4

4 De zondvloed

Voor de cognitieve revolutie leefden alle soorten mensen uitsluitend op de Afrikaans-Aziatische landmassa. Goed, ze hadden een paar eilanden gekoloniseerd door kleine stukjes zee over te zwemmen of over te steken op geïmproviseerde vlotten. Flores is bijvoorbeeld al achthonderdvijftigduizend jaar geleden gekoloniseerd. Maar ze konden niet de open zee op en ze kwamen niet in Amerika of Australië of op afgelegen eilanden als Madagaskar, Nieuw-Zeeland en Hawaï.

De zee hield niet alleen mensen, maar ook veel andere Afrikaans-Aziatische dieren en planten weg uit deze ‘overzeese gebiedsdelen’. Als gevolg daarvan evolueerden de organismen in afgelegen streken als Australië en Madagaskar miljoenen en nog eens miljoenen jaren volkomen afzonderlijk en ze namen heel andere vormen en eigenschappen aan dan hun verre Afrikaans-Aziatische verwanten. De aarde was verdeeld in verschillende aparte ecosystemen, die elk bestonden uit een unieke verzameling dieren en planten. Homo sapiens zou een eind maken aan deze biologische overdaad.

Na de cognitieve revolutie ontwikkelden sapiens de technologie, de organisatorische vermogens en misschien zelfs de benodigde visie om zich los te maken van Afrika-Eurazië en zich in verre gebieden te vestigen. Hun eerste wapenfeit was de kolonisatie van Australië, zo’n vijfenveertigduizend jaar geleden. Deskundigen kunnen deze prestatie maar moeilijk verklaren. Om Australië te bereiken moest de mens een aantal zeestraten oversteken, waarvan sommige meer dan honderd kilometer breed waren, en bij aankomst moest hij zich zo ongeveer van de ene op de andere dag aanpassen aan een totaal nieuw ecosysteem.

De meest aannemelijke theorie suggereert dat de sapiens die zo’n vijfenveertigduizend jaar geleden in de Indonesische archipel woonden (een groep eilanden die van Azië en elkaar gescheiden waren door smalle zee-engtes) de eerste zeevarende samenlevingen vormden. Ze leerden zeewaardige vaartuigen bouwen en besturen en gingen in de wijde omtrek vissen, handelen en verkennen. Dit moet een ongehoorde transformatie van de menselijke vermogens en leefwijze betekend hebben. Alle andere zoogdieren die de zee opzochten – zeehonden, zeekoeien, dolfijnen – moesten een eeuwigheid evolueren om gespecialiseerde organen en een hydrodynamisch lichaam te krijgen. De sapiens in Indonesië, afstammelingen van mensapen die op de Afrikaanse savanne leefden, werden zeevaarders zonder eerst zwemvliezen te ontwikkelen en zonder te wachten tot hun neus naar hun kruin migreerde, zoals bij walvissen. In plaats daarvan bouwden ze boten en leerden ze hoe ze daarmee moesten varen. En die vaardigheden stelden hen in staat om Australië te bereiken en zich daar te vestigen.

Toegegeven, archeologen hebben nog steeds geen vlotten, roeispanen of vissersdorpjes van vijfenveertigduizend jaar oud gevonden (en die zouden ook moeilijk te vinden zijn, aangezien de stijgende zeespiegel de oude Indonesische kustlijn honderd meter onder water heeft gezet). Niettemin zijn er sterke indirecte bewijzen die deze theorie ondersteunen, met name het feit dat sapiens in de duizenden jaren nadat hij Australië koloniseerde ook een groot aantal kleine, geïsoleerde eilandjes ten noorden daarvan innam. Sommige daarvan, zoals Buka en Manus, lagen wel tweehonderd kilometer verwijderd van het dichtstbijzijnde land. Het is bijna niet te geloven dat iemand Manus kon bereiken en koloniseren zonder goed geoutilleerde vaartuigen en zeilvaardigheden. Zoals we al eerder zagen zijn er ook sterke aanwijzingen voor geregelde handel over zee tussen verschillende van deze eilanden, zoals Nieuw-Ierland en Nieuw-Brittannië.17

