2

2 De boom der kennis

In het vorige hoofdstuk zagen we dat de sapiens Oost-Afrika honderdvijftigduizend jaar geleden al hadden bevolkt, maar dat ze pas zo’n zeventigduizend jaar geleden de rest van de planeet onder de voet liepen en de andere mensensoorten tot uitsterven dreven. In de tussenliggende millennia genoten deze archaïsche sapiens, die er net zo uitzagen als wij, met net zulke grote hersenen als nu, geen speciale voordelen ten opzichte van andere menselijke soorten. Ze produceerden geen overdreven verfijnde werktuigen en presteerden verder ook weinig opmerkelijks.

Sterker nog, bij de eerste bekende confrontatie tussen sapiens en neanderthalers wonnen de neanderthalers. Zo’n honderdduizend jaar geleden migreerden een paar groepjes sapiens noordwaarts naar de Levant, wat neanderthalgebied was, maar ze wisten er geen vaste voet aan de grond te krijgen. Mogelijk kwam dat door akelige inboorlingen, een bar klimaat of onbekende plaatselijke parasieten. Hoe dan ook, de sapiens trokken zich uiteindelijk terug en lieten de neanderthalers achter als heer en meester van het Midden-Oosten.

Dit lage prestatieniveau heeft geleid tot wetenschappelijke speculaties dat de interne structuur van de hersenen van deze sapiens waarschijnlijk verschilde van de onze. Ze zagen er net zo uit als wij, maar hun cognitieve vaardigheden – leren, onthouden, communiceren – waren veel beperkter. Waarschijnlijk was het een hopeloze onderneming geweest om zo’n archaïsche sapiens Nederlands te leren, hem te overtuigen van de waarheid van christelijke dogma’s of hem enig begrip bij te brengen van de evolutietheorie. Omgekeerd zouden wij er erg veel moeite mee hebben om zijn taal te leren en zijn manier van denken te begrijpen.

Maar ineens, vanaf ongeveer zeven­tig­dui­zend jaar geleden, begon Homo sapiens heel bij­zondere dingen te doen. Rond dat tijdstip verlieten groepjes sapiens Afrika voor de tweede keer. Ditmaal verdreven ze de neanderthalers en alle anderen menselijke soorten niet alleen uit het Midden-Oosten, maar van de hele aardbol. Binnen opmerkelijk korte tijd bereikten sapiens Europa en Oost-Azië. Zo’n vijfenveertigduizend jaar geleden staken ze op de een of andere manier de open zee over en landden ze in Australië, een continent dat tot dan toe nog niet door mensen was betreden. De periode van ongeveer zeventigduizend tot ongeveer dertigduizend jaar geleden was de tijd waarin dingen werden uitgevonden als boten, olielampen, pijl en boog, en naalden (nodig voor het naaien van warme kleding). De eerste voorwerpen die met enige mate van betrouwbaarheid kunstvoorwerpen en sieraden genoemd kunnen worden, dateren uit dit tijdperk, net als de eerste onmiskenbare bewijzen van religie, commercie en sociale stratificatie.

4-Lion-ManCut.jpg

4. Ivoren beeldje van een ‘leeu­wen­man’ (of ‘leeuwin­nen­vrouw’) uit de grot van Sta­del in Duitsland (ca. 32.000 jaar oud). Het lichaam is menselijk, maar het hoofd is een leeuwen­kop. Dit is een van de eerste onmiskenbare voorbeelden van kunst, en waarschijnlijk religie, en van het mense­lijke vermogen om dingen te bedenken die in het echt niet bestaan.

De meeste onderzoekers geloven dat deze tot dan toe ongekende prestaties het gevolg waren van een revolutie in de cognitieve vermogens van sapiens. Ze stellen dat de mensen die de neanderthalers van de aardbodem lieten verdwijnen, Australië koloniseerden en de leeuwenman van Stadel beeldhouwden, net zo intelligent, creatief en sensitief waren als wij. Als we de kunstenaars van de grot van Stadel zouden tegenkomen, zouden we hun taal kunnen leren en zij die van ons. We zouden ze alles kunnen uitleggen wat we weten – van de avonturen van Alice in Wonderland tot de paradoxen van de kwantumfysica – en zij zouden ons kunnen leren hoe hun volk de wereld ziet.

De opkomst van nieuwe manieren van denken en communiceren, zo tussen de zeventigduizend en dertigduizend jaar geleden, noemen we de cognitieve revolutie. Waardoor werd die veroorzaakt? Daar zijn we niet zeker van. De meest gangbare theorie stelt dat toevallige genetische mutaties de innerlijke configuratie van de sapienshersenen hebben veranderd, zodat ze op compleet nieuwe manieren konden denken en konden communiceren met een volkomen nieuw type taal. We zouden het de Boom der Kennis-mutatie kunnen noemen. Waarom is die opgetreden in sapiens-dna en niet in dat van neanderthalers? Voor zover wij weten was dat puur toeval. Maar het is belangrijker om de gevolgen van de Boom der Kennis-mutatie te doorgronden dan de oorzaken. Wat was er zo speciaal aan die nieuwe sapienstaal dat hij ons in staat stelde om de wereld te veroveren?1

Het was niet de eerste taal ter wereld. Alle dieren hebben een of andere vorm van taal. Zelfs insecten, zoals bijen en mieren, zijn in staat tot verfijnde communicatie en informeren elkaar over voedselvindplaatsen. Evenmin was het de eerste gesproken taal. Groene meerkatten gebruiken bijvoorbeeld verschillende kreten om te communiceren. Zoölogen hebben een kreet geïdentificeerd met de betekenis ‘Pas op! Een arend!’ Een iets andere kreet komt neer op de waarschuwing: ‘Pas op! Een leeuw!’ Toen onderzoekers een opname van de eerste kreet afspeelden bij een groep meerkatten, hielden die op met hun bezigheden en keken ze angstig omhoog. Toen dezelfde groep een opname van de tweede kreet hoorde, de leeuwenwaarschuwing, klauterden ze snel in een boom. Sapiens kunnen veel meer verschillende geluiden maken dan groene meerkatten, maar walvissen en olifanten hebben even indrukwekkende vermogens. Een papegaai kan alles zegen wat Albert Einstein kon zeggen en bovendien nog de geluiden van rinkelende telefoons, dichtslaande deuren en loeiende sirenes imiteren. Wat Einstein voor had op een papegaai had niets te maken met stembanden. Wat is er dan zo speciaal aan onze taal?

