19
19 En ze leefden nog lang en gelukkig
De laatste vijfhonderd jaar hebben we een adembenemende opeenvolging van revoluties meegemaakt. De wereld is verenigd tot één groot ecologisch en historisch domein. De economie is exponentieel gegroeid en de mens geniet tegenwoordig een rijkdom die ooit iets uit een sprookje was. De wetenschap en de industriële revolutie hebben de mensheid bovenmenselijke krachten en een schier eindeloze energievoorraad verschaft. De sociale orde heeft een ingrijpende gedaanteverwisseling ondergaan, evenals de politiek, het dagelijks leven en de menselijke psychologie.
Maar zijn we ook gelukkiger? Heeft de rijkdom die de mens de laatste vijf eeuwen heeft vergaard ook geleid tot een ongekend tevreden bevolking? Heeft de ontdekking van onuitputtelijke energiebronnen ook onuitputtelijke voorraden levensgeluk voor ons ontsloten? En als we nog verder teruggaan, hebben de pakweg zeventig turbulente millennia sinds de cognitieve revolutie de wereld dan leefbaarder gemaakt? Was wijlen Neil Armstrong, wiens voetafdruk nog steeds te zien is op de windloze maan, gelukkiger dan de naamloze jager-verzamelaar die dertigduizend jaar geleden zijn handafdruk achterliet op een rotswand in de grot van Chauvet? En zo niet, wat was dan het nut van de ontwikkeling van landbouw, steden, het schrift, muntstelsels, wereldrijken, wetenschap en industrie?
Historici stellen dat soort vragen maar zelden. Ze vragen zich niet af of de burgers van Uruk en Babylon gelukkiger waren dan hun verzamelende voorouders, of de opkomst van de islam de Egyptenaren een prettiger leven bezorgde of hoe de teloorgang van de Europese koloniale rijken in Afrika het levensgeluk van talloze miljoenen heeft beïnvloed. Toch zijn dit de belangrijkste vragen die we de geschiedenis kunnen stellen. De meeste huidige ideologieën en politieke programma’s zijn gebaseerd op tamelijk oppervlakkige ideeën over de uiteindelijke bron van menselijk geluk. Nationalisten geloven dat politieke zelfbeschikking essentieel is voor ons levensgeluk. Communisten stellen dat iedereen gelukkig zou worden onder de dictatuur van het proletariaat. Kapitalisten houden vol dat alleen de vrije markt het meeste geluk voor de grootste aantallen mensen kan garanderen door economische groei en materiële overvloed te genereren en door mensen te leren hoe ze zich zelfstandig en ondernemend moeten opstellen.
Wat zou er gebeuren als serieus onderzoek die hypotheses zou weerleggen? Als economische groei en individuele zelfstandigheid de mensen niet gelukkiger maken, wat is dan nog het voordeel van kapitalisme? Stel dat de onderdanen van grote wereldrijken over het geheel genomen gelukkiger zijn dan de burgers van onafhankelijke staten en dat Algerijnen bijvoorbeeld gelukkiger waren onder het Franse bewind dan onder hun eigen regering? Wat zou dat zeggen over het dekolonisatieproces en de waarde van nationale zelfbeschikking?
Dit zijn allemaal hypothetische mogelijkheden, want tot dusver hebben historici deze vragen nog niet opgeworpen, laat staan beantwoord. Ze hebben de geschiedenis van vrijwel alles bestudeerd – politiek, maatschappij, economie, sekse, ziekten, seksualiteit, voedsel, kleding – maar ze hebben zich maar heel zelden afgevraagd hoe die dingen het levensgeluk van de mens beïnvloeden. Dit is de grootste lacune in onze kennis van de geschiedenis.
Er zijn maar weinigen die de geschiedenis van ons geluk over langere tijd hebben bestudeerd, maar toch hebben bijna alle wetenschappers en leken er wel vaag een mening over. Een gangbare opvatting luidt dat de menselijke vaardigheden in de loop van de geschiedenis zijn toegenomen. En aangezien mensen hun vaardigheden doorgaans gebruiken om allerlei ellendigheden te verzachten en verlangens te vervullen, moeten we nu dus wel gelukkiger zijn dan onze middeleeuwse voorouders, die op hun beurt weer gelukkiger geweest moeten zijn dan de jager-verzamelaars uit de steentijd.
Maar dit progressieverhaal klinkt niet erg overtuigend. Zoals we al zagen, leiden nieuwe talenten, gedragingen en vaardigheden niet per se tot een beter leven. Toen de mensen akkers leerden bewerken tijdens de agrarische revolutie nam hun collectieve macht om hun omgeving te manipuleren toe, maar voor veel individuele mensen werd het leven een stuk zwaarder. Boeren moesten harder werken dan verzamelaars voor een minder gevarieerde en minder voedzame dagelijkse kost en ze kregen veel vaker te maken met ziekte en uitbuiting. Zo ook vergrootte de groei van de Europese wereldrijken de collectieve macht van de mensheid enorm door de verspreiding van ideeën, technologieën en gewassen en de ontsluiting van nieuwe handelsroutes. Maar dat was bepaald geen goed nieuws voor miljoenen Afrikanen, inheemse Amerikanen en Australische Aboriginals. Gezien de bewezen neiging van de mens om zijn macht te misbruiken lijkt het een naïeve veronderstelling dat mensen gelukkiger worden naarmate ze meer invloed hebben.
Sommige tegenstanders van deze opvatting nemen een standpunt in dat er diametraal tegenover staat. Ze hameren op een omgekeerde correlatie tussen menselijke vaardigheden en levensgeluk. Macht corrumpeert, stellen ze, en naarmate de mens meer macht vergaarde, creëerde hij een kille, mechanistische wereld die slecht aansloot bij onze diepste behoeften. De evolutie vormde onze hersenen en lichamen op een manier die paste bij het leven van jager-verzamelaars. De overgang naar de landbouw, en later naar de industrie, heeft ons veroordeeld tot een onnatuurlijke manier van leven waarin onze intrinsieke neigingen en instincten zich niet goed kunnen ontplooien en onze diepste verlangens dus onvervuld blijven. Het comfortabele leventje van de stedelijke middenklasse heeft niets wat zelfs maar in de buurt komt van de ongebreidelde opwinding en de pure vreugde die een groep verzamelaars ervoer tijdens een succesvolle mammoetjacht. Met elke nieuwe uitvinding raken we weer een kilometer verder verwijderd van de hof van Eden.
Maar deze romantische hardnekkigheid om achter elke uitvinding een donkere wolk te zien is net zo dogmatisch als het geloof in de onvermijdelijkheid van de vooruitgang. Misschien zijn we het contact met onze innerlijke jager-verzamelaar een beetje kwijtgeraakt, maar dat is niet alleen maar slecht. De laatste twee eeuwen heeft de moderne geneeskunde bijvoorbeeld gezorgd dat de kindersterfte van drieëndertig procent is gekelderd tot minder dan vijf procent. En valt er te betwijfelen dat dit een enorme bijdrage heeft geleverd aan het geluk van niet alleen die kinderen die anders gestorven waren, maar ook dat van hun familie en vrienden?