De reis van de eerste mensen naar Australië is een van de belangrijkste gebeurtenissen uit de geschiedenis, minstens zo belangrijk als de reis van Columbus naar Amerika, of de maanexpeditie van de Apollo 11. Voor het eerst wist de mens het Afrikaans-Aziatische ecosysteem te verlaten. Sterker nog, het was de eerste keer dat een groot landzoogdier van Afrika-Eurazië overstak naar Australië. En wat die menselijke pioniers in die nieuwe wereld deden was nog belangrijker. Het moment dat de eerste jager-verzamelaar voet op een Australisch strand zette was het moment dat Homo sapiens opsteeg naar de hoogste trap van de voedselketen van een specifieke landmassa, waarna hij de dodelijkste soort in de annalen van de planeet Aarde werd.

Tot op dat moment hadden mensen blijk gegeven van een paar innovatieve aanpassingen en gedragingen, maar het effect dat ze op hun omgeving hadden was verwaarloosbaar. Ze hadden met opmerkelijk veel succes verschillende leefomgevingen gezocht en zich eraan aangepast, maar dat deden ze zonder die leefomgevingen drastisch te veranderen. De kolonisatoren van Australië, of liever gezegd de veroveraars van Australië, pasten zich niet alleen aan, maar zouden het Australische ecosysteem onherkenbaar veranderen.

De eerste menselijke voetafdruk op een Australisch zandstrand werd direct weer weggevaagd door de golven. Maar toen de indringers het binnenland in trokken, lieten ze een heel andere voetafdruk achter, die nooit meer uitgewist kon worden. Onderweg kwamen ze een vreemd universum van onbekende wezens tegen, waaronder een twee meter grote kangoeroe die tweehonderd kilo woog, en een buidelleeuw zo groot als een moderne tijger, die het grootste roofdier van het continent was. In de bomen ritselden koala’s die veel te groot waren om voor schattig en knuffelig door te kunnen gaan, en loopvogels twee keer zo groot als struisvogels sprintten over de vlaktes. Draakachtige hagedissen en slangen van vijf meter gleden door het struikgewas. De enorme diprotodon, een wombat van tweeënhalve ton, zwierf door de bossen. Afgezien van de vogels en de reptielen waren deze dieren allemaal buideldieren, die net als kangoeroes minuscule, hulpeloze, foetusachtige jongen baarden die ze in hun buidels voedden met melk. Het fenomeen buideldier was zo goed als onbekend in Afrika en Azië, maar in Australië waren ze alomtegenwoordig.

Een paar duizend jaar later waren bijna al die giganten verdwenen. Van de vierentwintig Australische diersoorten van 50 kilogram of zwaarder zijn er drieëntwintig uitgestorven.18 Een groot aantal kleinere soorten verdween eveneens. In het hele Australische ecosysteem werden voedselketens verbroken en herschikt. Het was de belangrijkste transformatie binnen het Australische ecosysteem in miljoenen jaren. Was het echt allemaal de schuld van Homo sapiens?

Oordeel: schuldig

Sommige wetenschappers proberen onze soort vrij te pleiten en leggen de schuld bij de grillen van het klimaat (de gebruikelijke zondebok in dit soort gevallen). Maar het is bijna niet te geloven dat Homo sapiens volkomen onschuldig was. Er zijn drie aanwijzingen die het klimaatalibi verzwakken en onze voorouders aanwijzen als hoofdverdachten in het uitsterven van de Australische megafauna.

