Tweehonderd jaar mens

'Dank u,' zei Andrew Martin, terwijl hij plaatsnam op de stoel die de ander hem had aangeboden. Hij zag er niet uit of hij ten einde raad was, maar dat was wel zo.

Eigenlijk verried zijn gelaat helemaal niets van wat er in hem omging, want het was glad en uitdrukkingsloos; alleen in zijn ogen was misschien iets van bedroefdheid te zien. Zijn haar was sluik, lichtbruin, vrij dun en hij had geen baard, snor of bakkebaarden. Hij zag eruit alsof hij zich kortgeleden zorgvuldig had geschoren. Zijn kleren waren uitgesproken ouderwets, maar verzorgd, en de overheersende kleur ervan was fluwelig roodpurper.

Tegenover hem, aan de andere kant van het bureau, zat de chirurg. Op het naambordje dat voor hem stond, was een identificatiecode van letters en cijfers aangebracht. Andrew liet dat voor wat het was. Hij kon volstaan met hem dokter te noemen.

'Wanneer kan de operatie plaatsvinden, dokter?' vroeg hij.

Zacht, met die onmiskenbare klank van respect die altijd in de stem van een robot doorklonk als hij met een mens sprak, zei de chirurg: 'Ik weet niet of ik wel goed begrijp hoe of op wie een dergelijke operatie kan worden verricht.'

Op het gezicht van de robot zou een uitdrukking van eerbiedige, maar niettemin onverzoenlijke afwijzing hebben gelegen, als een robot van zijn soort, uitgevoerd in licht gebronsd roestvrij staal, tot zo'n uitdrukking - tot wat voor uitdrukking dan ook - in staat was geweest.

Andrew Martin bestudeerde de rechterhand van de robot, de snijhand, die roerloos op het bureau lag. De vingers waren lang en artistiek gevormd en gebogen, zo gracieus en exact dat je je kon voorstellen dat een scalpel er precies in paste en er tijdelijk één geheel mee zou vormen. Bij zijn werk zou die hand niet aarzelen, niet uitschieten, niet trillen, geen fouten maken. Dat zelfvertrouwen was natuurlijk het gevolg van specialisatie en er bestond bij het mensdom zoveel vraag naar gespecialiseerde robots dat er nog maar weinig werden voorzien van een zelfstandig werkend brein. Natuurlijk moest een chirurg een brein hebben. Maar het brein van deze chirurg was zo beperkt dat hij Andrew niet herkende, waarschijnlijk nooit van hem had gehoord.

'Hebt u weleens gedacht dat u graag een mens zou willen zijn?' vroeg Andrew.

De chirurg aarzelde een ogenblik, alsof de vraag nergens paste in het beperkte positronische brein dat hem was toegemeten.

'Maar ik ben een robot, meneer.'

'Zou het beter zijn om een mens te zijn?'

'Het zou beter zijn een betere chirurg te zijn, meneer. Ik zou dat niet kunnen zijn als ik een mens was, dat zou alleen maar mogelijk zijn als ik een modernere robot was. Ik zou wel graag een modernere robot zijn.'

'Het krenkt u niet dat ik u bevelen kan geven? Dat ik u kan dwingen op te staan, te gaan zitten, naar links of naar rechts te lopen, alleen door te zeggen dat u alles moet doen?'

'Het is mij een genoegen u een genoegen te doen, meneer. Als uw bevelen zouden interfereren met mijn functioneren ten opzichte van u of een ander mens, zou ik u niet gehoorzamen. De Eerste Wet, die mijn plicht om veiligheid voor de mens te betrachten, omschrijft, zou voorrang krijgen boven de Tweede Wet die de gehoorzaamheid omschrijft. Verder is het mij een genoegen om te gehoorzamen. Maar goed - op wie moet ik deze operatie verrichten?'

'Op mij,' zei Andrew.

'Maar dat is onmogelijk. Het is duidelijk een operatie die u zou schaden.'

'Dat geeft niet,' zei Andrew kalm.

'Ik mag geen kwaad berokkenen.'

'Niet aan een mens,' zei Andrew. 'Maar ook ik ben een robot.'

 

Andrew had veel meer op een robot geleken toen hij net gefabriceerd was. Uiterlijk was hij toen net zo'n robot geweest als alle andere robots vóór hem, strikt functioneel. Hij had goed werk gedaan in het huis waar hij gekomen was toen robots in een huishouden, en op de hele planeet, nog een zeldzaamheid waren. In het huis hadden vier mensen gewoond: Meneer en Mevrouw en Juffrouw en Jongejuffrouw. Hij wist natuurlijk wel hoe ze heetten, maar hij gebruikte hun naam nooit. Meneer was Gerald Martin.

Zijn eigen serienummer was NDR- ... Uiteindelijk vergat hij de cijfers. Het was natuurlijk ook wel heel lang geleden, maar als hij ze zich had willen herinneren, had hij ze niet kunnen vergeten. Hij had ze zich niet willen herinneren.

Jongejuffrouw was de eerste geweest die hem Andrew had genoemd naar zijn codeletters en de andere drie volgden haar voorbeeld.

Jongejuffrouw... Ze had negentig jaar geleefd en was nu al lang dood... Hij had haar een keer Mevrouw proberen te noemen, maar dat mocht niet. Tot haar laatste ademtocht was het Jongejuffrouw gebleven.

Andrew had het werk te doen gekregen van huisknecht, butler, zelfs van kamermeisje. Dit was de experimentele periode voor hem geweest, zo goed als voor alle robots, afgezien van diegenen die in industriële vestigingen en op verkenningstochten buiten de Aarde werkten.

De Martins hadden veel plezier van hem en de helft van de tijd kon hij zijn werk niet doen omdat Juffrouw en Jongejuffrouw met hem wilden spelen. Het was Juffrouw die het eerst begreep hoe ze daarvoor kon zorgen. 'Wij bevelen je om met ons te spelen, en bevelen moet je opvolgen.'

'Het spijt me, Juffrouw, maar een eerder gegeven bevel van Meneer gaat natuurlijk voor.'

Maar ze zei: 'Papa zei alleen dat hij hoopte dat je het huis schoon zou maken vandaag. Dat is heel wat minder dan een bevel. Ik beveel je.'

Het kon Meneer niet schelen. Meneer was dol op Juffrouw en Jongejuffrouw, nog meer dan Mevrouw; en Andrew was ook dol op ze. Beter gezegd: het effect dat zij op zijn handelen hadden, was dat wat bij een mens het resultaat van 'in hoge mate gesteld zijn op' genoemd zou zijn. Andrew dacht er in deze termen over, want hij had er geen andere woorden voor.

Voor Jongejuffrouw had Andrew op zekere dag een houten hanger gesneden. Ze had het hem bevolen. Juffrouw had naar het scheen voor haar verjaardag een ivorieten hanger met figuurtjes erop gekregen, en daar was Jongejuffrouw verongelijkt over. Ze had alleen maar een stukje hout, dat ze aan Andrew gaf, met een klein keukenmesje.

Hij was er al vlug mee klaar en Jongejuffrouw had gezegd: 'Dat is mooi, Andrew. Ik zal het aan papa laten zien.'

Meneer wilde het eerst niet geloven. 'Hoe kom je hier aan, Mandy? En nu geen praatjes, maar de waarheid.' Mandy was zijn naam voor Jongejuffrouw. Toen Jongejuffrouw volhield dat ze de waarheid sprak, vroeg hij: 'Heb jij dat gemaakt, Andrew?'

'Ja, Meneer.'

'Het ontwerp ook?'

'Ja, Meneer.'

'Waar heb je het ontwerp dan vandaan?'

'Het is een geometrische voorstelling die past bij de structuur van het hout.'

De dag daarop bracht Meneer hem een tweede stuk hout - groter deze keer - en een elektrisch vibro-mes. 'Maak hier eens iets van, Andrew. Wat je maar wilt,' zei hij.

Andrew ging aan het werk, terwijl Meneer toekeek, en later een hele tijd naar het resultaat staarde. Daarna bediende Andrew niet meer aan tafel. Hij kreeg opdracht om in plaats daarvan boeken te lezen over meubelontwerpen en leerde kasten en bureaus te maken.

'Dit zijn verbazingwekkende dingen, Andrew,' zei Meneer, toen hij de werkstukken bekeek.

'Het doet me genoegen ze te maken, Meneer,' gaf Andrew toe.

'Genoegen?'

'Het laat de circuits van mijn brein op de een of andere manier vlotter werken. Ik heb u het woord "genoegen" horen gebruiken en de manier waarop u het gebruikt past bij wat ik voel als ik dit doe. Het doet me genoegen ze te maken, Meneer.'

 

Gerald Martin ging met Andrew naar het plaatselijke kantoor van United States Robots & Mechanische Mensen NV. Als vooraanstaand lid van het gemeentebestuur kostte het hem geen enkele moeite om de hoofd-robopsycholoog te spreken te krijgen. Het was zelfs alleen te danken aan het feit dat hij zo'n belangrijke positie had, dat hij een robot mocht bezitten - in dat grijze verleden, toen robots nog zeldzaam waren.

Andrew begreep tijdens het gesprek niets van dit alles. Maar later, toen hij meer kennis had vergaard, werd het hem duidelijk en kon hij het in het juiste perspectief zien.

De robopsycholoog, Merton Mansky, luisterde met een steeds dieper wordende frons op zijn voorhoofd en wist zijn vingers er meer dan eens maar net van te weerhouden om op de tafel te gaan trommelen. Hij had een gespannen gezicht en een gegroefd voorhoofd, maar hij kon natuurlijk best jonger zijn dan hij eruitzag.

'Robotica is geen exacte wetenschap, meneer Martin,' legde hij uit. 'Ik kan het u niet in details uitleggen, maar de mathematica die het uitzetten van de positronische circuits in een robotbrein regelt, is veel te gecompliceerd om te kunnen resulteren in een nimmer falende oplossing. De Drie Wetten zijn natuurlijk onaantastbaar, omdat we alles daarop baseren als we een brein construeren. We zullen uw robot uiteraard vervangen...'

'Dat is helemaal niet nodig,' zei Meneer. 'Er is geen sprake van dat hij niet naar behoren werkt. Hij verricht het hem opgedragen werk volmaakt. Waar het om gaat, is dat hij ook houtsnijwerk maakt, heel sierlijk, en nooit twee keer hetzelfde. Hij creëert kunst.'

Mansky leek verward. 'Vreemd. Natuurlijk proberen we tegenwoordig de positronische circuits van robotbreinen volkomen identiek aan elkaar te maken. Werkelijk creatief - bedoelt u?'

'Kijkt u zelf maar.' Meneer gaf hem een kleine houten bol met jongens en meisjes erop die aan het spelen waren, zo klein dat je ze bijna niet kon onderscheiden, maar ze waren volmaakt van proporties en vormden zo'n natuurlijke eenheid met de structuur van het hout, dat die ook wel gesneden leek.

Mansky kon het niet geloven. 'Heeft hij dat gedaan?' Hij gaf de bol hoofdschuddend terug. 'Toevalstreffer. Iets in de positronische circuits.'

'Kunt u er nog zo een produceren?'

'Waarschijnlijk niet. We hebben nog nooit van zoiets gehoord.'

'Prachtig. Ik vind het bepaald niet erg dat Andrew de enige in zijn soort is.'

'Ik vermoed dat ons bedrijf de robot graag terug wil hebben om hem te bestuderen,' zei Mansky.

'Geen schijn van kans!' zei Meneer. In zijn stem klonk plotseling grimmigheid door. 'Zet dat maar uit uw hoofd.' En tegen Andrew zei hij: 'We gaan naar huis.'

'Zoals u wilt, Meneer,' zei Andrew.

Juffrouw had vaak afspraakjes met jongens en was niet vaak thuis. Jongejuffrouw, niet zo jong meer als vroeger, vulde nu Andrews wereld. Ze had nooit vergeten dat het allereerste stukje hout dat hij had gesneden voor haar bestemd was geweest. Het hing aan een zilveren kettinkje om haar hals.

Zij protesteerde het eerst tegen Meneers gewoonte om Andrews werk weg te geven. 'Toe nou, papa, als iemand iets wil hebben, mag hij er best voor betalen. Dat is het waard.'

'Het past helemaal niet bij jouw aard om er geld uit te slaan, Mandy.'

'Geen geld voor ons, papa. Voor de kunstenaar.'

Andrew had het woord nog nooit gehoord en toen hij een ogenblik alleen was, zocht hij het op in het woordenboek.

Toen kwam er een tweede reis, nu naar Meneers advocaat.

'Wat vind jij hiervan, John?' vroeg Meneer.

