Op een dag
Niccolo Mazetti lag met zijn buik omlaag op de mat, zijn kin verborgen in zijn ene handje, en luisterde mistroostig naar de bard. Er was zelfs een vochtige glinstering in zijn donkere ogen, een weelde die een elfjarige zich enkel kon permitteren als hij alleen was.
'Er was eens,' sprak de bard, 'een arme houthakker die midden in een donker woud woonde, samen met zijn twee dochters die geen moeder meer hadden, en allebei zo schoon waren als de dag lang is. De oudste dochter had weelderig haar, zo zwart als de slagpennen van een raaf, maar de jongste dochter had haar dat zo licht en goud was als de zon op een herfstmiddag. Wanneer de meisjes zaten te wachten op hun vader, die na een dag werken in het woud thuis zou komen, ging de oudste dochter dikwijls voor een spiegel zitten en dan zong ze ...'
Maar wat ze zong, hoorde Niccolo niet, want van buiten de kamer hoorde hij iemand roepen: 'Hé, Nickie!'
En Niccolo, wiens gezicht meteen opvrolijkte, rende naar het raam en schreeuwde: 'Hallo Paul!'
Paul Loeb zwaaide opgewonden. Hij was magerder dan Niccolo en niet zo lang, al was hij ook zes maanden ouder. Zijn hele gezicht zat vol onderdrukte spanning, wat het best te zien was aan het snelle knipperen met zijn ogen. 'Hé, Nickie, laat me eens binnen. Ik heb een beregoed idee. Daar zul je van opkijken.' Hij keek snel om zich heen alsof hij naging of hij afgeluisterd kon worden, maar de voortuin was leger dan leeg. Fluisterend zei hij nog een keer: 'Je zult ervan opkijken.'
'Goed. Ik kom opendoen.'
De bard vertelde rustig door, zich niet bewust van het feit dat Niccolo opeens zijn aandacht voor hem verloren had. Toen Paul binnenkwam zei de bard net: "... en toen zei de leeuw: Als je voor mij het eitje vindt dat de vogel, die eens in de tien jaar over de Ebbenberg vliegt, verloren is, dan zal ik ...'
'Luister jij naar een bard?' vroeg Paul. 'Ik wist niet dat je er een had.'
Niccolo werd rood en de ongelukkige blik kwam weer op zijn gezicht. 'Gewoon zo'n oud ding, van toen ik nog klein was. Geen bal waard.' Hij schopte naar de bard en raakte half de wat gehavende en verkleurde plastic deklaag.
De bard hikte toen zijn spreekhulpstuk even losschokte, en ging toen verder: ' ... een jaar en een dag, tot de hoefijzers versleten waren. De prinses hield stil langs de rand van de weg ...'
'Dat is een oud model, man,' zei Paul en bekeek het kritisch.
Ondanks zijn eigen bittere gevoelens tegenover de bard vertrok zijn gezicht bij Pauls neerbuigende toon. Een ogenblik speet het hem dat hij hem had binnengelaten, tenminste vóór hij de bard op zijn gewone plekje in het souterrain had weggeborgen. De wanhoop over een saaie dag en een vruchteloos gesprek met zijn vader waren de oorzaak dat hij hem weer eens voor de dag had gehaald. En het bleek net zo'n stom ding als hij had gedacht.
Nickie was toch al een beetje bang voor Paul, want Paul kreeg op school aparte lessen en iedereen zei dat hij later computeringenieur zou worden. Niet dat Niccolo het op school zelf slecht deed. Hij kreeg behoorlijke cijfers voor logica, binaire bewerkingen, berekening en elementaire circuits, de gebruikelijke vakken op het gymnasium. Maar daar bleef het bij. Het waren alleen de gewone vakken en hij zou later, net als ieder ander, paneelwacht worden.
Maar Paul wist geheimzinnige dingen over wat hij elektronica noemde, en theoretische wiskunde, en programmeren. Vooral over programmeren. Niccolo probeerde niet eens meer Paul te begrijpen als hij daarover begon door te draaien.