Ten eerste veranderde het Australische klimaat zo’n vijfenveertigduizend jaar geleden wel, maar niet op wereldschokkende wijze. Het valt niet mee om een massale diersterfte als deze zuiver en alleen toe te schrijven aan nieuwe weerpatronen. Tegenwoordig is het heel gewoon om de gekste dingen te verklaren uit klimaatveranderingen, maar de waarheid is dat het klimaat van de aarde zich nooit koest houdt. Het is constant in beweging. Alle gebeurtenissen uit de geschiedenis vonden plaats tegen de achtergrond van een of andere klimaatverandering.

Onze planeet heeft met name talloze cycli van opwarming en afkoeling meegemaakt. In de afgelopen miljoen jaar was er gemiddeld om de honderdduizend jaar een ijstijd. De laatste duurde van circa vijfenzeventigduizend tot vijftienduizend jaar geleden. Het was geen overdreven strenge ijstijd en hij had twee pieken, de eerste zo’n zeventigduizend en de tweede circa twintigduizend jaar geleden. De grote diprotodon verscheen meer dan 1,5 miljoen jaar geleden in Australië en overleefde glansrijk minstens tien eerdere ijstijden. Tevens overleefde hij de eerste piek van de laatste ijstijd, zo’n zeventigduizend jaar geleden. Waarom verdween hij vijfenveertigduizend jaar geleden dan ineens? Als diprotodons de enige grote dieren waren die in die tijd verdwenen, zou het natuurlijk stom toeval kunnen zijn. Maar meer dan negentig procent van de Australische megafauna is samen met de diprotodon uitgestorven. De bewijzen zijn indirect, maar het is nauwelijks voorstelbaar dat de sapiens stomtoevallig in Australië arriveerden op exact hetzelfde moment dat al deze dieren dood neervielen door verkoudheid.19

Ten tweede krijgen zeedieren het meestal net zo hard voor hun kiezen als landdieren als klimaatveranderingen massale sterfte veroorzaken. Maar er is geen bewijs van significante verdwijningen in de oceaanfauna van vijfenveertigduizend jaar geleden. Menselijke betrokkenheid kan heel gemakkelijk verklaren waarom de grote Australische landfauna massaal uitstierf, terwijl die in de naburige oceanen gespaard bleef. Ondanks zijn groeiende zeevarende vermogens vormde Homo sapiens nog steeds voornamelijk een bedreiging op het land.

Ten derde zijn er in de millennia daarna telkens weer gevallen van massaal uitsterven à la de archetypische Australische decimering opgetreden zodra mensen zich vestigden in een nieuw overzees gebied. In die gevallen staat de schuld van de sapiens onomstotelijk vast. De megafauna van Nieuw-Zeeland – die de zogenoemde ‘klimaatverandering’ van circa vijfenveertigduizend jaar geleden zonder ook maar één schrammetje had overleefd – kreeg bijvoorbeeld verwoestende klappen te verduren, direct nadat de eerste mensen voet op de eilanden zetten. De Maori’s, de eerste sapienskolonisten in Nieuw-Zeeland, bereikten de eilanden een jaar of achthonderd geleden. Binnen een paar eeuwen was de plaatselijke megafauna voor het grootste deel uitgestorven, samen met zestig procent van alle vogelsoorten.

Een vergelijkbaar lot trof de mammoetpopulatie op het eiland Wrangel in de Noordelijke IJszee (tweehonderd kilometer ten noorden van de Siberische kust). De mammoeten hadden miljoenen jaren gefloreerd in het grootste deel van het noordelijke halfrond, maar toen Homo sapiens zich ging verspreiden – eerst over Eurazië en toen over Noord-Amerika – trokken de mammoeten zich terug. Tienduizend jaar geleden was er nergens ter wereld meer een mammoet te vinden, behalve op een paar afgelegen eilanden in het noordpoolgebied, met name Wrangel. De mammoeten op Wrangel tierden nog een paar millennia welig, tot ze een jaar of vierduizend geleden plotseling verdwenen, net op het moment dat de eerste mensen het eiland bereikten.

