8
8 De onrechtvaardigheid van de geschiedenis
Wie iets wil weten over de menselijke geschiedenis in de millennia na de agrarische revolutie hoeft in wezen maar één simpele vraag te stellen: hoe konden mensen zich in zulke massale samenwerkingsnetwerken organiseren zonder dat ze de biologische instincten hadden om dat soort netwerken overeind te houden? Het kortste antwoord is dat mensen imaginaire ordes creëerden en het schrift uitvonden. Deze twee uitvindingen vulden de lacunes in onze biologische erfenis op.
Maar het verschijnen van die netwerken was voor velen een twijfelachtige zegen. De imaginaire ordes die deze netwerken overeind hielden waren neutraal noch eerlijk. Ze verdeelden mensen in fictieve groepen en hiërarchieën. De bovenlagen hadden privileges en macht, terwijl de onderklassen zuchtten onder discriminatie en onderdrukking. De Code van Hammurabi vestigde bijvoorbeeld een pikorde van hooggeplaatste figuren, gewone mensen en slaven. Hooggeplaatsten kregen alle goede dingen van het leven. Gewone mensen kregen wat er overschoot. Slaven kregen klappen als ze klaagden.
De imaginaire orde die de Amerikanen in 1776 instelden vestigde ook een hiërarchie, ondanks het feit dat alle mensen gelijk werden verklaard. Hij creëerde een hiërarchie tussen mannen, die er beter van werden, en vrouwen, die geen enkele macht kregen. Hij creëerde een hiërarchie tussen blanken, die in vrijheid leefden, en zwarte en Indiaanse Amerikanen, die werden beschouwd als een tweederangs menstype en dus geen gelijke rechten kregen. Veel ondertekenaars van de Onafhankelijkheidsverklaring waren slavenhouders. Ze lieten hun slaven niet vrij nadat ze hun handtekening hadden gezet en ze vonden zichzelf niet eens schijnheilig. In hun ogen hadden mensenrechten weinig uit te staan met negers.
De Amerikaanse orde bezegelde ook de hiërarchie tussen rijk en arm. De meeste Amerikanen hadden in die tijd weinig problemen met de ongelijkheid die ontstond doordat rijke ouders hun geld en hun ondernemingen aan kun kinderen doorgaven. In hun ogen betekende gelijkheid alleen dat rijk en arm zich moesten houden aan dezelfde wetten. Het had niets te maken met werklozensteun, gemengde scholen of zorgverzekeringen. Vrijheid had ook heel andere connotaties dan tegenwoordig. In 1776 betekende het niet dat de machteloze onderklasse (laat staan zwarten of Indianen of, God verhoede, vrouwen) macht konden verwerven en uitoefenen. Het betekende alleen dat de staat het privébezit van een burger niet kon confisqueren en niet kon beslissen wat hij ermee moest doen, of hoogstens in heel uitzonderlijke gevallen. De Amerikaanse orde handhaafde dus de hiërarchie van het geld, die volgens sommigen was opgelegd door God en door anderen werd beschouwd als een onveranderlijke natuurwet. De natuur, zo werd beweerd, beloonde nijverheid met rijkdom en bestrafte luiheid.
Alle hierboven genoemde vormen van onderscheid – tussen vrije mensen en slaven, tussen blanken en zwarten, tussen rijk en arm – zijn geworteld in fictie. (De hiërarchie van mannen en vrouwen komt later aan bod.) Maar in de geschiedenis is het een ijzeren wet dat elke imaginaire hiërarchie zijn fictieve oorsprong ontkent en aanspraken maakt op een natuurlijke onvermijdelijkheid. Veel mensen die de hiërarchie van vrije mensen en slaven als natuurlijk en juist beschouwden, verkondigden bijvoorbeeld dat slavernij geen menselijke uitvinding was. Hammurabi zag slavernij als iets wat was bepaald door de goden. Aristoteles voerde aan dat slaven een ‘slaafse natuur’ hebben en vrije mensen een ‘vrije natuur’. Hun status in de samenleving reflecteert gewoon hun aangeboren aard.
Vraag blanke racisten iets over de raciale hiërarchie en je krijgt een pseudowetenschappelijke preek voor je kiezen over de biologische verschillen tussen verschillende rassen. Waarschijnlijk krijg je te horen dat er iets in blank bloed of blanke genen zit waardoor blanken van nature intelligenter, deugdzamer en ijveriger zijn. Vraag een doorgewinterde kapitalist uit over de hiërarchie van het geld en je krijgt waarschijnlijk te horen dat het de onvermijdelijke uitkomst is van een objectief verschil in vaardigheden. De rijken hebben in deze opvatting meer geld omdat ze capabeler zijn en harder werken. Dus niemand hoeft ermee te zitten dat de rijken betere zorg, beter onderwijs en betere voeding genieten. De rijken hebben al die voordeeltjes dubbel en dwars verdiend.