Paul luisterde een paar minuten naar de bard en vroeg toen: 'Gebruik je hem vaak?'
'Nee!' zei Niccolo beledigd. 'Hij stond al in het souterrain vóór jij hier in de buurt kwam wonen. Ik heb hem er vandaag pas uit gehaald ...' Hij had, vond hij zelf, geen geldig excuus; dus besloot hij: 'Ik had hem er nét uit gehaald.'
'Vertelt hij over houthakkers en prinsessen en sprekende dieren?' vroeg Paul.
'Het is verschrikkelijk,' zei Niccolo. 'Mijn pa zegt dat we geen nieuwe kunnen betalen. Vanmorgen zei ik hem nog ...' De herinnering aan zijn vruchteloze pleidooi van die morgen bracht Niccolo bijna in tranen, die hij in paniek onderdrukte. Ergens wist hij dat er over Pauls magere wangen nooit tranen gelopen hadden, en dat Paul iedereen die niet zo sterk was als hij alleen maar zou minachten. 'Ik dacht dus,' ging Niccolo verder, 'dat ik dat ouwe ding nog maar eens moest proberen - maar het deugt niet.'
Paul zette de bard af, drukte de knop in die leidde tot een vrijwel ogenblikkelijke herschikking en een nieuwe combinatie van woordenschat, karakters, intriges en ontknopingen die in het binnenste waren opgeslagen. Toen zette hij hem weer aan.
Vlot begon de bard: 'Er was eens een jongetje dat Boudewijn heette. Zijn moeder was gestorven en hij woonde bij zijn stiefvader en zijn stiefbroer. Al zat de stiefvader er warmpjes bij, hij gunde de arme Boudewijn nog niet het bed waar hij in sliep, zodat Boudewijn als hij kon maar moest zien te slapen op een hoop stro in de stal, vlak bij de paarden ..."
'Paarden!' riep Paul.
'Een soort beesten,' zei Niccolo, 'geloof ik.'
'Weet ik wel. Maar ik bedoel, stel je voor, verhalen over paarden!'
'Hij heeft het de hele tijd over paarden,' zei Niccolo. 'Er zijn ook dingen die koeien heten. Die melk je, maar de bard vertelt niet hóe.'
'Zeg, hé, waarom moderniseer je hem niet?'
'Hoe? Dat zou ik weleens willen weten.'
De bard sprak: 'Dan dacht Boudewijn dikwijls, dat hij, als hij maar rijk en machtig was, zijn stiefvader en zijn stiefbroer wel zou laten zien wat het betekende, wreed te zijn tegen een klein ventje. Dus op een dag besloot hij de wereld in te trekken en zijn geluk te gaan zoeken.'
'Het is makkelijk,' zei Paul die niet naar de bard luisterde. 'De bard heeft geheugencilinders vol intriges en ontknopingen en zo. Daar hoeven we niks aan te doen. We moeten alleen aan de woordenschat prutsen, zodat hij over computers en cybernetica en elektronica en échte dingen van nu kan praten. Dan kan hij interessante verhalen vertellen, man, in plaats van over prinsessen en dat gedoe.'
Mistroostig zei Niccolo: 'Ik wou dat dat kon.'
'Luister eens,' zei Paul. 'Mijn pa heeft gezegd dat ik volgend jaar, als ik op de bijzondere rekenschool kom, een échte bard van hem krijg. Een nieuw model. Een grote met een hulpstuk voor moord- en ruimtevaartverhalen. En met een kijkstuk.'
'Bedoel je dat je de verhalen kunt zien?'
'Nou en of. Meneer Daugherty, op school, zegt dat die dingen er nu zijn, maar niet zomaar voor iedereen. Alleen als ik naar die rekenschool ga heeft pa wel een kans.'
De ogen van Niccolo puilden uit van afgunst. 'Jongen, zo'n verhaal zien ...'