Als het uitsterven van de Australische megafauna een opzichzelfstaand fenomeen was, konden we de mens nog het voordeel van de twijfel geven. Maar als we naar de historische feiten kijken, lijkt Homo sapiens nog het meest op een ecologische seriemoordenaar.

De kolonisatoren van Australië hadden niet meer tot hun beschikking dan steentijdtechnologie. Hoe konden ze desondanks een ecologische ramp veroorzaken? Daar zijn drie verklaringen voor die heel aardig in elkaar grijpen.

Grote dieren – de voornaamste slachtoffers van de Australische diersterfte – planten zich langzaam voort. De zwangerschap duurt lang, er worden per zwangerschap weinig jongen geboren en er zitten lange pauzes tussen de afzonderlijke zwangerschappen. Als mensen elke paar maanden één diprotodon omleggen, sterven er dus al meer diprotodons dan er geboren worden. Binnen een paar duizend jaar zou de laatste, eenzame diprotodon overlijden en daarmee zou de hele soort verdwijnen.20

En hoe groot ze ook waren, de diprotodons en de andere Australische reuzen waren waarschijnlijk helemaal niet zo moeilijk te bejagen, omdat ze volkomen overrompeld zouden worden door hun tweebenige aanvallers. In Afrika-Eurazië slopen al twee miljoen jaar allerlei evoluerende mensensoorten rond. Ze schaafden hun jachtvaardigheden langzaam bij en begonnen zo’n vierhonderdduizend jaar geleden achter grote dieren aan te gaan. Het grote wild in Afrika en Azië leerde mensen te ontwijken, dus toen het nieuwe megaroofdier Homo sapiens zijn intrede deed in Afrika-Eurazië, wisten de grote landdieren al dat ze uit de buurt moesten blijven bij wezens die er zo uitzagen. De Australische reuzen kregen echter niet de tijd om te leren vluchten. Mensen komen niet al te gevaarlijk over. Ze hebben geen lange, scherpe tanden of gespierde, lenige lichamen. Dus als een diprotodon, het grootste buideldier dat ooit op aarde heeft rondgelopen, voor het eerst oog in oog kwam te staan met zo’n kwetsbaar ogende aap, wierp hij er één nonchalante blik op en ging toen weer lekker blaadjes vreten. Deze dieren moesten een ingebakken angst voor mensen ontwikkelen, maar voor het zover kwam, waren ze al verdwenen.

De tweede verklaring is dat de sapiens al met vuur konden omgaan tegen de tijd dat ze Australië bereikten. Toen ze in een vreemde, bedreigende omgeving terechtkwamen begonnen ze opzettelijk grote stukken ondoordringbaar kreupelhout en bos plat te branden om open grasland te creëren, dat wild aantrok dat makkelijker te bejagen was en beter aansloot bij hun behoeften. Daarmee veranderden ze de ecologie van grote delen van Australië volkomen in slechts een paar millennia tijd.

Een van de bewijzen voor deze opvatting is het fossiele plantenbestand. Eucalyptusbomen waren vijfenveertigduizend jaar geleden zeldzaam in Australië. Maar de komst van Homo sapiens luidde een gouden eeuw voor deze bomen in. Eucalyptusbomen zijn namelijk uitzonderlijk goed bestand tegen vuur, dus ze verspreidden zich ongehinderd, terwijl andere bomen en struiken verdwenen.