Het gebruikelijkste antwoord op die vraag is dat onze taal onvoorstelbaar flexibel is. We kunnen een beperkt aantal geluiden en tekens verbinden tot een oneindig aantal zinnen, elk met een geheel eigen betekenis. Daarmee kunnen we een buitengewone hoeveelheid informatie over onze omgeving tot ons nemen, opslaan en overbrengen. Een groene meerkat kan zijn kameraden iets toeschreeuwen als: ‘Pas op! Een leeuw!’, maar een moderne mensenvrouw kan haar vriendinnen vertellen dat ze die ochtend vlak bij de bocht in de rivier een leeuw heeft gezien die een kudde bizons achtervolgde. Vervolgens kan ze de exacte locatie beschrijven, inclusief de verschillende paden ernaartoe. Met die informatie kunnen de leden van haar troep de koppen bij elkaar steken en overleggen of ze naar de rivier moeten om de leeuw te verdrijven en op de bizons te gaan jagen.

Een tweede theorie stelt dat onze unieke taal weliswaar is ontstaan als een middel om informatie over de wereld met elkaar te delen, maar dat de belangrijkste informatie die overgebracht moest worden niet om leeuwen en bizons draaide, maar om mensen. Onze taal is geëvolueerd als medium voor roddelpraat. Volgens deze theorie is Homo sapiens primair een sociaal dier. Sociale samenwerking is cruciaal voor onze overleving en voortplanting. Het is niet genoeg als individuele mannen en vrouwen weten waar de leeuwen en bizons uithangen. Het is veel belangrijker voor ze om te weten wie er binnen hun stam een hekel heeft aan wie, wie het met wie doet, wie eerlijk is en wie juist niet.

De hoeveelheid informatie die er verworven en opgeslagen moet worden om de o zo veranderlijke relaties tussen enkele tientallen individuen bij te houden, is verbijsterend. (In een groep van vijftig individuen is sprake van 1225 één-op-één-relaties en talloos veel meer complexe sociale combinaties.) Alle mensapen vertonen een sterke belangstelling voor dit soort sociale informatie, maar ze kunnen niet echt effectief roddelen. Neanderthalers en archaïsche Homo sapiens waren waarschijnlijk ook niet goed in staat om stiekem over elkaar te praten – een veelvuldig gehekeld vermogen dat in wezen essentieel is voor samenwerking in groter verband. De nieuwe linguïstische vermogens die moderne sapiens zo’n zeventig millennia her opdeden, stelden hen in staat om urenlang te roddelen. Deugdelijke informatie over wie er al dan niet te vertrouwen was zorgde dat kleine groepjes zich konden uitbreiden tot grotere groepen en dat sapiens steeds nauwere en verfijndere samenwerkingsverbanden konden aangaan.2

De roddeltheorie klinkt misschien als een grap, maar hij wordt ondersteund door tal van onderzoeken. Zelfs in onze tijd bestaat de overgrote meerderheid van menselijke communicatie – of het nu in de vorm is van e-mails, telefoongesprekken of krantencolumns – uit roddels. Het gaat zo vanzelf bij ons dat het wel lijkt alsof onze taal speciaal is geëvolueerd voor dit doel. Dacht je dat geschiedenisdocenten tijdens de gezamenlijke lunch kletsen over de gebeurtenissen die de opmaat vormden voor de Eerste Wereldoorlog, of dat kernfysici de koffiepauzes tijdens wetenschappelijke congressen opvullen met gesprekken over quarks? Soms wel. Maar vaker roddelen ze over de hoogleraar die haar vreemdgaande man betrapte, of over de ruzie tussen het hoofd van de vakgroep en de rector magnificus, of de geruchten dat een collega zijn onderzoeksbudget heeft gebruikt om een Lexus te kopen. Roddel draait vaak om wangedrag. Roddelkousen vormen in wezen de vierde stand, als journalisten die de samenleving informeren over bedriegers en profiteurs en ons daar op die manier tegen beschermen.

Hoogstwaarschijnlijk is zowel de roddeltheorie als de er-loopt-een-leeuw-bij-de-rivier-theorie verdedigbaar. Maar het echt unieke kenmerk van onze taal is niet de mogelijkheid om er informatie mee over te brengen over mensen en leeuwen, maar de mogelijkheid om er informatie mee over te brengen over dingen die helemaal niet bestaan. Voor zover wij weten kunnen alleen sapiens praten over allerlei soorten entiteiten die ze nog nooit hebben gezien, aangeraakt of geroken.

Legenden, mythen, goden en religies, ze ontstonden allemaal ten tijde van de cognitieve revolutie. Veel dieren en mensensoorten konden voor die tijd al dingen zeggen als: ‘Pas op! Een leeuw!’ Dankzij de cognitieve revolutie kon Homo sapiens ook zeggen: ‘De leeuw is de beschermgeest van onze stam.’ Dit vermogen om over fictieve dingen te praten is het meest unieke kenmerk van de sapienstaal.

We gaan tamelijk makkelijk akkoord met het idee dat alleen Homo sapiens kan praten over dingen die in het echt niet bestaan en dat hij voor het ontbijt al zes onmogelijke dingen kan geloven. Je krijgt een aap heus niet zover dat hij je een banaan geeft door hem oneindig veel bananen na de dood in de apenhemel te beloven. Maar waarom is dat zo belangrijk? Verzinsels kunnen immers gevaarlijk misleidend en afleidend zijn. Mensen die in het bos op zoek gaan naar elfjes en eenhoorns hebben zo op het oog minder goede overlevingskansen dan mensen die paddenstoelen en herten zoeken. En als je uren bezig bent met bidden tot niet-bestaande beschermgeesten, verspil je dan geen kostbare tijd die je beter kunt besteden aan foerageren, knokken en ontuchtige handelingen?