De advocaat heette John Feingold. Hij had wit haar en een buikje, en de randen van zijn contactlenzen waren felgroen. Hij keek naar het kunstvoorwerp dat Meneer hem had gegeven. 'Heel mooi. Maar ik heb het nieuws al gehoord. Is het geen houtsnijwerk van je robot? Die daar naast je?'

'Ja, Andrew maakt ze. Niet waar, Andrew?'

'Ja, Meneer,' zei Andrew.

'Hoeveel zou je ervoor over hebben, John?' vroeg Meneer.

'Weet ik veel. Ik verzamel dat soort dingen niet.'

'Wil je wel geloven dat me 250 dollar is geboden voor dat kleine ding? Andrew heeft stoelen gemaakt die 500 dollar hebben opgebracht. Er staat 200 000 dollar op de bank, allemaal van wat hij heeft gemaakt.'

'Goeie hemel, hij maakt je rijk, Gerald.'

'Halfrijk,' zei Meneer. 'De helft staat op een rekening op naam van Andrew Martin.'

'De robot?'

'Inderdaad, en ik wil van jou wel eens weten of dat legaal is.'

'Legaal...?' Feingolds stoel kraakte toen hij achterover leunde. 'Deze situatie heeft geen precedent, Gerald. Hoe heeft je robot de papieren getekend?'

'Hij kan zijn handtekening zetten en daarmee ben ik naar de bank gegaan. Zonder hem overigens. Mijn vraag is of er verder nog iets is dat we moeten doen!'

'Mm.' Feingolds ogen schenen een ogenblik naar binnen te kijken. Toen zei hij: 'We kunnen een beheersstichting opzetten om alle financiële kwesties in zijn naam te regelen, en daarmee zorgen we tevens voor een isolerende laag tussen hem en de vijandige wereld. Ik adviseer je om verder niets te doen. Tot op dit ogenblik heeft niemand je tegengehouden. Als iemand bezwaren heeft, laat die dan maar een gerechtelijke procedure beginnen.'

'En neem je de verdediging op je als het zover komt?'

'Zeker, als je me een symbolisch bedrag vooruitbetaalt.'

'Hoeveel?'

'Zóveel, ongeveer,' zei Feingold. Hij wees naar het stukje houtsnijkunst.

'Prima,' zei Meneer.

Feingold grinnikte toen hij tegen de robot zei: 'Andrew, ben je blij dat je geld hebt?'

'Ja, Meneer.'

'Wat ben je van plan ermee te doen?'

'Dingen betalen die Meneer anders zou moeten betalen. Het scheelt hem in de kosten, meneer.'

 

Af en toe was Andrews geld nodig. Reparaties waren duur en revisies waren nog duurder. In de loop der jaren werden er steeds nieuwe robotmodellen op de markt gebracht en Meneer zorgde ervoor dat Andrew kon profiteren van elke nieuwe technische ontwikkeling, tot hij de beste robot was die de technologie kon produceren. Het gebeurde allemaal op Andrews kosten. Dat wilde hij zelf.

Alleen de positronische circuits van zijn brein bleven ongewijzigd. Dat wilde Meneer zo.

'De nieuwe modellen zijn niet zo goed als jij, Andrew,' zei hij. 'De nieuwe robots zijn waardeloos. De fabriek heeft geleerd om de circuits exacter vast te leggen, met minder afwijkingen, dieper in een en hetzelfde spoor. Ze doen het werk waarvoor ze zijn ontworpen en wijken er nooit van af. Ik heb liever jou.'

'Dank u, Meneer.'

'En het is jouw werk, Andrew, vergeet dat niet. Ik weet zeker dat Mansky een eind heeft gemaakt aan de fabricage van jouw soort positronische breinen zodra hij jou had bekeken. Het onvoorspelbare aspect in een robot zinde hem niet. Weet je hoeveel keer hij je terug heeft gevraagd om je te laten bestuderen? Negen keer! Maar ik heb je nooit aan hem gegeven, en nu hij met pensioen is, krijgen we misschien rust.'

En zo werd Meneers haar dunner en grijzer en zijn gezicht wat weker, terwijl Andrew er zelfs beter uitzag dan toen hij bij het gezin was gekomen. Mevrouw was bij een kunstenaarskolonie gaan wonen, ergens in Europa, en Juffrouw was gaan dichten en woonde in New York. Ze schreven soms, maar niet vaak. Jongejuffrouw was getrouwd en woonde niet ver van Andrew en Meneer vandaan. Ze zei dat ze niet van Andrew weg wilde. Toen haar kind, Jongeheer, werd geboren, liet ze Andrew hem de fles geven.

Toen er een kleinzoon was, vond Andrew dat Meneer eindelijk iemand had die de mensen die waren weggegaan kon vervangen. Daarom zou het nu niet meer zo onsportief zijn hem iets te vragen wat hij al veel eerder had willen doen.

'Meneer, het is vriendelijk van u dat u me mijn geld hebt laten besteden zoals ik wilde.'

'Het was je eigen geld, Andrew.'

'Alleen omdat u het vrijwillig hebt afgestaan, Meneer. Ik geloof niet dat u wettelijk iets verkeerds had gedaan als u alles had gehouden.'

'De wet zal mij er nooit toe brengen dat ik iets slechts doe, Andrew.'

'Ondanks alle uitgaven en ondanks alle belastingen, Meneer, heb ik nu bijna 600 000 dollar.'

'Dat weet ik, Andrew.'

'Ik wilde het aan u geven, Meneer.'

'Ik neem het niet aan, Andrew.'

'In ruil voor iets dat u me kunt geven, Meneer.'

'O ja? Wat is dat dan wel, Andrew?'

'Mijn vrijheid, Meneer!'

'Jouw...'

'Ik wil mijn vrijheid kopen, Meneer.'

 

Zo gemakkelijk ging het niet. Meneer was rood geworden, had 'God nog aan toe!' gezegd, zich omgedraaid en was weggelopen.

Het was Jongejuffrouw die hem tenslotte overreedde, met uitdagende, scherpe woorden, en in tegenwoordigheid van Andrew. Dertig jaar lang had niemand ooit iets verzwegen in het bijzijn van Andrew, ongeacht of het onderwerp van gesprek Andrew was of niet, hij was alleen maar een robot.

'Papa, waarom neemt u dit nu op als een persoonlijke belediging? Hij blijft toch hier? Hij blijft toch trouw aan u, aan ons? Daar kan hij niets aan doen: het is bij hem ingebouwd. Het enige wat hij wil, is iets verbaals. Hij wil "vrij" genoemd worden. Is dat nou zo verschrikkelijk? Heeft hij deze kans niet verdiend? Goeie goden, hij en ik praten er al jaren over!'

'Zo, jullie praten er dus al jaren over.'

'Ja, en elke keer heeft hij het weer uitgesteld, uit angst dat hij u zou kwetsen. Ik heb hem gedwongen om dit onderwerp bij u aan te kaarten.'

'Hij weet niet wat vrijheid is. Hij is een robot.'

'Papa, u kent hem niet. Hij heeft gelezen wat er in de bibliotheek staat. Ik weet niet wat er binnenin hem omgaat, maar dat weet ik van u ook niet. Als u met hem praat, zult u zien dat hij op allerlei abstracte dingen net zo reageert als u en ik, en wat is er verder dan nog van belang? Als de reacties van een ander overeenkomst vertonen met die van jezelf, wat wil je dan nog meer?'

'De rechtbank denkt daar vast heel anders over,' zei Meneer boos. 'Kijk nou eens hier, jij!' Hij legde welbewust een onvriendelijke klank in zijn stem toen hij tegen Andrew zei: 'Ik kan je je vrijheid alleen maar geven via een wettelijke procedure. Als dit voor de rechter komt, krijg je niet alleen je vrijheid niet, maar ook zal de rechter officieel kennis nemen van je geld. Ze zullen je vertellen dat een robot niet het recht heeft om geld te verdienen. Is dit hele idiote gedoe je het verliezen van je geld waard?'

'Vrijheid kent geen prijs, Meneer. Zelfs de kans op vrijheid is het geld waard.'

 

Het leek erop dat ook de rechtbank tot de conclusie zou komen dat vrijheid geen prijs kende en zou beslissen dat een robot voor geen prijs, hoe hoog ook, zijn vrijheid kon kopen.

Het eenvoudigste standpunt van de officier van justitie kwam overeen met dat van degenen die zich ertegen verzetten dat Andrew de vrijheid zou krijgen en luidde: 'Het woord "vrijheid" heeft geen betekenis als het wordt gebruikt in connectie met een robot. Alleen een mens kan vrij zijn.' Hij zei het meer dan één keer, op ogenblikken dat het te pas kwam in de procedure langzaam, terwijl zijn hand ritmisch op het bureau voor hem klopte om de woorden te onderstrepen.

Jongejuffrouw vroeg toestemming om ten gunste van Andrew te spreken. Haar volledige naam, die Andrew nog nooit had gehoord, werd genoemd: 'Amanda Laura Charney-Martin wordt als getuige toegelaten.'

'Dank u, edelachtbare. Ik ben geen advocaat en ik weet niet hoe je de dingen goed moet formuleren, maar ik hoop dat u wilt luisteren naar wat ik bedoel, zonder te letten op de woorden die ik daarvoor gebruik.

Laten we goed begrijpen wat het in Andrews geval zou betekenen om vrij te zijn. Op meer dan één manier is hij al vrij. Ik denk dat het op zijn minst twintig jaar geleden is dat iemand in ons huis hem heeft bevolen iets te doen waarvan we dachten dat hij het uit zichzelf niet zou doen. Maar we kunnen, als we dat willen, hem het bevel geven om te doen wat we maar willen, en dat bevel zo bruut verwoorden als we maar willen, want hij is een machine, en ons eigendom. Waarom mogen wij daartoe in staat zijn, nu hij ons al zo lang en zo trouw heeft gediend, en zoveel geld voor ons heeft verdiend? Hij is ons niets meer verschuldigd. Het debet ligt helemaal aan de andere kant, onze kant.

Zelfs als ons door de wet verboden zou worden om Andrew onvrijwillig voor ons te laten werken, dan nog zou hij voor ons blijven werken, uit eigen vrije wil. Hem de vrijheid geven zou alleen een verbale truc zijn, maar het zou voor hem van grote betekenis zijn. Het zou hem alles geven en ons niets kosten.'

Een ogenblik scheen de rechter een glimlach te onderdrukken. 'Ik begrijp wat u bedoelt, mevrouw Charney. Het punt waar het hier om gaat, is dat er geen wet bestaat die deze materie regelt en dat er geen precedenten zijn. Wel is er de onuitgesproken assumptie dat alleen een mens de vrijheid mag genieten. Ik kan hier een nieuwe wetsinterpretatie geven die door een hogere instantie weer teniet kan worden gedaan, maar ik kan niet zonder meer tegen die assumptie ingaan. Laat me met de robot spreken. Andrew!'

'Ja, edelachtbare.'

Het was de eerste keer dat Andrew in de rechtszaal iets gezegd had, en een ogenblik lang leek de rechter wel verbaasd over het menselijke timbre in zijn stem.

'Waarom wil je vrij zijn, Andrew? Hoe maakt dat iets voor je uit?'

'Zou ú een slaaf willen zijn, edelachtbare?' vroeg Andrew.

'Maar je bent geen slaaf. Je bent een perfect werkende robot - een genie van een robot zelfs, als wat ik heb gehoord waar is, in het bezit van een unieke artistieke zeggingskracht. Wat zou je nog meer kunnen doen als je vrij zou zijn?'

'Misschien niet meer dan nu, edelachtbare, maar met meer genoegen. In deze rechtszaal is gezegd dat alleen een menselijk wezen vrij kan zijn. Naar mijn overtuiging kan alleen iemand die vrij wil zijn, vrij zijn. Ik wil vrij zijn.'

En het waren deze woorden die de rechter tot zijn besluit brachten. De essentiële zin in de toelichting op zijn vonnis luidde: 'Wij hebben niet het recht om de vrijheid te ontzeggen aan enig voorwerp met een zó vergevorderde geest dat hij het concept "vrijheid" begrijpt en het zich eigen wil maken.'

Later was het wereldgerechtshof dezelfde mening toegedaan.

 

Meneer bleef uit zijn humeur en zijn scherpe stem zorgde ervoor dat Andrew het gevoel kreeg dat hij werd kortgesloten. 'Ik wil dat vervloekte geld van je niet, Andrew. Ik neem het alleen maar aan omdat je je anders niet vrij voelt. Van nu af aan kun je je eigen werk kiezen en doen wat je maar wilt. Ik zal je geen bevelen geven, behalve dit ene: doe maar wat je wilt. Maar ik ben nog steeds verantwoordelijk voor je. Dat stond in het vonnis. Ik hoop dat je dat begrijpt.'