Deze veranderingen in de vegetatie beïnvloedden de dieren die de planten aten en de carnivoren die de vegetariërs aten. Koala’s, die uitsluitend van eucalyptusbladeren leven, baanden zich vrolijk knagend een weg naar nieuwe leefgebieden. De meeste andere dieren leden er alleen maar vreselijk onder. Veel Australische voedselketens stortten ineen, waardoor de zwakste schakels uitstierven.21

Volgens een derde verklaring speelden de jacht en opzettelijke brandstichting weliswaar een belangrijke rol bij de soortensterfte, maar mogen we de rol van het klimaat ook niet helemaal uitvlakken. De klimaatveranderingen die Australië zo’n vijfenveertigduizend jaar geleden troffen destabiliseerden het ecosysteem en maakten het extra kwetsbaar. Onder normale omstandigheden had het systeem zich waarschijnlijk hersteld, zoals al vele malen eerder was gebeurd. Maar net op dat kritieke moment verscheen de mens ten tonele, en die dreef het broze ecosysteem de afgrond in. De combinatie van klimaatverandering en jagende mensen pakt extra verwoestend uit voor grote dieren, omdat ze zo van twee kanten worden aangevallen. Het valt niet mee om een goede overlevingsstrategie te vinden die werkt tegen verschillende bedreigingen tegelijk.

Zonder nadere bewijzen kunnen we met geen mogelijkheid kiezen tussen deze drie scenario’s. Maar er zijn zeker goede redenen om aan te nemen dat Australië nog steeds buidelleeuwen, diprotodons en reuzenkangoeroes zou huisvesten als Homo sapiens nooit was langsgekomen.

Het einde van de luiaard

Het uitsterven van de Australische megafauna was waarschijnlijk het eerste significante litteken dat Homo sapiens op onze planeet achterliet. Het werd gevolgd door een nog grotere ecologische ramp, ditmaal in Amerika. Homo sapiens was de eerste en enige mensensoort die deze landmassa op het westelijk halfrond bereikte, en hij kwam daar zo’n zestienduizend jaar geleden aan, dus in of rond 14.000 v. Chr. De eerste Amerikanen arriveerden te voet, wat kon omdat de zeespiegel in die tijd zo laag was dat Noordoost-Siberië met Noordwest-Alaska werd verbonden door een landengte. Niet dat het makkelijk was, want het was een barre reis, misschien nog wel moeilijker dan de oversteek naar Australië. Voor de reis moesten de sapiens eerst wennen aan de extreme kou in Noord-Siberië, een gebied waar de zon ’s winters nooit schijnt en waar het -50 graden Celsius kan worden.

Het was voor het eerst dat een mensensoort wist door te dringen in gebieden als Noord-Siberië. Zelfs de neanderthalers, die aardig waren aangepast aan de kou, bleven hangen in de iets warmere regionen verder naar het zuiden. Maar Homo sapiens, wiens lichaam was aangepast aan het leven in de Afrikaanse savanne in plaats van aan streken vol sneeuw en ijs, kwam met ingenieuze oplossingen. Toen rondzwervende groepen sapiensverzamelaars naar koudere luchtstreken migreerden, leerden ze sneeuwschoenen maken en effectieve thermokleding, die was gemaakt van lagen bont en dierenvellen die stevig aan elkaar vastgenaaid werden met behulp van naalden. Ze ontwikkelden nieuwe wapens en verfijnde jachttechnieken waarmee ze mammoeten en ander groot noordelijk wild konden opsporen en doden. Naarmate hun thermokleding en jachttechnieken verbeterden, durfden sapiens steeds verder door te dringen in ijskoude gebieden. En tijdens hun trektocht naar het noorden werden hun kleren, hun jachtstrategieën en hun andere overlevingstactieken gaandeweg steeds beter.