Maar ons vermogen tot fictie stelde ons niet alleen in staat om dingen te verzinnen, het stelde ons vooral ook in staat om dat collectief te doen. We kunnen gemeenschappelijke mythen produceren, zoals het bijbelse scheppingsverhaal, de Droomtijdmythologie van de Australische Aboriginals en de nationalistische mythen van moderne staten. Dergelijke mythen geven sapiens het unieke vermogen om flexibel samen te werken in grote aantallen. Mieren en bijen kunnen ook in groten getale samenwerken, maar dat doen ze op een uiterst starre manier en alleen met nauwe verwanten. Wolven en chimpansees werken veel flexibeler samen dan mieren, maar dat kunnen ze alleen met kleine aantallen andere individuen die ze van nabij kennen. Sapiens kunnen op extreem flexibele manieren samenwerken met talloze aantallen vreemden. Daarom heersen sapiens nu over de wereld, terwijl de mieren onze restjes opeten en de chimpansees opgesloten zitten in dierentuinen en onderzoekslaboratoria.

De legende van Peugeot

Onze neven, de chimpansees, leven doorgaans in kleine groepjes van enkele tientallen individuen. Ze vormen intieme vriendschappen, jagen samen en vechten zij aan zij tegen bavianen, cheeta’s en vijandelijke chimpansees. Hun sociale structuur neigt naar het hiërarchische. Het dominante groepslid, bijna altijd een mannetje, noemen we de ‘alfaman’. Andere mannetjes en vrouwtjes tonen hun onderdanigheid aan de alfaman door voor hem te buigen en knorrende geluiden te maken, wat wel iets weg heeft van menselijk onderdanen die in het stof knielen voor een koning. De alfaman streeft naar sociale harmonie binnen zijn groep. Als twee individuen vechten, grijpt hij in en maakt hij een eind aan het geweld. Op iets minder goedaardige wijze kan hij ook extra gewild voedsel monopoliseren en lager geplaatste mannetjes ervan weerhouden om te paren met de vrouwtjes.

Als twee mannetjes strijden om de alfapositie doen ze dat meestal door extensieve coalities van – mannelijke én vrouwelijke – medestanders binnen de groep te vormen. De banden tussen coalitieleden zijn gebaseerd op intiem dagelijks contact – knuffelen, aanraken, kussen, vlooien en wederzijdse gunsten. Zoals menselijke politici tijdens verkiezingscampagnes op pad gaan om handen te schudden en kleine kindjes te kussen, zo spenderen verhoopte gegadigden voor een toppositie binnen een chimpanseetroep veel tijd aan knuffelen, joviale klappen op schouders en het kussen van babychimps. De alfaman bereikt zijn positie meestal niet omdat hij fysiek sterker is, maar omdat hij een grote, stabiele coalitie leidt. Deze coalities spelen niet alleen een centrale rol bij de openlijke concurrentie om de alfapositie, maar bij vrijwel alle dagelijkse activiteiten. Leden van een coalitie brengen meer tijd met elkaar door, delen hun voedsel en helpen elkaar in moeilijke tijden.

Er zijn duidelijke grenzen aan de grootte van de groepen die op zo’n manier gevormd en in stand gehouden kunnen worden. Het werkt alleen als alle leden van een groep elkaar van nabij kennen. Twee chimpansees die elkaar nog nooit hebben ontmoet, nooit hebben gevochten en elkaar nooit hebben gevlooid, kunnen niet weten of ze elkaar kunnen vertrouwen en of het de moeite waard is om elkaar te helpen. Ook weten ze niet wie van hen er hoger in rang is. Onder natuurlijke omstandigheden bestaat een typische troep chimpansees uit zo’n twintig tot vijftig individuen. Als het aantal chimpansees in een troep groeit, raakt de sociale orde uit balans, wat uiteindelijk leidt tot een breuk en de vorming van een nieuwe troep door een deel van de dieren. Het is maar een paar keer voorgekomen dat zoölogen groepen van meer dan honderd chimps hebben kunnen observeren. Afzonderlijke groepen werken zelden samen en beconcurreren elkaar vaak op het gebied van territorium en voedsel. Onderzoekers hebben langdurige oorlogen tussen groepen beschreven en zelfs een geval van ‘genocidaal’ gedrag, waarbij de ene troep systematisch de meeste leden van een naburige troep afslachtte.3

Het sociale leven van vroege mensen, waaronder archaïsche Homo sapiens, werd waarschijnlijk gedomineerd door vergelijkbare patronen. Mensen hebben net als chimpansees sociale instincten, die onze voorouders in staat stelden om vriendschappen en hiërarchieën te vormen en samen te jagen of vechten. Maar net als de sociale instincten van chimps waren die van mensen alleen geschikt voor kleine, hechte groepen. Als de groep te groot werd, raakte de sociale orde uit balans en viel de troep uiteen. Zelfs in een extreem vruchtbare vallei die vijfhonderd archaïsche sapiens kon voeden was het ondenkbaar dat zoveel vreemden konden samenleven. Hoe moesten ze het er ooit over eens worden wie de leider moest zijn, wie waar moest jagen of wie zich met wie moest voortplanten?

In het kielzog van de cognitieve revolutie hielp het roddelen Homo sapiens om grotere, stabielere verbanden te vormen. Maar zelfs roddel heeft zo zijn grenzen. Sociologisch onderzoek heeft aangetoond dat de maximale ‘natuurlijke’ grootte van een door roddel verbonden groep op zo’n 150 individuen ligt. De meeste mensen kunnen niet meer dan 150 anderen van nabij kennen of effectief over ze roddelen.

Zelfs nu ligt de kritieke drempel in menselijke organisaties nog ergens rond dit magische getal. Onder die grens kunnen gemeenschappen, bedrijven, sociale netwerken en militaire eenheden overeind blijven, voornamelijk op basis van persoonlijke bekendheid met elkaar en allerlei kletspraatjes. Er zijn geen formele rangen, titels en wetboeken voor nodig om de orde te bewaren.4 Een peloton van dertig soldaten of zelfs een compagnie van honderd soldaten kan prima functioneren op basis van persoonlijke banden, met een minimum aan formele discipline. Een gerespecteerde sergeant kan de ‘koning van de compagnie’ worden en zelfs gezag uitoefenen over officieren. Een klein familiebedrijf kan overleven en floreren zonder raad van bestuur, algemeen directeur of boekhoudafdeling.

