Vreemdeling in het Paradijs
Ze waren broeders. Niet in die zin dat ze allebei menselijke wezens waren, of dat ze als kind allebei in dezelfde crèche waren geweest. Helemaal niet! Ze waren broers in de echte biologische zin van het woord. Ze waren bloedverwanten, om een uitdrukking te gebruiken die al eeuwen geleden enigszins verouderd was geworden, nog voor de Catastrofe, toen dat stammenfenomeen, het gezin, nog enig bestaansrecht had.
Wat een vernedering!
In al die jaren sinds zijn kindertijd was Anthony het bijna vergeten. Er waren tijden dat hij er maanden achter elkaar geen ogenblik aan had gedacht. Maar nu, vanaf het moment dat hij onontkoombaar veel met William te maken had, maakte hij een afschuwelijke tijd door.
Het zou misschien niet zo erg zijn geweest als het door de omstandigheden altijd al duidelijk was geweest; als, zoals in de pre-Catastrofale dagen - Anthony had een tijd lang veel over geschiedenis gelezen - ze dezelfde achternaam hadden gehad, zodat ze op die manier al met hun familieband te koop hadden gelopen. Tegenwoordig koos je natuurlijk zelf je achternaam uit en veranderde je die zo vaak als je wilde. Tenslotte was de symboolketting het enige dat telde, en die werd bij je geboorte gecodeerd en aan je toegewezen.
William noemde zichzelf Anti-Aut. Daar stond hij op met een soort sober professionalisme. Zijn eigen zaak, natuurlijk, maar wat een toonbeeld van slechte smaak. Toen hij dertien jaar werd had Anthony Smith gekozen en hij had nooit de neiging gehad een andere naam te kiezen. Hij was eenvoudig, gemakkelijk te spellen, en nogal apart, want hij had nog nooit iemand ontmoet die ook die naam had gekozen. Die was ooit heel gewoon geweest - bij de pre-Cats - wat misschien het feit verklaarde dat hij nu zo zeldzaam was.
Maar het verschil in namen betekende niets als de twee bij elkaar waren. Ze leken ontzettend veel op elkaar.
Als ze nu tweelingen waren geweest... maar een van een paar tweeling-bevruchte eitjes werd altijd tijdens de zwangerschap al verwijderd. Het was gewoon die fysieke gelijkenis die af en toe voorkwam bij niet-tweelingen, vooral als ze aan beide kanten verwant waren. Anthony Smith was vijf jaar jonger, maar allebei hadden ze de haviksneus, de zware oogleden, het kleine kuiltje in de kin ... die verdomde kans in de genetische loterij. Daar vroeg je ook om als, uit een soort behoefte aan eentonigheid, ouders in herhaling vervielen.
Nu ze samen waren, werden ze meestal eerst met stomme verwondering bekeken, waarna een behoedzaam zwijgen viel. Anthony probeerde de kwestie te negeren, maar uit pure balorigheid - of perversie - kon het gebeuren dat William zei: 'We zijn broers.'
'O?' zei de ander dan, zich even afvragend of hij zou durven te vragen of ze volle broers waren. En dan wonnen zijn goede manieren het en wendde hij zich af alsof de zaak van geen enkel belang was. Dat gebeurde natuurlijk maar zelden. De meeste mensen van het project wisten ervan - hoe kon het anders? - en vermeden de situatie.
Niet dat William een beroerde vent was. Helemaal niet. Als hij Anthony's broer niet was geweest, of als hun uiterlijk verschillend genoeg was geweest om het feit dat ze broers waren te kunnen verbergen, zouden ze het uitstekend met elkaar kunnen vinden. Zoals de zaken nu lagen ...
Het werd er ook niet gemakkelijker op doordat ze als kind samen hadden gespeeld en de eerste stadia van hun opvoeding in dezelfde crèche hadden doorlopen dank zij een of andere succesvolle manoeuvre van Moeder. Ze had twee kinderen bij dezelfde vader gehad en had daarmee haar limiet bereikt (aan de strenge eisen voor een derde had ze niet kunnen voldoen), en toen kreeg ze het idee dat ze hen allebei in éen keer zou kunnen bezoeken. Ze was een eigenaardige vrouw.
William had natuurlijk het eerst de crèche verlaten, omdat hij de oudste was. Hij was de wetenschap in gegaan ... genetische techniek. Zijn moeder had dat ook aan Anthony geschreven toen die nog in de crèche zat. Hij was toen oud genoeg geweest om zijn wensen op een overtuigende manier aan de directrice kenbaar te maken en toen kwamen die brieven niet meer. Maar hij bleef zich altijd die laatste herinneren vanwege de enorme schaamte die hij bij het lezen ervan had gevoeld.
Anthony was zich later ook met wetenschap bezig gaan houden. Hij had aanleg in die richting getoond en was ertoe aangemoedigd. Hij herinnerde zich dat hij een wilde - en profetische, besefte hij nu - angst had gehad dat hij zijn broer tegen zou komen en hij had gekozen voor telemetrie, een richting die zo ver verwijderd lag van genetische technieken als je je maar voor kon stellen ... Dat zou je tenminste denken.
Maar het noodlot wachtte hen, dank zij de gecompliceerde ontwikkeling van het Mercurius-project.
Er kwam een tijd dat het project op niets uit leek te lopen en toen werd er een voorstel gedaan dat de toestand redde, en tegelijkertijd Anthony voor het dilemma stelde dat zijn ouders voor hem hadden bereid. En het beste en meest sardonische van alles was dat het juist Anthony was geweest die, in alle onschuld, dat voorstel had gedaan.
William Anti-Aut had weleens van het Mercurius-project gehoord, maar al net zo vaag als van het al tientallen jaren durende stellaire onderzoek dat al bezig was toen hij werd geboren en dat na zijn dood nog jaren door zou gaan; en net als van de Martiaanse kolonie en de steeds nieuwe pogingen om dergelijke nederzettingen op de asteroïden te vestigen.
Aan zulke dingen schonk hij nauwelijks aandacht en hij vond ze ook niet echt belangrijk. Geen enkel onderdeel van de ruimte-inspanningen had, voor zover hij zich kon herinneren, ooit meer belangstelling bij hem kunnen wekken. Tot de dag dat de uitdraai ook foto's had bevat van een paar mensen die met het Mercurius-project te maken hadden.
Williams aandacht werd eerst getrokken door het feit dat een van hen de naam Anthony Smith droeg. Hij herinnerde zich de vreemde naam die zijn broer had gekozen en hij herinnerde zich Anthony. Er konden onmogelijk twee Anthony Smiths bestaan.
Toen had hij naar de foto zelf gekeken en het gezicht nam alle twijfels weg. Met een plotselinge vreemde beweging keek hij in de spiegel alsof hij een bevestiging zocht. Het gezicht nam alle twijfels weg.
Hij voelde zich geamuseerd, maar niet op zijn gemak, want hij kon er niet omheen dat er een pijnlijke situatie zou kunnen ontstaan. Bloedeigen broers, om de walgelijke term te gebruiken. Maar wat kon je eraan doen? Hoe kon je het feit herstellen dat noch zijn moeder, noch zijn vader verbeeldingskracht hadden gehad?
Hij moest de uitdraai afwezig in zijn zak hebben gestopt toen hij naar zijn werk ging, want tijdens de lunchpauze kwam hij hem weer tegen. Hij staarde ernaar. Anthony zag er goed uit. Het was een heel goede afdruk ... de uitdraaien waren tegenwoordig van enorm goede kwaliteit.
Zijn lunchpartner, Marco Hoe-hij-die-week-ook-heette, zei nieuwsgierig: 'Waar kijk je naar, William?'
In een impuls overhandigde William hem de uitdraai en zei: 'Dat is mijn broer.' Alsof hij de koe bij de hoorns wilde vatten.
Marco bestudeerde hem, met een rimpel in zijn voorhoofd. 'Wie? De man die naast je staat?'
'Nee, de man die mij ís. Ik bedoel de man die eruitziet als ik. Hij is mijn broer.'
Nu volgde er een langere stilte. Marco gaf hem terug en zei met een zorgvuldig neutrale stem: 'Broer van dezelfde ouders?'
'Ja.'
'Vader én moeder.'
'Ja.'
'Belachelijk!'
'Geloof ik ook.' William zuchtte. 'Nou ja, volgens dit verhaal doet hij daar in Texas aan telemetrie en ik hou me hier met autisme bezig. Dus wat maakt het uit?'