Maar waarom haalden ze zich dat allemaal op de hals? Waarom zouden ze zichzelf uit vrije wil naar Siberië verbannen? Misschien werden bepaalde groepen noordwaarts gedreven door oorlogen, demografische druk of natuurrampen. Maar er waren ook pull-factoren. Een daarvan was dierlijk eiwit. De poolstreken zaten vol grote, sappige dieren zoals rendieren en mammoeten. Een enkele mammoet was al een gigantische bron van vlees (dat gezien de ijzige temperaturen zelfs ingevroren kon worden voor later gebruik), overheerlijk vet, warm bont en kostbaar ivoor. Zoals de vondsten uit Soengir aantonen overleefden de mammoetjagers niet alleen in het ijzige noorden, ze floreerden er. Door de jaren heen verspreidden de groepen zich steeds verder, op jacht naar mammoeten, mastodonten, neushoorns en rendieren. Rond 14.000 v.Chr. bracht de jacht een groepje mensen van Noordoost-Siberië naar Alaska. Natuurlijk hadden ze geen idee dat ze een nieuwe wereld ontdekten. In de ogen van mammoeten en mensen was Alaska gewoon een nieuw stuk Siberië.

Eerst werd de weg van Alaska naar de rest van Amerika geblokkeerd door gletsjers, zodat misschien hoogstens een paar losse pioniers het land verder naar het zuiden verkenden. Maar rond 12.000 v.Chr. warmde de aarde op en smolt het ijs, zodat er een makkelijkere route ontstond. Via deze nieuwe corridor trokken de mensen en masse naar het zuiden en ze verspreidden zich over het hele continent. Hoewel ze oorspronkelijk waren aangepast aan de jacht op groot wild in poolgebieden pasten ze zich rap aan aan een ongelooflijke verscheidenheid aan klimaatstreken en ecosystemen. Nakomelingen van de Siberiërs vestigden zich in de dichte wouden in het oosten van de Verenigde Staten, de moerassen van de Mississippidelta, de Mexicaanse woestijnen en de dampende oerwouden van Midden-Amerika. Sommigen vestigden zich in de rivierwereld van het Amazonebassin, anderen streken neer in de dalen van het Andesgebergte of de open pampa’s in Argentinië. En dit gebeurde allemaal in een luttele twee millennia! In 10.000 v.Chr. woonden er al mensen op het zuidelijkste puntje van Amerika, het eiland Vuurland. De menselijke blitzkrieg door Amerika getuigt van de weergaloze vindingrijkheid en de onovertroffen flexibiliteit van Homo sapiens. Geen enkel ander dier was ooit zo razendsnel verkast naar zo’n gigantische verscheidenheid aan radicaal verschillende leefgebieden, en dat met praktisch dezelfde set genen.22

De kolonisering van Amerika door sapiens verliep niet bepaald zonder bloedvergieten. Hij liet een spoor van slachtoffers achter. De Amerikaanse fauna was veertienduizend jaar geleden veel weelderiger dan nu. Toen de eerste Amerikanen vanuit Alaska zuidwaarts marcheerden naar de grasvlaktes in Canada en het westen van de vs stuitten ze op mammoeten en mastodonten, knaagdieren zo groot als beren, kuddes paarden en kamelen, bovenmaatse leeuwen en nog tientallen grote diersoorten die we vandaag de dag helemaal niet meer kennen, waaronder ontzaglijke sabeltandkatten en reusachtige grondluiaards die wel acht ton konden wegen en zes meter groot konden worden. Zuid-Amerika huisvestte een nog veel exotischere menagerie van grote zoogdieren, reptielen en vogels. Heel Amerika was één groot laboratorium voor evolutionaire experimenten, een plek waar dieren en planten waren ontstaan en floreerden die in Afrika en Azië volstrekt onbekend waren.

Maar nu niet meer. Tweeduizend jaar na de komst van de sapiens waren de meeste van deze unieke soorten verdwenen. Volgens de huidige schattingen verloor Noord-Amerika in die korte tijd vierendertig van zijn zevenenveertig genera van grote zoogdieren. Zuid-Amerika verloor er vijftig van de zestig. De sabeltandkatten, die er meer dan dertig miljoen jaar prima hadden gedijd, verdwenen net zo hard als de grote grondluiaards, de kingsize leeuwen, de inheemse Amerikaanse paarden en kamelen, de reuzenknaagdieren en de mammoeten. Duizenden kleinere zoogdieren, reptielen, vogels en zelfs insecten en parasieten stierven eveneens uit (toen de mammoeten uitstierven, was het meteen ook afgelopen met alle soorten mammoetteken).