Jongejuffrouw viel hem in de rede. 'Doe niet zo knorrig, papa. Die verantwoordelijkheid is heus geen zwaar karwei. Je weet dat je niets hoeft te doen. De Drie Wetten zijn nog steeds van toepassing.'

'Op wat voor manier is hij dan vrij?'

'Worden mensen ook niet gebonden door hun wetten, Meneer?' zei Andrew.

'Ik ga niet argumenteren.' Meneer liep de kamer uit en daarna zag Andrew hem nog maar af en toe.

Jongejuffrouw kwam hem vaak bezoeken in het huisje dat voor hem was gebouwd en aan hem was aangepast. Er zat natuurlijk geen keuken in, en ook geen wc en badkamer. Er waren maar twee vertrekken: een bibliotheek en een kamer die dienst deed als werkplaats en opslagkamer. Andrew nam veel opdrachten aan en werkte als vrije robot harder dan hij ooit had gedaan, tot het huis was betaald en aan hem was overgedragen.

Op een dag kwam Jongeheer - nee, George! - op bezoek. Jongeheer had na de beslissing van het Hof op de naamsverandering gestaan. 'Een vrije robot zegt tegen niemand Jongeheer,' had George gezegd. 'Ik zeg Andrew tegen jou. Jij moet George tegen mij zeggen.'

Wat hij wilde, was vervat in een bevel, en daarom zei Andrew George tegen hem - maar Jongejuffrouw bleef Jongejuffrouw. Op een dag, toen George langskwam, was het om te zeggen dat Meneer stervende was. Jongejuffrouw was bij hem, maar Meneer wilde dat ook Andrew kwam.

Meneers stem was nog heel vast, al scheen hij zich niet meer te kunnen bewegen. Hij probeerde moeizaam zijn hand op te heffen. 'Andrew,' zei hij. 'Andrew ... Nee, niet helpen, George: ik ben alleen maar stervende, ik ben niet verlamd. Andrew, ik ben blij dat je vrij bent. Dat wilde ik je nog zeggen.'

Andrew wist niet hoe hij moest reageren. Hij had nog nooit aan het sterfbed van een mens gestaan, maar hij wist dat het de manier was waarop een mens ophield met functioneren. Het was een onvrijwillig en onherroepelijk ontmantelen, en Andrew wist niet hoe hij iets passends moest zeggen. Hij kon alleen blijven staan, zonder zich te verroeren, zonder gerucht te maken.

Toen het voorbij was, zei Jongejuffrouw tegen hem: 'Misschien heeft hij de laatste tijd niet erg vriendelijk tegen je gedaan, Andrew, maar hij was oud, en het deed hem pijn dat je vrij wilde zijn.'

Toen vond Andrew de woorden. 'Ik zou nooit vrij zijn geweest zonder hem, Jongejuffrouw.'

 

Pas na Meneers dood begon Andrew kleren te dragen. Hij begon met een oude broek die hij van George had gekregen.

George was nu getrouwd, en werkte als advocaat. Hij had zich ingekocht bij Feingold. De oude Feingold was al lang dood, maar zijn dochter had de zaak voortgezet. Tenslotte werd de naam Feingold veranderd in Feingold & Martin. De naam bleef zo, ook toen Feingolds dochter ophield met werken en haar plaats niet door een andere Feingold werd ingenomen. Toen Andrew voor het eerst kleren ging dragen was de naam Martin net deel uit gaan maken van de naam van de firma.

George had geprobeerd om niet te lachen toen hij Andrew voor het eerst een broek zag proberen aan te trekken, maar in Andrews ogen lag er een duidelijke glimlach om zijn mond. George deed Andrew voor hoe hij de statische lading moest manipuleren om de broek open te laten gaan, hem om zijn onderlichaam moest wikkelen en te sluiten. George liet zien hoe het bij hem ging, maar Andrew besefte heel goed dat het nog wel even zou duren voor hij die ene vloeiende beweging goed na kon doen.

'Maar waarom wil je eigenlijk een broek aan, Andrew? Je lichaam is zo mooi en functioneel dat het zonde is om het te bedekken - vooral omdat je je geen zorgen hoeft te maken over de vraag hoe warm of hoe koud het is; en aanstoot geef je ook niet. En de stof plooit niet zo goed om metaal heen.'

Andrew hield voet bij stuk. 'Is het menselijk lichaam ook niet mooi en functioneel, George? En toch bedekken jullie het.'

'Om redenen van warmte, fatsoen, bescherming, ijdelheid. Dat alles gaat voor jou niet op.'

'Ik voel me kaal zonder kleren. Ik voel me anders, George,' zei Andrew.

'Anders! Andrew, er zijn miljoenen robots op Aarde. Volgens de laatste telling zijn er in deze streek bijna even veel robots als mensen.'

'Dat weet ik, George. Robots doen alle mogelijke soorten werk.'

'En er is er niet een die kleren draagt.'

'En er is er niet een die vrij is, George.'

Langzaam maar zeker werd Andrews garderobe groter. Hij werd geremd door George's glimlach en door het staren van de mensen die met opdrachten voor hem kwamen.

Misschien was hij dan wel vrij, maar in hem was een zorgvuldig gedetailleerd programma aangebracht dat zijn gedrag tegenover mensen regelde en hij durfde dat gedrag alleen met heel minieme stapjes te veranderen; openlijke afkeuring zou hem alle vooruitgang kosten die hij in maanden had geboekt. Niet iedereen aanvaardde zijn vrijheid. Hij was niet in staat dat erg te vinden, maar toch verliep zijn denkproces moeizamer als hij eraan dacht. Bovenal vermeed hij het zoveel mogelijk om kleren aan te trekken - in ieder geval om veel kleren aan te trekken - als hij vermoedde dat Jongejuffrouw op bezoek zou kunnen komen. Ze was nu ouder en trok vaak naar een land met een warm klimaat, maar als ze terug was, was het eerste wat ze deed hem een bezoek brengen.

Bij een van die bezoeken zei George treurig: 'Ze heeft me zo ver gekregen, Andrew. Volgend jaar stel ik me kandidaat voor de verkiezingen. "Zo grootvader, zo kleinzoon," zegt ze.'

'Zo grootvader ...' Andrew zweeg, onzeker.

'Ik bedoel dat ik, George, de kleinzoon, zal worden als Meneer, de grootvader, die vroeger in het gemeentebestuur zat.'

'Het zou prettig zijn, George, als Meneer nog ...' Hij maakte de zin niet af, want hij wilde niet zeggen 'intact was geweest'. Op de een of andere manier leek hem dat ongepast.

'In leven was geweest,' zei George. 'Ja, af en toe denk ik ook nog wel aan het ouwe monster.'

Andrew dacht vaak over dit gesprek na. Hij had gemerkt dat zijn taalvermogen onvolmaakt was als hij met George sprak. De taal was veranderd na Andrews ontstaan en hij had toen een ingebouwde woordenschat gehad en niet meer. En verder gebruikte George gewone, alledaagse taal, terwijl Meneer en Jongejuffrouw dat niet hadden gedaan. Waarom zou George Meneer anders een monster hebben genoemd, een woord dat toch zeker ongepast was? Andrew kon niet eens steun zoeken bij zijn eigen boeken. Ze waren oud en de meeste gingen over houtbewerken, over kunst, over meubelontwerpen. Er was niet één boek over taal, niet één over het gedrag van menselijke wezens.

Tenslotte kwam de gedachte bij hem op dat hij op zoek moest gaan naar de juiste boeken en ook dat hij, als vrije robot, niet aan George moest vragen hoe hij dat aan zou leggen. Hij zou naar de stad gaan, naar de bibliotheek. Het was een triomfantelijke beslissing en hij voelde zijn elektropotentieel zo duidelijk hoger worden dat hij een impedantiecircuit moest activeren. Hij kleedde zich van top tot teen aan, voorzag zich zelfs van een schouderketting van hout. Hij had liever blikkerplastic gehad, maar George had gezegd dat hout veel beter paste en dat gepolijst cederhout ook veel waardevoller was.

Hij had een 30 meter afgelegd toen een steeds groter wordende weerstand hem tot staan bracht. Hij deactiveerde het impedantiecircuit, en toen dat niet voldoende scheen te helpen ging hij terug naar zijn huis en schreef in keurige letters op een stuk papier: 'Ik ben naar de bibliotheek,' en legde het op zijn werktafel, waar een bezoeker het meteen zou zien.

 

Andrew bereikte de bibliotheek niet. Hij had de plattegrond bestudeerd. Hij kende de route naar het gebouw, maar niet het uiterlijk ervan. Wat hij om zich heen zag, leek niet op de symbolen op de plattegrond en hij aarzelde herhaaldelijk. Tenslotte vermoedde hij dat hij de weg moest zijn kwijtgeraakt, want alles zag er vreemd uit.

Af en toe kwam hij langs een veldrobot, maar toen hij tot het besluit was gekomen dat hij de weg moest vragen, was er geen enkele te zien. Een voertuig passeerde hem en stopte niet.

Besluiteloos - dat wil zeggen, kalm en roerloos - bleef Andrew staan; hij zag twee mensen over de akkers lopen, min of meer zijn richting op komend.

Hij draaide zich naar hen om en meteen veranderden ze van koers en liepen ze recht op hem af. Een ogenblik geleden hadden ze nog luid lopen praten. Hij had hun stemmen gehoord. Maar nu zwegen ze. Op hun gezicht lag de uitdrukking die Andrew associeerde met menselijke onzekerheid; ze waren jong, maar niet erg jong. Twintig misschien? Andrew kon de leeftijd van een mens nooit goed schatten.

'Kunt u mij de route naar de stedelijke bibliotheek beschrijven, heren?'

Een van de twee, de langste, die door zijn hoge hoed nog groter, bijna grotesk lang scheen, zei, niet tegen Andrew, maar tegen zijn metgezel: 'Het is een robot.'

De ander had een dikke neus en zware oogleden. Hij zei, niet tegen Andrew, maar tegen de eerste jongen: 'Hij heeft kleren aan.'

De lange jongen knipte met zijn vingers. 'Het is die vrije robot. In het ouwe huis van de Martins hebben ze een robot die niemands eigendom is. Waarom zou hij anders kleren aan hebben?'

'Vraag het hem,' zei de jongen met de neus.

'Ben jij de robot van de Martins?' vroeg de lange.

'Ik ben Andrew Martin, meneer,' zei Andrew.

'Mooi zo. Trek je kleren uit. Robots dragen geen kleren.' Tegen de ander zei hij: 'Is het niet afschuwelijk - een robot met kleren. Moet je kijken!'

Andrew aarzelde. Hij had zo lang al geen bevel op die toon gehoord dat zijn 'Tweede Wet'-circuits wat vertraagd reageerden.

De lange herhaalde: 'Trek je kleren uit. Dit is een bevel.'

Langzaam begon Andrew ze uit te trekken.

'Laat ze maar gewoon op de grond vallen,' zei de lange.

De neus zei: 'Als hij niemands eigendom is, kan hij net zo goed van ons zijn als van een ander.'

'In ieder geval,' zei de lange, 'heeft niemand zich te bemoeien met wat wij doen. We beschadigen geen eigendommen.' Tegen Andrew zei hij: 'Ga op je hoofd staan.'

'Het hoofd is niet bedoeld om ...' begon Andrew.

'Dit is een bevel. Als je niet weet hoe je op je hoofd moet gaan staan, moet je het toch maar proberen.'

Weer aarzelde Andrew, toen bukte hij zich en zette zijn hoofd op de grond. Hij probeerde zijn benen op te heffen, maar viel zwaar op de grond.

De lange zei: 'Blijf zo maar liggen!' En tegen de neus: 'We kunnen hem uit elkaar halen. Ooit een robot uit elkaar gehaald?'

'Laat hij dat toe?'

'Hoe kan hij ons nou tegenhouden?'

Als ze hem een zo scherp geformuleerd bevel gaven dat Andrew zich er niet tegen kon verzetten, kon hij hen niet tegenhouden. De Tweede Wet van de gehoorzaamheid had voorrang boven de Derde Wet van de zelfbescherming. Hij kon zich in ieder geval niet verdedigen zonder hen misschien letsel toe te brengen en dat zou een inbreuk zijn op de Eerste Wet. Bij die gedachte voelde hij hoe al zijn motiel-eenheden zich even spanden en hij beefde toen hij op de grond lag.

De lange liep naar hem toe en gaf hem een duw met zijn voet. 'Hij is zwaar. Ik denk dat we er gereedschap voor nodig zullen hebben.'