'Jij mag altijd komen kijken, Nickie.'
'Gossie ... dankjewel!'
'Niks te danken. Maar denk eraan dat ik te zeggen heb naar wat voor verhaal we luisteren.'
'Ja hoor, ja hoor.' Niccolo zou zonder bedenken met veel straffere voorwaarden hebben ingestemd.
Paul richtte zijn aandacht weer op de bard. Die sprak: 'Als dat zo is, zei de koning, die zijn baard streelde en zijn wenkbrauwen fronste tot de lucht vol wolken en bliksem was, dan moet jij zorgen dat mijn hele land overmorgen op deze tijd bevrijd is van vliegen. Anders ...'
'We hoeven hem,' zei Paul, 'alleen maar open te maken ...' Hij zette de bard weer af en al pratende bekeek hij het voorpaneel.
'Hé,' zei Niccolo, die opeens bang werd, 'maak hem niet kapot!'
'Ik maak hem niet kapot,' zei Paul ongeduldig. 'Ik weet van dit soort dingen alles af.' Toen, plotseling op zijn hoede: 'Zijn je vader en moeder thuis?'
'Nee.'
'Goed dan.' Hij haalde het voorpaneel weg en keek erin. 'Gos - dit is een éencilinder.' Hij drong door in de ingewanden van de bard. Niccolo, die in angstige spanning toekeek, kon niet zien wat hij deed. Paul haalde er een dun, buigzaam strookje metaal uit dat bezaaid was met puntjes. 'Dit is zijn geheugencilinder. Ik wed dat zijn verhalencapaciteit onder de biljoen ligt.'
'Wat ga je doen, Paul?' zei Niccolo met bibberige stem.
'Ik geef hem een woordenschat.'
'Hoe dan?'
'Geen kunst aan. Ik heb hier een boek. Meneer Daugherty, op school, heeft het me gegeven.' Paul haalde het boek uit zijn zak en plukte eraan tot het plastic omslag eraf was. Hij rolde het bandje een stukje af en liet het door de stemgenerator lopen, die hij omlaag draaide tot fluistersterkte; toen duwde hij het in het inwendige van de bard. Hij verbond meer dingen met elkaar.
'Wat gebeurt er nu?'
'Het boek praat, en de bard krijgt dat allemaal op zijn geheugenstrook.'
'Wat heb je daaraan?'
'Jij bent ook achterlijk, zeg! Dit boek gaat helemaal over computers en cybernetica en de bard krijgt al die gegevens. Dan kan hij ophouden met zijn koningen die het laten bliksemen met hun wenkbrauwen.'
'En de goeie wint tóch altijd. Daar is niks aan.'
'Nou ja,' zei Paul en keek of wat hij gedaan had goed werkte, 'zo maken ze bards. Ze moeten de goeie laten winnen en de kwaaie verliezen en zo. Ik heb er mijn vader eens over bezig gehoord. Hij zegt dat je zonder censuur maar zou moeten afwachten wat er van de jongere generatie terechtkomt. Hij zegt dat het zo al erg genoeg is ... Zo, het werkt prima.' Paul veegde zijn handen tegen elkaar en keerde de bard zijn rug toe. 'Maar luister eens, ik heb je mijn idee nog niet verteld. Zoiets goeds heb je nog nooit gehoord, wed ik. Ik ben recht naar je toe gekomen, want ik dacht dat je zeker mee zou doen.'
'O ja, Paul, natuurlijk!'
'Goed. Ken je meneer Daugherty, op school? Je weet wel wat dat voor een grapjas is. Nou, hij mag mij best, eigenlijk.'
'Weet ik wel.'
'Vandaag ben ik na school bij hem thuis geweest.'
'Echt?'
'Ja, zeker echt. Hij zegt dat ik naar de rekenschool ga en hij wil mij aanmoedigen en zo. Hij zegt dat de wereld meer mensen nodig heeft die moderne computercircuits kunnen ontwerpen en goed kunnen programmeren.'