Ergens in het midden ligt een iets genuanceerdere mening. Voor de wetenschappelijke revolutie bestond er geen duidelijke correlatie tussen macht en levensgeluk. Middeleeuwse boeren waren er misschien wel ellendiger aan toe dan de jager-verzamelaars voor hen. Maar de laatste paar eeuwen hebben mensen geleerd om hun capaciteiten verstandiger in te zetten. De triomfen van de moderne artsenij zijn maar één voorbeeld. Er zijn nog meer unieke successen, zoals het feit dat er veel minder geweld in de wereld is, internationale oorlogen nagenoeg verdwenen zijn en grootschalige hongersnoden grotendeels verleden tijd zijn.
Maar ook dat is een oversimplificatie. Ten eerste zijn die optimistische vaststellingen gebaseerd op een heel klein aantal jaren. Het merendeel van de mensheid begon pas in 1850 de vruchten van de moderne geneeskunde te plukken en de drastische daling van de kindersterfte is een twintigste-eeuws fenomeen. Massale hongersnoden bleven een groot deel van de mensheid treffen tot medio twintigste eeuw. Tijdens de Grote Sprong Voorwaarts van 1958-1961 in het communistische China zijn tussen de tien en vijftig miljoen mensen verhongerd. Internationale oorlogen werden pas na 1945 zeldzaam, wat voor een groot deel te danken was aan de nieuwe dreiging van totale nucleaire vernietiging. De laatste paar decennia zijn dus een ongekende Gouden Eeuw voor de mensheid gebleken, maar het is nog veel te vroeg om vast te stellen of dit een fundamentele verschuiving in de getijdenstroom van de geschiedenis weergeeft of hoogstens een vluchtig draaikolkje van pure mazzel. Bij het beoordelen van de moderne tijd is het net iets te verleidelijk om dat te doen vanuit de optiek van een eenentwintigste-eeuwse ingezetene van een welgesteld westers land. We moeten het perspectief van een negentiende-eeuwse mijnwerker uit Wales, een Chinese opiumverslaafde of een Tasmaanse Aboriginal niet vergeten. Truganini is niet minder belangrijk dan Homer Simpson.
Ten tweede zou achteraf ook kunnen blijken dat de kortstondige Gouden Eeuw van de laatste vijftig jaar een toekomstige catastrofe teweeg heeft gebracht. De laatste paar decennia zijn we het ecologische evenwicht van onze planeet op allerlei nieuwe manieren gaan verstoren, met gevolgen die zo te zien weleens grimmig kunnen uitpakken. Veel wijst erop dat we de fundamenten van de menselijke rijkdom aan het vernietigen zijn in een orgie van roekeloze consumptie.
Tot slot kunnen we onszelf alleen feliciteren met de ongekende nieuwe successen van moderne sapiens als we het lot van alle andere diersoorten volkomen buiten beschouwing laten. De hooggewaardeerde materiële rijkdom die ons behoedt voor ziekte en honger is grotendeels vergaard over de ruggen van laboratoriumaapjes, melkkoeien en lopendebandkippen. De laatste twee eeuwen zijn die met misschien wel tientallen miljarden onderworpen aan een regime van industriële exploitatie waarvan de wreedheid zijn weerga niet kent in de annalen van onze planeet. Als we ook maar een tiende geloven van wat dierenrechtenactivisten beweren, dan zou de moderne industriële landbouw weleens de grootste misdaad uit de geschiedenis kunnen zijn. Als we het geluk van de wereldbevolking beoordelen, is het verkeerd om alleen het geluk te tellen van de elite, van Europeanen of van mannen. En misschien is het ook wel verkeerd om alleen te kijken naar het geluk van de mens.
Geluk tellen
Tot dusver hebben we geluk in dit verhaal beschouwd alsof het grotendeels een product is van materiële factoren, zoals gezondheid, voeding en gezondheid. Als mensen rijker en gezonder zijn, moeten ze dus ook gelukkiger zijn. Maar ligt het echt zo eenvoudig? Filosofen, priesters en dichters breken zich al millennia het hoofd over de aard van het geluk en velen zijn tot de conclusie gekomen dat sociale, ethische en spirituele factoren net zoveel invloed op ons geluk hebben als materiële omstandigheden. Misschien lijden mensen in moderne rijke landen ondanks hun rijkdom enorm aan gevoelens van vervreemding en zinledigheid? En misschien vonden onze minder welvarende voorouders veel voldoening in de gemeenschap, religie en hun band met de natuur?
De afgelopen decennia hebben psychologen en biologen de uitdaging aangenomen om wetenschappelijk te bestuderen wat mensen echt gelukkig maakt. Is dat geld, familie, genen of wellicht een deugdzaam leven? De eerste stap is bepalen wat er gemeten moet worden. De meest gangbare definitie van geluk is ‘subjectief welzijn’. Geluk is in die optiek iets wat ik in mijn binnenste voel, een gevoel van ofwel instantblijheid ofwel aanhoudende tevredenheid over de manier waarop mijn leven verloopt. En als het iets is wat we vanbinnen voelen, hoe kan dat dan van buitenaf gemeten worden? Vermoedelijk door mensen te vragen hoe ze zich voelen. Dus delen psychologen of biologen die willen beoordelen hoe gelukkig mensen zich voelen vragenlijsten uit, laten die invullen en tellen de resultaten op.
De gemiddelde vragenlijst over subjectief welzijn vraagt de ondervraagden om op een schaal van één tot tien in te vullen hoezeer ze het eens zijn met uitspraken als ‘Ik ben tevreden over mezelf’, ‘Ik vind het leven zeer de moeite waard’, ‘Ik ben optimistisch over de toekomst’ en ‘Het leven is goed.’ De onderzoeker telt alle antwoorden op en berekent het gemiddelde niveau van subjectief welzijn van het onderzoekssubject.
Dergelijke vragenlijsten worden gebruikt om het verband tussen geluk en verschillende objectieve factoren te onderzoeken. In zo’n onderzoek kunnen duizend mensen die een ton per jaar verdienen vergeleken worden met duizend mensen die maar de helft verdienen. Als hieruit blijkt dat de eerste groep een gemiddeld subjectief welzijnsniveau van 8,7 heeft en de tweede groep gemiddeld slechts een 7,3 scoort, kan de onderzoeker redelijkerwijs concluderen dat er een positieve correlatie bestaat tussen rijkdom en subjectief welzijn. Simpeler gezegd: geld maakt gelukkig. Dezelfde methode kan gebruikt worden om te onderzoeken of mensen in democratische landen gelukkiger zijn dan mensen in dictaturen, en of getrouwde mensen gelukkiger zijn dan alleenstaanden, gescheiden mensen of mensen van wie de partner is overleden.
Dit biedt uitgangspunten voor historici, die onderzoek kunnen doen naar rijkdom, politieke vrijheid en echtscheidingscijfers uit het verleden. Als mensen gelukkiger zijn in democratieën en getrouwde mensen gelukkiger zijn dan gescheiden mensen, kan een historicus daaruit concluderen dat het democratiseringsproces van de laatste paar decennia heeft bijgedragen aan het geluk van de mensheid, terwijl de stijgende echtscheidingscijfers een omgekeerde trend laten zien.
