar zijn hand te zetten of naar de hand van zijn menselijke meester, zou hij dan hebben toegestaan dat de Solarische werd meegenomen naar een plek waar ze vermoedelijk de dood zal vinden?'
'Haar dood? Waar praat je over, Kendel!'
'Besef je wel dat er op Solarië twee Kolonieschepen vernietigd zijn, Vasilia? Of heb je de laatste tijd alleen maar zitten dromen over schema's en over je mooie kindertijd, toen je aan robots prutste?'
'Sarcasme misstaat je, Kendel. Op het nieuws heb ik over die Kolonieschepen gehoord. En?'
'Er is een derde Kolonieschip op onderzoek uit. Dat wordt mogelijk ook vernietigd.'
'Mogelijk. Anderzijds, zij kunnen voorzorgsmaatregelen nemen.'
'Hebben ze gedaan. Ze vroegen om de Solarische, en kregen haar mee. Ze dachten dat zij de planeet goed genoeg kende om aan vernietiging te ontkomen.'
'Ze is daar al meer dan twintig decennia weg,' zei Vasilia. 'Dat is dus niet zo waarschijnlijk.'
'Precies! Er is dus een aardige kans dat ze samen met hen zal omkomen. Mij persoonlijk doet dat niets. Ik zou het wel een mooie opruiming vinden als ze dood was, en jij denkelijk ook. Daarenboven zou het ons goede gronden geven om de Kolonieplaneten aan te klagen, en zij kunnen moeilijk meer aankomen met het verhaal dat hun schepen vernietigd zijn door een opzettelijke actie van Aurora. Zouden we eigen mensen ombrengen?... De vraag is nu, Vasilia, waarom zou Giskard, als hij de vermogens heeft die jij zegt en trouw is aan de Solarische, haar toestaan zich vrijwillig haar vermoedelijke dood in te laten voeren?'
Daar had Vasilia niet van terug. 'Is ze echt vrijwillig gegaan?'
'Beslist. Ze was uiterst willig. Politiek gezien was het onmogelijk geweest haar te dwingen.'
'Maar ik kan niet begrijpen-'
'Er valt niets te begrijpen. Giskard is een robot, meer niet.'
Een ogenblik zat Vasilia als bevroren in haar stoel, een hand aan haar kin. Toen zei ze traag: 'Op Kolonieplaneten mogen geen robots komen; op Kolonieschepen ook niet. Dat betekent dat ze alleen is gegaan. Zonder robots.'
'Nou nee, natuurlijk niet. Als ze verwachtten dat ze vrijwillig meeging moesten ze persoonlijke robots wel op de koop toe nemen. Ze namen die namaakmens Daneel mee, en de andere was...' Hij zweeg en siste toen: 'Giskard. Wie anders? Dus die wonderrobot van jou gaat ook zijn ondergang tegemoet. Hij kon evenmin...' Zijn stem stierf weg.
Vasilia stond overeind; haar ogen fonkelden, haar gezicht was rood aangelopen. 'Je bedoelt dat Giskard weg is? Weg van onze planeet, op een Kolonieschip? Kendel, je wordt nog de ondergang van ons allemaal!'
63 * Geen van beiden aten ze verder. Vasilia liep gehaast de eetkamer uit en verdween in de privé. Amadiro, die moeite had om zijn koude logica in ere te houden, stond door de gesloten deur naar haar te schreeuwen, al wist hij heel goed dat hij zo een figuur sloeg. 'Dat is nog een sterkere aanwijzing dat Giskard gewoon maar een robot is,' riep hij. 'Waarom zou hij anders mee willen naar Solarië om zich samen met zijn eigenares te laten vernietigen?'
Na een tijdje hielden de geluiden van stromend en spetterend water op, en Vasilia kwam te voorschijn met een fris gewassen gezicht, dat bijna star stond van beheerste kalmte. 'Je begrijpt er werkelijk niets van, hè?' zei ze. 'Ik verbaas me over je, Kendel. Denk eens even na. Giskard kan nooit in gevaar zijn zolang hij de geest van mensen kan beïnvloeden, wel? En de So
larische ook niet, zolang Giskard haar is toegedaan. De Kolonist die de Solarische heeft meegenomen moet toen hij haar sprak ontdekt hebben dat zij al twintig decennia van Solarië weg was, dus hij kan niet echt zijn blijven geloven dat hij aan haar veel zou hebben. Samen met haar nam hij Giskard mee, maar dat hij aan Giskard iets kon hebben wist hij ook niet... Of kan hij dat geweten hebben?'