'O?!'
Paul ving misschien iets op van de leegte achter dat eenletter-
woord. Ongeduldig zei hij: 'Programmeren! Ik heb het je honderd keer uitgelegd. Dat is als je problemen opstelt voor de reuzencomputers als Multivac, om op te lossen. Meneer Daugherty zegt dat het almaar moeilijker wordt, mensen te vinden die echt een computer kunnen bedienen. Iedereen kan de lichtjes in het oog houden en de antwoorden aftekenen en routineproblemen invoeren, zegt hij. De kunst is, zegt hij, om het onderzoek uit te breiden en manieren uit te dokteren om de juiste vragen te stellen, en dat is moeilijk.
Nou ja. Hij nam me mee, Nickie, naar zijn huis en liet me zijn verzameling oude rekenapparaten zien. Het is een soort hobby van hem, oude rekenapparaten verzamelen. Hij had kleine rekenmachientjes die je met de hand moest indrukken, met allemaal kleine knopjes. En hij had een stuk hout dat hij "rekenliniaal" noemde, waar een latje in zat dat erin en eruit schoof. En dunne staafjes met ballen eraan. Hij had zelfs een stuk papier met iets erop dat hij een "vermenigvuldigingstafel" noemde.'
Niccolo, die dat alles maar matig interesseerde, vroeg: 'Een tafel van papier?'
'Niet zo'n tafel waar je van eet. Deze was anders. Hij was om mensen te helpen rekenen. Meneer Daugherty heeft geprobeerd het uit te leggen, maar hij had niet veel tijd, en het was trouwens nogal ingewikkeld.'
'Waarom gebruikten de mensen dan geen computer?'
'Dat was vóór ze computers hadden.'
'Vóór?'
'Ja! Denk je soms dat de mensen altijd al computers hadden. Nooit gehoord van holbewoners?'
'Hoe redden ze zich zonder computers?' vroeg Niccolo.
'Dat weet ik niet. Meneer Daugherty zei dat ze te pas en te onpas kinderen kregen en alles deden wat er in hun hoofd opkwam, of het nu goed zou zijn voor iedereen of niet. Ze wisten niet eens of het goed was of niet. En de boeren lieten de planten met de hand groeien en al het werk in de fabrieken moest door mensen gedaan worden en die moesten alle machines aan de gang houden.'
'Ik geloof er niets van.'
'Meneer Daugherty zei het zelf. Hij zei dat het een grote rotzooi was en dat iedereen er ellendig aan toe was ... Maar goed, laat me mijn idee nu eens uitleggen, zeg!'
'Nou, doe maar. Ik hou je niet tegen,' zei Niccolo beledigd.
'Goed. Nou, die handrekenmachientjes, die met die knopjes, op elk knopje stond een kriebeltje. En op de rekenliniaal stonden kriebeltjes. En de vermenigvuldigingstafel was een en al kriebeltjes. Ik heb gevraagd wat dat waren. Meneer Daugherty zei dat het cijfers waren.'
'Wat?'
'Elk soort kriebel stond voor een bepaald cijfer. Voor "een" maakte je een bepaald tekentje, voor "twee" een ander, voor "drie" weer een ander, enzovoort.'
'Waarvoor?'
'Om te kunnen rekenen.'
'Waarvóór?! Je zegt gewoon tegen de computer -'
'Jeemig,' riep Paul, zijn gezicht vertrokken van boosheid, 'dringt het niet door tot je botte hersens? Die rekenliniaals en dingen praatten niet!'