Deze manier van denken heeft ook zijn gebreken, maar voor we die aanwijzen is het de moeite waard om even naar de uitkomsten te kijken.
Eén interessante conclusie is dat geld inderdaad gelukkig maakt. Maar alleen tot op een zeker punt en voorbij dat punt verliest het veel aan betekenis. Voor mensen die onder aan de maatschappelijke ladder bungelen betekent meer geld meer geluk. Als je een Amerikaanse alleenstaande moeder bent die twaalfduizend dollar per jaar verdient met schoonmaken en je wint plotseling een half miljoen in de loterij, zul je hoogstwaarschijnlijke een significante, duurzame stijging van je subjectieve welzijn ervaren. Dan kun je je kinderen van voedsel en kleding voorzien zonder je in de schulden te steken. Maar als je een topmanager bent met een salaris van 250.000 dollar per jaar en je wint een miljoen in de loterij, of de raad van bestuur besluit zomaar ineens om je salaris te verdubbelen, dan zal dat verhoogde geluksgevoel vermoedelijk maar een paar weken aanhouden. Volgens de wetenschappelijke cijfers zal het zeer waarschijnlijk geen groot verschil maken voor je gevoel op de langere termijn. Je koopt een duurdere bolide, je verhuist naar een kast van een huis, je went jezelf aan om Chateau Pétrus te drinken in plaats van Californische cabernet, maar al heel snel voelt dat heel routineus en gewoontjes aan.
Een andere interessante uitkomst is dat ziekte op de korte termijn het levensgeluk verlaagt, maar alleen een bron van langdurige zorg is als iemands toestand constant blijft verslechteren of als de ziekte gepaard gaat met voortdurende, slopende pijn. Mensen bij wie chronische ziekten als suikerziekte wordt vastgesteld, voelen zich doorgaans een tijdje ellendig, maar als de ziekte niet erger wordt, passen ze zich aan hun nieuwe aandoening aan en schalen ze hun geluk net zo hoog in als gezonde mensen. Stel dat Lucy en Luke relatief welgestelde tweelingen zijn die meedoen aan een onderzoek naar hun subjectieve welbevinden. Lucy’s auto wordt onderweg naar huis van het psychologisch laboratorium geramd door een bus, wat Lucy een aantal botbreuken en een mank been oplevert. Net als het reddingsteam haar uit het autowrak zaagt, gaat de telefoon en roept Luke dat hij de jackpot van de loterij heeft gewonnen, een prijs van tien miljoen dollar. Twee jaar later loopt zij mank en is hij een stuk rijker, maar als de psycholoog langskomt voor een vervolgonderzoek, zullen ze waarschijnlijk dezelfde antwoorden geven als op de ochtend van die veelbewogen dag.
Familie en omgeving lijken meer invloed op ons geluk te hebben dan geld en gezondheid. Mensen met innige familiebanden die in een hechte, koesterende gemeenschap leven, zijn opvallend veel gelukkiger dan mensen uit disfunctionele gezinnen die nooit een gemeenschap hebben gevonden (of gezocht) om deel van uit te maken. Het huwelijk speelt een wel heel belangrijke rol. Uit herhaalde onderzoeken is een heel nauwe correlatie gebleken tussen goede huwelijken en een hoog subjectief welzijnsniveau, en tussen slechte huwelijken en verdriet. Dit gaat altijd op, los van iemands economische of zelfs fysieke omstandigheden. Een minvermogende invalide die zich omringd weet door een liefdevolle partner, een toegewijde familie en een hartelijke omgeving, kan zich heel goed beter voelen dan een ontwortelde miljardair, gesteld dat de invalide niet al te arm is en zijn aandoening niet al te ondermijnend of pijnlijk van aard is.
Dit werpt de mogelijkheid op dat de immense verbeteringen in materiële omstandigheden van de laatste twee eeuwen geneutraliseerd zijn door de afkalving van de familie en de gemeenschap. Als dat zo is, is de gemiddelde persoon tegenwoordig misschien niks gelukkiger dan in 1800. Zelfs de vrijheid die we zo hogelijk waarderen werkt misschien tegen ons. We kunnen zelf onze partners, vrienden en buren kiezen, maar die kunnen er ook voor kiezen om bij ons weg te gaan. Nu we als individuen meer macht dan ooit tevoren hebben om onze eigen weg in het leven te bepalen, valt het ons steeds moeilijker om verbintenissen aan te gaan. We leven daardoor in een steeds eenzamere wereld van uit elkaar vallende gemeenschappen en gezinnen.
Maar de belangrijkste onderzoeksuitkomst van allemaal is dat geluk niet echt afhangt van objectieve omstandigheden als rijkdom, gezondheid of zelfs sociale omgeving. Het hangt eerder af van de correlatie tussen objectieve omstandigheden en subjectieve verwachtingen. Als je een ossenwagen wilt en je krijgt een ossenwagen, dan ben je tevreden. Als je een gloednieuwe Ferrari wilt en je krijgt een tweedehands Fiat, dan voel je je tekortgedaan. Daarom heeft het winnen van de loterij op de langere termijn dezelfde impact op iemands levensgeluk als een verminkend auto-ongeluk. Als de situatie verbetert, rijzen de verwachtingen de pan uit en kunnen zelfs dramatische verbeteringen in je objectieve omstandigheden een ontevreden gevoel geven. Als de dingen verslechteren, zwakken de verwachtingen af en daardoor kun je uiteindelijk zelfs met een ernstige ziekte ongeveer net zo gelukkig zijn als je voor die tijd was.
Je zou kunnen zeggen dat we al die psychologen met hun vragenlijsten niet echt nodig hebben om daarachter te komen. Profeten, dichters en filosofen wisten duizenden jaren geleden al dat het veel belangrijker is om tevreden te zijn met wat je hebt dan om meer te krijgen van wat je wilt. Maar het blijft altijd leuk als moderne onderzoekers, ondersteund door veel cijfertjes en diagrammen, tot dezelfde conclusies komen als de wijzen uit de oudheid.
Het cruciale belang van het menselijke verwachtingspatroon heeft verstrekkende implicaties voor ons begrip van de geschiedenis van ons levensgeluk. Als geluk alleen afhing van objectieve omstandigheden als rijkdom, gezondheid en sociale betrekkingen zou het relatief makkelijk zijn om de geschiedenis ervan te onderzoeken. De uitkomst dat het afhangt van subjectieve verwachtingen maakt die taak een stuk moeilijker voor historici. Wij moderne mensen hebben een heel arsenaal aan tranquillizers en pijnstillers tot onze beschikking, maar onze verwachtingen over een comfortabel, aangenaam leven en onze geringe tolerantie voor ongemakken en moeilijkheden hebben een dusdanig niveau bereikt dat we ons misschien wel veel ellendiger kunnen voelen door pijn dan onze voorouders zich ooit gevoeld hebben.