William dacht er verder niet meer aan en later die dag gooide hij de uitdraai weg. Hij wilde niet dat zijn tegenwoordige bedvriendin die ontdekte. Ze had een nogal schunnig gevoel voor humor dat William steeds vermoeiender begon te vinden. Hij vond het best dat ze geen zin had in een kind. Hij zelf had er een paar jaar geleden toch al een gekregen. Die kleine brunette, Laura of Linda heette ze, had meegewerkt.
Een hele tijd daarna, minstens een jaar, was de zaak Randall aan de orde gekomen. William had daarvoor al niet meer aandacht aan zijn broer besteed, en daarna was er zeker geen tijd meer voor.
Randall was zestien toen William voor het eerst iets van hem hoorde. Hij was in steeds grotere afzondering gaan leven en de Kentucky-crèche waar hij in werd opgevoed, had besloten hem te annuleren ... en natuurlijk was het pas een dag of tien voor de annulering bij iemand opgekomen een rapport over hem te sturen naar het New-Yorks Instituut voor de Wetenschap van de Mens (het Homologisch Instituut werd het meestal genoemd).
William kreeg het rapport tegelijk met rapporten van verschillende anderen en er was niets in de beschrijving van Randall dat in het bijzonder zijn aandacht trok. Maar het was toch tijd voor een van zijn vervelende massatransportreizen naar de crèches en er was éen redelijke mogelijkheid in West-Virginia. Hij ging erheen en werd zo teleurgesteld dat hij voor de vijftigste keer zwoer voortaan zulke bezoeken per tv-beeld te doen, en toen, omdat hij toch al die moeite had genomen om daarheen te gaan, besloot hij dan ook maar bij de Kentucky-crèche langs te gaan voordat hij naar huis terugkeerde.
Hij verwachtte niets. Toch had hij Randalls genenpatroon nog geen tien minuten zitten bestuderen of hij belde al naar het Instituut voor een computerberekening. Toen leunde hij achterover en transpireerde licht bij de gedachte dat hij enkel dank zij een ingeving van het laatste moment hier was, en dat zonder die impuls Randall over een week stilletjes geannuleerd zou zijn. Om heel precies te zijn, een verdovend middel zou pijnloos door zijn huid heen zijn gedrongen tot in zijn bloedbaan en hij zou in een vredige slaap zijn gevallen die steeds dieper werd totdat de dood intrad. Het middel had een officiële naam van drieëntwintig lettergrepen, maar net als iedereen noemde William het 'nirvanamine'.
'Hoe is zijn naam voluit, directrice?' vroeg William.
De directrice van de crèche zei: 'Randall Nimant, leerling.'
'Niemand!' riep William uit.
'Nimant.' De directrice spelde hem. 'Hij heeft hem vorig jaar gekozen.'
'En betekende dat niets voor u? Hij wordt uitgesproken als Niemand! Kwam het niet bij u op om deze jongeman vorig jaar bij ons te melden?'
'Het leek niet...' begon de directrice blozend.
William legde haar met een gebaar het zwijgen op. Wat had het voor zin? Hoe had zij het moeten weten? In het genenpatroon zat geen enkel symptoom om haar te alarmeren. Het was een subtiele combinatie waaraan William en zijn staf hadden gewerkt tijdens een periode van twintig jaar experimenteren met autistische kinderen ... een combinatie die ze nog nooit in het echt hadden gezien. En zo dicht bij de annulering!
Marco, de nuchterste van hun groep, klaagde altijd dat de crèches er te happig op waren om voor de bevalling te aborteren en na de bevalling te annuleren. Hij hield vol dat alle genenpatronen zich moesten kunnen ontwikkelen zodat er een eerste onderzoek gedaan kon worden en dat er nooit geannuleerd zou mogen worden zonder een homologicus te raadplegen.
'Er zijn niet genoeg homologici,' zei William dan kalm.
'We kunnen op zijn minst alle genenpatronen door de computer laten verwerken,' zei Marco.
'Om alles te redden wat we zouden kunnen gebruiken?'
'Voor welk homologisch gebruik dan ook, hier of ergens anders. We moeten genenpatronen in actie bestuderen als we onszelf goed willen doorgronden, en het zijn de abnormale en monsterachtige patronen die ons de meeste informatie geven. Onze experimenten op het terrein van autisme hebben ons meer geleerd over homologie dan alles wat we daar al van wisten voordat we daarmee begonnen.'
William, die nog steeds liever 'genetische fysiologie van de mens' hoorde dan 'homologie', schudde zijn hoofd. 'Toch zullen we het voorzichtig moeten spelen. Hoe waardevol we ook stellen dat onze experimenten zijn, we worden maar nauwelijks door de maatschappij getolereerd. We spelen met levens.'
'Nutteloze levens die anders toch geannuleerd zouden worden.'
'Een snelle en aangename annulering is éen ding. Onze experimenten, die meestal lang duren en soms onaangenaam moeten zijn, zijn weer iets anders.'
'Soms kunnen we ze helpen.'
'En soms kunnen we ze niet helpen.'
Het was eigenlijk een zinloze discussie omdat er op geen enkele manier uit was te komen. Waar het op neerkwam was dat er te weinig interessante abnormale gevallen beschikbaar waren voor homologici en dat ze de mensheid op geen enkele manier ertoe konden bewegen een grotere produktie te leveren. Vele aspecten van het trauma van de Catastrofe zouden nooit verdwijnen en dat was er een van.
De koortsachtige opmars van ruimte-exploratie kon worden teruggebracht (en dat deden sommige sociologen ook) tot het besef van de vergankelijkheid van het leven op de planeet, dank zij de Catastrofe.
Nou ja, laat maar ...
Iets als Randall Nimant was er nog nooit geweest. Niet voor William. Het late begin van het autisme dat typerend was voor dat helemaal zeldzame genenpatroon betekende dat er meer van Randall bekend was dan van elke andere soortgelijke patiënt voor hem. In het laboratorium vingen ze zelfs de laatste flikkeringen van zijn denkwijze op voordat hij zich helemaal afsloot en zich tenslotte binnen de muur van zijn huid terugtrok ... ongeïnteresseerd, onbereikbaar.
Toen begonnen ze aan het langdurige proces waarbij Randall, die steeds langere perioden werd onderworpen aan kunstmatige stimuli, blootgaf wat er in het inwendige van zijn brein omging en daarmee aanwijzingen gaf over het innerlijk functioneren van zowel de breinen van degenen die normaal werden genoemd als van degenen als hij.
De hoeveelheid gegevens die ze verzamelden was zo enorm groot dat William het gevoel kreeg dat zijn wensdroom om het autisme uit te roeien meer dan alleen een droom was. Hij voelde een warme vreugde dat hij de naam Anti-Aut had gekozen.
En toen de euforie die veroorzaakt was door het werken met Randall bijna zijn hoogtepunt had bereikt, kreeg hij die oproep uit Dallas en begon men zware druk op hem uit te oefenen om - uitgerekend op dat moment - zijn werk in de steek te laten en zich aan een nieuw probleem te wijden.
Toen hij er later op terugkeek, kon hij nooit precies uitmaken wat hem ertoe had gebracht om erin toe te stemmen Dallas te bezoeken. Achteraf kon hij natuurlijk wel zien dat dat een goede beslissing was geweest ... maar wat had bij hem in eerste instantie de doorslag gegeven? Zou hij, zelfs bij het begin, onbewust een vaag idee hebben gehad waar het toe zou kunnen leiden? Dat was toch onmogelijk.
Maar hij liet zichzelf tot dat bezoek overhalen en pas toen het zachte gezoem van de microreactor van toon veranderde en het agravatietoestel de aandrijving overnam voor de landing, herinnerde hij zich de foto ... of hij werd zich tenminste bewust van die herinnering.
Anthony werkte in Dallas en, herinnerde William zich nu, aan het Mercurius-project. Dat had in het onderschrift gestaan. Hij slikte toen hij aan de zachte schok merkte dat de reis afgelopen was. Dit zou onaangenaam worden.
Anthony stond op de landingsbaan op het dak te wachten om de arriverende expert te begroeten. Niet alleen hij natuurlijk. Hij maakte deel uit van een flinke delegatie - alleen al de grootte daarvan was een nogal grimmige aanduiding van wanhoop - en hij stond bij de lagere functionarissen. Dat hij daar was, kwam alleen door het feit dat het voorstel van hem afkomstig was.
Hij voelde een lichte maar aanhoudende onbehaaglijkheid bij die gedachte. Hij had zichzelf in een kwetsbare positie gebracht. Men was vol lof over zijn voorstel geweest, maar altijd was er die vage nadruk dat het zijn voorstel was; en als het op een fiasco uitliep zou iedereen zich uit de vuurlinie terugtrekken en hij zou de volle laag krijgen.