Maar zodra die grens van 150 individuen wordt overschreden, werkt dit niet meer. Je kunt geen divisie van duizenden soldaten runnen op dezelfde manier als je een peloton runt. Succesvolle familiebedrijven komen vaak in de problemen als ze groter worden en meer personeel in dienst nemen. Als ze zich niet kunnen aanpassen, gaan ze failliet.

Hoe wist Homo sapiens die kritieke drempel te overschrijden, om uiteindelijk steden te vestigen met tienduizenden inwoners en wereldrijken met honderdduizenden onderdanen? Het geheim was waarschijnlijk de opkomst van het fictieve verhaal. Grote aantallen vreemden kunnen succesvol samenwerken dankzij het geloof in gemeenschappelijke mythen.

Elke vorm van grootschalige menselijke samenwerking – een moderne staat, een middeleeuwse kerk, een antieke stad of een archaïsche stam – is geworteld in gemeenschappelijke mythen die alleen bestaan in de collectieve fantasie. Kerken zijn geworteld in gemeenschappelijke religieuze mythen. Twee katholieken die elkaar nooit eerder hebben ontmoet kunnen toch samen op kruistocht gaan of geld bijeenbrengen om een ziekenhuis te bouwen, omdat ze allebei geloven dat God ooit is geïncarneerd in menselijke vorm en zich heeft laten kruisigen om onze zonden weg te wassen. Staten zijn geworteld in gemeenschappelijke nationale mythen. Twee Serviërs die elkaar nooit eerder hebben ontmoet kunnen hun leven riskeren om elkaar te redden, omdat ze beiden geloven in het bestaan van de Servische natie, het Servische moederland en de Servische vlag. Rechtssystemen zijn geworteld in gemeenschappelijke juridische mythen. Twee juristen die elkaar niet kennen kunnen niettemin hun krachten bundelen om een totale vreemde te verdedigen, omdat ze allebei geloven in het bestaan van wetten, de rechtsgang, mensenrechten en hun eigen honoraria.

Maar geen van die dingen bestaat buiten de verhalen die mensen verzinnen en aan elkaar doorvertellen. Er zijn geen goden in het heelal, geen naties, geen geld, geen mensenrechten, geen wetten en geen rechtsgang buiten de collectieve fantasie van de mensheid.

Mensen kunnen heel makkelijk begrijpen dat ‘primitieve volkeren’ hun samenlevingen versterken door het geloof in geesten en door bij elke volle maan bijeen te komen om samen rond het vuur te dansen. Wat we niet volledig inzien is dat onze moderne instituties functioneren op exact dezelfde basis. Neem bijvoorbeeld de zakenwereld. Moderne zakenlieden en juristen zijn in wezen machtige magiërs. Het voornaamste verschil tussen hen en tribale sjamanen is dat moderne juristen veel vreemdere verhalen vertellen. De legende van Peugeot is daar een goed voorbeeld van.

Een beeldmerk dat wel wat lijkt op de leeuwenman van Stadel figureert tegenwoordig op auto’s, vrachtwagens en motoren, van Parijs tot Sydney. Het is het motorkapembleem op voertuigen die zijn geproduceerd door Peugeot, een van de oudste en grootste autofabrikanten van Europa. Peugeot begon als een klein familiebedrijf in het dorpje Valentigney, slechts 300 kilometer van de grot van Stadel. Tegenwoordig heeft het bedrijf wereldwijd zo’n tweehonderdduizend mensen in dienst, die elkaar voor het overgrote deel niet kennen. Deze vreemden werken zo effectief samen dat Peugeot in 2008 meer dan 1,5 miljoen auto’s produceerde, waaraan het zo’n 55 miljard euro verdiende.

5-Peugeot.JPG

5. De Peugeot-leeuw

In welk opzicht kunnen we zeggen dat Peugeot sa (de officiële bedrijfsnaam) echt bestaat? Er rijden veel Peugeots rond, maar die zijn duidelijk niet het bedrijf zelf. Zelfs als alle Peugeots ter wereld tegelijk werden gesloopt en verkocht als oud metaal, zou Peugeot sa niet verdwijnen. Het zou doorgaan met het produceren van nieuwe auto’s en het uitbrengen van jaarverslagen. Het bedrijf bezit fabrieken, machines en showrooms en heeft monteurs, boekhouders en secretaresses in dienst, maar die vormen samen nog niet het bedrijf Peugeot. Als alle Peugeot-employés getroffen worden door een ramp, die vervolgens alle lopende banden en directiekantoren verwoest, dan nog kan het bedrijf geld lenen, nieuwe mensen in dienst nemen, nieuwe fabrieken bouwen en nieuwe machines aanschaffen. Peugeot heeft managers en aandeelhouders, maar ook die vormen niet het bedrijf. Alle managers kunnen ontslagen worden en alle aandelen verkocht, maar het bedrijf zelf blijft intact.

Dit wil niet zeggen dat Peugeot sa onkwetsbaar of onsterfelijk is. Als een rechter de opheffing van het bedrijf gelast, zouden de fabrieken blijven staan en de arbeiders, boekhouders, managers en aandeelhouders zouden in leven blijven, maar Peugeot sa zou op slag in rook opgaan. Kortom, Peugeot sa lijkt geen essentiële connectie te hebben met de fysieke wereld. Bestaat het wel echt?

Peugeot is een collectief hersenspinsel. Juristen noemen dit ‘juridische fictie’. Je kunt het niet aanwijzen, het is geen stoffelijk voorwerp. Maar het bestaat als juridische entiteit. Het is net als jij en ik gehouden aan de wetten van de landen waarin het opereert. Het kan een bankrekening openen en eigendom bezitten. Het betaalt belasting en het kan aangeklaagd en zelfs vervolgd worden, los van de personen die er de eigenaar van zijn of er werken.