De neus zei: 'We zouden hem kunnen bevelen om zichzelf uit elkaar te halen. Het zou leuk zijn om het hem te zien proberen.'

'Ja,' zei de ander nadenkend, 'maar dan moeten we hem wel van de weg zien te krijgen. Als er iemand langs komt ...'

Het was al te laat. Er kwam inderdaad iemand aan en die iemand was George. Van waar hij lag, had Andrew hem over een heuveltje zien komen. Hij had hem graag een teken gegeven, maar het laatste bevel was: 'Blijf zo maar liggen!' geweest.

George was hard gaan lopen en kwam wat buiten adem bij het drietal aan. De twee jongemannen gingen iets achteruit en bleven toen afwachtend staan.

'Andrew, is er iets fout gegaan?' vroeg George bezorgd.

'Mij mankeert niets, George.'

'Sta dan op. Wat is er met je kleren gebeurd?'

'Is dat jouw robot, opa?' vroeg de lange jongeman.

George draaide zich abrupt om. 'Hij is niemands robot. Wat is er hier gebeurd?'

'We vroegen hem heel beleefd om zijn kleren uit te trekken. Wat hebt u daarmee te maken als hij niet van u is?'

George draaide zich om naar Andrew. 'Wat hebben ze je gedaan, Andrew?'

'Het was hun bedoeling me uit elkaar te halen. Ze wilden me juist naar een stille plek brengen en me daar opdracht geven om mezelf te demonteren.'

George keek naar de twee jongemannen en zijn kin beefde.

De jongemannen gingen niet verder achteruit. Ze glimlachten nu. Luchtig zei de lange: 'Wat ga je nou doen, papzak? Ons aanvallen?'

'Nee,' zei George, 'dat hoef ik niet. Deze robot hoort al vijfenzeventig jaar bij mijn familie. Hij kent ons en hij hecht grotere waarde aan ons dan aan iets anders. Ik ga hem zeggen dat jullie mijn leven bedreigden en dat jullie van plan zijn me te vermoorden. Ik vraag hem om mij te beschermen. Weten jullie wat er met jullie gebeurt als hij je aanvalt?'

De twee weken nu iets achteruit en keken ongerust.

Scherp zei George: 'Andrew, deze mannen zijn een gevaar voor mij en staan op het punt mij kwaad te doen. Ga op ze af!'

Andrew ging op ze af en de jongelui wachtten niet. Ze gingen er zo snel ze konden vandoor.

'Oké, Andrew, kalm maar weer,' zei George. Hij zag er nogal geschokt uit. De jaren waarin hij het op had kunnen nemen tegen één jongeman, laat staan twee, lagen ver achter hem.

'Ik had ze niets kunnen doen, George. Ik kon zien dat ze je niet aanvielen.'

'Ik gaf je geen bevel om ze aan te vallen. Ik zei alleen dat je op ze af moest gaan. Hun eigen angst deed de rest.'

'Hoe kunnen ze nu bang zijn voor robots?'

'Dat is een ziekte van de mensheid, een ziekte waarvan zij nog niet genezen is. Maar daar hebben we het nu niet over. Wat ben je hier voor de donder aan het doen, Andrew? Het is maar goed dat ik je briefje heb gevonden. Ik wilde net teruggaan om een helikopter te huren toen ik je vond. Hoe bedenk je het om naar de bibliotheek te gaan? Ik had je alle boeken gebracht die je nodig hebt.'

'Ik ben een ...' begon Andrew.

'Vrije robot. Ja, ja. Oké, wat wilde je in de bibliotheek gaan doen?'

'Ik wil meer weten over de mensen, over de wereld, over alles. En over robots, George. Ik wil een geschiedenisboek over robots gaan schrijven.'

George sloeg zijn arm om de schouder van de ander. 'Laten we naar huis gaan. Maar raap eerst je kleren op, Andrew, er zijn een miljoen boeken over robotica en in al die boeken staat ook een geschiedenis van die wetenschap. De wereld raakt niet alleen verzadigd van robots, maar ook van informatie over robots.'

Andrew schudde zijn hoofd, een menselijk gebaar dat hij zich de laatste tijd eigen had gemaakt. 'Geen geschiedenis van de robotica, George. Een geschiedenis van de robots, door een robot geschreven. Ik wil uitleggen wat de robots vinden van wat er is gebeurd sinds de eerste op Aarde mochten werken en wonen.'

George's wenkbrauwen gingen omhoog, maar hij reageerde niet meteen.

 

Jongejuffrouw had haar drieëntachtigste verjaardag net achter de rug, maar het ontbrak haar in niets aan energie en vastberadenheid. Ze gebaarde vaker met haar stok dan dat ze hem als steun gebruikte. Wild van verontwaardiging luisterde ze naar het verhaal. 'George, dat is afschuwelijk. Wie waren die twee jonge schurken?'

'Ik weet het niet. Wat geeft het ook? Ze hebben uiteindelijk geen kwaad gedaan.'

'Maar dat hadden ze wel kúnnen doen. Jij bent advocaat, George, en dat je behoorlijk wat geld hebt, heb je helemaal te danken aan de talenten van Andrew. Het geld dat hij heeft verdiend is het fundament geweest van alles wat we bezitten. Hij is de continue factor in onze familie en ik weiger hem te laten behandelen als een opwindbaar stuk speelgoed.'

'Wat wilt u dat ik doe, moeder?' vroeg George.

'Ik heb toch gezegd dat je advocaat bent. Luister je soms niet? Je ziet een proefproces uit te lokken en je dwingt het hof om zich uit te spreken voor de rechten van de robot en zorgt ervoor dat de nodige wetten worden aangenomen. Ga met de hele zaak naar het wereldgerechtshof als je moet. Ik let op wat je doet, George, en als je het met de Franse slag aanpakt, zwaait er wat.'

Ze meende het en zo groeide wat begonnen was als een manier om de gevreesde oude dame te kalmeren uit tot een internationale affaire met genoeg juridische verwikkelingen om wereldwijde interesse op te wekken. George, de oudste vennoot van Feingold & Martin, bepaalde de strategie, maar veel van het eigenlijke werk liet hij over aan zijn jongere medewerkers, vooral aan zijn zoon Paul, die trouw bijna elke dag verslag uitbracht aan zijn grootmoeder. Zij op haar beurt besprak alles weer met Andrew.

Andrew was nauw bij de zaak betrokken. Zijn werk aan het boek over robots werd uitgesteld, en weer uitgesteld, omdat hij allerlei juridische argumentaties bestudeerde en af en toe zelfs een heel beschroomde suggestie deed. 'De dag dat ik werd aangevallen, vertelde George me dat mensen altijd bang zijn geweest voor robots,' zei hij. 'Zo lang dat het geval is, is het niet waarschijnlijk dat rechters en wetgevers erg hard zullen werken voor robots. Moet er niet iets worden gedaan aan de publieke opinie?'

Het resultaat was dat Paul zich bleef bezighouden met de juridische kant van de zaak en George aan een publiciteitscampagne begon. Het gaf hem het voordeel dat hij informeel kon zijn en soms ging hij zelfs zover dat hij de nieuwe, losse kleding droeg - toga-stijl, noemde hij het.

Paul berispte hem. 'Struikel er maar niet over als je over een podium loopt, pa.'

Moedeloos zei George: 'Ik zal m'n best doen.'

Ter gelegenheid van de jaarlijkse bijeenkomst van holoredacteuren hield hij een toespraak en zei onder andere: 'Als wij op grond van de Tweede Wet onbeperkte gehoorzaamheid kunnen eisen van een robot, van elke robot, zolang een menselijk wezen maar geen kwaad wordt berokkend, heeft een mens, heeft elk mens een angstaanjagende macht over elke robot. En omdat de Tweede Wet voorrang heeft boven de Derde Wet van de zelfbescherming, betekent dat in de praktijk dat iedereen de wet van de gehoorzaamheid kan gebruiken om een robot zichzelf te laten beschadigen of zelfs te laten vernietigen, om welke reden dan ook, of om helemaal geen reden.

Is dat terecht? Zouden we een dier zo behandelen? Zelfs een levenloos voorwerp dat ons trouw gediend heeft, kan aanspraak maken op een fatsoenlijke behandeling. En een robot is niet ongevoelig; hij is geen dier. Hij kan zó goed denken dat hij met ons kan praten, discussiëren, grappen met ons kan maken. Kunnen wij ze behandelen als vrienden, kunnen we met hen samenwerken en hun niet wat resultaten van die vriendschap, wat van de voordelen van die samenwerking geven?

Als een mens het recht heeft om een robot een bevel te geven dat geen schade aan een menselijk wezen tot gevolg heeft, moet hij het fatsoen hebben om een robot nooit een bevel te geven dat schade aan een robot tot gevolg heeft, tenzij zo'n bevel absoluut noodzakelijk is om redenen van menselijke veiligheid. Grote macht gaat hand in hand met een groot besef van verantwoordelijkheid, en als de robots Drie Wetten kennen om de mens te beschermen, is het dan te veel gevraagd dat de mens een paar wetten aanneemt om robots te beschermen?'

Andrew had gelijk. De strijd om de publieke opinie was essentieel voor de strijd in de gerechtshoven en de volksvertegenwoordiging. Tenslotte werd een wet aangenomen die het geven van bevelen aan robots die zouden resulteren in schade aan die robots strafbaar stelde. Die wet was eindeloos geamendeerd en de straf op overtredingen was volkomen onvoldoende, maar het principe was er. De uiteindelijke goedkeuring door de Wetgevende Vergadering van de Wereld vond plaats op de dag van Jongejuffrouws dood.

Dat was geen toeval. Jongejuffrouw klemde zich tijdens het laatste debat wanhopig aan het leven vast en liet het pas los toen het bericht van de overwinning binnen was. Haar laatste glimlach was voor Andrew. Haar laatste woorden waren: 'Je bent goed voor ons geweest, Andrew.' Ze stierf met haar hand om de zijne, terwijl haar zoon en zijn vrouw en kinderen op eerbiedige afstand van die twee bleven.

 

Andrew wachtte geduldig terwijl de receptionist-robot in het kantoor achter de balie verdween. De receptionist had de holografische intercom kunnen gebruiken, maar hij was onmiskenbaar van zijn stuk gebracht omdat hij niet een mens voor zich had, maar een robot, net als hijzelf.

Af en toe kwam iemand het vertrek binnen en staarde naar hem en hij deed geen moeite deze blikken te vermijden. Hij keek ze allemaal kalm aan, en de een na de ander sloeg zijn of haar ogen neer.

Tenslotte kwam Paul Martin binnen. Hij keek verbaasd of, liever gezegd, als Andrew daartoe goed in staat was geweest, had hij de uitdrukking op Pauls gezicht herkend als 'verbazing'. Paul was de zware make-up gaan gebruiken die de mode mannen en vrouwen voorschreef. Al maakte dit de wat krachteloze trekken van Pauls gezicht scherper en vaster omlijnd, Andrew vond het toch afkeurenswaardig. Hij had ontdekt dat een gevoel van afkeuring jegens mensen zijn gemoedsrust niet erg verstoorde zolang hij het maar niet onder woorden bracht. Hij kon zijn gevoel van afkeuring zelfs opschrijven. Hij wist zeker dat dat vroeger niet het geval geweest was.

'Kom binnen, Andrew. Het spijt me dat ik je moest laten wachten, maar er was iets dat ik echt even af moest maken. Kom binnen. Je zei dat je met me wilde praten, maar ik wist niet dat je dat hier wilde doen, in de stad.'

'Als je het druk hebt, Paul, wil ik wel blijven wachten.'

 

Paul wierp een blik op het verglijdende schaduwenspel op de plaat aan de muur die dienst deed als klok en zei: 'Ik kan wel wat tijd vrij maken. Ben je alleen gekomen?'

'Ik heb een automatobiel gehuurd.'

'Moeilijkheden?' vroeg Paul met meer dan een spoortje bezorgdheid.

'Die verwachtte ik niet. Mijn rechten zijn bij de wet beschermd.'

Paul keek nog bezorgder. 'Andrew, ik heb je al uitgelegd dat gehoorzaamheid aan die wet niet af te dwingen is, onder de meeste omstandigheden tenminste niet. En als je met alle geweld kleren wilt dragen, kom je een keer in moeilijkheden, net als die eerste keer.'

'En enige keer, Paul. Het spijt me dat je misnoegd bent.'

'Bekijk het dan eens op deze manier: jij bent vrijwel een levende legende, Andrew, en op heel veel verschillende manieren ben je zo waardevol dat je geen risico's met jezelf mag nemen. Hoe gaat het overigens met het boek?'

'Ik ben er bijna mee klaar. De uitgever is heel tevreden.'

'Goed zo!'