Later vroeg hij zich weleens af of hij dat idee had gekregen door de vage herinnering aan een broer die homologicus was. Het was mogelijk, maar het hoefde niet zo te zijn. Het voorstel was eigenlijk zo logisch en voor de hand liggend dat hij ongetwijfeld hetzelfde idee zou hebben gekregen als zijn broer iets onschuldigs was geweest als fantasy-schrijver, of als hij helemaal geen broer had gehad.
De binnenste planeten vormden het probleem ...
De Maan en Mars waren gekoloniseerd. De grotere asteroïden en de satellieten van Jupiter waren bereikt, en er waren vergevorderde plannen voor een bemande reis naar Titan, Saturnus' grootste satelliet, door middel van een vlucht met steeds opklimmende snelheid langs Jupiter. Er werden zelfs al plannen gemaakt om mensen op een zeven jaar durende rondreis naar het buitenste van het zonnestelsel te sturen, maar er was nog steeds geen kans op een bemande benadering van de binnenste planeten uit angst voor de zon.
Venus zelf was de minst aantrekkelijke van de twee werelden binnen de baan van de Aarde. Mercurius daarentegen ...
Anthony zat nog niet in het team toen Dmitri Large (die eigenlijk nogal klein was) de redevoering had gehouden die het Wereldcongres ertoe had gebracht de fondsen ter beschikking te stellen die het Mercurius-project mogelijk maakten.
Anthony had naar de bandjes geluisterd en had Dmitri's voordracht gehoord. Die deed misschien wat onvoorbereid aan, maar de opbouw ervan was volmaakt en hij bevatte in wezen elke richtlijn die sindsdien bij het Mercurius-project was gevolgd.
En de voornaamste stelling was dat het verkeerd zou zijn te wachten totdat de technologie zo ver was gevorderd dat een bemande expeditie ondanks de verschrikkelijke zonnestraling uitvoerbaar was. Mercurius had een unieke gesteldheid waarvan ze veel konden leren, en vanaf het oppervlak van Mercurius konden waarnemingen van de zon worden verricht die op geen enkele andere manier mogelijk waren.
Mits er een vervanger voor de mens - met andere woorden, een robot - op de planeet kon worden geplaatst.
Een robot met de vereiste fysieke eigenschappen kon worden gebouwd. Zachte landingen waren een fluitje van een cent. Maar als een robot eenmaal geland was, wat deed je dan met hem?
Hij kon zijn waarnemingen verrichten en zijn handelingen op basis van die waarnemingen verrichten, maar het project wilde dat zijn handelingen ingewikkeld en subtiel waren, of dat dat in elk geval mogelijk was, en ze wisten lang niet zeker welk soort waarnemingen hij zou doen.
Om op alle redelijke mogelijkheden voorbereid te zijn en de gewenste gecompliceerdheid mogelijk te maken, zou er een computer in de robot moeten worden ingebouwd (sommigen in Dallas noemden het een 'brein' maar Anthony had een hekel aan die uitdrukking, misschien omdat het brein zijn broers specialiteit was, dacht hij later), dat complex en veelzijdig genoeg was om met een zoogdierachtig brein op de planeet terecht te komen.
Maar het was onmogelijk om zoiets te bouwen en draagbaar genoeg te maken om naar Mercurius vervoerd te worden en daar aan de grond te worden gezet ... of, als dat nog wel mogelijk was, het brein mobiel genoeg te maken om van nut te zijn voor het soort robot dat ze wilden gebruiken. Misschien zouden de instrumenten met positronische paden waar de roboticisten mee speelden dat eens mogelijk maken, maar zo ver was het nog niet.
Het alternatief was dat de robot elke waarneming direct naar de Aarde terugzond en dat een computer op Aarde alle handelingen van de robot op basis van die waarnemingen leidde. Met andere woorden: het lichaam van de robot zou daar zijn, en zijn brein hier.
Toen die beslissing eenmaal was gevallen, werden de telemetristen de belangrijkste technici en toen was Anthony bij het project komen werken. Met een aantal anderen werkte hij aan het ontwerpen van methoden om impulsen te ontvangen en terug te zenden over afstanden van 80 tot 220 miljoen kilometer, in de richting van, en soms langs, een zonneschijf die die impulsen op een verschrikkelijke manier kon verstoren.
Hij begon aan zijn werk met enthousiasme en (dacht hij tenslotte) met bekwaamheid en succes. Hij had vooral bijgedragen aan het ontwerp van de drie schakelstations die in een permanente baan om Mercurius waren gebracht, de Mercurius-satellieten. Elk daarvan was in staat om impulsen te zenden en te ontvangen van Mercurius naar de Aarde en van de Aarde naar Mercurius. Elk kon, min of meer permanent, de zonnestraling en, beter nog, de zonnestoring tegenhouden.
Drie gelijke satellieten waren op een afstand van bijna 175 miljoen kilometer van de Aarde geplaatst, zodat ze van noord tot zuid het vlak van de eclips bestreken waardoor ze de impulsen van Mercurius konden ontvangen en doorzenden naar de Aarde - of vice versa - zelfs als Mercurius achter de zon was en onbereikbaar voor directe ontvangst van stations op het oppervlak van de Aarde.
En dan nog de robot zelf: een prachtig voorbeeld van de gecombineerde inspanningen van roboticisten en telemetristen. Als de meest complexe van tien opeenvolgende modellen, met een volume van maar iets meer dan tweemaal dat van een mens en vijfmaal diens massa, was hij in staat om aanzienlijk meer dan een mens te voelen en te doen ... als hij kon worden bestuurd.
Hoe complex een computer moest zijn om de robot te besturen bleek echter gauw genoeg, want elke reactie moest berekend zijn op variaties in de mogelijke waarneming. En omdat elke reactie leidde tot de zekerheid van grotere complexiteit van mogelijke variaties in waarnemingen, moesten de eerste stappen worden versterkt. Zo ging het eindeloos door, als een partij schaken, en de telemetristen begonnen een computer te gebruiken om de computer te programmeren die de programmering ontwierp voor de computer die de robot-besturende computer programmeerde.
Er was alleen maar verwarring.
De robot bevond zich op een basis in de woestijn van Arizona en functioneerde op zich goed. De computer in Dallas kon hem echter niet goed genoeg besturen, zelfs niet onder omstandigheden die ze door en door kenden. Hoe zou je dan ...
Anthony herinnerde zich de dag dat hij het voorstel had gedaan. Het was op 7-4-553. Dat herinnerde hij zich in de eerste plaats omdat hij nog wist dat hij eraan gedacht had dat 7-4 een belangrijke feestdag voor de pre-Cats in Dallas en omstreken was geweest. Dat was een half millennium ... nou ja, 553 jaar geleden, om precies te zijn.
Het was bij het diner geweest, een uitstekend diner trouwens. Er was een voorzichtige aanpassing geweest van de ecologie van de streek en het personeel van het project had hoge prioriteit bij de verdeling van de voedselvoorraden die ter beschikking kwamen ... dus ze konden uit een buitengewoon groot aantal gerechten kiezen en Anthony had gebraden eend geprobeerd.
De gebraden eend was uitstekend en daardoor werd hij wat mededeelzamer dan gewoonlijk. In feite was iedereen in een nogal openhartige stemming en Ricardo zei: 'Het lukt ons nooit. Laten we het toegeven. Het lukt ons nooit.'
De keren dat zoiets al gedacht was waren ontelbaar, maar het was een regel dat zoiets niet openlijk werd gezegd. Openlijk pessimisme zou de doorslag kunnen zijn om de verstrekking van fondsen te beëindigen (het was de laatste vijf jaar steeds moeilijker geworden om ze los te krijgen) en als er maar iets voorviel zou het met het project gedaan zijn.
Anthony, die meestal niet buitengewoon optimistisch was, maar zich nu te goed deed aan zijn eend, zei: 'Waarom zou het ons niet lukken? Geef me je redenen, dan zal ik ze weerleggen.'
Dat was een rechtstreekse uitdaging en Ricardo's donkere ogen vernauwden zich onmiddellijk. 'Je wilt dat ik je vertel waarom niet?'
'Zeker.'
Ricardo draaide zijn stoel om en keek Anthony recht aan. Hij zei: 'Kom nou, daar is niets geheimzinnigs aan. Dmitri Large wil het niet openlijk in een rapport zetten, maar jij weet net zo goed als ik dat je om het Mercurius-project goed te laten verlopen een computer nodig hebt die net zo complex is als een menselijk brein, of die nu op Mercurius is of hier, en die kunnen wij niet bouwen. Dus wat blijft er anders voor ons over dan spelletjes spelen met het Wereldcongres en geld krijgen voor nutteloos werk en misschien een paar toevallig bruikbare ontdekkingen?'