Peugeot behoort tot een specifiek genre van juridische ficties dat ‘naamloze vennootschap’ heet. Het idee achter dergelijke bedrijven is een van de meest ingenieuze uitvindingen van de mens. Homo sapiens heeft talloze millennia zonder geleefd. Het grootste deel van de ons bekende geschiedenis konden eigendommen alleen in bezit zijn bij mensen van vlees en bloed, van het soort dat op twee benen stond en grote hersenen had. Als Jean in het dertiende-eeuwse Frankrijk wagens ging bouwen, was hij zelf het bedrijf. Als een door hem gemaakte wagen een week na aankoop stukging, zou de ontevreden klant Jean persoonlijk aanklagen. Als Jean duizend gouden munten had geleend om zijn bedrijfje op te zetten en de zaak ging op de fles, dan moest hij de lening afbetalen door zijn privé-eigendommen te verkopen: zijn huis, zijn koe, zijn land. Misschien zou hij zelfs zijn kinderen moeten verkopen als horigen. Als hij zijn schuld niet kon afbetalen, kon hij in de gevangenis gegooid worden door de staat of als slaaf worden ingelijfd door zijn schuldeisers. Hij was volledig aansprakelijk, zonder limiet, voor alle verplichtingen die zijn bedrijfje aanging.

Als je in die tijd leefde, dacht je waarschijnlijk wel twee keer na voor je een eigen zaak opende. En inderdaad ontmoedigde deze juridische situatie het ondernemerschap. Mensen waren bang om nieuwe bedrijven op te starten en economische risico’s te nemen. Het leek nauwelijks de moeite waard om het risico te nemen dat hun gezinnen aan de bedelstaf zouden geraken.

Daarom begonnen mensen collectief het bestaan van naamloze vennootschappen te veronderstellen. Dergelijke bedrijven waren juridisch onafhankelijk van de mensen die ze oprichtten of er geld in staken of ze bestuurden. De laatste paar eeuwen zijn zulke bedrijven de voornaamste spelers in de economische arena geworden en we zijn er zo aan gewend geraakt dat we vergeten dat ze alleen in onze fantasie bestaan. In de vs is de technische term voor een naamloze vennootschap een ‘corporatie’, wat ironisch is, omdat die term is afgeleid van het woord corpus (Latijn voor ‘lichaam’), wat juist het enige is wat deze corporaties niet hebben. Maar ondanks het feit dat ze geen echt lichaam hebben, behandelt het Amerikaanse rechtssysteem corporaties als rechtspersonen, alsof ze mensen van vlees en bloed zijn.

En hetzelfde deed het Franse rechtssysteem in 1896 toen Armand Peugeot, die een metaalwerkplaats van zijn ouders had geërfd waar springveren, zagen en fietsen werden gemaakt, besloot om in de autobusiness te gaan. Daarvoor zette hij een naamloze vennootschap op. Als het bedrijf miljoenen francs leende en vervolgens failliet ging, zou Armand Peugeot de schuldeisers geen franc verschuldigd zijn. De lening was immers verleend aan het bedrijf Peugeot en niet aan de Homo sapiens Armand Peugeot. Armand Peugeot overleed in 1915. Het bedrijf Peugeot is nog springlevend.

Hoe heeft de mens Armand Peugeot het bedrijf Peugeot nu precies opgezet? Op vrijwel dezelfde manier waarop priesters en magiërs door de eeuwen heen goden en demonen hebben gecreëerd en waarop duizenden Franse curés nog steeds elke zondag het lichaam van Christus produceerden in hun parochiekerken. Het draaide allemaal om verhalen vertellen en mensen zover krijgen dat ze die verhalen geloofden. In het geval van de Franse curés was het cruciale verhaal dat over leven en dood van Christus, zoals de katholieke kerk het vertelde. Volgens dit verhaal veranderden doodnormaal brood en doodnormale wijn in het lichaam en bloed van God als een katholieke priester, gekleed in zijn heilige ambtsgewaad, plechtig de juiste woorden zei op het juiste moment. De priester riep: ‘Hoc est corpus meum!’ (Latijn voor ‘Dit is mijn lichaam!), en simsalabim: het brood veranderde in het lichaam van Christus. Als de priester al die handelingen zichtbaar op een correcte, toegewijde manier had uitgevoerd, gedroegen miljoenen vrome Franse katholieken zich alsof God echt in het gewijde brood en de wijn zat.

In het geval van Peugeot sa was het cruciale verhaal de Franse wet zoals die was opgesteld door het Franse parlement. Een erkend jurist hoefde alleen maar de juiste liturgie af te werken, met alle rituelen van dien, en alle vereiste spreuken en eden op een prachtig versierd stuk papier te schrijven en onder aan dit document een krullerige handtekening te zetten, en simsalabim: er was volgens de Franse wetgevers een nieuw bedrijf in het leven geroepen. Toen Armand Peugeot in 1896 zijn bedrijf wilde opzetten, betaalde hij een jurist om al die gewijde procedures te doorlopen. Zodra de jurist de juiste rituelen had uitgevoerd en de nodige spreuken en eden had uitgesproken, gedroegen miljoenen rechtschapen Franse burgers zich alsof het bedrijf Peugeot echt bestond.

Het is niet makkelijk om met een effectief verhaal te komen. De moeilijkheid is niet het vertellen van het verhaal, maar hoe je iedereen zover krijgt om erin te geloven. Een groot deel van de geschiedenis draait om de vraag: hoe overtuig je miljoenen mensen om bepaalde verhalen over goden of naties of naamloze vennootschappen te geloven? Maar als het lukt, geeft het sapiens immens veel macht, omdat het miljoenen vreemden in staat stelt om samen te werken met een gemeenschappelijk doel. Bedenk maar eens hoe moeilijk het zou zijn om staten, kerken of rechtssystemen op te zetten als we alleen konden praten over dingen die echt bestaan, zoals rivieren, bomen en leeuwen.

Door de jaren heen hebben mensen een ongelooflijk complex web van verhalen geweven. Binnen dit web bestaan ficties zoals Peugeot niet alleen, ze verwerven ook immens veel macht. De dingen die mensen creëren via dit web van verhalen staan in wetenschappelijke kringen bekend als ‘ficties’, ‘sociale constructies’ of ‘imaginaire realiteiten’. Een imaginaire realiteit is geen leugen. Ik lieg als ik zeg dat er een leeuw bij de rivier is als ik heel goed weet dat daar geen leeuw is. Er is niets bijzonders aan leugens. Groene meerkatten en chimpansees kunnen ook liegen. Er is bijvoorbeeld een groene meerkat gespot die ‘Pas op! Een leeuw!’ riep als er in de wijde omtrek geen leeuw te bekennen was. Zijn alarmkreet joeg heel handig een soortgenoot die net een banaan had gevonden op de vlucht, zodat de leugenaar er zelf met de buit vandoor kon.