Even dacht ze na en zei toen langzaam: 'Nee, dat kan hij onmogelijk geweten hebben. Als niemand in meer dan twintig decennia erachter is gekomen dat Giskard geestelijke vermogens heeft, dan heeft Giskard er kennelijk belang bij dat niemand het raadt, en als dat zo is dan kan ook niemand erachter gekomen zijn.'
'Jij beweert er anders achter te zijn,' zei Amadiro hatelijk.
'Ik wist bepaalde dingen,' zei Vasilia, 'en kreeg het toch nu pas door, en dan nog alleen vanwege die aanwijzing op Solarië. Giskard moet mijn geest wat dit betreft ook verduisterd hebben, anders had ik het allang geweten. Ik vraag me af of Fastolfe het wist...'
'Het is veel eenvoudiger,' zei Amadiro koppig, 'om het eenvoudige feit te aanvaarden dat Giskard gewoon maar een robot is.'
'Kendel, je bewandelt de brede weg naar de ondergang, maar ik geef je de kans niet, hoe graag je ook wilt... Het komt erop neer dat de Kolonist om de Solarische kwam, en haar meenam ook al had hij ontdekt dat ze voor hem van weinig of geen nut zou zijn. En de Solarische ging vrijwillig mee, ook al moest de reis op een Kolonieschip, met zieke barbaren, haar afschrikken, en moest ze beseffen dat er een grote kans was dat op Solarië haar de vernietiging wachtte.
Mij lijkt dus dat dat allemaal het werk van Giskard is, die de Kolonist gedwongen heeft tegen alle verstand in de Solarische mee te vragen, en de Solarische gedwongen heeft tegen alle verstand in mee te gaan.'
'Maar waarom?' vroeg Amadiro. 'Mag ik die eenvoudige vraag stellen? Waarom?'
'Ik denk, Kendel, dat Giskard het van belang vond om van Aurora weg te gaan... Had hij misschien geraden dat ik zijn geheim bijna doorhad? Als dat zo was wist hij misschien niet zeker of hij mij nu nog kon manipuleren. Ten slotte ben ik een ervaren robotica. Bovendien zou hij beseffen dat hij eens van mij was en een robot negeert niet gemakkelijk de eisen van trouw. Hij meende misschien dat hij de Solarische alleen in veiligheid kon houden door zich aan mijn invloedssfeer te onttrekken.'
Ze keek op naar Amadiro en zei resoluut: 'Kendel, we moeten hem terughalen. We kunnen hem niet veilig op een Kolonieplaneet laten werken voor de belangen van de Kolonisten. Hier, te midden van ons, heeft hij al genoeg kwaad aangericht. We moeten hem terughalen en jij moet hem mijn wettige eigendom maken. Ik kan hem aan, dat geef ik je op een briefje, en zorgen dat hij voor ons werkt. Bedenk dat ik de enige ben die hem aankan!'
'Ik zie geen enkele reden tot bezorgdheid,' zei Amadiro. 'In het zeer waarschijnlijke geval dat hij gewoon maar een robot is, zal hij op Solarië vernietigd worden, en dan zijn we van hem en van de Solarische af. In het onwaarschijnlijke geval dat hij is wat jij zegt, wordt hij op Solarië niet vernietigd, maar dan moet hij naar Aurora terugkomen. De Solarische is wel geen Aurorische van geboorte, maar ze heeft veel te lang op Aurora gewoond om een leven onder de barbaren aan te kunnen; en als ze per se terug wil naar de beschaafde wereld, heeft Giskard geen andere keus: hij moet terug met haar.'
'Kendel,' zei Vasilia, 'je begrijpt nog steeds niet waartoe Giskard in staat is. Als hij het van belang acht om weg blijven van Aurora, dan kan hij de gevoelens van de Solarische gemakkelijk zo manipuleren dat ze het leven op een Kolonieplaneet aankan, net zoals hij haar ertoe gebracht heeft vrijwillig aan boord te gaan van een Kolonieschip.'
'Nou, als het nodig is kunnen we domweg dat Kolonieschip met de Solarische en Giskard terug escorteren naar Aurora.'
'Hoe stel je je dat voor?'