Anthony glimlachte voldaan en zei: 'Dat is gemakkelijk te weerleggen. Je geeft ons zelf het antwoord.' (Speelde hij spelletjes? Was het het warme gevoel van de eend in zijn maag? Het verlangen om Ricardo te plagen? ... Of speelde een onbewuste gedachte aan zijn broer hem parten? Hij kon daar later onmogelijk een antwoord op geven.)
'Welk antwoord?' Ricardo stond op. Hij was nogal lang en heel mager en hij droeg zijn witte jas altijd open. Hij vouwde zijn armen over elkaar en scheen zijn best te doen om als een uitgevouwen duimstok boven de zittende Anthony uit te torenen. 'Welk antwoord?'
'Je zegt dat we een computer nodig hebben die net zo complex is als een menselijk brein. Goed, dan bouwen we er een.'
'Het punt is, idioot, dat we dat niet kunnen ...'
'Wij kunnen het niet. Maar er zijn wel anderen.'
'Welke anderen?'
'Mensen die verstand hebben van breinen, natuurlijk. Wij zijn alleen maar een stel echte werktuigbouwkundigen. Wij hebben er geen idee van op welke manier het menselijk brein complex is, of waar, of in welke mate. Waarom nemen we er geen homologicus bij zodat die een computer kan ontwerpen?' Anthony besloot zijn verhaal door een enorme hap vulling genietend naar binnen te werken. Na al die tijd kon hij zich nog steeds de smaak van de vulling herinneren, hoewel hij zich niet meer precies herinnerde wat er daarna was gebeurd.
Het leek hem dat niemand het serieus had opgevat. Er was gelach en een algemeen gevoel dat Anthony zich er met een slimme spitsvondigheid uit had weten te redden, zodat Ricardo zich uitgelachen voelde. (Natuurlijk beweerde iedereen later dat ze de suggestie serieus hadden opgevat.)
Ricardo vloog op, wees naar Anthony en zei: 'Schrijf dat op. Ik daag je uit dat voorstel op schrift te zetten.' (Zo herinnerde Anthony het zich tenminste. Later verklaarde Ricardo dat hij enthousiast had gezegd: 'Goed idee! Waarom maak je daar geen officieel voorstel van, Anthony?')
Hoe dan ook, Anthony zette het op papier.
Dmitri Large had er wel iets in gezien. Bij een gesprek onder vier ogen had hij Anthony op zijn schouder geslagen en gezegd dat hij zelf ook al in die richting had zitten denken ... hoewel hij niet had aangeboden dat in de officiële stukken tot uitdrukking te laten komen. (Voor het geval dat het op een fiasco uitliep, dacht Anthony.)
Dmitri Large had de leiding gehad bij het zoeken naar de juiste homologicus. Het kwam niet bij Anthony op dat hij geïnteresseerd zou moeten zijn. Hij wist niets van homologie af en kende ook geen homologici ... behalve natuurlijk zijn broer, en aan hem had hij niet gedacht. Niet bewust.
Dus Anthony stond daar op de landingsbaan, in een ondergeschikte rol, en toen de deur van het vliegtuig openging en verscheidene mannen uitstapten en naar beneden kwamen en men zich aan elkaar voorstelde, merkte hij opeens dat hij in zijn eigen gezicht stond te staren. Zijn wangen brandden en hij wenste uit de grond van zijn hart dat hij aan de andere kant van de aardbol zat.
Meer dan ooit wenste William dat hij zich zijn broer eerder had herinnerd. Het was onbegrijpelijk dat hij niet eerder aan hem had gedacht.
Maar het verzoek was erg vleiend geweest en na een tijdje was de opwinding in hem gaan groeien. Misschien had hij opzettelijk de herinnering uit zijn gedachten gehouden.
Ten eerste was er de opwinding geweest dat Dmitri Large hem hoogst persoonlijk was komen opzoeken. Hij was per vliegtuig van Dallas naar New York gekomen en dat had William, wiens geheime zonde het lezen van thrillers was, erg spannend gevonden. In die boeken reisden mannen en vrouwen ook altijd tussen het grote publiek als geheimhouding vereist was. Tenslotte was elektronisch reizen gemeengoed ... tenminste in de thrillers waar elke zendstraal onveranderlijk werd afgeluisterd.
William had dat ook gezegd in een morbide, halfslachtige poging tot humor, maar Dmitri scheen niet te luisteren. Hij zat afwezig naar Williams gezicht te staren. 'Neemt u me niet kwalijk,' zei hij uiteindelijk. 'U doet me aan iemand denken.'
(En zelfs dat had bij William geen licht op doen gaan. Hoe was dat mogelijk had hij zich later soms afgevraagd.)
Dmitri Large was een kleine plompe man die altijd een binnenpretje leek te hebben, zelfs als hij zei dat hij zich zorgen maakte of boos was. Hij had een ronde dopneus, bolle wangen en was overal zacht. Hij sprak zijn achternaam zeer nadrukkelijk uit en zei met een snelheid die William het idee gaf dat hij het vaak zei: 'Lengte is niet het enige waarin men groot kan zijn, mijn vriend.'
In het gesprek dat volgde, protesteerde William veel. Hij wist niets af van computers. Niets! Hij had geen flauw idee hoe ze werkten of hoe ze werden geprogrammeerd.
'Geen punt, geen punt,' zei Dmitri, het argument met een expressief gebaar wegwuivend. 'Wij weten alles van computers af; wij kunnen de programmering opzetten. Als jij ons maar vertelt wat we een computer moeten laten doen om die als een brein te laten werken en niet als een computer.'
'Ik weet niet zeker of ik genoeg weet over het functioneren van het brein om je dat te zeggen, Dmitri,' zei William.
'Jij bent de meest vooraanstaande homologicus ter wereld,' zei Dmitri. 'Dat heb ik zorgvuldig uitgezocht.' En daarmee was ook dat afgedaan.
William luisterde steeds somberder. Hij nam aan dat het onvermijdelijk was. Dompel een persoon diep genoeg en lang genoeg in een specifieke specialiteit, en hij zou automatisch beginnen te geloven dat specialisten op andere terreinen tovenaars waren, de diepte van hun wijsheid afmetend aan de breedte van hun onwetendheid ... En terwijl de tijd verstreek hoorde William veel meer over het Mercurius-project dan hem op dat moment interesseerde.
Tenslotte zei hij: 'Waarom gebruik je dan eigenlijk een computer? Waarom laat je niet een van je eigen mensen, of een team, het materiaal van de robot ontvangen en instructies terugzenden.'
'O, o, o,' zei Dmitri, die van opwinding bijna in zijn stoel zat te wippen. 'Zie je, je begrijpt het niet. Mensen zijn te langzaam om snel al het materiaal dat de robot terug zal zenden te analyseren - temperaturen en drukmetingen van gassen en wisselingen in de kosmische straling en intensiteiten van zonnewinden en chemische samenstellingen en bodemstructuren en nog een stuk of dertig soorten gegevens - en dan te proberen te beslissen wat de volgende handeling moet zijn. Een menselijk wezen zou de robot alleen maar sturen, en weinig efficiënt bovendien, terwijl een computer de robot zou zijn.
En aan de andere kant,' vervolgde hij, 'zijn mensen ook weer te snel. Welk soort stralen je ook gebruikt, het duurt altijd een tien tot vijfentwintig minuten voordat ze van Mercurius naar de Aarde en weer terug zijn, afhankelijk van waar de beide planeten zich in hun baan bevinden. Daar is niets aan te doen. Je krijgt een waarneming binnen, je geeft een opdracht. Maar in de tijd tussen het moment van de waarneming en de ontvangst van het antwoord is er al weer veel gebeurd. Mensen kunnen zich niet aanpassen aan de traagheid van de snelheid van het licht, maar een computer kan er wel rekening mee houden ... Kom ons helpen, William.'
'Als je denkt dat je er wat aan hebt, mag je me altijd consulteren,' zei William somber. 'Mijn privé-tv-straal staat tot je beschikking.'
'Maar het gaat me niet om een consult. Je moet met me meekomen.'
'Per massavervoer?' zei William geschokt.
'Ja, natuurlijk. Een project als dit kan niet worden uitgevoerd door aan beide uiteinden van een laserstraal met een communicatiesatelliet ertussen te gaan zitten. Op de lange duur is dat te kostbaar, te ongemakkelijk, en je hebt natuurlijk helemaal geen privacy ...'
Het leek inderdaad wel een thriller, besloot William.
'Kom naar Dallas,' zei Dmitri, 'zodat je eens bij ons rond kunt kijken. Laat me je de faciliteiten tonen. Praat met een paar van onze computermensen. Laat hen profiteren van jouw denkwijze.'