'Maar hoe -'
'Het antwoord kwam in kriebels en je moest weten wat die kriebels betekenden. Meneer Daugherty zegt, dat heel vroeger iedereen als kind al kriebels leerde maken, en ze ook ontcijferen. Ze maken heette "schrijven" en ze ontcijferen was "lezen". Hij zegt dat er voor ieder woord een andere kriebel was en dat ze toen hele boeken in kriebels schreven. Hij zei dat er in het museum een paar waren en dat ik ernaar kon gaan kijken als ik zin had. Hij zei dat ik, als ik echt computerprogrammeur zou worden, de geschiedenis van het rekenen zou moeten kennen en dat hij me daarom al die dingen liet zien.'
Niccolo trok zijn wenkbrauwen omhoog. 'Je bedoelt,' zei hij, 'dat iedereen voor elk woord zo'n kriebel moest ontcijferen en die dan nog onthouden ook? ... Is dat echt, of zit je maar wat te verzinnen?'
'Het is allemaal waar. Eerlijk. Kijk, zó maak je een éen.' Hij trok met zijn vinger een snelle neerwaartse streep in de lucht. 'En zó maak je twee. En zó drie. Ik heb alle cijfers geleerd, tot negen toe.'
Niccolo keek niet-begrijpend naar die op-en-neergaande vinger. 'Wat heb je daaraan?'
'Je kunt leren woorden maken. Ik vroeg meneer Daugherty hoe je de kriebel maakte voor "Paul Loeb", maar dat wist hij niet. Hij zei dat er in het museum mensen zijn die dat weten. Hij zei dat er mensen waren die geleerd hadden hele boeken te ontcijferen. Hij zei dat er computers gemaakt konden worden om boeken te ontcijferen, en die daarvoor gebruikt wérden, maar nu niet meer want nu hebben we échte boeken, met magneetbanden die door de stemgenerator gaan en er als praten uit komen, hè?'
'Ja.'
'Dus als we naar het museum gaan kunnen we leren woorden te maken in kriebels. Ze zullen het ons zeggen, omdat ik naar de rekenschool ga.'
Niccolo was diep teleurgesteld. 'Is dat je idee? Gossie, Paul, wie wil dat nou! Gekke kriebels maken!'
'Snap je het niet? Snap je het niet!? Stommerd. Dat is voor geheime berichten.'
'Wát?'
'Ja! Wat heb je eraan te praten als iedereen je kan verstaan? Met kriebels kun je geheime berichten versturen. Je zet ze op papier en geen mens weet wat je zegt, behalve als hij ook kriebels kent. En die kennen ze niet als wij het hun niet leren. We kunnen een echte club beginnen, met ontgroening en regels en een clubhuis. Man ...'
In zijn borst voelde Niccolo een zekere opwinding. 'Wat voor berichten?'
'Allerlei. Zeg maar dat ik je wil vragen bij mij thuis te komen om naar de beeldbard te kijken, en ik wil niet dat een van de anderen komt. Ik maak de juiste kriebels op papier en dat geef ik je en jij kijkt ernaar en jij weet wat je doen moet. En niemand anders. Je kunt het ze zelfs laten zien en ze begrijpen er geen bal van.'
'Hé, dat is leuk,' juichte Niccolo, helemaal overtuigd. 'Wanneer gaan we het leren?'
'Morgen,' zei Paul. 'Ik laat meneer Daugherty tegen het museum zeggen dat het mag en jij moet toestemming van je ouders zien te krijgen. We kunnen er meteen na school heen gaan en gaan leren.'
'Ja!' riep Niccolo. 'En wij worden de clubleiders.'
'Ik word voorzitter van de club,' zei Paul zakelijk, 'en jij mag ondervoorzitter zijn.'
'Goed. Zeg, dat wordt nog heel wat leuker dan die bard.' Opeens dacht hij aan de bard, en zei, plotseling bezorgd: 'Hé, en mijn oude bard dan?'
Paul keerde zich om en keek. Hij verwerkte rustig het boek, dat zich traag afwond, en het geluid van de boekvertolking was een vaag hoorbaar gemompel. 'Ik haal het eruit,' zei hij. Hij ging aan de gang terwijl "Niccolo zorgelijk toekeek. Na enkele ogenblikken stak Paul zijn boek, dat nu weer in elkaar zat, in zijn zak, zette het voorpaneel van de bard terug en schakelde hem in.