'Het is mogelijk. Wij op Aurora zijn niet achterlijk, ook al schijn jij te denken dat jij het enige redelijke wezen bent op onze planeet. Het Kolonieschip gaat naar Solarië om de vernietiging van de eerste twee schepen te onderzoeken, maar je denkt toch niet, hoop ik, dat we afhankelijk willen zijn van zijn goede diensten, of van die van de Solarische. We sturen een van onze eigen strijdschepen naar Solarië en we verwachten niet dat dat problemen zal krijgen. Als er nog Solariërs op de planeet zijn kunnen ze misschien een simpel Kolonieschip vernietigen, maar een Aurorisch strijdvaartuig kunnen ze niet aan. En als het Kolonieschip door Giskards toverkracht-'
'Geen toverkracht,' viel Vasilia hem vinnig in de rede. 'Geestelijke invloed.'
'Als dat Kolonieschip dan om wat voor reden ook weer van Solarische bodem op kan stijgen, zal ons schip het aanhouden en beleefd vragen om uitlevering van de Solarische en haar robots. Zoniet, dan eisen ze dat het Kolonieschip met ons schip meegaat naar Aurora. Vijandelijkheden komen er niet aan te pas. Ons schip escortert gewoon een Aurorisch staatsburger naar haar thuiswereld. Zodra de Solarische en de twee robots op Aurora zijn uitgestapt kan het Kolonieschip vrijelijk naar zijn eigen bestemming gaan.'
Hierop knikte Vasilia vermoeid. 'Dat klinkt goed, Kendel, maar weet je wat ik denk dat er gebeurt?'
'Wat dan, Vasilia?'
'Volgens mij zal het Kolonieschip van Solarische bodem opstijgen, maar ons strijdschip niet. Wat er op Solarië is kan Giskard aan, maar niemand anders vrees ik.'
'Als het zo loopt,' zei Amadiro met een grimmig lachje, 'dan moet ik erkennen dat er misschien toch iets zit in je fantasietje... Maar zo loopt het niet.'
64 * De volgende morgen kwam Vasilia's eerste persoonlijke robot, met zorg van een vrouwelijk uiterlijk voorzien, aan haar bed. Vasilia verroerde zich en zonder haar ogen open te doen vroeg ze: 'Wat is er, Nadila?' Ze hoefde haar ogen niet open te doen. Vele decennia lang was er behalve Nadila nooit iemand bij haar bed geweest.
'Mevrouw,' zei Nadila zacht, 'dr. Amadiro verwacht u op het Instituut.'
Vasilia's ogen schoten open. 'Hoe laat is het?'
'Vijf uur zeventien, mevrouw.'
'Voor zonsopgang?' Vasilia was verontwaardigd.
'Ja, mevrouw.'
'Hoe laat verwacht hij me?'
'Nu, mevrouw.'
'Waarvoor?'
'Dat hebben zijn robots ons niet gezegd, mevrouw, maar ze zeggen dat het belangrijk is.'
Vasilia gooide de lakens opzij. 'Ik wil eerst ontbijten, Nadila, en daarvoor nog douchen. Zeg Amadiro's robots dat ze in de bezoekersnissen moeten wachten. Als ze op haast aandringen moet je ze eraan herinneren dat ze in mijn complex zijn.'
Vasilia ergerde zich en maakte weinig haast. Eerder maakte ze extra zorgvuldig haar toilet en ontbeet ze extra op haar gemak. Gewoonlijk besteedde ze aan geen van beide veel tijd. Ze keek naar het nieuws, maar dat gaf geen aanwijzing die Amadiro's oproep kon verklaren. Tegen de tijd dat de terreinwagen - met haar en vier robots, twee van Amadiro en twee van haar - haar naar het Instituut had gebracht, verscheen de zon boven de horizon.
Amadiro keek op en zei: 'Daar ben je dan eindelijk.' De wanden van zijn kantoor gloeiden nog, al was hun licht niet meer nodig.
'Het spijt me,' zei Vasilia stijfjes. 'Ik had er niet aan gedacht dat de dageraad wel heel erg laat is om met je werk te beginnen.'
'Alsjeblieft, Vasilia, geen spelletjes. Ik moet zo naar de Raadskamer. De Voorzitter is al langer op dan ik... Vasilia, ik bied je mijn nederige verontschuldigingen aan dat ik je niet geloofd heb.'
'Het Kolonieschip is dus veilig opgestegen.'
'Ja, en ons schip is vernietigd, zoals je voorspeld hebt... Het is nog niet in het nieuws gebracht, maar het zal natuurlijk toch uitlekken.'
Vasilia's ogen werden groot. Ze had dit resultaat voorspeld met meer zelfvertrouwen dan ze eigenlijk had, maar dat hoefde ze er nu niet bij te zeggen. Ze zei: 'Je gelooft dus dat Giskard uitzonderlijke vermogens heeft.'