'Ik weet nog niet zo net of hij tevreden is met het boek op zich. Ik denk dat hij verwacht dat hij er veel van verkoopt omdat het is geschreven door een robot, en dat hij daarover tevreden is.'

'Dat is niet meer dan menselijk.'

'Ik ben niet ontevreden. Het geeft niet om welke reden het verkoopt, als het maar verkoopt, want dat levert geld op en dat kan ik wel gebruiken.'

'Grootmoeder heeft je nagelaten wat...'

'Jongejuffrouw is heel edelmoedig geweest, en ik ben ervan overtuigd dat ik op de familie kan rekenen als ik nog hulp nodig heb. Maar ik reken op de royalties van het boek om me door het volgende stadium te helpen.'

'Welk stadium bedoel je?'

'Ik wil de directeur van de United States Robots & Mechanische Mensen NV spreken. Ik heb een afspraak proberen te maken, maar op dit ogenblik is het me niet gelukt om hem te bereiken. United States Robots heeft me alle medewerking geweigerd toen ik mijn boek aan het schrijven was, dus je begrijpt dat ik hier ook niet erg verbaasd over ben.'

Paul was duidelijk geamuseerd. 'Medewerking is wel het laatste wat je van ze kunt verwachten. Ze hebben ook hun medewerking niet verleend bij ons grote gevecht om robots rechten te geven. Integendeel zelfs, en je zult wel begrijpen waarom. Geef een robot rechten en je geeft de mensen een reden om hem niet te kopen.'

'Maar,' zei Andrew, 'als jij ze opbelt, kun jij misschien een afspraak voor me maken.'

'Ik ben even impopulair bij die lui als jij, Andrew.'

'Maar misschien kun je erop zinspelen dat ze, door mij te ontvangen, een campagne van Feingold & Martin kunnen voorkomen. Een campagne om de rechten van robots verder te versterken.'

'Zou dat geen leugen zijn, Andrew?'

'Ja, Paul, en ik kan geen leugen vertellen. Daarom moet jij ze opbellen.'

'Aha, jij kunt niet liegen, maar je kunt wel proberen me zo ver te krijgen dat ik lieg, hè? Andrew, je wordt met de dag menselijker.'

 

Het maken van een afspraak viel niet mee, ook niet toen Paul het gewicht van zijn reputatie er tegenaan gooide, maar tenslotte lukte het toch. Toen het zo ver was, keek Harley Smythe-Robertson, die van zijn moederskant nog familie was van de grondlegger van United States Robots en nu een dubbele naam met een streepje ertussen voerde om dat duidelijk te maken, bepaald ontevreden. Zijn pensioen was niet ver meer af en al die tijd dat hij directeur van de onderneming was geweest, had hij zich bezig moeten houden met de rechten van de robots. Zijn grijze haar lag dun en glad over zijn schedel; zijn gezicht was niet opgemaakt en af en toe keek hij Andrew vijandig aan.

 

Andrew begon het gesprek. 'Wel, meneer Smythe-Robertson, bijna een eeuw geleden werd mij door een zekere Merton Mansky. directeur van deze onderneming, meegedeeld dat de mathematica die bij het uitzetten van de positronische circuits in een brein werd gebruikt, zó gecompliceerd was dat alleen maar bij benadering kon worden aangegeven hoe het resultaat zou zijn en dat daarom mijn vaardigheden niet voor honderd procent te voorspellen waren '

'Dat was honderd jaar geleden.' Smythe-Robertson aarzelde en zei toen ijzig: 'Meneer. Dat geldt nu al lang niet meer. Onze robots worden nu met de grootste precisie gemaakt en getraind in de exacte uitvoering van hun werk, en niet slechts "bij benadering".'

'Ja,' zei Paul, die was meegekomen om, zoals hij had gezegd, ervoor te zorgen dat United States Robots het spel eerlijk speelde, 'met het gevolg dat mijn receptionist elke keer dat er iets gebeurt dat afwijkt van het alledaagse, hoe gering die afwijking ook is, nadere instructies moet hebben.'

'U zou nog veel minder af zijn als uw receptionist ging improviseren,' zei Smythe-Robertson.

'Dus u maakt geen robots meer zoals ik, die flexibel zijn en aanpassingsvermogen hebben.'

'Nee.'

'Door de research die ik voor mijn boek heb gedaan,' zei Andrew, 'weet ik dat ik de oudste nog in werking zijnde robot ben.'

'Op het ogenblik de oudste,' zei Smythe-Robertson, 'en ook de oudste die ooit zal bestaan. Geen enkele robot is nu na vijfentwintig jaar nog bruikbaar. Hij wordt teruggehaald naar de fabriek en vervangen door een nieuwer model.'

'Geen van de tegenwoordig gefabriceerde robots is na twintig jaar nog bruikbaar,' zei Paul. In zijn stem klonk sarcasme door. 'Wat dit betreft, is Andrew heel uitzonderlijk.'

Andrew, vasthoudend aan de tactiek die hij voor zichzelf had uitgestippeld, vervolgde: 'Kan ik als de oudste en meest flexibele robot ter wereld op grond van mijn ongewoonheid geen rechten laten gelden op een speciale behandeling van United States Robots?'

'Bepaald niet,' zei Smythe-Robertson, terwijl zijn gezicht verstrakte. 'United States Robots zit in zijn maag met het feit dat u anders bent dan andere robots. Als u was verhuurd, in plaats van verkocht zoals helaas het geval is, dan was u al lang vervangen.'

'Maar dat is nu juist de kern van de zaak,' zei Andrew. 'Ik ben een vrije robot, dus mijn eigen eigendom. Daarom kom ik hier en ik vraag u om mij te vervangen. U kunt dat niet doen zonder toestemming van de eigenaar. Tegenwoordig wordt die toestemming afgedwongen - het is een van de voorwaarden van het huurcontract - maar in mijn tijd gebeurde dat niet.'

Smythe-Robertson keek tegelijkertijd geschrokken en onzeker, en een ogenblik lang bleef het stil. Andrew staarde naar het hologram aan de muur. Het was een dodenmasker van Susan Calvin, de patroonheilige van alle robotici. Ze was nu bijna twee eeuwen dood, maar dank zij zijn boek kende Andrew haar zo goed dat hij zich half en half wijs kon maken dat hij haar wel eens ontmoet had.

Tenslotte vroeg Smythe-Robertson: 'Hoe kan ik u, een robot, een vervanger voor uzelf geven? Ik bedoel, als ik u vervang, kan ik de nieuwe robot immers niet aan u geven, want de vervanging maakt immers een eind aan uw bestaan.' Hij glimlachte grimmig.

'Dat is helemaal geen probleem,' interrumpeerde Paul. 'De zetel van Andrews persoonlijkheid is zijn positronische brein en dat is het enige deel van hem dat niet kan worden vervangen zonder een nieuwe robot te creëren. Daarom is het positronische brein Andrew de eigenaar. Elk ander onderdeel van zijn lichaam kan worden vervangen zonder dat dat invloed heeft op zijn persoonlijkheid, en die onderdelen zijn het bezit van het brein. Andrew, zou ik eigenlijk moeten zeggen, wil zijn brein voorzien van een nieuw robotlichaam.'

'Inderdaad,' zei Andrew kalm. 'U hebt toch androïden gefabriceerd? Robots die er helemaal als mensen uitzien, tot en met de manier waarop de huid aanvoelt?'

'Inderdaad. Ze deden het uitstekend, al hadden ze een synthetische fiberhuid en pezen van hetzelfde materiaal. Behalve het brein bevatten ze vrijwel geen metaal, en toch waren ze bijna even duurzaam als metalen robots. Als je naar het gewicht van de beide typen kijkt, waren de androïden zelfs duurzamer.'

Paul keek geïnteresseerd. 'Dat wist ik niet. Hoeveel zijn er op de markt?'

'Niet een,' zei Smythe-Robertson. 'Ze waren veel duurder dan de metalen modellen en een marktonderzoek toonde aan dat ze door het publiek niet zouden worden geaccepteerd. Ze zagen er te menselijk uit.'

Andrew was onder de indruk. 'Maar United States Robots beschikt nog wel over de vakkennis om ze te maken, vermoed ik. Daarom wil ik u graag verzoeken om me te vervangen door een organische robot, een androïde.'

Paul keek verbaasd. 'Goeie God!' zei hij.

Smythe-Robertson verstijfde. 'Volkomen onmogelijk!'

'Waarom onmogelijk?' vroeg Andrew. 'Ik ben uiteraard bereid om een redelijk honorarium te betalen.'

'Wij fabriceren geen androïden.'

'U hebt besloten om geen androïden te fabriceren,' interrumpeerde Paul snel. 'Dat is niet hetzelfde als ze niet kunnen fabriceren.'

'Niettemin gaat het fabriceren van androïden in tegen het beleid van deze onderneming.'

'Er is geen wet die het verbiedt,' zei Paul.

'Toch fabriceren we ze niet - nu niet en in de toekomst niet.'

Paul schraapte zijn keel. 'Meneer Smythe-Robertson, Andrew is een vrije robot die onder de bepalingen valt van de wet die de rechten van robots waarborgt. U bent zich daarvan bewust, neem ik aan?'

'Maar al te goed.'

'Deze robot wil als vrije robot kleren dragen. Het gevolg daarvan is dat hij vaak door onnadenkende mensen wordt vernederd, ondanks de wet die het vernederen van robots verbiedt. Het is moeilijk om tot vervolging over te gaan van vage overtredingen die niet worden afgekeurd door degenen die beslissingen moeten nemen over schuld of onschuld.'

'Dat heeft United States Robots van het begin af aan al begrepen. Uw vaders kantoor helaas niet.'

'Mijn vader is nu dood, maar wat ik zie is dat we hier een duidelijke overtreding hebben, met een duidelijk aanwijsbare schuldige.'

'Waar hebt u het over?'

'Mijn cliënt, Andrew Martin - hij is mijn cliënt geworden - is een vrije robot, die het recht heeft om United States Robots te vragen om een vervangend exemplaar. United States Robots voorziet iedereen die meer dan vijfentwintig jaar een robot bezit van een nieuw exemplaar. Het bedrijf staat hier zelfs op.'

Er lag een glimlach om Pauls lippen en hij voelde zich uitstekend op zijn gemak. 'Het positronische brein van mijn cliënt is de eigenaar van het lichaam van mijn cliënt - en dat is ontegenzeglijk meer dan vijfentwintig jaar oud. Het positronisch brein verzoekt u het lichaam te vervangen, en biedt elk redelijk honorarium voor een androïde lichaam in plaats van het huidige. Als u dat verzoek weigert, is dat voor mijn cliënt vernederend en zal hij een gerechtelijke procedure aanspannen.

De publieke opinie zal een dergelijk verzoek van een robot weliswaar meestal niet steunen, maar mag ik u in overweging geven dat United States Robots niet populair is bij het publiek? Zelfs zij die het meeste gebruik maken en voordeel hebben van robots, wantrouwen uw onderneming. Misschien is dit een overblijfsel uit de tijd dat iedereen, of bijna iedereen, nog bang was voor robots. Misschien is het ergernis over de macht en de rijkdom van United States Robots, dat het wereldmonopolie op robots heeft. Hoe dan ook, de irritatie is een vast gegeven. Ik denk dat u liever niet in een proces verwikkeld raakt, vooral omdat mijn cliënt rijk is, nog heel wat eeuwen zal blijven leven en geen enkele reden heeft om niet eindeloos door te blijven vechten voor wat hij als zijn recht ziet.'

Smythe-Robertson was langzaam rood geworden. 'U probeert ons te dwingen om...'

'Ik dwing u tot niets. Als u het redelijke verzoek van mijn cliënt wenst af te wijzen, moet u dat natuurlijk doen, en dan gaan wij zonder verder nog iets te zeggen weg, maar dan beginnen we wel een gerechtelijke procedure, dat is ons recht, en u zult merken dat u tenslotte toch verliest.'

'Eh...'

'Ik zie dat u gaat toegeven. U aarzelt nu misschien, maar uiteindelijk komt het er toch van. Laat ik u dan nog één ding duidelijk maken: als er bij het overbrengen van het positronisch brein van mijn cliënt van zijn huidige lichaam naar een organisch lichaam schade optreedt, hoe gering ook, zal ik niet rusten tot ik uw onderneming heb vernietigd. Ik zal zo nodig alles doen om de publieke opinie tegen de onderneming te mobiliseren als ook maar één kanaal van de platina-iridium kern van mijn cliënt verkeerd komt te zitten.' Aan Andrew vroeg hij: 'Ben jij het hiermee eens, Andrew?'