Deze denktrant is moeilijk te accepteren. Het probleem is een redeneerfout die diep in onze psyche ingebed zit. Als we proberen te raden of bedenken hoe gelukkig andere mensen nu zijn of hoe gelukkig ze vroeger waren, stellen we ons onvermijdelijk voor hoe het zou zijn om in hun schoenen te staan. Maar dat werkt niet, want daarmee leggen we ons eigen verwachtingspatroon over de materiële omstandigheden van anderen heen. In moderne rijke landen is het gebruikelijk om elke dag te douchen en schone kleren aan te trekken. Middeleeuwse boeren wasten zich soms maanden niet en trokken zelden iets anders aan. Het idee alleen al om zo te moeten leven, vies en stinkend tot op het bot, is ons een gruwel. Maar middeleeuwse boeren zaten er schijnbaar niet zo mee. Ze waren gewend aan het gevoel en de geur van een chronisch ongewassen hemd. Het is niet zo dat ze schone kleren wilden, maar die niet konden krijgen. Ze hadden wat ze wilden. Dus waren ze redelijk tevreden, althans wat hun kleding betreft.
Dat is ook niet zo verbazend, als je er wat langer bij stilstaat. Onze chimpanseeneven wassen zich immers ook zelden en trekken nooit schone kleren aan. We vinden het evenmin walgelijk dat onze honden en katten niet douchen of dagelijks van vacht wisselen. We blijven ze gewoon aaien, knuffelen en kussen. Kleine kinderen in rijke landen houden vaak niet van douchen en het kost jaren van onderricht en ouderlijke discipline voor ze die zo hooggewaardeerde gewoonte overnemen. Het is zuiver een kwestie van wat je verwacht.
Als geluk wordt bepaald door ons verwachtingspatroon, dan zou het kunnen dat twee steunpilaren van onze maatschappij – de massamedia en de reclame-industrie – de aardse voorraden tevredenheid onbewust hard aan het uitputten zijn. Als je vijfduizend jaar geleden een 18-jarige jongen was in een klein dorpje, zou je waarschijnlijk vinden dat je er best goed uitzag, omdat er maar vijftig andere mannen in je dorp woonden, van wie de meesten oud, door het leven getekend en erg rimpelig waren, of nog klein waren. Maar als moderne tiener zul je veel sneller het gevoel krijgen dat je tekortschiet. Zelfs als de andere jongens op school een zootje lelijkerds zijn, dan nog vergelijk je jezelf niet met hen, maar met de filmsterren, sporthelden en supermodellen die je de hele dag op tv, Facebook en reusachtige reclameborden ziet.
Zou het dan kunnen dat de ontevredenheid in de Derde Wereld niet alleen wordt aangewakkerd door armoede, ziekte, corruptie en politieke onderdrukking, maar ook door blootstelling aan de standaarden van de Eerste Wereld? De gemiddelde Egyptenaar liep onder Hosni Mubarak veel minder kans om te sterven door honger, epidemieën of geweld dan onder Ramses ii of Cleopatra. De materiële omstandigheden van de meeste Egyptenaren waren nog nooit zo goed geweest. Je zou verwachten dat ze in 2011 door de straten zouden dansen en Allah zouden danken voor zoveel voorspoed. In plaats daarvan kwamen ze woedend in opstand en zetten Mubarak af. Ze vergeleken zichzelf niet met hun voorvaderen onder de farao’s, maar met hun tijdgenoten in het Amerika van Obama.
Als dat zo is, dan zou zelfs onsterfelijkheid tot ontevredenheid kunnen leiden. Stel dat de wetenschap op de proppen komt met remedies tegen alle ziekten, effectieve antiverouderingstherapieën en regeneratieve behandelingen die de mens eeuwig jong houden. Naar alle waarschijnlijkheid zou het directe resultaat een ongekende epidemie van woede en angstgevoelens zijn.
Mensen die zich deze nieuwe wonderbehandelingen niet kunnen veroorloven – de overgrote meerderheid – zouden buiten zichzelf raken van woede. Van oudsher troostten de vertrapten en armen zich met de gedachte dat de dood in elk geval onpartijdig is en dat de rijken en machtigen der aarde ook zullen sterven. Het zal de armen niet lekker zitten als zij moeten sterven terwijl de rijken voor altijd jong en mooi zullen blijven.
Maar de minuscule minderheid die de nieuwe behandeling wel kan betalen zal ook niet overlopen van euforie. Ze zullen veel nieuwe zorgen krijgen. De nieuwe therapieën zouden wel leven en jeugd kunnen verlengen, maar geen lijken tot leven brengen. Hoe afschuwelijk zou het zijn om te bedenken dat ik en mijn dierbaren eeuwig kunnen voortleven, maar alleen als we niet worden overreden door een vrachtwagen of aan gruzelementen worden geknald door een terrorist! Potentieel onsterfelijken zullen er waarschijnlijk een grote afkeer tegen ontwikkelen om zelfs maar de kleinste risico’s te nemen, en het verdriet om het verlies van een echtgenoot, kind of goede vriend zal ondraaglijk worden.
Chemisch geluk
Sociale wetenschappers delen vragenlijsten over ons subjectieve welbevinden uit en verbinden de resultaten met sociaaleconomische factoren, zoals rijkdom en politieke vrijheid. Biologen gebruiken dezelfde vragenlijsten, maar verbinden de antwoorden die ze krijgen met biochemische en genetische factoren. Hun bevindingen zijn ronduit schokkend.
Volgens biologen wordt onze mentale en emotionele wereld geregeerd door biochemische mechanismen die gevormd zijn door miljoenen jaren evolutie. Net als andere gemoedstoestanden wordt ons subjectieve welbevinden niet bepaald door externe parameters als salaris, sociale betrekkingen of politieke rechten, maar door een complex systeem van zenuwen, neuronen, synapsen en verschillende biochemische stofjes als serotonine, dopamine en oxytocine.
Niemand wordt ooit gelukkig van het winnen van de loterij, het kopen van een huis, het krijgen van een promotie of zelfs het vinden van zijn grote liefde. Mensen worden van maar één ding gelukkig: aangename sensaties in hun lichaam. Een vrouw die net de loterij heeft gewonnen of een nieuwe liefde heeft gevonden en bijkans barst van geluk reageert in wezen niet echt op dat geld of die minnaar. Ze reageert op verschillende hormonen die door haar bloedbaan stromen en de storm van elektrische signalen die heen en weer flitsen tussen verschillende delen van haar hersenen.
Helaas voor onze vurige hoop om een hemel op aarde te scheppen, lijkt ons interne biochemische systeem erop geprogrammeerd te zijn om het geluksniveau relatief constant te houden. Er bestaat niet echt zoiets als genetische selectie op geluk; de genetische stamboom van een gelukkige kluizenaar zal uitsterven, terwijl de genen van een angstig ouderpaar worden doorgegeven aan de volgende generatie. Geluk en ongeluk spelen alleen een rol in de evolutie in die zin dat ze het voortbestaan en de voortplanting aanmoedigen of ontmoedigen. Misschien is het dus weinig verrassend dat de evolutie ons heeft geprogrammeerd om niet te ongelukkig, maar ook niet te gelukkig te zijn. We kunnen een kortstondige vlaag van aangename sensaties gewaarworden, maar die duurt niet eeuwig. Vroeg of laat trekt hij weg om plaats te maken voor onaangename gevoelens.