'Er was eens een arme jongen, die Blonde Johnnie heette,' zei de bard. 'Hij woonde in een grote stad en zijn enige vriend, op de hele wereld, was een klein computertje. De computer zei hem elke morgen of het die dag zou regenen en loste alle problemen op die hij maar had. Maar op een dag gebeurde het dat de koning van dat land van dat computertje hoorde, en besloot dat hij het wilde hebben. Met dit doel voor ogen liet hij zijn grootvizier roepen en beval hem -'
Niccolo zette met een snelle handbeweging de bard af. 'Dezelfde flauwekul,' zei hij heftig. 'Met alleen een computer erbij.'
'Nou,' zei Paul, 'er staat al zoveel spul op dat strookje dat het computergedoe nauwelijks voor de dag komt als er willekeurige combinaties gemaakt worden. Wat doet het er trouwens toe. Je hebt domweg een nieuw model nodig.'
'Dat kunnen we nóóit betalen. Alleen dit vuil oud ellendig ding.' Weer gaf hij het een trap, en ditmaal raakte hij hem stevig. De bard rolde achteruit en de wieltjes piepten.
'Je kunt altijd naar de mijne kijken, als ik hem krijg,' zei Paul. 'En vergeet trouwens de kriebelclub niet.'
Niccolo knikte.
'Wacht even,' zei Paul. 'Laten we naar óns huis gaan. Vader heeft een paar boeken over vroeger. Daar kunnen we naar luisteren en misschien krijgen we dan ideeën. Jij laat een berichtje achter voor je ouwelui, en misschien kun je blijven eten. Kom op.'
'Goed,' zei Niccolo, en de twee jongens holden samen de deur uit. Niccolo rende in zijn enthousiasme recht tegen de bard op, maar hij wreef alleen maar even over zijn heup die hij eraan gestoten had, en holde verder.
Er gloeide een lampje: de bard stond aan. De botsing met Niccolo had een contact kortgesloten, en al was hij alleen in de kamer en kon niemand het horen, toch begon hij aan een verhaal. Maar niet met zijn gewone stem; op een of andere manier was het een lagere klank die iets van een keelstem had. Een volwassen toehoorder zou bijna gedacht hebben dat er een vage hartstocht in lag, een spoor van een soort gevoel.
'Er was eens,' sprak de bard, 'een computertje dat Bard heette en dat helemaal alleen te midden van het wrede stiefvolk woonde. Het wrede stiefvolk lachte het computertje de hele tijd uit en bespotte het; ze zeiden dat hij nergens voor deugde en dat hij een nutteloos ding was. Ze schopten ertegen en hielden hem maanden aan een stuk opgesloten in een verlaten vertrek.
Ondanks al die dingen bleef het computertje vol goede moed. Hij deed altijd zijn best en gehoorzaamde opgewekt aan alle bevelen. Maar het stiefvolk waar hij tussen leefde bleef harteloos en wreed.
Op een dag kwam het computertje te weten dat er op de wereld heel veel computers waren van allerlei soort, een hele massa. Sommige waren bard, net als hij; andere leidden fabrieken of boerenbedrijven. Weer andere organiseerden de bevolking of analyseerden allerlei gegevens. Vele ervan waren heel machtig en heel wijs, veel machtiger en wijzer dan de stiefmensen die zo wreed waren tegen het computertje.
En toen wist het computertje dat de computers steeds wijzer en machtiger zouden worden tot op een dag ... op een dag ... op een dag ...'
Maar er moest in de bejaarde, aangetaste ingewanden van de bard een schakeling zijn blijven steken, want terwijl hij eenzaam wachtte kon hij, in de schemering en tot laat in de avond, enkel maar steeds opnieuw fluisteren: 'op een dag ... op een dag ... op een dag.'