Andrew aarzelde een hele minuut. De tactiek kwam neer op het goedkeuren van liegen, van chantage, van het onder druk zetten en vernederen van een mens. Maar niet op het toebrengen van lichamelijk letsel, zei hij tegen zichzelf, van lichamelijk letsel was geen sprake. Tenslotte wist hij een tamelijk zacht 'Ja' uit te brengen.

 

Hij had het gevoel dat hij weer werd geconstrueerd. Dagen, weken, uiteindelijk maanden achtereen voelde Andrew zich niet helemaal zichzelf, en de eenvoudigste activiteiten bleven aanleiding tut stoornissen.

Paul was razend. 'Ze hebben je beschadigd, Andrew. We moeten gaan procederen!'

Andrew sprak heel langzaam. 'N-n-nee. Je kunt nooit ... bewijzen ... dat er s-s-sprake is geweest van b-b-b-'

'Boze opzet?'

'Boze opzet. En bovendien word ik ... steeds sterker, beter. Het is het tr-tr-tr-'

'Transport?'

'Trauma. En natuurlijk is er nooit zo'n op-op-op ... geweest.'

Andrew kon zijn brein van binnen voelen. Dat kon alleen hij. Hij wist dat hij intact was en in de maanden die het hem kostte om totale coördinatie en positronisch wisselcontact aan te leren, stond hij uren voor de spiegel.

 

Hij was niet helemaal menselijk! Het gezicht was stijf - te sti|l en de bewegingen waren te nadrukkelijk. De zorgeloze, soepele bewegingen van een mens kon hij niet imiteren, maar misschien lukte dat mettertijd wel. Hij kon in ieder geval nu kleren dragen zonder zo'n onlogisch metalen gezicht erboven.

Tenslotte zei hij: 'Ik ga weer aan het werk.'

Paul schoot in de lach. 'Dat betekent dat je weer in orde bent. Wat ga je doen? Nog een boek?'

'Nee,' zei Andrew ernstig. 'Ik leef te lang om me bij één carrière te houden die me nooit meer tijd laat voor iets anders. Een tijdlang ben ik voornamelijk kunstenaar geweest en ik kan me daar weer mee gaan bezighouden. Een tijdlang ben ik ook historicus geweest en ook daarmee kan ik me weer gaan bezighouden. Maar nu wil ik robobioloog worden.'

'Robopsycholoog, bedoel je.'

'Nee. Dat zou het bestuderen van het positronische brein betekenen, en op het ogenblik heb ik daar het verlangen niet toe. Een robobioloog, lijkt me, houdt zich bezig met het functioneren van het lichaam dat aan dat brein vastzit.'

'Is dat niet het werk van een roboticus?'

'Een roboticus werkt met een metalen lichaam. Ik wil een organisch, humanoïde lichaam bestuderen, waarvan het mijne, voor zover ik weet, het enige bestaande exemplaar is.'

'Je begint een steeds beperkter gebied te bestrijken,' zei Paul nadenkend. Toen je nog kunstenaar was, hield je je met de hele schepping bezig, later werd je historicus en concentreerde je je vooral op robots, en nu je robobioloog wordt, ben je alleen met jezelf bezig.'

Andrew knikte. 'Dat is inderdaad het geval.'

Andrew moest bij het begin beginnen, want hij wist niets van gewone biologie en bijna niets van de natuurwetenschappen. Hij werd een vertrouwde figuur in de bibliotheken, waar hij uren achtereen voor de elektronische registers zat. Zijn androïde lichaam, normaal gekleed, zag eruit als dat van ieder ander. De paar mensen die wisten dat hij een robot was, vielen hem nooit lastig.

Hij bouwde een laboratorium in een kamer die hij bij zijn huis trok, en ook zijn bibliotheek werd groter.

Jaren gingen voorbij. Paul kwam weer eens bij hem langs en zei: 'Jammer dat je niet meer aan de geschiedenis van de robots werkt. Ik heb gehoord dat United States Robots een radicaal andere politiek is gaan volgen.'

Paul was oud geworden en zijn slechter wordende ogen waren vervangen door fotoöptische cellen. In dat opzicht was de afstand tussen hem en Andrew kleiner geworden.

'Wat doen ze nu dan?' vroeg Andrew.

'Ze fabriceren nu centrale computers, gigantische positronische breinen eigenlijk, die per microgolf in verbinding staan met tussen de twaalf en de duizend robots. De robots zelf hebben helemaal geen brein. Zij zijn de ledematen van het gigantische brein, alleen vormen ze er niet één geheel mee.'

'Is dat efficiënter?'

'United States Robots zégt van wel. Maar deze hele nieuwe ontwikkeling is in beweging gezet door Smythe-Robertson, vlak voor hij stierf, en volgens mij is ze tegen jou gericht. Ze zijn vastbesloten om nooit meer robots te maken die hen de moeilijkheden bezorgen die jij ze hebt bezorgd en daarom scheiden ze brein en lichaam. Het brein heeft geen lichaam dat het anders wil hebben; het lichaam heeft geen brein om iets te willen.

Het is verbazingwekkend wat een invloed jij hebt gehad op de geschiedenis van de robot, Andrew. Jouw kunstenaarschap heeft United States Robots ertoe gebracht om de robots exacter en gespecialiseerder te maken; jouw vrijheid had de aanvaarding van het principe van de rechten van een robot tot gevolg, en jouw eis dat ze je een androïde lichaam moesten geven, resulteerde in een scheiding tussen robotbrein en robotlichaam.'

Andrew keek nadenkend. 'Tenslotte zal, denk ik, één enorm brein worden gefabriceerd dat een paar miljard robotlichamen beheerst.

Alles op één kaart. Gevaarlijk. Bepaald niet zoals het hoort.'

'Ik denk dat je het bij het rechte eind hebt,' zei Paul, 'maar ik verwacht dat dat nog minstens een eeuw zal duren en dan ben ik er al lang niet meer. Misschien ben ik er al voor het eind van het jaar niet meer.'

'Paul!' riep Andrew bezorgd uit.

Paul haalde de schouders op. 'Mensen zijn sterfelijk, Andrew. Wij zijn niet zoals jij. Het is niet zo heel belangrijk, maar het is misschien toch goed om je op één punt gerust te stellen. Ik ben de laatste menselijke Martin. Het geld dat mijn persoonlijk eigendom is, zal worden nagelaten aan de stichting die op jouw naam staat, en voor zover iemand dat kan voorzien, zal je toekomst financieel probleemloos zijn.'

'Onnodig,' zei Andrew moeizaam. In alle jaren van zijn bestaan had hij niet gewend kunnen raken aan het sterven van de Martins.

'Laten we niet gaan redetwisten. Zo wordt de zaak geregeld. Waaraan ben je nu bezig?'

'Ik ben een systeem aan het ontwerpen waardoor androïden - ikzelf - hun energie kunnen onttrekken aan het verbranden van koolwaterstoffen in plaats van aan atoomcellen.'

Pauls wenkbrauwen gingen omhoog. 'Zodat ze ademhalen, en eten?'

'Ja.'

'Hoe lang werk je daar al aan?'

'Heel lang, maar ik geloof dat ik eindelijk een goede verbrandingskamer voor een gekatalyseerde, beheerste afbraak van voedingsstoffen heb ontworpen.'

'Maar waarom, Andrew? De atoomcel is toch zeker eindeloos veel beter?'

'In bepaalde opzichten misschien wel. Maar de atoomcel is niet menselijk.'

 

Het kostte tijd, maar Andrew had de tijd. Op de eerste plaats wilde hij niets doen tot Paul vredig was overleden. Na de dood van Meneers achterkleinzoon voelde Andrew zich meer blootgesteld aan een vijandige wereld, en was hij daarom des te vastbeslotener om verder te gaan op het pad dat hij gekozen had. Maar hij was niet helemaal alleen. Een mens was wel gestorven, maar het kantoor Feingold & Martin leefde voort, want een onderneming sterft evenmin als een robot.

Feingold & Martin had bepaalde instructies gekregen en volgde die zonder meer op. Via de stichting en Feingold & Martin bleef Andrew rijk. In ruil voor een ruim jaarlijks bedrag voor hun diensten, hielden de advocaten zich bezig met de wettelijke aspecten van de nieuwe verbrandingskamer. Maar toen Andrew opnieuw een bezoek moest brengen aan United States Robots & Mechanische Mensen NV ging hij alleen. De eerste keer was Meneer bij hem geweest, de tweede keer Paul. Deze keer, de derde keer, was hij alleen, en ging hij als een mens.

United States Robots was veranderd. De eigenlijke fabriek was verplaatst naar een groot ruimtestation, net als met een steeds groter aantal industrieën was gebeurd. Met de industrieën waren ook veel robots verdwenen. Aarde zelf begon op een park te lijken, de bevolking, een miljard zielen groot, bleef constant, en van de op zijn minst even grote robotbevolking was niet meer dan dertig procent voorzien van een onafhankelijk brein.

Directeur voor research was Alvin Magdescu, een man met een donkere huid, donker haar, een klein puntbaardje, en boven het middel alleen gekleed in de borstband die de mode eiste. Andrew zelf was volledig gekleed, in de stijl die enkele tientallen jaren geleden gebruikelijk was geweest.

Magdescu stak zijn bezoeker de hand toe. 'Ik weet natuurlijk wie u bent en ik ben blij dat ik u hier zie. U bent ons meest beruchte produkt en het is jammer dat de oude Smythe-Robertson zo tegen u gekant was. We hadden heel veel met u kunnen doen.'

'Dat kunt u nog steeds,' zei Andrew.

'Nee, dat denk ik niet. Dat stadium zijn we voorbij. We hebben al meer dan een eeuw robots op Aarde, maar dat is aan het veranderen. Ze gaan weer terug naar de ruimte, en wat er hier blijft, heeft geen onafhankelijk brein.'

'Maar ik ben er ook nog, en ik blijf op Aarde.'

'Dat is waar, maar er is niet zoveel robotachtigs aan u. Wat hebt u nu voor een verzoek?'

'Om nog minder een robot te worden. Omdat ik zoveel organische elementen heb, wil ik ook een organische bron van energie. Hier heb ik de plannen...'

Magdescu las ze niet snel en vluchtig door. Misschien was hij dat eerst wel van plan, maar toen verstijfde hij en begon gespannen te lezen. Op een gegeven ogenblik zei hij: 'Dit is bijzonder ingenieus. Wie heeft het allemaal bedacht?'

'Ik.'

Magdescu keek hem scherp aan en zei toen: 'Het zou neerkomen op een algehele revisie van uw lichaam - en een experimentele revisie, want iets van deze aard is nog nooit geprobeerd. Ik adviseer u het niet te doen. Blijf zoals u bent.'

Andrews gezicht kon maar een beperkt aantal uitdrukkingen weergeven, maar in zijn stem klonk duidelijk ongeduld door. 'Doctor Magdescu, de essentie ontgaat u. U hebt geen keus dan toe te geven en te doen wat ik u vraag. Als dit soort apparatuur in mijn lichaam kan worden ingebouwd, kan het ook worden gebruikt voor een menselijk lichaam. De neiging om het leven door middel van prothesen te verlengen, is al van verschillende zijden becommentarieerd. Betere apparatuur dan wat ik heb ontworpen of aan het ontwerpen ben, bestaat er niet.

Het patent erop is in mijn handen, via Feingold & Martin. Wij zijn heel goed in staat om zelf een bedrijf op te zetten en het soort prothesen te gaan construeren dat tenslotte zal resulteren in het bij mensen aanbrengen van een groot aantal onderdelen uit robots. Uw onderneming zal schade ondervinden van deze concurrentie.

 

Maar als u me nu opereert en erin toestemt dat onder soortgelijke omstandigheden in de toekomst ook te doen, krijgt u toestemming om van de patenten gebruik te maken en blijft de technologie van zowel robots als van de prothesen in uw handen. De toestemming tot het gebruik zal natuurlijk pas worden gegeven als de eerste operatie geslaagd is verlopen en nadat genoeg tijd is verstreken om vast te stellen dat mijn vindingen inderdaad naar behoren functioneren.'

Andrew voelde nog nauwelijks enige 'Eerste Wet'-remmingen bij de strenge voorwaarden die hij een mens nu stelde. Hij leerde te redeneren dat wat wreedheid leek op de lange duur om bestwil van de mens zou kunnen zijn.

Magdescu was volkomen van de kaart. 'Dit soort beslissingen kan ik niet nemen. Dit gaat het hele bedrijf aan en het kost tijd om daarover een beslissing te nemen.'

'Ik kan een redelijke tijd wachten,' zei Andrew, 'maar niet langer dan een redelijke tijd.' En hij bedacht met voldoening dat Paul zelf het niet beter had kunnen doen.