Hindoes die het kastenstelsel aanhangen, geloven dat kosmische krachten de ene kaste superieur maken aan de andere. Volgens een bekende hindoeïstische scheppingsmythe hebben de goden de wereld geschapen uit het lichaam van een oerwezen, Purusha geheten. De zon werd geschapen uit het oog van Purusha, de maan uit de hersenen, de brahmanen (priesters) uit de mond, de kshatriya’s (krijgers) uit de armen, de vaishya’s (boeren) uit de dijen en de shudra’s (dienaren) uit de benen. Als je deze verklaring accepteert, zijn de sociaal-politieke verschillen tussen brahmanen en shudra’s net zo natuurlijk en onveranderlijk als de verschillen tussen zon en maan.45 De oude Chinezen geloofden dat de godin Nü Wa, die de mensen schiep uit de aarde, de aristocraten had geboetseerd van fijne gele leem en het gewone volk uit bruine modder.46
Maar voor zover wij kunnen nagaan zijn deze hiërarchieën allemaal producten van de menselijke verbeelding. Brahmanen en shudra’s zijn niet werkelijk door goden geschapen uit verschillende lichaamsdelen van een oerwezen. Het onderscheid tussen deze twee kasten is bepaald door wetten en normen die mensen in Noord-India zo’n drieduizend jaar geleden hebben bedacht. Wat Aristoteles ook zei, er is nooit een biologisch verschil ontdekt tussen slaven en vrije mensen. Menselijke wetten en normen hebben sommige mensen tot slaven gemaakt en anderen tot meesters. Er zijn wel objectieve biologische verschillen aan te wijzen tussen zwarten en blanken, zoals huidskleur en haartype, maar er is geen enkel bewijs dat er ook een verschil in intelligentie of moraliteit is.
De meeste mensen beweren dat hun sociale hiërarchie een natuurlijk, rechtvaardig fenomeen is, terwijl die van andere volkeren gebaseerd zijn op onware, belachelijke criteria. Moderne westerlingen hebben geleerd dat het idee van raciale hiërarchie te idioot voor woorden is. Ze reageren geschokt op wetten die zwarten verbieden om in blanke buurten te wonen of naar witte scholen te gaan of behandeld te worden in ziekenhuizen voor blanken. Maar de hiërarchie van rijk en arm, die dicteert dat rijke mensen in aparte, luxere buurten wonen, naar aparte, prestigieuzere scholen gaan en medische zorg krijgen in aparte, beter uitgeruste voorzieningen, klinkt veel Amerikanen en Europeanen helemaal niet onzinnig in de oren. Toch is het een feit dat de meeste rijke mensen alleen maar rijk zijn omdat ze in een rijke familie geboren zijn, terwijl de meeste arme mensen hun hele leven arm zullen blijven, alleen maar omdat ze in een arm gezin geboren zijn.
Helaas lijken complexe menselijke samenlevingen niet zonder imaginaire hiërarchieën en oneerlijke discriminatie te kunnen. Natuurlijk zijn niet alle hiërarchieën moreel identiek en sommige gemeenschappen hebben door de eeuwen heen te maken gekregen met veel extremere soorten discriminatie dan andere, maar wetenschappers kennen geen enkele grote samenleving die zich helemaal van discriminatie heeft kunnen ontdoen. Telkens weer creëren mensen orde in hun samenlevingsverbanden door de bevolking onder te brengen in imaginaire categorieën, zoals hooggeplaatsten, gewone mensen en slaven, of blanken en zwarten, patriciërs en plebejers, brahmanen en shudra’s, of armen en rijken. Deze categorieën reguleren de betrekkingen tussen miljoenen mensen door sommige mensen in juridisch, politiek of sociaal opzicht boven anderen te stellen.