Het werd tijd, dacht William, om vastbesloten op te treden.
'Dmitri,' zei hij, 'ik heb hier mijn eigen werk. Belangrijk werk dat ik niet in de steek wil laten. Om te doen wat jij me wilt laten doen, zou me maanden van mijn laboratorium weg kunnen houden.'
'Maanden!' zei Dmitri, kennelijk van zijn stuk gebracht. 'Mijn beste William, dit zou weleens jaren kunnen duren. Maar het zal zeker jouw werk zijn.'
'Nee, dat zal het niet. Ik weet wat mijn werk is en een robot op Mercurius besturen is het niet.'
'Waarom niet? Als je het goed doet, zul je meer over het brein leren door alleen te proberen een computer als een brein te laten werken, en als je dan uiteindelijk hier terugkomt ben je beter in staat om dat te doen wat jij als jouw werk beschouwt. En terwijl je weg bent heb je toch assistenten die het werk kunnen voortzetten? En je kunt toch voortdurend met hen in verbinding staan per laserstraal en per televisie? En toch af en toe naar New York gaan? Voor een kort bezoek.'
William aarzelde. De gedachte om vanuit een andere richting aan het brein te werken sprak hem enorm aan. Vanaf dat moment merkte hij dat hij redenen zocht om te gaan - op zijn minst éen keer - om te zien hoe het allemaal in elkaar zat ... Hij kon altijd teruggaan.
Toen volgde Dmitri's bezoek aan de ruïnes van Oud-New-York, waarvan hij met ongekunstelde opwinding genoot (maar er was dan ook geen grootser schouwspel van de nutteloze reusachtigheid van de pre-Cats dan Oud-New-York). William begon zich af te vragen of de reis hem misschien ook niet de gelegenheid zou bieden om een paar bezienswaardigheden te bekijken.
Hij begon er zelfs aan te denken dat hij een tijdje had overwogen een nieuwe bedvriendin op te zoeken, en het zou gemakkelijker zijn om die te vinden in een ander geografisch gebied waar hij niet permanent zou blijven.
... Of was het zelfs toen al, toen hij maar amper wist wat nodig was, dat hij een idee kreeg, als de schittering van een verre bliksemflits, van wat gedaan zou kunnen worden ...
Dus ging hij na een poosje naar Dallas en stapte uit op het dak en daar stond Dmitri weer, stralend. Toen vernauwden de ogen van de kleine man zich en hij draaide zich om en zei: 'Ik wist het ... Wat een opmerkelijke gelijkenis!'
Williams ogen gingen wijd open en daar, zichtbaar terugdeinzend, was genoeg van zijn eigen gezicht te zien om hem onmiddellijk de zekerheid te geven dat Anthony voor hem stond.
Hij las op Anthony's gezicht heel duidelijk het verlangen de verwantschap te verbergen. William hoefde alleen maar 'Wat opvallend!' te zeggen en het daarbij te laten. De genenpatronen van het menselijk ras waren tenslotte complex genoeg om zelfs zonder familieband redelijke gelijkenissen te veroorzaken.
Maar natuurlijk was William homologicus en niemand kan werken met het gecompliceerde menselijk brein zonder ongevoelig te worden voor de details, dus zei hij: 'Dat moet Anthony zijn, mijn broer.'
'Je broer?' zei Dmitri.
'Mijn vader,' zei William, 'heeft twee jongens bij dezelfde vrouw gekregen ... mijn moeder. Het waren excentrieke mensen.'
Toen deed hij een stap vooruit, stak zijn hand uit, en Anthony kon niet anders dan die aannemen ... De daaropvolgende dagen was het incident hét onderwerp van gesprek.
Het kon Anthony nauwelijks troosten dat William zich berouwvol toonde toen hij besefte wat hij had gedaan.
Ze zaten die avond na het eten bij elkaar en William zei: 'Het spijt me. Ik dacht dat er het snelst een eind aan gemaakt kon worden door meteen door de zure appel heen te bijten. Maar dat schijnt niet te werken. Ik heb niets getekend, ik heb geen formele afspraken gemaakt. Ik ga wel weer weg.'
'Wat haalt dat uit?' zei Anthony onvriendelijk. 'Iedereen weet het nu. Twee lichamen en éen gezicht. Het is om misselijk van te worden.'
'Als ik wegga ...'
'Je kunt niet weg. Deze hele toestand is een idee van mij.'
'Om mij hierheen te halen?' Williams zware wenkbrauwen vlogen omhoog.
'Nee, natuurlijk niet. Om een homologicus hierheen te halen. Hoe kon ik weten dat ze jou zouden sturen?'
'Maar als ik wegga ..."
'Nee. Het enige wat we nu kunnen doen is een oplossing voor het probleem zien te vinden, als dat mogelijk is. Dan ... maakt het niet uit.' (Zij die slagen wordt alles vergeven, dacht hij.)
'Ik weet niet of ik ...'
'We zullen het moeten proberen. Dmitri zal ons ermee opknappen. Die kans zal hij zich niet laten ontnemen. "Jullie zijn broers",' zei Anthony, Dmitri's tenorstem nabootsend, "en jullie begrijpen elkaar. Waarom werken jullie niet samen?"' Toen ging hij kwaad op normale toon verder: 'Dus we moeten wel. Om te beginnen, wat doe jij precies, William? Ik bedoel, preciezer dan het woord homologie zegt.'
William zuchtte. 'Nou, ik hoop dat je wilt aannemen dat het me spijt... Ik werk met autistische kinderen.'
'Ik ben bang dat ik niet weet wat dat betekent.'
'Nou, om een lang verhaal kort te maken, ik werk met kinderen die geen contact hebben met de wereld om hen heen, die niet met anderen communiceren, maar die in zichzelf verzinken en die vrijwel onbereikbaar achter de muur van hun huid leven. Ik hoop het ooit te kunnen genezen.'
'Noem je jezelf daarom Anti-Aut?'
'Ja, inderdaad.'
Anthony lachte kort, maar niet echt geamuseerd.
Williams houding verkoelde. 'Het is een eerlijke naam.'
'Daar ben ik van overtuigd,' mompelde Anthony haastig, en kon geen nadere verontschuldiging over zijn lippen krijgen. Hij dwong zich tot het onderwerp terug te keren. 'En boek je al vooruitgang?'
'Wat de genezing betreft tot nog toe niet. Wat inzicht betreft, ja. En hoe meer ik begrijp ...' Terwijl hij sprak kreeg Williams stem een warmere klank en zijn ogen staarden in de verte. Anthony herkende het enthousiasme van het spreken over iets dat je hart en je geest zo vervult dat er bijna geen plaats voor iets anders is. Dat gevoel had hij zelf vaak genoeg.
Hij luisterde zo goed mogelijk naar iets dat hij niet echt begreep, maar het was nodig. Hij zou van William ook verwachten dat die naar hem luisterde.
Hoe duidelijk herinnerde hij het zich. Op dat moment verwachtte hij dat niet, maar toen was hij zich natuurlijk ook niet bewust van wat er gaande was. Toen hij later, wetend, erop terugkeek, merkte hij dat hij zich hele zinnen herinnerde, letterlijk woord voor woord.
'Dus wij waren ervan overtuigd,' zei William, 'dat het niet zo was dat het autistische kind de indrukken niet kon ontvangen, of zelfs dat het die niet op een vrij gecompliceerde manier kon interpreteren. Wij waren eerder van mening dat het ze afkeurde en afwees, zonder enig verlies van de mogelijkheid tot volledige communicatie als er een indruk gevonden kon worden die het wel goedkeurde.'
'Ah,' zei Anthony, net genoeg geluid makend om aan te geven dat hij luisterde.
'Je kunt het evenmin op een gewone manier uit zijn autisme proberen te halen want het keurt jou net zo goed af als het de rest van de wereld afkeurt. Maar als je het in bewustzijnsarrest stelt...'
'In wat?'
'Dat is een techniek die we hebben waarbij in feite het brein van het lichaam wordt gescheiden en los van het lichaam functioneert. Het is een nogal gecompliceerde techniek die we in ons eigen laboratorium hebben ontwikkeld; eigenlijk ...' Hij zweeg.
'Door jou zelf?' vroeg Anthony vriendelijk.
'Eh, ja,' zei William licht blozend, maar het was te zien dat het hem plezier deed. 'In bewustzijnsarrest kunnen we het lichaam van bepaalde fantasieën voorzien en het brein onder differentieel elektro-encefalografie observeren. We kunnen meteen een heleboel leren over het autistische individu; welk soort gevoelsindrukken hij het liefst heeft; en we leren meer over het brein in het algemeen.'