 

Het duurde niet meer dan een redelijke tijd en de operatie was een succes.

'Ik was heel erg tegen de operatie, Andrew,' zei Magdescu, 'maar niet om wat jij misschien denkt. Ik was helemaal niet tegen het experiment geweest als er iemand anders bij betrokken was geweest. Het stond me helemaal niet aan om jouw positronische brein er aan te wagen. Nu je positronische circuits verbonden zijn met gesimuleerde zenuwcircuits was het misschien moeilijk geweest om je brein te redden als het met je lichaam mis was gegaan.'

'Ik had het volste vertrouwen in de vaardigheid van het personeel van United States Robots,' zei Andrew. 'En ik kan nu eten.'

'Nou ja, eten ... Je kunt af en toe olijfolie drinken. Je zult de verbrandingskamer periodiek moeten reinigen, dat hebben we je al uitgelegd. Nogal ongemakkelijk, vind ik zo.'

'Misschien, als ik van plan was geweest om het hierbij te laten. Zelfreiniging is niet onmogelijk. Ik werk zelfs aan een apparaat dat vast voedsel aan kan, waarin naar verwachting wat onverbrandbare onderdelen voorkomen - onverteerbare stoffen die afgevoerd zullen moeten worden.'

'Dan zou je dus een anus moeten construeren.'

'Of het equivalent ervan.'

'Wat nog meer, Andrew ...?'

'Alles.'

'Genitaliën ook?'

'Voor zover ze in mijn plannen te pas komen. Mijn lichaam is een doek waarop ik tekenen kan, en ik wil ...'

Magdescu wachtte tot de zin zou worden afgemaakt, en toen het erop begon te lijken dat dat niet zou gebeuren, deed hij het zelf: '... een mens tekenen?'

'We zullen zien,' zei Andrew.

'Dat is een waardeloze ambitie, Andrew. Jij bent beter dan een mens. Van het ogenblik af dat je organisch wilde worden, is het bergaf met je gegaan.'

'Mijn brein heeft niet geleden.'

'Nee, dat is zo, dat geef ik toe. Maar de hele nieuwe doorbraak in prothesen die door jouw patenten mogelijk is gemaakt - al die nieuwe dingen komen onder jouw naam op de markt. Jij wordt erkend als de uitvinder en je krijgt er de eer van - en terecht. Waarom zou je nog meer spelletjes gaan spelen met je lichaam?'

Andrew gaf geen antwoord.

De eerbewijzen kwamen. Hij aanvaardde het erelidmaatschap van een aantal geleerde genootschappen, waaronder een dat zich bezighield met de nieuwe wetenschap die hij had gegrondvest - hij had de term robobiologie bedacht, maar het heette nu prothetologie. Op de 150e verjaardag van zijn constructie werd door United States Robots een galadiner gegeven om dat te herdenken. Als Andrew een ironisch element in deze feestelijkheid zag, dan praatte hij er in ieder geval met niemand over.

Alvin Magdescu, al lang gepensioneerd, kwam speciaal over om het diner voor te zitten. Hij was zelf vierennegentig jaar en nog in leven omdat ook hij prothesen had die onder andere de functie van zijn lever en zijn nieren hadden overgenomen. Het diner bereikte zijn climax toen Magdescu na een korte, emotionele toespraak, het glas hief om een toost uit te brengen op de 150-jarige robot.

Andrew had de spieren in zijn gezicht laten wijzigen, zodat hij nu uiting kon geven aan alle menselijke emoties, maar hij bleef bij alle plechtigheden ernstig en onaangedaan kijken. Hij hield er niet van om een 150-jarige robot te zijn.

 

De prothetologie zorgde ervoor dat Andrew de Aarde vaarwel zei - tijdelijk.

In de decennia die volgden op het vieren van zijn 150-jarig bestaan was de Maan een wereld die in elk opzicht, afgezien dan van de zwaartekracht, aardser was dan de Aarde zelf en de ondergrondse steden hadden er een vrij grote bevolkingsdichtheid. Prothesen moesten de geringere zwaartekracht die hier heerste compenseren. Andrew bleef vijf jaar op de Maan, en werkte in die tijd samen met prothetologen om de nodige wijzigingen aan te brengen. Als hij niet werkte, dwaalde hij rond tussen de robotbevolking, die hem zonder uitzondering behandelde met de onderdanigheid die een robot een mens verschuldigd is.

Hij keerde terug naar de Aarde die na de Maan maar heel gewoontjes en stil was en ging naar het kantoor van Feingold & Martin om de firma ervan in kennis te stellen dat hij terug was. De man die de firma op dat ogenblik leidde, Simon DeLong, was verbaasd. 'We hadden gehoord dat je terug zou komen, Andrew' - bijna had hij 'meneer Martin' gezegd - 'maar we verwachtten je pas volgende week.'

'Ik begon ongeduldig te worden,' zei Andrew kort. Hij wilde graag spijkers met koppen slaan. 'Simon, op de Maan stond ik aan het hoofd van een groep van twintig menselijke geleerden. Ik gaf opdrachten en niemand verzette zich ertegen. De robots op Luna reageerden op mij zoals ze zouden reageren op een mens. Waarom bén ik dan geen mens?'

Een behoedzame blik kwam in DeLongs ogen. 'Mijn waarde Andrew, zoals je juist hebt uitgelegd, word je door zowel robots als mensen behandeld als een mens. Je bent dus de facto een mens.'

'De facto een mens zijn, is niet genoeg. Ik wil niet alleen worden behandeld als een mens, ik wil wettelijk worden erkend als mens. Ik wil de iure een mens zijn.'

'Dat is een heel andere kwestie,' zei DeLong. 'We zouden in dat geval te maken krijgen met menselijke vooroordelen en ook met het onweerlegbare feit dat je geen mens bent, hoeveel je ook op een mens lijkt.'

'In welke zin ben ik geen mens?' vroeg Andrew. 'Ik heb het uiterlijk van een mens en organen die het equivalent zijn van de organen van een mens. Mijn organen zijn zelfs identiek aan sommige organen van een mens met prothesen. Ik heb op artistiek, literair en wetenschappelijk gebied even veel aan de menselijke beschaving bijgedragen als enig mens dat nu op Aarde rondloopt. Wat kun je nog méér verlangen?'

'Zelf zou ik niets meer verlangen. Het probleem is dat er een besluit van de Wetgevende Vergadering van de Wereld voor nodig is om je te definiëren als menselijk wezen. En om heel eerlijk te zijn, ik verwacht niet dat dat gebeurt.'

'Met welk lid van de Wetgevende Vergadering zou ik kunnen spreken?'

'Met de voorzitter van de commissie voor Wetenschap en Technologie misschien.'

'Kun je een afspraak voor me maken?'

'Maar jij hebt nauwelijks een tussenpersoon als ik nodig. Met jouw status...'

'Nee, maak jij maar een afspraak.' De gedachte dat hij een rechtstreeks bevel aan een mens gaf, kwam niet eens bij Andrew op. Hij was daar op de Maan zó aan gewend geraakt. 'Ik wil dat hij beseft dat het kantoor Feingold & Martin me volkomen steunt.'

'Eh, Andrew...'

'Volkomen, Simon. In de loop van 173 jaar heb ik op verschillende manieren veel bijgedragen tot het welvaren van de firma. Ik was enkele leden van de firma veel verschuldigd. Dat is op dit ogenblik niet meer het geval, eerder het tegendeel, en ik vraag je je verplichtingen aan mij te honoreren.'

'Ik zal doen wat ik kan,' zei DeLong.

 

De voorzitter van de commissie voor Wetenschap en Technologie kwam uit Oost-Azië en was een vrouw. Ze heette Tsji Li-sjing en door haar transparante kleding - die alleen door de schittering verhulde wat ze wilde verhullen - leek het wel of ze in plastic was verpakt.

'Ik sta sympathiek tegenover uw wens om volledige mensenrechten te verkrijgen,' zei ze. 'Er zijn stadia in de geschiedenis geweest dat delen van de menselijke bevolking hebben gevochten voor volledige mensenrechten. Maar welke rechten kunt u wensen die u nog niet hebt?'

'Een zo eenvoudig iets als mijn recht op leven,' zei Andrew. 'Een robot kan altijd worden ontmanteld.'

'Een mens kan altijd worden geëxecuteerd.'

'Maar alleen na een officieel proces. Er is geen proces nodig voor mijn ontmanteling. Alleen het woord van een mens met gezag is nodig om een eind aan me te maken. En verder ... en verder ...' Wanhopig probeerde Andrew om geen smekende klank in zijn stem en geen smekende uitdrukking op zijn gezicht te leggen, maar zijn zorgvuldig geconstrueerde mogelijkheden om een menselijke uitdrukking en een menselijke intonatie te imiteren, verrieden hem. 'Waar het om gaat, is dat ik een mens wil zijn. Dat heb ik al zes menselijke generaties lang gewild.'

 

Li-sjing keek hem met donkere, sympathieke ogen aan. 'De Wetgevende Vergadering kan een wetsontwerp aanvaarden en u tot mens verklaren. Ze zou ook een wetsontwerp kunnen aanvaarden waarbij een stenen standbeeld tot mens wordt verklaard. Maar de tweede mogelijkheid is ongeveer even waarschijnlijk als de eerste. Congresleden zijn even menselijk als de rest van de mensheid, en altijd speelt het element van achterdocht jegens robots mee.'

'Zelfs nu nog?'

'Zelfs nu nog. We zouden allemaal toegeven dat u genoeg gedaan hebt om de status van mens waardig te zijn, en toch zou de angst voor het scheppen van een ongewenst precedent blijven bestaan.'

'Welk precedent? Ik ben de enige vrije robot, de enige van mijn type, en er komt nooit een ander exemplaar. U mag het vragen aan United States Robots.'

'Andrew - of als u dat liever hebt, meneer Martin - "nooit" is een groot woord. Ik ben persoonlijk bereid om u als mens te erkennen, maar u zult ontdekken dat de meeste Congresleden niet zo bereid zullen zijn om een precedent te scheppen - hoe betekenisloos zo'n precedent ook zou kunnen zijn. Meneer Martin, mijn sympathie hebt u, maar hoop kan ik u niet beloven. Het is zelfs mogelijk...'

Ze leunde achterover en trok rimpels in haar voorhoofd. 'Het is zelfs mogelijk dat als de meningsverschillen te hoog oplopen, er stemmen opgaan, zowel binnen de Wetgevende Vergadering als erbuiten, om u te laten ontmantelen. U vernietigen zou wel eens de gemakkelijkste manier kunnen zijn om het dilemma op te lossen. Denk daarover na voor u besluit door te zetten.'

Andrew hield voet bij stuk. 'Zal niemand zich dan de techniek van de prothesewetenschap herinneren, terwijl die toch bijna helemaal door mij is ontwikkeld?'

'Misschien vindt u het wel wreed, maar zo zal het gaan, ja. Of, als men zich uw techniek herinnert, zal die herinnering tegen u pleiten. De mensen zullen zeggen dat u het alleen voor uzelf hebt gedaan. Men zal zeggen dat het deel uitmaakt van een campagne om van mensen robots te maken, of van robots mensen, in beide gevallen kwaadaardig en gemeen. U hebt nooit te maken gekregen met een politieke haatcampagne, meneer Martin, maar ik voorspel u dat u het object zou worden van laster van een soort dat noch u noch ik voor mogelijk houden en dat er mensen zouden zijn die het nog allemaal geloofden ook. Meneer Martin, leef uw leven zoals u het tot nu toe geleefd hebt.'

Ze stond op en naast Andrews zittende gestalte leek ze klein, bijna kinderlijk.

'Als ik besluit om voor mijn mens-zijn te vechten, staat u dan aan mijn kant?'

Ze dacht na en zei toen: 'Ja ... voor zover ik daartoe bij machte ben. Als mijn standpunt op een gegeven ogenblik mijn politieke toekomst in de waagschaal zou lijken te stellen, zou ik u misschien in de steek moeten laten, omdat het geen kwestie is waarbij mijn diepste persoonlijke overtuiging betrokken is. Ik probeer eerlijk tegenover u te zijn.'

'Dank u, meer vraag ik niet. Ik ben van plan dit gevecht tot het einde toe door te zetten en vraag u alleen om hulp zolang u die kunt geven.'

 

Het werd geen rechtstreekse confrontatie. Feingold & Martin raadden hem aan om geduld te oefenen en Andrew mompelde grimmig dat hij daarvan een eindeloze hoeveelheid bezat. Feingold & Martin begonnen toen aan een campagne om het slagveld te verkleinen en te beperken.