Paleontologen en zoöarcheologen – wetenschappers die dierlijke resten zoeken en bestuderen – kammen al decennialang de Amerikaanse prairies en bergen uit, op zoek naar fossiele botten van oerkamelen en versteende uitwerpselen van grote grondluiaards. Als ze vinden wat ze zoeken, worden deze schatten voorzichtig ingepakt en naar laboratoria gestuurd, waar elk bot en elke coproliet (de technische term voor fossiele drollen) nauwgezet worden onderzocht en gedateerd. Keer op keer komen deze analyses uit op hetzelfde: de meest verse bolussen en de recentste kamelenbotten dateren uit de periode waarin de mens Amerika overstroomde, dus grofweg tussen 12.000 en 9000 v.Chr. Er is maar één gebied waar wetenschappers jongere keutels hebben aangetroffen: op verschillende Caribische eilanden, met name Cuba en Hispaniola, is versteende grondluiaardmest gevonden uit circa 5000 v.Chr. Dat is exact het tijdstip waarop de eerste mensen de Caribische Zee over wisten te steken en zich op deze twee grote eilanden vestigden.

Wederom proberen sommige wetenschappers Homo sapiens vrij te pleiten en de schuld te geven aan klimaatveranderingen (wat hen noopt te stellen dat het klimaat in de Cariben om de een of andere mysterieuze reden zevenduizend jaar stabiel is gebleven, terwijl de rest van het westelijk halfrond opwarmde). Maar wat Amerika betreft kunnen we ons eigen straatje niet schoonvegen. Wij zijn de schuldigen. Dat is een waarheid als een koe. Zelfs met de eventuele medeplichtigheid van klimaatverandering was de menselijke bijdrage beslissend.23

De ark van Noach

Als we het massale uitsterven in Australië en Amerika nemen, plus de kleinschaligere verdwijning van soorten die plaatsvond toen Homo sapiens zich verspreidde over Afrika-Eurazië – zoals het uitsterven van alle andere mensensoorten – plus de sterfte die optrad toen oermensen zich vestigden op afgelegen eilanden als Cuba, komen we onvermijdelijk tot de conclusie dat de eerste golf van sapienskolonisatie een van de grootste en vlotste ecologische rampen was die het dierenrijk ooit heeft meegemaakt. De grote, harige dieren werden het hardst getroffen. Ten tijde van de cognitieve revolutie huisvestte de aarde zo’n tweehonderd genera grote landzoogdieren van boven de 50 kilogram. Ten tijde van de agrarische revolutie waren daar nog maar honderd van over. Homo sapiens heeft grofweg de helft van de grote dieren op aarde uitgeroeid, lang voor de uitvinding van het wiel, het schrift of het ijzeren gereedschap.

Deze ecologische tragedie heeft zich na de agrarische revolutie nog talloze malen in het klein herhaald. De archeologische gegevens over eiland na eiland vertellen steeds hetzelfde trieste verhaal. De tragedie opent met een scène waarin we rijke, gevarieerde populaties van grote dieren zien, zonder een spoor van mensen. In het tweede bedrijf verschijnt sapiens ten tonele, wat we kunnen zien aan een menselijk bot, een speerpunt of misschien een potscherf, al snel gevolgd door het derde bedrijf, waarin mannen en vrouwen een centrale plaats innemen en de meeste grote dieren, samen met veel kleinere exemplaren, verdwenen zijn.