'Ah,' zei Anthony, en deze keer was het een echte ah. 'En wat jij allemaal over breinen hebt geleerd ... kun je dat niet toepassen bij de werking van een computer?'
'Nee,' zei William. 'Met geen mogelijkheid. Ik heb dat tegen Dmitri gezegd. Ik weet niets af van computers en niet genoeg over breinen.'
'Als ik je het een en ander leer over computers en je heel precies vertel wat we nodig hebben, wat dan?'
'Het lukt nooit. Het...'
'Broeder,' zei Anthony, en hij probeerde het woord een indrukwekkende klank te geven, 'je bent me iets verschuldigd. Doe alsjeblieft een eerlijke poging om ons te helpen ons probleem op te lossen. Wat je ook weet van het brein ... zorg dat het bij onze computers kan worden toegepast.'
William bewoog zich onrustig en zei: 'Ik begrijp je positie. Ik zal het proberen. Ik zal het eerlijk proberen.'
William had het geprobeerd, en zoals Anthony al had voorspeld, had men hen tweeën samen laten werken. In het begin had het af en toe met anderen gebotst en William had geprobeerd het schokeffect te gebruiken van de aankondiging van het feit dat ze broers waren omdat het toch geen zin had het te ontkennen. Maar ook daar was een eind aan gekomen en men liet hen doelbewust met rust. Als William bij Anthony kwam, of Anthony bij William, trok iemand anders die toevallig aanwezig was zich stilletjes terug.
Ze raakten tot op zekere hoogte zelfs aan elkaar gewend en soms spraken ze bijna zo met elkaar alsof er helemaal geen gelijkenis tussen hen was en alsof ze geen gemeenschappelijke herinneringen uit hun kindertijd hadden.
Anthony maakte duidelijk wat ze voor de computer nodig hadden in redelijk niet-technische bewoordingen en na lange overpeinzingen legde William uit hoe hij dacht dat een computer min of meer als een brein zou kunnen functioneren.
'Zou dat mogelijk zijn?' zei Anthony.
'Ik weet het niet,' zei William. 'Ik sta niet te springen om het te proberen. Het werkt misschien niet, maar misschien ook wel.'
'We zouden het met Dmitri Large moeten bespreken.'
'Laten we het eerst samen bespreken en zien wat we hebben. We kunnen dan een zo redelijk mogelijk voorstel proberen te formuleren en daarmee naar hem toe gaan. Of niet.'
Anthony aarzelde. 'We gaan samen naar hem toe?'
'Jij kunt het woord wel voor mij doen,' zei William tactvol. 'Het is niet nodig dat we samen worden gezien.'
'Dank je, William. Als hier iets uit komt zal ik zorgen dat jij alle eer krijgt.'
'Daar maak ik me geen zorgen over,' zei William. 'Als dit mogelijkheden biedt ben ik de enige die ervoor kan zorgen dat het lukt, neem ik aan.'
Ze kwamen vier of vijf keer bij elkaar om de zaak van alle kanten te bekijken en als Anthony geen familie was geweest en als er niet die hinderlijke, emotionele situatie tussen hen was geweest, zou William een onbelemmerde trots hebben gevoeld voor de jongste - broer - vanwege de snelheid waarmee hij totaal vreemde begrippen bevatte.
Toen volgden er lange besprekingen met Dmitri Large. Eigenlijk voerden ze besprekingen met iedereen. Anthony praatte eindeloos lijkende dagen met hen, en daarna gingen ze nog eens met William afzonderlijk overleggen. En eindelijk, na een martelende periode, werd goedkeuring verleend voor het creëren van wat de Mercurius-computer genoemd zou gaan worden.
Enigszins opgelucht keerde William toen naar New York terug. Hij was niet van plan om in New York te blijven (zou hij dat twee maanden geleden voor mogelijk hebben gehouden?), maar er was veel te doen op het Homologisch Instituut.
Er waren natuurlijk nog meer besprekingen nodig om aan zijn eigen laboratoriumgroep uit te leggen wat er gaande was en waarom hij verlof moest nemen en hoe ze zonder hem hun eigen projecten voort konden zetten.
Toen was er een veel zorgvuldiger voorbereide aankomst in Dallas met de essentiële benodigdheden en met twee jonge assistenten, voor een verblijf van onbepaalde duur.
William keek zelfs niet achterom, figuurlijk gesproken. Zijn eigen laboratorium en alles wat daarmee samenhing verdween uit zijn gedachten. Hij had zich nu helemaal aan zijn nieuwe taak gewijd.
Anthony maakte een afschuwelijke tijd door. De opluchting van Williams afwezigheid was nauwelijks tot hem doorgedrongen of daar begon de angstige spanning van het tegen beter weten in hopen dat hij misschien niet terug zou komen. Misschien zou hij een afgevaardigde sturen, iemand anders, wie dan ook. Iemand met een ander gezicht, zodat Anthony zich niet de helft van een monster met twee ruggen en vier benen hoefde te voelen.
Maar het was William. Anthony had gekeken hoe het vrachttoestel geruisloos aan kwam vliegen, had uit de verte gekeken hoe het werd uitgeladen. Maar zelfs van die afstand herkende hij op een gegeven moment William.
Dat was dat. Anthony ging weg. Hij ging die middag naar Dmitri toe. 'Het is toch zeker niet nodig dat ik blijf, Dmitri. We hebben de details uitgewerkt en iemand anders kan het best van me overnemen.'
'Nee, nee,' zei Dmitri. 'Het idee is van jou afkomstig. Je moet dit doorzetten. Het heeft geen zin om de eer over meerdere mensen te verdelen.'
Anthony dacht: Niemand anders wil het risico nemen. Er is nog steeds een kans dat het op een fiasco uitloopt. Ik had het kunnen weten.
Hij had het geweten, maar hij zei toch: 'Je begrijpt dat ik niet met William kan werken.'
'Maar waarom niet?' Dmitri wendde verbazing voor. 'Jullie hebben het samen zo goed gedaan.'
'Daarvoor heb ik mezelf tot het uiterste geforceerd, Dmitri, en meer kan ik niet hebben. Denk je dat ik niet weet hoe het eruitziet?'
'Beste kerel! Je maakt je er veel te druk om. Natuurlijk kijken ze naar je. Ze zijn tenslotte menselijk. Maar ze zullen er wel aan wennen. Ik ben eraan gewend.'
Dat ben je niet, dikke vette leugenaar, dacht Anthony. Hij zei: 'Ik ben er niet aan gewend.'
'Je ziet het verkeerd. Je ouders waren eigenaardig ... maar wat ze deden was tenslotte niet verboden, alleen eigenaardig, alleen eigenaardig. Jij kunt er niets aan doen, en William ook niet. Geen van jullie tweeën heeft er schuld aan.'
'Wij zijn getekend,' zei Anthony, met een snel gebaar van zijn hand naar zijn gezicht.
'Niet zoals jij denkt. Ik zie wel verschillen. Jij ziet er beslist jonger uit. Je haar golft meer. Alleen bij de eerste blik is er gelijkenis. Kom op, Anthony, je krijgt er alle tijd voor, alle hulp die je nodig hebt, alle middelen die je kunt gebruiken. Ik ben ervan overtuigd dat het geweldig zal gaan. Denk eens aan de voldoening...'
Anthony zwichtte natuurlijk en stemde er uiteindelijk in toe William te helpen met het opzetten van de apparatuur. Ook William scheen ervan overtuigd dat het uitstekend zou lukken. Niet zo fanatiek als Dmitri, maar met een soort kalme zekerheid.
'Het is alleen een kwestie van de juiste verbindingen,' zei hij, 'hoewel ik moet toegeven dat het een nogal reusachtig "alleen" is. Jouw aandeel zal zijn te zorgen voor een onafhankelijk scherm waarop de zintuiglijke indrukken worden vastgelegd, zodat we - eh, handbesturing kan ik niet zeggen, wel? - zodat we intellectuele besturing kunnen aanwenden om het heft in handen te nemen als dat nodig is.'
'Dat is wel te doen,' zei Anthony.
'Laten we dan aan de slag gaan ... Kijk, ik heb op zijn minst een week nodig om de verbindingen te rangschikken en de instructies te controleren...'
'De programmering,' zei Anthony.
'Goed, jij bent hier de baas, dus zal ik jouw terminologie gebruiken. Mijn assistenten en ik zullen de Mercurius-computer programmeren, maar niet op jouw manier.'
'Dat zou ook niet te hopen zijn. We wilden hier een homologicus om een veel subtielere programmering op te zetten dan een telemetrist zou kunnen.' Hij deed geen poging de zelfspot in zijn woorden te verbergen.