De evolutie heeft bijvoorbeeld genotgevoelens ingebouwd als beloning voor mannelijke wezens die hun genen verspreiden door middel van seks met vruchtbare vrouwtjes. Als seks niet gepaard ging met genot, zouden maar weinig mannetjes de moeite doen. Tegelijk zorgde de evolutie dat die genotgevoelens vrij snel wegtrokken. Als orgasmen eeuwig zouden duren, zouden de dolgelukkige mannetjes sterven van de honger wegens gebrek aan belangstelling voor eten en ze zouden niet de moeite nemen om nog meer vruchtbare vrouwtjes op te scharrelen.
Sommige wetenschappers vergelijken de menselijke biochemie met een airconditioningsysteem dat de temperatuur constant houdt, of er nu een hittegolf heerst of een sneeuwstorm. Bepaalde gebeurtenissen kunnen de temperatuur kortstondig veranderen, maar het systeem brengt de temperatuur altijd weer terug op het ingestelde punt.
Sommige airco’s zijn ingesteld op 25 graden Celsius. Andere staan op 20 graden. De menselijke geluksinstellingen verschillen ook van persoon tot persoon. Op een schaal van één tot tien worden sommige mensen geboren met een opgewekt biochemisch systeem dat hun humeur een speelruimte geeft van tussen niveau zes en tien, met acht als stabiele setting. Zo iemand is ook vrij gelukkig als hij leeft in een grote stad vol vreemden, al zijn geld verliest in een aandelencrash en te horen krijgt dat hij suikerziekte heeft. Anderen zijn behept met een sombere biochemie die kan uitslaan tussen stand drie en stand zeven en meestal op vijf staat. Zo’n ongelukkig iemand blijft gedeprimeerd, ook als hij zich gekoesterd weet door een hechte gemeenschap, miljoenen wint in de loterij en zo gezond is als een olympische atleet. Zelfs als onze zwaarmoedige vriend op een ochtend vijftig miljoen wint, rond de klok van twaalf een remedie voor zowel aids als kanker vindt, diezelfde middag nog vrede sticht tussen Israëli’s en Palestijnen en ’s avonds herenigd wordt met zijn verloren gewaande kind dat jaren geleden was verdwenen, dan nog zou hij niet in staat zijn om qua geluksgevoel boven niveau zeven uit te komen. Zijn hersenen zijn simpelweg niet gebouwd op grote blijdschap, wat er ook gebeurt.
Denk maar eens aan je familie en vrienden. Je kent mensen die altijd relatief vrolijk zijn, wat ze ook overkomt. En dan zijn er nog mensen die altijd ontevreden zijn, wat voor geschenken de wereld ook aan hun voeten legt. We geloven vaak dat we dolblij zouden zijn als we maar van baan konden wisselen, gingen trouwen, die roman voltooiden, een nieuwe auto kochten of de hypotheek afbetaalden. Maar als we krijgen wat we zo graag willen, lijken we niet echt gelukkiger te worden. Auto’s kopen en romans schrijven veranderen niets aan onze biochemie. Die kan er heel even een boost van krijgen, maar al snel staat alles weer op de standaardsetting.
Hoe kunnen we dit in overeenstemming brengen met de bovengenoemde psychologische en sociologische bevindingen dat getrouwde mensen, om maar een groep te noemen, gemiddeld gelukkiger zijn dan alleenstaanden? Ten eerste zijn die bevindingen correlaties. Oorzaak en gevolg kunnen precies andersom liggen dan sommige onderzoekers veronderstelden. Het klopt dat getrouwde mensen gelukkiger zijn dan alleenstaande en gescheiden mensen, maar dat betekent niet per se dat het huwelijk geluk produceert. Het zou ook kunnen dat geluk huwelijken veroorzaakt. Of, correcter gezegd, dat serotonine, dopamine en oxytocine een huwelijk bewerkstelligen en in stand houden. Mensen die geboren zijn met een opgewekte biochemie zijn doorgaans eerder blij en tevreden. Zulke mensen zijn aantrekkelijker als echtgenoot en dus maken ze meer kans om te trouwen. Ze zullen ook minder snel scheiden, want het is veel makkelijker om te leven met een gelukkige, tevreden echtgenoot dan met een gedeprimeerde, ontevreden partner. Het klopt dus dat getrouwde mensen gemiddeld gelukkiger zijn dan alleenstaanden, maar een alleenstaande vrouw die neigt tot somberen vanwege haar biochemische inslag zou niet noodzakelijkerwijs gelukkiger worden als ze een echtgenoot vond.
Daar komt nog bij dat de meeste biologen geen fanatici zijn. Ze stellen dat geluk voornamelijk wordt bepaald door biochemische processen, maar ze zijn het er tegelijk mee eens dat psychologische en sociologische factoren ook een rol spelen. Onze mentale airco heeft wel wat bewegingsvrijheid binnen zijn vastgestelde grenzen. Het is bijna niet mogelijk om onze emotionele boven- en ondergrenzen te overschrijden, maar huwelijk en scheiding kunnen binnen die twee uitersten wel invloed hebben. Een vrouw die is geboren met een gemiddelde stand van vijf op de geluksschaal zal nooit dansend over straat gaan. Maar een goed huwelijk zou haar wel in staat moeten stellen om nu en dan niveau zeven te halen en de zwaarmoedigheid van niveau drie te vermijden.
Als we de biologische benadering van ons levensgeluk accepteren, dan blijkt de geschiedenis van weinig belang te zijn, aangezien de meeste historische gebeurtenissen weinig invloed hebben gehad op onze biochemie. De geschiedenis kan de externe prikkels die leiden tot de afscheiding van serotonine veranderen, maar verandert niets aan het serotonineniveau zelf en kan mensen dus niet gelukkiger maken.
Vergelijk een middeleeuwse Franse boer maar eens met een moderne Parijse bankier. De boer woonde in een onverwarmde lemen hut met uitzicht op de plaatselijke varkensstal, terwijl de bankier thuiskomt in een schitterend penthouse met de laatste technische snufjes en uitzicht op de Champs-Élysées. Instinctief verwachten we dat die bankier een stuk gelukkiger is dan die boer. Maar lemen hutten, luxeappartementen of de Champs-Élysées veranderen niet veel aan ons humeur. Serotonine wel. Toen de middeleeuwse boer de bouw van zijn lemen hut voltooide, scheidden de neuronen in zijn hersenen serotonine uit, waarmee zijn serotoninegehalte op niveau x kwam. Toen de bankier in 2013 de laatste afbetaling deed voor zijn prachtige penthouse, gaven de neuronen in zijn hersenen een vergelijkbare hoeveelheid serotonine af tot een vergelijkbaar niveau x. Het maakt de hersenen niet uit dat het penthouse veel comfortabeler is dan de lemen hut. Het enige wat telt is dat het serotonineniveau op dat moment x is. De bankier zou dus geen greintje gelukkiger zijn dan zijn over-over-overgrootvader, de arme middeleeuwse boer.