'Ik acht het niet wiskundig bewezen,' zei Amadiro voorzichtig, 'maar ik wil ervan uitgaan tot er meer gegevens zijn. Ik wil weten wat we nu moeten doen. De Raad weet van Giskard niets, en ik wilde ze niet wijzer maken.'
'Ik ben blij dat je toch in zoverre helder denkt, Kendel.'
'Maar jij bent degene die Giskard begrijpt, en jij kunt het best zeggen wat er moet gebeuren. Wat zeg ik nu tegen de Raad en welke verklaring geef ik voor het gebeuren zonder de hele waarheid te verraden?'
'Dat hangt ervan af. Het Kolonieschip is van Solarië opgestegen, maar waar gaat het heen? Weten we dat? Als het nu terugkomt naar Aurora hoeven we tenslotte niets anders te doen dan de aankomst voor te bereiden.'
'Het komt niet naar Aurora,' zei Amadiro vol medeleven. 'In dat opzicht schijn je ook gelijk te krijgen. Het lijkt dat Giskard - aangenomen dat hij de touwtjes in handen heeft - besloten heeft weg te blijven. We hebben het bericht van het schip naar zijn eigen planeet onderschept. Gecodeerd, natuurlijk, maar wij hebben alle Kolonistencodes gekraakt-'
'En zij de onze, veronderstel ik. Het verbaast me dat er geen overeenkomst is dat iedereen zijn berichten ongecodeerd verstuurt - dat spaart een hele hoop moeite.'
Amadiro haalde daar zijn schouders over op. 'Doet er niet toe. Het gaat erom, dat het Kolonieschip teruggaat naar zijn eigen planeet.'
'Met de Solarische en de robots?'
'Natuurlijk.'
'Ben je daar zeker van? Zijn ze niet op Solarië achtergebleven?'
'Daar zijn we zeker van,' zei Amadiro ongeduldig. 'Dat ze weer konden opstijgen was blijkbaar aan de Solarische te danken.'
'Aan haar? Hoezo?'
'Dat weten we nog niet.'
'Het moet Giskard geweest zijn,' zei Vasilia. 'Hij heeft het zo doen lijken dat het door de Solarische kwam.'
'En wat doen we nu?'
'We moeten Giskard terughalen.'
'Ja, maar ik zal de Raad niet kunnen overhalen tot een interstellaire crisis om de teruggave van een robot.'
'Dat hoeft niet, Kendel. Je verlangt dat de Solarische terugkomt; wij hebben het recht dat te eisen. Denk je dat ze ooit zonder haar robots terug zou komen? Of dat de Kolonieplaneet die robots zou willen houden als de Solarische terugkomt?
Vraag om haar. Heel beslist. Ze is een Aurorisch staatsburgeres, uitgeleend voor een werk op Solarië dat gedaan is, en ze moet nu omgaand worden terugbezorgd. Laat het vijandig klinken, als een oorlogsdreiging.'
'Oorlog kunnen we niet riskeren, Vasilia.'
'Dat doe je ook niet. Giskard kan geen actie ondernemen die rechtstreeks tot oorlog kan leiden. Als de Kolonistenleiders bezwaar maken en op hun beurt oorlogszuchtig worden, moet Giskard in de houding van de Kolonistenleiders wel veranderingen aanbrengen, zodat ze de Solarische in vrede aan Aurora terugsturen. En zelf moet hij dan natuurlijk ook terugkomen.'
Somber zei Amadiro: 'En als hij terug is zal hij ons veranderen, denk ik, en dan vergeten we zijn vermogens en letten niet op hem en kan hij nog zijn plan uitvoeren, wat dat ook is.'
Vasilia's hoofd ging achterover en ze lachte. 'Geen sprake van. Ik kén Giskard, zie je, en ik kan hem aan. Haal hem maar terug en breng de Raad ertoe Fastolfes testament ongeldig te maken - het kan, en jij kunt dat - en Giskard aan mij toe te wijzen. Dan zal hij voor ons werken; Aurora zal over de Melkweg heersen; jij brengt de overige decennia van je leven door als Voorzitter van de Raad en ik volg jou op als hoofd van het Robotisch Instituut.'
'Weet je zeker dat het zo zal lopen?'
'Beslist. Stuur dat bericht maar, flink gepekeld, en ik verzeker je van de rest: een overwinning voor de Ruimtelingen en onszelf; Aarde en de Kolonisten worden verslagen.'