In tegenstelling tot een leugen is een imaginaire realiteit iets waarin iedereen gelooft, en zolang dit collectieve geloof bestaat, oefent de imaginaire realiteit macht uit in de wereld. De beeldhouwer uit de grot van Stadel heeft misschien oprecht geloofd in het bestaan van een beschermgeest met een leeuwenkop. Sommige magiërs zijn charlatans, maar de meesten geloven oprecht in het bestaan van goden en demonen. De meeste miljonairs geloven oprecht in het bestaan van geld en naamloze vennootschappen. De meeste mensenrechtenactivisten geloven oprecht in het bestaan van mensenrechten. Er zat niemand te liegen toen de vn in 2011 eiste dat de Libische regering de mensenrechten van haar burgers moest respecteren, hoewel de vn, Libië en de mensenrechten allemaal ontsproten zijn aan onze vruchtbare fantasie.

Sinds de cognitieve revolutie leven sapiens aldus in een dubbele realiteit. Aan de ene kant heb je de objectieve realiteit van rivieren, bomen en leeuwen, aan de andere kant de imaginaire realiteit van goden, naties en corporaties. Door de jaren heen werd de imaginaire realiteit steeds sterker, zodat het naakte voortbestaan van rivieren, bomen en leeuwen tegenwoordig afhankelijk is van de genade van imaginaire entiteiten als goden, naties en corporaties.

Inhaalmanoeuvre langs het genoom

Het vermogen om met woorden een imaginaire realiteit te creëren stelde grote aantallen vreemden in staat om effectief samen te werken. Maar het deed nog iets anders. Grootschalige menselijke samenwerking is gebaseerd op mythen, dus de manier waarop mensen samenwerken kan veranderd worden door aanpassingen in die mythen, dus door een ander verhaal te vertellen. Onder de juiste omstandigheden kunnen mythen razendsnel veranderen. In 1789 stapte het Franse volk bijna op slag over van het geloof in de mythe van het goddelijke recht van koningen op het geloof in de mythe van de soevereiniteit van het volk. Dientengevolge kon Homo sapiens na de cognitieve revolutie zijn gedrag razendsnel aanpassen aan veranderende behoeften. Dit opende een inhaalstrook van culturele evolutie die de verkeersopstoppingen van de genetische evolutie omzeilde. Via deze inhaalstrook haalde Homo sapiens al snel bijna alle andere menselijke en dierlijke soorten in op het gebied van zijn vermogen tot samenwerken.

Het gedrag van andere sociale dieren wordt grotendeels bepaald door hun genen. dna is geen autocraat. Diergedrag wordt ook beïnvloed door omgevingsfactoren en individuele hebbelijkheden. Toch zullen dieren van dezelfde soort zich in een bepaalde omgeving min of meer hetzelfde gedragen. Grote veranderingen in sociaal gedrag kunnen over het geheel genomen niet optreden zonder genetische mutaties. Chimpansees hebben bijvoorbeeld een genetische neiging om in hiërarchisch ingedeelde groepen te leven, aangevoerd door een alfaman. De nauw aan chimpansees verwante bonobo’s leven meestal in meer egalitaire groepen die worden gedomineerd door vrouwtjesallianties. Vrouwelijke chimpansees kunnen niet in de leer gaan bij hun bonobo-nichten en een feministische revolte op touw zetten. Chimpanseemannetjes kunnen niet bijeenkomen in een parlementaire vergadering om het ambt van alfaman af te schaffen en te verklaren dat van nu af aan alle chimps als gelijken behandeld moeten worden. Zulke dramatische gedragsveranderingen zouden alleen optreden als er iets veranderde in het dna van deze apensoort.

Om vergelijkbare redenen begonnen archaïsche mensen geen revoluties. Voor zover we weten vloeiden veranderingen in sociale gedragspatronen, nieuwe technologische uitvindingen en de kolonisatie van nieuwe leefgebieden eerder voort uit genetische mutaties en omgevingsfactoren dan uit culturele initiatieven. Daarom had de mens er honderdduizenden jaren voor nodig om deze stappen te zetten. Twee miljoen jaar geleden leidden genetische mutaties tot de verschijning van een nieuwe mensensoort, de Homo erectus. Zijn opkomst ging samen met de ontwikkeling van een nieuwe manier om stenen werktuigen te bewerken, die nu wordt beschouwd als een karakteristiek kenmerk van deze soort. Zolang Homo erectus geen nieuwe genetische veranderingen doormaakte bleven zijn stenen werktuigen grofweg hetzelfde, en dat bijna twee miljoen jaar lang!

Het was dus een heel verschil dat sapiens sinds de cognitieve revolutie ineens heel snel van gedrag konden veranderen en dat nieuwe gedrag konden doorgeven aan latere generaties zonder dat hun genen of omgeving hoefden te veranderen. Neem bijvoorbeeld de herhaaldelijke verschijning van kinderloze elites, zoals de katholieke geestelijkheid, boeddhistische kloosterordes en Chinese eunuchbureaucratieën. Het bestaan van dergelijke elites is in volledige tegenspraak met de meest fundamentele principes van de natuurlijke selectie, omdat deze dominante leden van de samenleving vrijwillig afzien van voortplanting. Terwijl dominante chimpanseemannetjes hun macht gebruiken om zo veel mogelijk vrouwtjes te beslapen – en als gevolg daarvan een groot aandeel van de jonkies van de troep te verwekken – ziet de katholieke alfaman geheel en al af van geslachtsverkeer en nakomelingen. Deze onthouding vloeit niet voort uit unieke omgevingsfactoren, zoals ernstig voedselgebrek of gebrek aan potentiële partners. Het wordt ook niet veroorzaakt door een of andere gekke genetische mutatie. De katholieke kerk overleeft al eeuwenlang, niet door een ‘celibaatgen’ door te geven van paus op paus, maar door de verhalen van het Nieuwe Testament en het katholieke kerkrecht door te geven.