Dit gaat niet alleen op voor onze privélevens, maar ook voor grote collectieve gebeurtenissen. Neem bijvoorbeeld de Franse Revolutie. De revolutionairen hadden het er maar druk mee: ze executeerden de koning, gaven land aan de boeren, stelden de rechten van de mens op, schaften adellijke privileges af en voerden oorlog tegen heel Europa. Maar dat heeft allemaal niets veranderd aan de Franse biochemie. Ondanks alle politieke, sociale, ideologische en economische omwentelingen die de revolutie met zich meebracht was de impact ervan op het Franse geluk klein. Mensen die een opgewekte biochemie hadden gewonnen in de genetische loterij waren voor de revolutie net zo gelukkig als erna. Mensen met een zwaarmoedige biochemie klaagden net zo bitter over Robespierre en Napoleon als ze eerst over Lodewijk xvi en Marie Antoinette hadden geklaagd.
Maar als dat zo is, waar was die hele Franse Revolutie dan goed voor? Als de mensen er niets gelukkiger van werden, wat was dan het nut van al die chaos, angst, bloed en oorlog? Biologen zouden de Bastille nooit bestormd hebben. Mensen denken dat die ene politieke revolutie of sociale hervorming hen gelukkig zal maken, maar hun biochemie laat ze er keer op keer in lopen.
Er is maar één historische ontwikkeling die echt van betekenis is. Nu we eindelijk beseffen dat de sleutels van het geluk in handen liggen van ons biochemische systeem, kunnen we ophouden onze tijd te verspillen aan politiek en sociale hervormingen, staatsgrepen en ideologieën, om ons in plaats daarvan te richten op het enige wat ons echt gelukkig kan maken: het manipuleren van onze biochemie. Als we miljarden investeren in een beter begrip van onze hersenchemie en het ontwikkelen van bijpassende behandelingen, kunnen we mensen gelukkiger maken dan ooit tevoren zonder dat we daarvoor revoluties hoeven te ontketenen. Prozac leidt bijvoorbeeld niet tot regimewisselingen, maar het haalt mensen wel uit hun depressie door hun serotinineniveau te verhogen.
Niets geeft het biologische argument beter weer dan de beroemde New Age-kreet dat ‘geluk vanuit je binnenste komt’. Geld, sociale status, plastische chirurgie, prachtige huizen, machtsposities, niets daarvan brengt ons geluk. Blijvend geluk komt puur en alleen van serotonine, dopamine en oxytocine.112
In de dystopische roman Heerlijke nieuwe wereld (beter bekend onder de originele titel Brave New World) van Aldous Huxley, gepubliceerd in 1932 op het dieptepunt van de Grote Depressie, is geluk de hoogste waarde en vormen de politie en de stembus niet het fundament van de politiek, maar psychiatrische drugs. Elke dag neemt iedereen een dosis ‘soma’, een synthetisch middel dat mensen gelukkig maakt zonder afbreuk te doen aan hun productiviteit en efficiëntie. De Wereldstaat die de hele aardbol regeert wordt nooit bedreigd door oorlogen, revoluties, stakingen of demonstraties, omdat alle mensen volkomen tevreden zijn met hun omstandigheden, hoe die ook zijn. Huxleys toekomstvisioen is veel verontrustender dan 1984 van George Orwell. Huxleys wereld komt de meeste lezers monsterlijk voor, maar het is lastig uit te leggen waarom. Iedereen is continu gelukkig. Wat kan daar mis mee zijn?
De zin van het leven
Huxleys griezelige wereld is gebaseerd op de biologische aanname dat geluk gelijkstaat aan genot. Gelukkig zijn komt simpelweg neer op het ervaren van aangename lichamelijke sensaties. Aangezien onze biochemie het volume en de duur van die sensaties beperkt, kun je mensen alleen langere tijd een hoog geluksniveau laten ervaren door hun biochemische systeem te manipuleren.
Maar sommige wetenschappers betwisten die definitie van geluk. In een beroemd onderzoek vroeg Daniël Kahneman, winnaar van de Nobelprijs voor economie, mensen om een gemiddelde werkdag na te vertellen, om die gebeurtenis na gebeurtenis te beschrijven en aan te geven hoe leuk of vervelend ze elk moment vonden. Hij ontdekte een schijnbare paradox in de manier waarop de meeste mensen hun leven zien. Neem het werk dat het kost om een kind groot te brengen. Kahneman ontdekte dat kinderen opvoeden een tamelijk onaangename aangelegenheid blijkt te zijn als je de geluksmomenten en de saaie, vervelende momenten tegen elkaar afzet. Het komt grotendeels neer op luiers verschonen, afwassen en omgaan met kleuterwoede, waar niemand echt een liefhebber van is. Maar de meeste ouders verklaren dat hun kinderen hun grootste bron van geluk zijn. Wil dat zeggen dat mensen niet echt weten wat goed voor ze is?
Dat is één mogelijkheid. Een andere mogelijkheid is dat deze uitkomsten aantonen dat geluk niet bestaat uit een surplus van aangename momenten boven onaangename momenten. Geluk bestaat eerder uit je leven in zijn geheel beschouwen als zinvol en de moeite waard. Geluk heeft een belangrijke cognitieve en ethische component. Onze waarden maken uit of we onszelf zien als ‘miserabele slaven van een babydictator’ of als mensen die ‘liefdevol een jong leven koesteren’.113 Zoals Nietzsche het zei: als je een ‘waarom’ hebt om te leven, kun je bijna ieder ‘hoe’ verdragen. Een zinvol leven kan uitermate bevredigend zijn, zelfs in tijden van grote tegenspoed, terwijl een zinloos leven een afschuwelijke beproeving is, hoe comfortabel je ook leeft.
Mensen uit alle culturen en tijden kenden dezelfde soorten geluk en ellende, maar de betekenis die ze aan hun ervaringen hechtten, varieerde waarschijnlijk enorm. Als dat zo is, is de geschiedenis van het geluk misschien wel veel turbulenter geweest dan biologen vermoeden. Deze conclusie pakt niet per se gunstig uit voor de moderne tijd. Per minuut bekeken hadden middeleeuwers het absoluut heel zwaar. Maar als ze geloofden in de belofte van eeuwige gelukzaligheid in het hiernamaals, kan het heel goed zijn dat ze hun leven veel zinvoller en waardevoller vonden dan moderne ongelovigen, die op termijn alleen maar een totaal, zinloos niets in het verschiet zien. Op de vraag of ze over het geheel genomen tevreden waren met hun leven zouden middeleeuwers misschien wel tamelijk hoog scoren op een vragenlijst over hun subjectieve welbevinden.
Dus onze middeleeuwse voorvaderen waren gelukkig omdat ze de zin van het leven vonden in collectieve waanvoorstellingen over het hiernamaals? Ja. En waarom ook niet, zolang niemand die fantasieën doorprikte? Voor zover wij weten heeft het menselijk leven vanuit zuiver wetenschappelijk oogpunt totaal geen betekenis. Mensen zijn de uitkomst van blinde evolutionaire processen die opereren zonder doel of reden. Wat wij doen maakt geen deel uit van een of ander goddelijk, kosmisch plan en als de aarde morgenochtend zou ontploffen, zou het heelal hoogstwaarschijnlijk gewoon zijn dagelijkse gang blijven gaan. Voor zover wij op dit moment kunnen nagaan zou de menselijke subjectiviteit nergens gemist worden. Derhalve zijn alle vormen van betekenis die mensen aan hun leven toeschrijven in feite waanvoorstellingen. De bovennatuurlijke betekenis die middeleeuwers aan hun leven hechtten was niet bedrieglijker dan de moderne humanistische, nationalistische en kapitalistische betekenis die moderne mensen erin zien. De wetenschapper die haar leven zinvol noemt omdat ze de menselijke kennis vergroot, de soldaat die zijn leven tot zinvol verklaart omdat hij vecht voor zijn vaderland en de ondernemer die zijn leven zin geeft door een nieuw bedrijf op te zetten houden zichzelf niet erger voor de gek dan hun middeleeuwse pendanten, die de zin van het leven zagen in het lezen van Bijbelboeken, het ondernemen van kruistochten of de bouw van een nieuwe kathedraal.