William besteedde geen aandacht aan de toon en accepteerde de woorden. Hij zei: 'We beginnen eenvoudig. We zullen de robot laten lopen.'
Een week later liep de robot in Arizona, 1500 kilometer ver weg. Hij liep houterig, en soms viel hij, en soms stootte hij met zijn enkel tegen een obstakel, en soms draaide hij zich op een been om en ging een totaal andere kant uit.
'Hij is een baby die leert lopen,' zei William.
Af en toe kwam Dmitri langs om naar de resultaten te informeren. 'Opmerkelijk,' zei hij dan.
Anthony vond van niet. Weken gingen voorbij, toen maanden. De robot had steeds meer gedaan, terwijl de Mercurius-computer langzamerhand van een steeds complexere programmering werd voorzien. (William had de neiging om de Mercurius-computer een brein te noemen, maar dat stond Anthony niet toe.) En alles wat gedaan werd was nog niet goed genoeg.
'Het is niet goed genoeg, William,' zei hij tenslotte. Hij had de nacht daarvoor niet geslapen.
'Dat is ook merkwaardig,' zei William koel. 'Ik wilde juist gaan zeggen dat we volgens mij het karwei zo ongeveer geklaard hebben.'
Anthony wist zich met moeite te beheersen. De spanning van het werken met William en de robot te zien stuntelen was meer dan hij kon verdragen. 'Ik hou ermee op, William. Ik neem ontslag. Het spijt me ... Het ligt niet aan jou.'
'Maar dat is wel zo, Anthony.'
'Het ligt niet alleen aan jou, William. Het is de mislukking. Het lukt ons nooit. Je kunt zelf zien hoe onhandig de robot te werk gaat, zelfs al is hij op Aarde, maar 1500 kilometer weg, terwijl een signaal heen en terug sturen maar een fractie van een seconde duurt. Op Mercurius zullen er vertragingen van minuten zijn, minuten die de Mercurius-computer op zal moeten vangen. Het is gekkenwerk om te denken dat het zal lukken.'
'Hou er niet mee op, Anthony,' zei William. 'Je kunt nu geen ontslag nemen. Ik stel voor dat we de robot naar Mercurius laten sturen. Ik ben ervan overtuigd dat hij zo ver is.'
Anthony lachte luid en beledigend. 'Je bent gek, William.'
'Dat ben ik niet. Jij schijnt te denken dat het op Mercurius moeilijker zal zijn, maar dat is niet zo. Het is moeilijker op Aarde. Deze robot is gebouwd voor één derde van de normale zwaartekracht op Aarde, en in Arizona ondergaat hij de volle zwaartekracht. Hij is berekend op 400 °C en hij krijgt 30 °C. Hij is berekend op een luchtledig en hij moet in een atmosferische soep werken.'
'De robot kan het verschil wel hebben.'
'De metalen structuur wel, neem ik aan, maar wat denk je van de computer hier? Die werkt niet goed met een robot die zich niet in de omgeving bevindt waarvoor hij is gemaakt ... Kijk, Anthony, als je een computer wilt die net zo complex is als een brein, moet je rekening houden met bepaalde eigenaardigheden. Kom, laten we een afspraak maken. Jij dringt er - mét mij - op aan dat de robot naar Mercurius wordt gestuurd. Daar gaat een half jaar overheen en in die tijd neem ik verlof. Dan ben je me kwijt.'
'Wie zorgt er dan voor de Mercurius-computer?'
'Jij weet nu wel hoe die werkt, en mijn twee assistenten kunnen je ook helpen.'
Anthony schudde onwillig zijn hoofd. 'Ik kan de verantwoordelijkheid voor de computer niet op me nemen en ik wil ook geen verantwoordelijkheid voor het voorstel dat de robot naar Mercurius gestuurd moet worden. Dat gaat nooit goed.'
'Ik weet zeker dat het wel zal gaan.'
'Dat kun je niet zeker weten. En het is mijn verantwoordelijkheid. Als het fout gaat krijg ik de schuld. Voor jou betekent het niets.'
Anthony herinnerde zich dit later als een beslissend moment. William had het daarbij kunnen laten. Anthony zou ontslag hebben genomen. Alles zou verloren zijn geweest.
Maar William zei: 'Niets voor mij? Luister, pa had nou eenmaal die tik wat ma betreft. Goed. Dat vind ik ook jammer. Verdraaid jammer zelfs, maar het is gebeurd, en er is iets grappigs uit voortgekomen. Als ik het over pa heb, bedoel ik ook jouw pa, en er zijn veel mensen die dat kunnen zeggen: twee broers, twee zusters, een broer en een zuster. En als ik ma zeg, bedoel ik jouw ma, en er zijn een heleboel mensen die dat ook kunnen zeggen. Maar ik ken geen ander paar mensen, en ik heb ook nog nooit van zoiets gehoord, die dezelfde pa en ma hebben.'
'Dat weet ik,' zei Anthony grimmig.
'Ja, maar bekijk het nu eens vanuit mijn standpunt,' zei William
haastig. 'Ik ben homologicus. Ik werk met genenpatronen. Heb jij ooit gedacht aan onze genenpatronen? We hebben dezelfde ouders en dat betekent dat onze genenpatronen meer gelijkenis vertonen dan welk stel op deze planeet ook. Dat is aan onze gezichten al te zien.'
'Dat weet ik ook.'
'Dus als dit project lukt en jij daarvoor wordt geprezen, zou het betekenen dat jouw genenpatroon erg nuttig is gebleken voor de mensheid, en dat zou dan ook erg veel met mijn genenpatroon te maken hebben ... Begrijp je het niet, Anthony? Ik heb dezelfde ouders als jij, hetzelfde gezicht, hetzelfde genenpatroon, en daarom betekent óf jouw eer óf jouw schande voor jou hetzelfde als voor mij, en dat geldt andersom net zo goed. Ik móet belang hebben bij jouw succes. Daar heb ik een reden voor die niemand anders op Aarde heeft... een puur egoïstische, een die zo egoïstisch is dat je er niet aan hoeft te twijfelen. Ik sta aan jouw kant, Anthony, omdat jij vrijwel mij bent!'
Ze keken elkaar lange tijd aan, en voor het eerst deed Anthony dat zonder eraan te denken dat ze hetzelfde gezicht hadden.
'Laten we dan voorstellen dat de robot naar Mercurius wordt gestuurd,' zei William.
En Anthony gaf toe. En nadat Dmitri het verzoek had ingewilligd - hij had er tenslotte op zitten wachten - bracht Anthony een groot deel van de dag in diep gepeins door.
Toen ging hij naar William toe en zei: 'Luister!'
Er volgde een lange stilte die William niet onderbrak.
'Luister!' zei Anthony opnieuw.
William wachtte geduldig.
'Je hoeft niet per se weg te gaan,' zei Anthony. 'Ik weet zeker dat je het liefst zelf voor de Mercurius-computer zorgt.'
'Bedoel je dat jij van plan bent om weg te gaan?' vroeg William.
'Nee,' zei Anthony, 'ik blijf ook.'
'We hoeven elkaar niet vaak te zien,' zei William.
Toen Anthony dit alles zei, had hij het gevoel dat hij met een dichtgeschroefde keel sprak. De druk leek nu nog sterker te worden, maar hij wist het moeilijkste van alles eruit te wringen. 'We hoeven elkaar niet te ontlopen. Dat hoeft niet.'
William glimlachte nogal onzeker. Anthony glimlachte helemaal niet; hij liep vlug weg.
William keek op van zijn boek. Het was zeker een maand geleden dat hij was opgehouden zich enigszins te verbazen als Anthony binnen kwam vallen. Hij zei: 'Is er iets loos?'
'Wie zal het zeggen? Ze zijn bezig met de zachte landing. Is de Mercurius-computer in werking?'
William wist dat Anthony heel goed wist hoe die functioneerde, maar hij zei: 'Tegen de ochtend, Anthony.'
'En er zijn geen problemen?'
'Helemaal niet.'
'Dan moeten we wachten tot de zachte landing voorbij is.'
'Ja.'
'Er gaat vast iets verkeerd,' zei Anthony.
'Op rakettengebied is dit toch een koud kunstje. Er gaat niets verkeerd.'
'Zoveel werk voor niets.'
'Het komt wel goed. Heus.'
Anthony zei: 'Misschien heb je gelijk.' Met zijn handen diep in zijn zakken dwaalde hij weer weg en bleef vlak voordat hij contact maakte bij de deur staan. 'Bedankt!'
'Waarvoor, Anthony?'
'Voor de bemoediging.'
William glimlachte wrang en was blij dat zijn gevoelens niet te zien waren.