Ze begonnen een proces om een eind te maken aan elke verplichting tot het betalen van schulden aan een individu als dat individu een hartprothese had, op grond van het argument dat het hebben van een robothart een einde maakte aan het mens-zijn van dat individu, en dus ook aan zijn grondwettelijke rechten.

Ze voerden de strijd bekwaam en koppig, verloren elke keer weer, maar altijd op zo'n manier dat de beslissing van de rechter zo algemeen mogelijk werd geformuleerd, tekenden dan beroep aan en wisten de zaak zo tot voor het wereldgerechtshof te krijgen. Het duurde jaren en kostte miljoenen dollars.

Toen het laatste vonnis werd uitgesproken, organiseerde DeLong een feestje om de juridische nederlaag te vieren. Andrew was er natuurlijk bij aanwezig.

'We hebben twee dingen gedaan, Andrew,' zei DeLong, 'en het zijn allebei goeie dingen. Op de eerste plaats hebben we onomstotelijk laten vaststellen dat, hoe groot het aantal kunstmatige onderdelen ook is dat iemand in zijn lichaam heeft, hij niet ophoudt een mens te zijn. In de tweede plaats hebben we de publieke opinie zó bij de zaak betrokken dat de mensen nu heel fel voor een brede interpretatie van het mens-zijn zijn, omdat er geen mens is die niet hoopt op prothesen als die hem in leven kunnen houden.'

'En denk je dat de Wetgevende Vergadering me nu een menselijke status geeft?' vroeg Andrew.

DeLong leek niet helemaal op zijn gemak. 'Ik kan daarover niet optimistisch zijn. Er blijft één orgaan over dat door het wereldgerechtshof steeds is beschouwd als het criterium voor het bepalen van het mens-zijn van een individu. De mens heeft een organisch brein dat uit cellen bestaat en robots hebben een platina-iridium positro-nisch brein, als ze al een brein hebben - en jij hebt zeker een positronisch brein. Nee, Andrew, kijk nu niet zo. We hebben de kennis niet om het werk van een organisch brein te laten doen door een kunstmatig brein dat zó dicht bij een organisch brein staat dat het binnen de definitie van het wereldgerechtshof valt. Zelfs jij bent tot zo'n uitvinding niet in staat.'

'Wat moeten we dan doen?'

'Het proberen, natuurlijk. Afgevaardigde Li-sjing staat aan onze kant, en een groeiend aantal andere afgevaardigden ook. De president zal ongetwijfeld meegaan met een meerderheid in de Wetgevende Vergadering.'

'Hebben we de meerderheid aan onze kant?'

'Nee. Verre van dat. Maar misschien komt het daar wel van als de publieke opinie een zo brede definitie van iemands mens-zijn wil dat ook jij erbinnen valt. Een klein kansje, dat geef ik toe; maar als je niet op wilt geven, moeten we erop gokken dat het zo ver komt.'

'Ik wil niet opgeven.'

 

Afgevaardigde Li-sjing was heel wat ouder dan ze bij haar eerste ontmoeting met Andrew was geweest. Haar transparante kleding was al lang verdwenen. Haar haar was nu heel kort en haar kleren waren buisvormig. Maar Andrew hield nog steeds, voor zover dat binnen het stramien van de gewoonten van de tijd waarin hij leefde paste, vast aan de stijl die had geheerst toen hij voor het eerst kleren was gaan dragen, meer dan een eeuw geleden.

'We zijn zo ver gegaan als we konden, Andrew,' gaf Li-sjing toe. 'We zullen na het reces nog een poging doen, maar om eerlijk te zijn, is het zeker dat we een nederlaag lijden en dan zullen we het moeten opgeven. Al mijn inspanningen van de laatste tijd hebben me alleen maar een zekere nederlaag bij de komende verkiezingen opgeleverd.'

'Dat weet ik,' zei Andrew, 'en het spijt me voor u. U hebt bij ons eerste gesprek gezegd dat u me in de steek zou laten als het zo ver dreigde te komen. Waarom hebt u dat niet gedaan?'

'Je kunt van mening veranderen, weet je. Om de een of andere reden is jou in de steek laten een hogere prijs geworden dan ik bereid ben te betalen voor nog een herverkiezing. Ik ben al vijfentwintig jaar lid van de Wetgevende Vergadering. Dat is genoeg.'

'Is er geen manier waarop we de mensen van mening kunnen laten veranderen, Tsji?'

'We hebben iedereen overtuigd die naar rede wil luisteren. De rest - de meerderheid - kan niet worden afgebracht van haar emotionele antipathie.'

'Emotionele antipathie is geen reden om voor of tegen iets te stemmen.'

'Dat weet ik, Andrew, maar zij geven emotionele antipathie ook niet als reden op.'

'Alles draait dus om het brein,' zei Andrew voorzichtig. 'Maar moeten we ons dan beperken tot een niveau waarop het gaat om cellen versus positrons? Is er geen manier om een functionele definitie af te dwingen? Moeten we zeggen dat het brein bestaat uit het een of het ander? Kunnen we niet zeggen dat een brein iets is - wat dan ook - dat in staat is tot het bereiken van een bepaald gedachtenniveau?'

'Lukt niet,' zei Li-sjing. 'Jouw brein is gemaakt door mensen, het menselijke brein niet. Jouw brein is geconstrueerd, het hunne geëvolueerd. Voor iedereen die vastbesloten is de barrière tussen zichzelf en een robot te handhaven, zijn die verschillen een stalen muur van een kilometer hoog en een kilometer dik.'

'Als we konden ontdekken wat ten grondslag ligt aan hun antipathie, wat de essentiële oorzaak ervan is ...'

'Na al die jaren,' zei Li-sjing bedroefd, 'probeer je nog steeds de mens te doorgronden. Arme Andrew, je moet niet boos worden, maar het is de robot in je die je in die richting drijft.'

'Ik weet het niet. Als ik mezelf ertoe zou kunnen brengen...'


Als hij zich ertoe zou kunnen brengen...

Hij had heel lang geweten dat het zo ver zou kunnen komen, en tenslotte zat hij dan tegenover de chirurg. Hij had er een gevonden die bekwaam genoeg was voor wat moest worden gedaan - en dat betekende een robot-chirurg, want een menselijke chirurg kon hij niet vertrouwen, zijn vaardigheid niet en zijn bedoelingen niet.

De chirurg kon bij een mens de operatie niet hebben verricht en daarom had Andrew, na het beslissende ogenblik nog wat te hebben uitgesteld met een droeve serie vragen die de beroering weerspiegelden waarin hij verkeerde, de Eerste Wet opzij geschoven door te zeggen: 'Ook ik ben een robot.'

Toen zei hij, zo resoluut als hij het had geleerd te zeggen, de laatste tientallen jaren zelfs tegen mensen: 'Ik beveel u om deze operatie te verrichten.'

Nu de Eerste Wet niet van toepassing was, was een bevel dat zo resoluut werd gegeven door iemand die zo veel op een mens leek genoeg stimulans om de Tweede Wet in werking te laten treden.

Andrews zwakte was - daar was hij zeker van - volkomen denkbeeldig. Hij was hersteld van de operatie. Toch leunde hij zo onopvallend mogelijk tegen de muur. Gaan zitten zou veel te onthullend zijn.

'De laatste stemming vindt deze week plaats, Andrew,' zei Li-sjing. 'Ik heb dat niet langer kunnen uitstellen, en we zullen het verliezen. En dat is dan het einde, Andrew.'

'Ik ben dankbaar voor de kundigheid waarmee u de stemming hebt weten uit te stellen. Dat zorgde voor de tijd die ik nodig had en ik waagde de gok die ik wagen moest.'

'Welke gok?' vroeg Li-sjing, openlijk bezorgd.

'Ik kon het u niet vertellen, zelfs de mensen van Feingold & Martin niet. Ik was er zeker van dat ik zou worden tegengehouden. Kijk, als alles om het brein draait, is het grootste verschil dan niet mijn onsterfelijkheid? Wie kan het eigenlijk wat schelen hoe een brein er uitziet of geconstrueerd of geëvolueerd is? Waar het om gaat, is dat menselijke hersencellen sterven, moeten sterven. Zelfs al worden alle andere organen in het lichaam onderhouden of vervangen, dun nog moeten de hersencellen, die niet kunnen worden vervangen zonder de persoonlijkheid te veranderen en daardoor te doden, tenslotte sterven. Mijn eigen positronische circuits hebben het bijna twee eeuwen uitgehouden zonder dat er sprake is geweest van merkbare veranderingen, en ze kunnen het nóg eens eeuwen uithouden. Is dat niet de fundamentele barrière; mensen kunnen een onsterfelijke robot tolereren - want het geeft niet hoe lang een machine het uithoudt - maar een onsterfelijke mens tolereren ze niet, omdat hun eigen sterfelijkheid alleen te verdragen is zolang zij voor ieder mens geldt. En daarom maken ze geen mens van me.'

'Waar wil je heen, Andrew?'

'Ik heb dat probleem uit de weg geruimd. Tientallen jaren geleden is mijn positronische brein verbonden met organische zenuwen. Nu heeft een laatste operatie ervoor gezorgd dat die verbinding zó is gewijzigd dat langzaam - heel langzaam - de energie uit mijn circuits verdwijnt.'

Een ogenblik lang bleef Li-sjings fijn gerimpelde gezicht uitdrukkingsloos. Toen verstrakte haar mond. 'Bedoel je dat je ervoor hebt gezorgd dat je gaat sterven, Andrew? Dat kan niet. Dat is strijdig met de Derde Wet.'

'Nee,' zei Andrew. 'Ik heb gekozen tussen de dood van mijn eigen lichaam en de dood van mijn aspiraties en verlangens. Mijn lichaam laten doorleven ten koste van de grotere dood, dat zou in tegenspraak zijn geweest met de Derde Wet.'

Li-sjing greep zijn arm alsof ze hem heen en weer wilde schudden. Ze hield zich in. 'Andrew, het lukt nooit! Laat die operatie ongedaan maken.'

'Dat is onmogelijk. Er is te veel schade aangericht. Ik heb nog een jaar te leven - iets minder of iets meer. Ik zal nog in leven zijn op de 200e verjaardag van mijn constructie. Ik was zwak genoeg om daarvoor te zorgen.'

'Hoe kan dit alles nu je dood waard zijn? Andrew, je bent een dwaas.'

'Als het me de status van mens geeft, is het dat waard geweest. Als dat niet gebeurt, komt er in ieder geval een einde aan mijn gevecht, en ook dan zal het het waard zijn geweest.'

Toen deed Li-sjing iets dat haarzelf verbaasde. Ze begon stil te huilen...

 

Vreemd dat die laatste daad zo tot de verbeelding van de wereld sprak. Alles wat Andrew daarvoor had gedaan, had de mensen niet tot andere gedachten gebracht. Maar hij had tenslotte zelfs de dood aanvaard om mens te kunnen worden, en dat offer was zo groot dat het niet kon worden geweigerd.

De plechtigheid vond plaats, heel bewust, op zijn 200e verjaardag. De wereldpresident moest het document ondertekenen en de wil van het volk wet maken. De hele wereld zou er getuige van kunnen zijn, en de beelden zouden naar de Maanstaat en zelfs naar de kolonie op Mars worden geseind.

Andrew zat in een rolstoel. Hij kon nog lopen, maar alleen maar beverig.

Terwijl de mensheid toekeek, zei de wereldpresident: 'Vijftig jaar geleden werd je uitgeroepen tot 150-jarige robot, Andrew.' Na een pauze, en nu op plechtiger toon, ging hij verder: 'Vandaag roepen wij u uit tot de 200-jarige mens, meneer Martin.'

Andrew stak met een glimlach zijn hand uit om die van de wereldpresident te drukken.

 

Andrews gedachten vervaagden langzaam terwijl hij in bed lag. Wanhopig probeerde hij ze vast te houden. Een mens.' Hij was een mens! Hij wilde dat dat zijn laatste gedachte was. Hij wilde oplossen - sterven - met die gedachte in zijn hoofd.

Hij deed zijn ogen nog één keer open en herkende voor het laatst Li-sjing, die plechtig stond te wachten. Er waren ook anderen, maar dat waren alleen maar schaduwen, onherkenbare schaduwen. Alleen Li-sjing stond scherp afgetekend tegen het steeds donkerder wordende grijs.

Langzaam, heel traag stak hij zijn hand naar haar uit, en voelde, heel vaag en zwak, hoe zij hem in de hare nam.

Ze vervaagde in zijn ogen toen zijn laatste gedachten ten einde liepen. Maar voor ze helemaal verdween, ging één laatste vluchtige gedachte door hem heen en die bleef een ogenblik in zijn geest rusten, voor alles ophield.

'Jongejuffrouw,' fluisterde hij, te zacht om te worden verstaan.