Het grote eiland Madagaskar, dat zo’n vierhonderd kilometer ten oosten van het Afrikaanse vasteland ligt, is een vermaard voorbeeld. Het bleef miljoenen jaren geïsoleerd, zodat er een unieke collectie dieren evolueerde, waaronder de olifantsvogel, een loopvogel van drie meter die bijna een halve ton woog en daarmee de grootste vogel ter wereld was, en de reuzenmaki, de grootste mensaap van de aardbol. Zo’n vijftienhonderd jaar geleden verdwenen de olifantsvogels en de reuzenmaki’s plotseling, samen met de meeste andere grote dieren op Madagaskar, precies op het moment dat de eerste mensen voet aan wal zetten.

In de Stille Oceaan begon de grootste sterftegolf rond 1500 v.Chr., toen Polynesische boeren zich vestigden op de Salomonseilanden, Fiji en Nieuw-Caledonië. Ze roeiden direct of indirect honderden soorten vogels, insecten, slakken en andere plaatselijke bewoners uit. Vandaar trok de sterftegolf stukje bij beetje naar het oosten, het zuiden en het noorden, naar het hart van de Stille Oceaan, en onderwijl verdween de unieke fauna van Samoa en Tonga (1200 v.Chr.), de Marquesaseilanden (in het jaar 1), Paaseiland, de Cookeilanden en Hawaï (in 500) en uiteindelijk Nieuw-Zeeland (in 1200).

Vergelijkbare ecologische catastrofes vonden plaats op bijna elk van de duizenden eilanden die verspreid liggen in de Atlantische Oceaan, de Indische Oceaan, de Noordelijke IJszee en de Middellandse Zee. Archeologen hebben zelfs op de kleinste eilanden aanwijzingen gevonden dat er talloze generaties lang vogels, insecten en slakken leefden die ineens verdwenen toen de eerste menselijke boeren arriveerden. Slechts een paar extreem afgelegen eilanden ontsnapten aan de aandacht van de mens, tot in de moderne tijd, en deze eilanden hebben hun fauna intact weten te houden. De Galapagoseilanden, om een beroemd voorbeeld te noemen, bleven tot de negentiende eeuw onbewoond door mensen, zodat de unieke dierenwereld aldaar bewaard bleef; er leven bijvoorbeeld reuzenschildpadden die, net als de diprotodons van weleer, geen angst voor mensen schijnen te hebben.

De eerste sterftegolf van soorten, die samenging met de verspreiding van jager-verzamelaars, werd opgevolgd door een tweede golf, die de verspreiding van de boeren vergezelde en ons een belangrijk toekomstperspectief biedt op de derde sterftegolf, die op dit moment wordt veroorzaakt door industriële activiteiten. Geloof vooral de boomknuffelaars niet die beweren dat onze voorouders in harmonie met de natuur leefden. Lang voor de industriële revolutie was Homo sapiens al de absolute recordhouder onder alle organismen wat betreft de uitroeiing van planten- en diersoorten. Wij genieten de twijfelachtige eer dat we de dodelijkste soort in de annalen van de biologie zijn.

Als meer mensen zich bewust waren van de eerste twee uitstervingsgolven, zouden ze misschien minder nonchalant doen over de derde golf waarvan ze zelf deel uitmaken. Als we wisten hoeveel soorten we al van de aardbodem hebben weggevaagd, zouden we misschien wat meer gemotiveerd zijn om de soorten die nog leven te beschermen. En dan gaat het vooral om de grote zeedieren. In tegenstelling tot hun soortgenoten op het land hebben grote zeedieren relatief weinig te lijden gehad van eerst de cognitieve en daarna de agrarische revolutie. Maar nu staan veel soorten op het randje van uitsterven als gevolg van industriële vervuiling en menselijke overbevissing. Als het zo doorgaat als nu, zullen walvissen, haaien, tonijnen en dolfijnen hoogstwaarschijnlijk dezelfde weg naar de vergetelheid gaan als de diprotodons, grondluiaards en mammoeten. Van alle grote dieren op aarde zal de enige die de menselijke zondvloed overleeft de mens zelf zijn, samen met de boerderijdieren die dienen als galeislaven op de ark van Noach.