Vrijwel al het personeel van het Mercurius-project was op het kritieke moment aanwezig. Anthony, die geen speciale taken te vervullen had, bleef helemaal achteraan staan, zijn ogen gericht op de monitors. De robot was geactiveerd en er werden visuele boodschappen teruggestuurd.
Ze kwamen in elk geval over als het equivalent van zien ... en er was tot nog toe niets anders te zien dan een doffe gloed, waarschijnlijk het oppervlak van Mercurius.
Schaduwen flitsten over het scherm, waarschijnlijk onregelmatigheden op dat oppervlak. Zo op het oog kon Anthony dat niet zeggen, maar de mensen achter de instrumenten, die de gegevens analyseerden met methoden die veel subtieler waren dan de waarneming van het blote oog, zagen er kalm uit. Geen enkele van de kleine rode lampjes die op moeilijkheden zou kunnen duiden, brandde. Anthony keek nog meer naar de observators bij het instrumentarium dan naar het scherm.
Hij zou beneden moeten zijn bij William en de anderen bij de computer. Die zou pas worden ingeschakeld als de zachte landing voltooid was. Hij móest naar beneden. Hij kón niet.
De schaduwen flitsten sneller over het scherm. De robot ging naar beneden ... te snel? Vast te snel!
Er volgde een laatste wazigheid en een stabilisatie, een verschuiving in de scherpstelling, waarbij het waas eerst donkerder werd, en toen vervaagde. Er klonk een geluid en het duurde enkele seconden voordat het tot Anthony doordrong dat het geluid de stem was die zei: 'Zachte landing voltooid! Zachte landing voltooid!'
Er steeg een gemompel op dat veranderde in een opgewonden gegons van blijdschap totdat het beeld op het scherm weer veranderde en het geluid van menselijke woorden en gelach hield op alsof het stuk liep tegen een muur van stilte.
Want het beeld veranderde; veranderde en werd scherp. In het schelle, schitterende zonlicht dat door het filter voor het scherm heen brandde, konden ze nu duidelijk een kei zien, brandend wit aan de ene kant, inktzwart aan de andere kant. Hij schoof naar rechts, toen weer terug naar links, alsof een paar ogen eerst naar links en toen naar rechts keken. Een metalen hand verscheen op het scherm alsof de ogen keken naar een deel van hemzelf.
Het was Anthony's stem die tenslotte uitriep: 'De computer is ingeschakeld.'
Hij hoorde de woorden alsof iemand anders ze had geschreeuwd en holde weg, de trappen af, een gang door, terwijl de stemmen achter hem weer opklonken.
'William,' riep hij toen hij de computerkamer binnen kwam stormen, 'het is volmaakt, het is ...'
Maar William stak zijn hand op. 'Sst. Alsjeblieft. Ik wil niet dat er krachtige gevoelsindrukken zijn behalve die van de robot zelf.'
'Bedoel je dat wij gehoord kunnen worden?' fluisterde Anthony.
'Misschien niet, maar ik weet het niet.' Er was nog een scherm, een kleiner, in de ruimte met de Mercurius-computer. Het beeld erop was anders, en veranderde; de robot bewoog zich voort.
William zei: 'De robot probeert zich te oriënteren. Die stappen moeten wel onhandig zijn. Er is een vertraging van zeven minuten tussen stimulus en reactie en daar moet je rekening mee houden.'
'Maar hij loopt nu al veel zekerder dan hij in Arizona ooit heeft gedaan. Denk jij ook niet, William? Denk jij ook niet?' Anthony greep Williams schouder vast, schudde die, met zijn ogen voortdurend gericht op het scherm.
'Daar ben ik zeker van, Anthony,' zei William.
De zon brandde op een warme, contrastrijke wereld van wit en zwart, van witte zon tegen een zwarte hemel en witte, golvende grond bevlekt met zwarte schaduwen. De heldere, zoete geur van de zon op elke verlichte vierkante centimeter metaal contrasteerde scherp met de kille, doodse lucht aan de andere kant.
Hij bracht zijn hand omhoog en staarde ernaar, telde de vingers. Heet, heet, heet ... draaide zijn vingers een voor een in de schaduw van de andere zodat de hitte langzaam wegstierf totdat hij het zuivere, prettige vacuüm voelde.
Toch niet helemaal luchtledig. Hij ging rechtop staan en stak beide armen boven zijn hoofd, rekte ze uit, en de gevoelige plekken op beide polsen voelden de dampen ... de ijle, vage aanraking van tin en lood rondzwervend in de verzadigde kwikdamp.
Het dikkere gevoel steeg op van zijn voeten; de silicaten van elke variëteit, gekenmerkt door de duidelijke apart-en-ineen-aanraking en gewaarwording van elke metaal-ion. Langzaam bewoog hij een voet vooruit door het knerpende, aangekoekte stof, en hij voelde de veranderingen als een zachte, niet helemaal willekeurige symfonie.
En overal de zon. Hij keek ernaar omhoog, groot en dik en stralend en heet, en hoorde de vreugde. Hij keek naar het langzaam omhoog komen van uitsteeksels aan het oppervlak en luisterde naar de knetterende geluiden daarvan; en naar de andere vreugdevolle geluiden op het weidse oppervlak. Toen hij het achtergrondlicht dimde, werd het rood van de opstijgende slierten waterstof zichtbaar in vlagen zachte altgeluiden, en de diepe bassen van de plekken tussen de gedempte fluittonen van de opkringelende zonnestralen, en hier en daar een felle vlam, het ping-pong-getik van gammastralen en kosmische deeltjes, en overal in elke richting het zacht vervagend en weer opkomend zuchten van de substantie van de zon, eeuwig opzwellend en weer terugwijkend in een kosmische wind die zich uitstrekte en haar in volle glorie zette.
Hij deed een sprong, en steeg langzaam omhoog in de lucht met een vrijheid die hij nog nooit had gevoeld, en sprong weer toen hij neerkwam, en rende, en sprong, en rende weer, met een lichaam dat volmaakt reageerde op deze verrukkelijke wereld, dit paradijs waarin hij terecht was gekomen.
Een vreemdeling zo lang zo verloren ... eindelijk in het paradijs.
William zei: 'Het is goed.'
'Maar wat doet hij?' riep Anthony uit.
'Het is goed. Het programma werkt. Hij heeft zijn zintuigen uitgeprobeerd. Hij heeft verscheidene visuele waarnemingen gedaan. Hij heeft de zon gedimd en haar bestudeerd. Hij heeft de atmosfeer onderzocht en de chemische samenstelling van de bodem. Het werkt allemaal.'
'Maar waarom rent hij?'
'Ik denk eigenlijk dat dat een idee van hemzelf is, Anthony. Als je een computer net zo gecompliceerd wilt programmeren als een brein, kun je verwachten dat hij eigen ideeën heeft.'
'Rennen? Springen?' Anthony keek William ongerust aan. 'Hij zal zich bezeren. Jij kunt de computer besturen. Maak daar een eind aan. Laat hem ophouden.'
'Nee,' zei William scherp. 'Dat doe ik niet. Ik neem het risico dat hij zich bezeert. Begrijp je het niet? Hij is gelukkig. Hij was op Aarde, een wereld waarin hij zich onmogelijk thuis kon voelen. Nu is hij op Mercurius met een lichaam dat volmaakt berekend is op zijn omgeving, zo volmaakt als tientallen gespecialiseerde wetenschapsmensen dat konden doen. Voor hem is dit het paradijs; laat hem ervan genieten.'
'Genieten? Hij is een robot.'
'Ik heb het niet over de robot. Ik heb het over het brein, het brein dat hier leeft.'
De Mercurius-computer, in zijn glazen omhulsel, met zijn nauwkeurige en verfijnde bedrading, in zijn geheel uiterst subtiel beschermd, ademde en leefde.
'Het is Randall die in het paradijs is,' zei William. 'Hij heeft de wereld gevonden waarvoor hij autistisch uit deze wereld is gevlucht. Hij heeft een wereld waarbij zijn nieuwe lichaam volmaakt past in ruil voor de wereld waarin zijn oude lichaam helemaal niet paste.'
Anthony keek verwonderd naar het scherm. 'Hij schijnt tot rust te komen.'
'Natuurlijk,' zei William, 'en omdat hij zich zo gelukkig voelt zal hij zijn werk des te beter doen.'
Anthony glimlachte en zei: 'Dus we hebben het voor elkaar gekregen, jij en ik? Zullen we naar de anderen toe gaan en hun flikflooierijen over ons heen laten komen, William?'
William zei: 'Samen?'
Anthony stak zijn arm door die van William. 'Samen, broer!'