Met andere woorden: terwijl de gedragspatronen van archaïsche mensen tienduizenden jaren vast bleven liggen, konden sapiens hun sociale structuren, de aard van hun onderlinge contacten, hun economische activiteiten en allerlei andere gedragingen binnen een decennium of twee totaal veranderen. Neem een inwoner van Berlijn die geboren is in 1900 en de respectabele leeftijd van honderd bereikt. Ze bracht haar jeugd door in het rijk van keizer Wilhelm ii, haar volwassen jaren in de Weimarrepubliek, het Derde Rijk van de nazi’s en communistisch Oost-Duitsland, en ze stierf als burger van een democratisch, herenigd Duitsland. Ze zag kans om deel uit te maken van vijf totaal verschillende sociaal-politieke systemen, hoewel haar dna exact hetzelfde bleef.

Dit was de sleutel tot het sapiens-succes. In een gevecht van man tegen man zou een neanderthaler het waarschijnlijk winnen van een sapiens. Maar in een conflict van honderden hadden de neanderthalers geen schijn van kans. Neanderthalers konden informatie uitwisselen over plekken waar leeuwen zaten, maar waarschijnlijk konden ze geen verhalen over stamgeesten vertellen en zo nodig aanpassen. Zonder het vermogen om fictie op te dissen konden de neanderthalers niet effectief samenwerken in grote groepen, noch konden ze hun sociale gedrag aanpassen aan steeds weer nieuwe uitdagingen.

We kunnen niet in het hoofd van een neanderthaler kijken om te zien hoe die mensen dachten, maar we hebben wel indirecte aanwijzingen over de grenzen van hun denkvermogen in vergelijking met hun sapiens-rivalen. Archeologen die dertigduizend jaar oude sapiens-nederzettingen in Midden-Europa opgraven vinden nu en dan zeeschelpen die afkomstig zijn van de mediterrane en Atlantische kusten. Hoogstwaarschijnlijk kwamen die schelpen in het binnenland terecht via uitgebreide handel tussen verschillende groepen sapiens. Neanderthalnederzettingen vertonen geen bewijzen van dergelijke handel. Elke groep maakte zijn eigen werktuigen van plaatselijke materialen.5

Een ander voorbeeld is te vinden in het Zuidzeegebied. Groepen sa­piens die op het eiland Nieuw-Ierland woonden, ten noorden van Nieuw-Guinea, gebruikten een vulkanische glassoort die obsidiaan heet om opmerkelijk sterke, scherpe werktuigen te maken. Maar Nieuw-Ierland heeft helemaal geen natuurlijke obsidiaanafzettingen. Laboratoriumtests hebben uitgewezen dat het gebruikte obsidiaan afkomstig was van Nieuw-Brittannië, een eiland dat 400 kilometer verderop ligt. Sommige bewoners van deze eilanden moeten goede zeevaarders geweest zijn die over grote afstanden handel dreven met andere eilanden.6

Handel lijkt misschien een heel pragmatische activiteit die geen fictieve basis vereist. Maar het staat vast dat geen enkel ander dier dan sapiens handel drijft, en alle handelsnetwerken waarover we gedetailleerde informatie hebben waren gebaseerd op fictie. Er kan geen handel bestaan zonder vertrouwen en het is heel moeilijk om op vreemden te vertrouwen. Het mondiale handelsnetwerk van nu is gebaseerd op ons vertrouwen in fictieve entiteiten als de dollar, de nationale bank van Amerika en de totem-achtige handelsmerken van grote ondernemingen. Als twee vreemden in een tribale samenleving handel willen drijven, scheppen ze vaak onderling vertrouwen door zich te richten tot een gemeenschappelijke god, een mythische voorouder of een totemdier.

Als archaïsche sapiens die in dergelijke ficties geloofden schelpen ruilden tegen obsidiaan, dan lijkt het logisch dat ze ook informatie konden uitruilen, waarmee ze een veel dichter en groter kennisnetwerk vormden dan dat van neanderthalers en andere oermensen.

Jachttechnieken vormen een andere illustratie van deze verschillen. Neanderthalers joegen meestal alleen of in kleine groepjes. Sapiens ontwikkelden daarentegen technieken die stoelden op samenwerking tussen vele tientallen individuen en misschien zelfs verschillende groepen. Een uiterst effectieve methode was het omsingelen van een hele kudde dieren, zoals wilde paarden, om ze vervolgens een smalle kloof in te jagen, waar ze makkelijk en masse afgeslacht konden worden. Als alles volgens plan verliep, kon de groep tonnen vlees, vet en dierenhuiden oogsten in één middagje samenwerken en ze konden die rijkdommen ofwel consumeren tijdens een gigantische buurtbarbecue of ze drogen, roken en invriezen voor later gebruik. Archeologen hebben plaatsen gevonden waar hele kuddes jaarlijks op dergelijke manieren werden afgeslacht. Er zijn zelfs plekken waar hekken en obstakels werden neergezet om zo kunstmatige vallen en slachtterreinen te creëren.

We kunnen aannemen dat de neanderthalers niet blij waren toen ze zagen dat hun traditionele jachtgronden veranderden in door sapiens beheerste slachthuizen. Maar als er vijandelijkheden uitbraken tussen de twee soorten waren neanderthalers niet veel beter af dan wilde paarden. Vijftig neanderthalers die samenwerkten in traditionele, statische patronen waren geen partij voor vijfhonderd veelzijdige, innovatieve sapiens. En al verloren de sapiens de eerste ronde, dan nog konden ze snel nieuwe krijgslisten verzinnen waarmee ze de volgende keer wel zouden winnen.

Wat is er gebeurd tijdens de cognitieve revolutie?

nieuwe vaardigheid

nieuwe mogelijkheden

Het vermogen om grotere hoeveelheden informatie over te brengen over de leefomgeving van Homo sapiens

Plannen en uitvoeren van complexe handelingen, zoals leeuwen ontwijken en op bizons jagen

Het vermogen om grotere hoeveelheden informatie over te brengen over sociale verbanden tussen sapiens

Grotere en hechtere groepen van soms wel 150 individuen

Het vermogen om informatie over te brengen over dingen die in het echt niet bestaan, zoals stamgeesten, naties, naamloze vennootschappen en mensenrechten

A) Samenwerking tussen zeer grote aantallen vreemden

B) Snelle innovaties binnen het sociaal gedrag

Geschiedenis en biologie

De immense diversiteit aan imaginaire realiteiten die sapiens verzonnen en de diversiteit aan gedragspatronen die daaruit voortvloeide zijn de voornaamste componenten van dat wat wij ‘culturen’ noemen. Culturen zijn sinds hun ontstaan nooit opgehouden met veranderen en ontwikkelen en deze onstuitbare veranderingen vormen samen dat wat wij ‘geschiedenis’ noemen.