Dus misschien komt geluk wel neer op het synchroniseren van je persoonlijke waanideeën over zingeving met de heersende collectieve waanvoorstellingen. Zolang mijn persoonlijke verhaal op één lijn ligt met de verhalen van de mensen om me heen, kan ik mezelf voorhouden dat mijn leven zinvol is en kan ik geluk vinden in die overtuiging.
Dat is een behoorlijk deprimerende conclusie. Is geluk echt afhankelijk van zelfbedrog?
Ken uzelve
Als geluk gebaseerd is op het voelen van aangename sensaties, dan moeten we ons biochemische systeem herstructureren om gelukkiger te worden. Als geluk gebaseerd is op het gevoel dat het leven zin heeft, dan moeten we onszelf effectiever voor de gek houden om gelukkiger te worden. Is er nog een derde alternatief?
In allebei de hierboven aangehaalde opvattingen wordt aangenomen dat geluk een soort subjectief gevoel is (ofwel een aangename lijfelijke sensatie, ofwel het gevoel dat het leven zin heeft) en dat we mensen alleen maar hoeven te vragen hoe ze zich voelen om vast te stellen hoe gelukkig ze zijn. Dat zal velen van ons logisch in de oren klinken, want de dominante religie van onze tijd is het liberalisme. In het liberalisme zijn de subjectieve gevoelens van mensen heilig. Die gevoelens beschouwt het als de hoogste vorm van gezag. Wat goed is en wat slecht, wat mooi is en wat lelijk, hoe het moet en hoe het niet moet, dat alles wordt bepaald door wat we allemaal voelen.
De liberale politiek is gebaseerd op het idee dat de kiezers het zelf het beste weten en dat we geen Big Brother nodig hebben om ons te vertellen wat goed voor ons is. De liberale economie is gebaseerd op het idee dat de klant altijd gelijk heeft. De liberale kunst verklaart dat schoonheid een kwestie van smaak is. Leerlingen en studenten op liberale scholen en universiteiten wordt geleerd om zelf na te denken. Reclames moedigen ons aan met kreten als just do it! Actiefilms, toneelstukken, soapseries, romans en pakkende popliedjes indoctrineren ons continu met boodschappen als: ‘Wees jezelf’, ‘Luister naar je innerlijke stem’, ‘Volg je hart’. Jean-Jacques Rousseau verwoordde deze zienswijze heel klassiek: ‘Wat naar mijn gevoel goed is, is goed. Wat naar mijn gevoel slecht is, is slecht.’
Mensen die dit soort slogans met de paplepel ingegoten hebben gekregen, zullen al snel geloven dat geluk een subjectief gevoel is en dat ieder individu zelf het beste weet of hij of zij gelukkig is of ongelukkig. Maar die zienswijze is uniek voor het liberalisme. De meeste religies en ideologieën uit de geschiedenis betoogden dat er objectieve standaarden bestonden voor goedheid en schoonheid en hoe alles moest. Ze hadden geen enkel vertrouwen in de gevoelens en voorkeuren van de gewone man. Bij de ingang van de Apollotempel in Delphi werden pelgrims begroet door een inscriptie met de woorden: ‘Ken uzelve!’ Dit impliceerde dat de gemiddelde persoon niet in staat is zijn ware zelf te kennen en waarschijnlijk ook het ware geluk niet kent. Freud zou daar waarschijnlijk volmondig mee instemmen.6
En christelijke theologen ook. De apostel Paulus en de heilige Augustinus wisten heel goed dat de meeste mensen, als ze eerlijk zijn, liever seks hebben dan tot God gaan bidden. Wil dat zeggen dat seks de sleutel tot het geluk is? Niet volgens Paulus en Augustinus. Het wil alleen zeggen dat de mens van nature zondig is en dat mensen gemakkelijk verleid worden door Satan. Vanuit christelijk oogpunt verkeert een overgrote meerderheid van mensen min of meer in dezelfde situatie als heroïneverslaafden. Stel je een psycholoog voor die een onderzoek over geluk onder drugsgebruikers begint. Hij ondervraagt ze en ontdekt dat ze stuk voor stuk verklaren dat ze alleen gelukkig zijn als ze een shotje zetten. Zou die psycholoog een rapport publiceren met de strekking dat heroïne de sleutel tot het geluk is?
Het idee dat onze gevoelens niet te vertrouwen zijn is niet alleen voorbehouden aan het christendom. Als het zuiver om de waarde van die gevoelens gaat, zouden zelfs Darwin en Dawkins raakvlakken vinden met de apostel Paulus en de heilige Augustinus. Volgens de Zelfzuchtige Genen-theorie laat de natuurlijke selectie mensen, net als andere organismen, kiezen wat goed is voor de voortzetting van hun genen, zelfs als het voor hen als individuen slecht is. De meeste mannen blijven hun leven lang zwoegen, piekeren, concurreren en vechten, in plaats van zich over te geven aan een vredig gevoel van gelukzaligheid, omdat hun genen hen manipuleren om hun eigen zelfzuchtige doelen te bereiken. Net als Satan gebruikt ons dna vluchtige pleziertjes om ons te verleiden en ons de baas te blijven.
De meeste religies en filosofieën hebben consequent gekozen voor een heel andere benadering van geluk dan het liberalisme.114 Vooral het boeddhistische uitgangspunt is interessant. Het boeddhisme hecht misschien wel meer belang aan de geluksvraag dan alle andere menselijke geloven. Boeddhisten studeren al 2500 jaar lang consequent op de essentie en oorzaken van geluk, wat de reden is dat er in wetenschappelijke kring steeds meer belangstelling ontstaat voor hun filosofie en hun meditatietechnieken.
Het boeddhisme deelt de primaire inzichten van de biologische benadering van het geluk, namelijk dat geluk voortvloeit uit processen die binnen in ons lichaam plaatsvinden en niet uit gebeurtenissen in de buitenwereld. Maar vanuit datzelfde inzicht komt het boeddhisme tot heel andere conclusies.
Volgens het boeddhisme associëren de meeste mensen geluk met aangename gevoelens, en ongeluk met onaangename gevoelens. Daardoor hechten mensen immens veel belang aan wat ze voelen en hunkeren ze ernaar om steeds meer aangename sensaties te ervaren en pijn te vermijden. Alles wat we in ons leven doen, of we nu aan ons been krabben, wat ongemakkelijk heen en weer schuiven op een stoel of wereldoorlogen uitvechten, we proberen alleen maar aangename gevoelens op te wekken.
Het probleem is, aldus het boeddhisme, dat onze gevoelens niet meer zijn dan vluchtige vibraties die van moment tot moment veranderen, als golven in de oceaan. Vijf minuten geleden voelde ik me nog opgewekt en daadkrachtig, maar nu zijn die gevoelens weg en kan ik me heel goed triest en terneergeslagen voelen. Dus als ik aangename gevoelens wil, moet ik daar constant naar op jacht, en ik moet onaangename gevoelens zien te verdrijven. Zelfs als dat lukt, moet ik meteen weer opnieuw beginnen, zonder ooit een duurzame beloning voor al die moeite te krijgen.
Wat is er zo belangrijk aan om zulke kortstondige beloningen te krijgen? Waarom doen we zo vreselijk ons best om iets te krijgen wat net zo snel weer weg is als het opkomt? Volgens het boeddhisme ligt de oorsprong van alle ongeluk niet in gevoelens van pijn of verdriet of zelfs zinloosheid. De echte basis van ons leed is juist dat oneindige, zinloze najagen van vluchtige gevoelens, dat ons in een constante staat van spanning, rusteloosheid en ontevredenheid brengt. Door die voortdurende jacht op geluk zijn we geestelijk nooit tevreden. Zelfs als we iets aangenaams voelen zijn we niet voldaan, omdat we bang zijn dat dit gevoel al snel weer zal verdwijnen, terwijl we zo graag willen dat het blijft en sterker wordt.
Mensen kunnen zichzelf niet van hun ongeluk bevrijden door dit of dat vluchtige pleziertje te ervaren, maar juist door te begrijpen hoe vergankelijk al die gevoelens zijn en door ze gewoon niet meer na te jagen. Dat is het doel van boeddhistische meditatietechnieken. Tijdens het mediteren moet je je geest en lichaam nauwlettend observeren, goed kijken naar dat onophoudelijke opkomen en voorbijgaan van al je gevoelens en beseffen hoe zinloos het is om ze na te jagen. Als dat najagen stopt, wordt de geest heel ontspannen, helder en tevreden. Er blijven gevoelens in alle soorten en maten opkomen en voorbijgaan – vreugde, woede, verveling, geilheid – maar zodra je ophoudt naar bepaalde gevoelens te verlangen, kun je ze gewoon accepteren zoals ze zijn. Je leeft in het echte nu, in plaats van je voor te stellen hoe het anders had gekund.
Het serene gevoel dat je daarvan krijgt is zo diepgaand dat mensen die hun hele leven halsoverkop achter prettige gevoelens aan hollen het zich nauwelijks kunnen voorstellen. Vergelijk het met een man die tientallen jaren aan de kust staat en bepaalde ‘goede’ golven toejuicht en probeert te voorkomen dat ze in de branding uiteenvallen, terwijl hij ‘slechte’ golven probeert weg te duwen om ze uit zijn buurt te houden. Dag in, dag uit staat die man op het strand en hij maakt zichzelf helemaal gek met die vruchteloze opgave. Uiteindelijk gaat hij in het zand zitten en laat hij de golven maar gewoon komen en gaan zoals ze komen en gaan. Wat een rust ineens!
Dit idee is zo wezensvreemd aan de moderne liberale cultuur dat westerse New Agers die boeddhistische inzichten tegenkwamen de hele boel meteen vertaalden in liberale termen, waarmee ze totaal ondersteboven werden gegooid. New Age-groeperingen roepen maar al te vaak dingen als: ‘Geluk hangt niet af van externe factoren. Het hangt af van wat je vanbinnen voelt. Mensen moeten ophouden met het najagen van externe successen als rijkdom en status en contact maken met hun innerlijke gevoelens.’ Of iets bondiger: ‘Geluk begint in jezelf.’ Dat is precies wat biologen beweren, maar min of meer het omgekeerde van wat Boeddha zei.
Boeddha dacht net als de moderne biologie en de New Age-beweging dat geluk losstaat van externe factoren. Maar zijn veel belangrijkere en diepere inzicht was dat echt geluk ook losstaat van onze innerlijke gevoelens. Want hoe meer belang we aan die gevoelens hechten, hoe meer we ernaar hunkeren en daar worden we juist des te ongelukkiger van. Boeddha raadde de mensen aan om niet alleen op te houden met het najagen van externe successen, maar ook met het najagen van interne gevoelens.
Concluderend: subjectieve welzijnsvragenlijsten associëren ons welbevinden met onze subjectieve gevoelens en het najagen van geluk met het najagen van bepaalde emotionele toestanden. Volgens veel traditionele filosofieën en religies, zoals het boeddhisme, liggen de sleutels van het geluk juist in kennis over jezelf, een goed begrip van wie of wat je werkelijk bent. De meeste mensen identificeren zich abusievelijk met hun gevoelens, gedachten, voorkeuren en antipathieën. Als ze woede voelen, denken ze: ik ben boos. Dit is mijn woede. Daarom blijven ze hun hele leven proberen bepaalde soorten gevoelens uit de weg te gaan en andere gevoelens juist op te wekken. Ze bedenken nooit dat hun ‘ik’ losstaat van hun gevoel en dat hun niet-aflatende jacht op bepaalde gevoelens ze juist ongelukkig houdt.
Als dit klopt, is alles wat we weten over de geschiedenis van het geluk misschien wel onzin. Misschien is het helemaal niet zo belangrijk of de verwachtingen van mensen worden ingelost en of ze aangename dingen voelen. De voornaamste vraag is of mensen de waarheid over zichzelf kennen. Wat voor bewijs hebben we dat de mensen van nu die waarheid beter kennen dan jager-verzamelaars uit de oertijd of middeleeuwse boeren?
Wetenschappers doen pas een paar jaar onderzoek naar de geschiedenis van het geluk en we zijn nog steeds bezig met het opstellen van de eerste hypothesen en het zoeken naar geschikte onderzoeksmethoden. Het is nog veel te vroeg om vastomlijnde conclusies te formuleren en een discussie af te sluiten die nog maar nauwelijks begonnen is. Het is op dit moment vooral belangrijk dat we zoveel mogelijk te weten komen over verschillende benaderingen en dat we de juiste vragen stellen.
De meeste geschiedenisboeken zijn gericht op de ideeën van grote denkers, de dapperheid van grote krijgers, de barmhartigheid van heiligen en de creativiteit van kunstenaars. Ze vertellen van alles over ontstaan en verval van sociale structuren, over de opkomst en ondergang van wereldrijken, over de ontdekking en verspreiding van technologieën. Maar ze vertellen niet hoe dit alles het individuele geluk en ongeluk van mensen beïnvloedde. Dat is de grootste lacune in onze historische kennis. Het wordt hoog tijd dat we die eens gaan invullen.
6 Psychologisch onderzoek naar het subjectieve welbevinden van mensen is sterk afhankelijk van ons vermogen om ons geluk correct in te schatten, maar paradoxaal genoeg is de fundamentele raison d’être van de psychotherapie dat mensen zichzelf niet echt kennen en dat ze soms professionele hulp nodig hebben om zichzelf te bevrijden van destructieve gedragspatronen.