De cognitieve revolutie is bijgevolg het punt waarop de geschiedenis zich onafhankelijk verklaarde van de biologie. Voor de cognitieve revolutie behoorde het doen en laten van alle menselijke soorten tot het domein van de biologie, of zo u wilt de prehistorie (ik vermijd de term ‘prehistorie’ doorgaans, omdat hij abusievelijk impliceert dat de mens zelfs voor de cognitieve revolutie al een categorie op zich vormde). Sinds de cognitieve revolutie heeft het historische verhaal de biologische theorie vervangen als ons primaire middel om de ontwikkeling van Homo sapiens te verklaren. Om iets te begrijpen van de opkomst van het christendom of de Franse Revolutie is het niet genoeg om de interactie van genen, hormonen en organismen te doorgronden. Daarvoor moet je de interactie van ideeën, beelden en fantasie ook meenemen.

Dat wil niet zeggen dat Homo sapiens en de menselijke cultuur boven de biologische wetten kwamen te staan. We zijn nog steeds dieren en onze fysieke, emotionele en cognitieve vermogens worden nog steeds bepaald door ons dna. Onze samenlevingen zijn opgebouwd uit dezelfde bouwstenen als de samenlevingen van neanderthalers of chimpansees en hoe nauwkeuriger we die bouwstenen onderzoeken – sensaties, emoties, familiebanden – hoe minder verschil we zien tussen ons en andere mensapen.

Het is echter een vergissing om op zoek te gaan naar verschillen op het vlak van het individu of de familiegroep. Eén op één en zelfs tien op tien lijken we gênant veel op chimpansees. Er komen pas significante verschillen in beeld als we de grens van 150 individuen oversteken en als we bij duizend à tweeduizend individuen aankomen, worden de verschillen verbijsterend groot. Als je duizenden chimpansees bij elkaar zou willen zetten op het Plein van de Hemelse Vrede, in Wall Street, in de Sint Pieter in Rome of het hoofdkwartier van de Verenigde Naties, zou dat een pandemonium van jewelste opleveren. Terwijl sapiens regelmatig met duizenden tegelijk bij elkaar komen op zulke plekken. Ze creëren samen ordelijke patronen – zoals handelsnetwerken, massale feesten en politieke instellingen – die ze alleen nooit hadden kunnen creëren. Het echte verschil tussen ons en chimpansees is de mythische lijm die grote aantallen individuen, families en groepen verbindt. Deze lijm heeft ons tot de meesters der schepping gemaakt.

Natuurlijk hadden we ook andere vaardigheden nodig, zoals het vermogen om werktuigen te maken en gebruiken. Maar het vervaardigen van werktuigen snijdt niet echt hout als het niet samengaat met het vermogen om samen te werken met een groot aantal anderen. Hoe kan het dat we tegenwoordig intercontinentale kernraketten hebben, terwijl we dertigduizend jaar geleden alleen maar stokken met vuurstenen speerpunten hadden? In fysiologische zin zijn onze kwaliteiten als gereedschapsmakers er de laatste dertigduizend jaar niet significant beter op geworden. Albert Einstein was een stuk minder goed met zijn handen dan een archaïsche jager-verzamelaar. Maar ons vermogen om samen te werken met grote groepen vreemden is dramatisch verbeterd. De antieke vuurstenen speerpunt werd in een paar minuten gemaakt door één persoon, die advies en hulp kreeg van een paar goede bekenden. Voor de productie van een moderne kernkop moeten miljoenen vreemden over de hele wereld met elkaar samenwerken – van de arbeiders die uranium­erts opdiepen uit de aarde tot theoretisch natuurkundigen die lange wiskundige formules neerpennen om de interacties van subatomische deeltjes te beschrijven.

Om de relatie tussen biologie en geschiedenis na de cognitieve revolutie samen te vatten:

A - De biologie bepaalt de basisgrenzen van gedrag en capaciteiten van Homo sapiens. De hele geschiedenis speelt zich af binnen de limieten van deze biologische arena;

B - Deze arena is echter buitengewoon groot, zodat sapiens een verbluffende verscheidenheid aan spelletjes kunnen opvoeren. Dankzij hun vermogen tot fictie ontwikkelen sapiens steeds complexere spelletjes, die elke generatie weer verder verfijnt en uitbreidt;

C - Om het gedrag van sapiens te begrijpen moeten we dus de historische evolutie van hun handelingen beschrijven. Als we alleen kijken naar onze biologische beperkingen zijn we net zo bezig als een sportverslaggever op de radio die zijn luisteraars bij het wereldkampioenschap voetbal trakteert op een uitgebreide omschrijving van het speelveld in plaats van te vertellen wat de spelers doen.

Wat voor spelletjes speelden onze voorouders uit de steentijd in de arena van de geschiedenis? Voor zover wij kunnen nagaan hadden de mensen die zo’n dertigduizend jaar geleden de leeuwenman van Stadel beeldhouwden dezelfde fysieke, emotionele en intellectuele capaciteiten als wij. Wat deden ze als ze ’s ochtends wakker werden? Wat aten ze bij het ontbijt, en bij de lunch? Hoe zagen hun samenlevingen eruit? Hadden ze monogame relaties en leefden ze in gezinsverband? Hadden ze ceremonieën, morele codes, sportwedstrijden en religieuze riten? Voerden ze oorlogen? In het volgende hoofdstuk nemen we een kijkje achter de schermen van eeuwen her om te kijken hoe het leven eruitzag in de millennia tussen de cognitieve revolutie en de agrarische revolutie.

1 Hier en verderop in dit boek verwijs ik, als ik de term ‘sapienstaal’ gebruik, naar de basale linguïstische vermogens van onze soort en niet naar enig specifiek dialect. Engels, Hindi en Chinees zijn allemaal varianten van sapienstaal. Ogenschijnlijk hadden verschillende sapiens­groepen zelfs ten tijde van de cognitieve revolutie al verschillenden dialecten.