Hiërarchieën dienen een belangrijk doel. Ze zorgen dat totale vreemden weten hoe ze elkaar moeten behandelen zonder tijd en energie te verspillen om zo iemand eerst persoonlijk te leren kennen. In Pygmalion van George Bernard Shaw hoeft Henry Higgins niet uitgebreid kennis te maken met Eliza Doolittle om te weten hoe hij zich tegenover haar moet opstellen. Haar manier van praten vertelt hem dat ze een lid van de onderklasse is, met wie hij kan doen wat hij wil, zoals haar gebruiken voor zijn weddenschap dat hij een bloemenmeisje voor een hertogin kan laten doorgaan. Een moderne Eliza die in een bloemenwinkel werkt, moet weten hoe hard ze haar best moet doen om rozen en gladiolen te verkopen aan de tientallen mensen die er op een dag binnenkomen. Ze kan niet uitgebreid informeren naar de smaak en portemonnee van ieder afzonderlijk individu. In plaats daarvan gebruikt ze sociale aanwijzingen – iemands kleding, zijn of haar leeftijd en, als ze niet al te politiek correct is, ook zijn huidskleur – om onderscheid te maken tussen een partner in een accountantsfirma die best eens een grote order kan plaatsen voor een duur boeket rozen voor de verjaardag van zijn moeder en de loopjongen die hoogstens een bosje margrieten kan betalen voor de secretaresse met de lieve glimlach.
Natuurlijk kunnen verschillen in aangeboren vaardigheden ook een rol spelen bij het bepalen van sociale verschillen. Maar dergelijke verschillen in aanleg en karakter worden meestal gecompenseerd door imaginaire hiërarchieën. Dat gebeurt met name op twee manieren. Eerst en vooral moeten de meeste talenten gevoed en ontwikkeld worden. Zelfs bij iemand die geboren wordt met een uitzonderlijk talent blijft dat talent meestal latent als het niet wordt gekoesterd, getraind en geoefend. Niet iedereen krijgt de kans om zijn gave te cultiveren en verfijnen. Of je die kans al dan niet krijgt, zal meestal afhangen van je plek binnen de imaginaire hiërarchie van je maatschappij. Harry Potter is een goed voorbeeld. Hij is weggerukt uit zijn gerenommeerde tovenaarsgezin en wordt grootgebracht door achterlijke dreuzels, dus arriveert hij op Zweinstein zonder enige ervaring met magie. Het duurt zeven boeken voor hij zijn krachten leert beheersen en zijn unieke talenten helemaal doorgrondt.
Ten tweede: zelfs als mensen uit verschillende klassen precies dezelfde vaardigheden ontwikkelen, dan nog is het onwaarschijnlijk dat ze er evenveel succes mee zullen hebben, omdat ze hetzelfde spel met verschillende regels moeten spelen. Als een onaanraakbare, een brahmaan, een katholieke Ier en een protestantse Engelsman in het door Engeland geregeerde India op de een of andere manier precies dezelfde handelsgeest hadden ontwikkeld, zouden ze nog steeds niet evenveel kans hebben om rijk te worden. De economische race zat vol oneerlijke hindernissen, zoals juridische restricties en onofficiële glazen plafonds.
De vicieuze cirkel
Alle maatschappijen zijn gebaseerd op imaginaire hiërarchieën, maar niet per se op dezelfde hiërarchieën. Waarin liggen de verschillen? Waarom werden mensen in de traditionele Indiase maatschappij geclassificeerd aan de hand van kaste, in de Ottomaanse samenleving aan de hand van religie en in de Amerikaanse samenleving aan de hand van ras? In de meeste gevallen is de hiërarchie ontstaan als gevolg van een reeks toevallige historische omstandigheden en werd hij door de generaties heen in stand gehouden en verfijnd al naargelang verschillende groepen er een gevestigd belang bij hadden.
Veel wetenschappers vermoeden bijvoorbeeld dat het hindoeïstische kastenstelsel zijn vorm kreeg toen een Indo-Arisch volk zo’n drieduizend jaar geleden het Indiase subcontinent binnenviel en de plaatselijke bevolking onderwierp. De indringers vestigden een gelaagde maatschappij, waarin zijzelf – uiteraard – leidende posities innamen (priesters en krijgers) en de inheemse bevolking overbleef als dienaren en slaven. De indringers, die niet al te talrijk waren, vreesden dat ze hun geprivilegieerde status en hun unieke identiteit zouden verliezen. Om dat gevaar voor te zijn verdeelden ze de bevolking in kasten, die elk een bepaald beroep moesten uitoefenen of een specifieke rol moesten vervullen in de samenleving. Elke kaste had zijn eigen juridische status, privileges en plichten. Kastenvermenging – sociale interactie, huwelijken en zelfs samen eten – was verboden. En het onderscheid was niet alleen juridisch van aard, het raakte onlosmakelijk verbonden met religieuze mythen en gebruiken.
De heersers verklaarden dat het kastenstelsel een eeuwige kosmische realiteit weerspiegelde in plaats van een toevallige historische ontwikkeling. Zuiverheid en onzuiverheid waren essentiële concepten binnen het hindoegeloof en werden ingezet om de sociale piramide te schragen. Vrome hindoes werd aangeleerd dat contact met leden van een andere kaste niet alleen henzelf onrein zou maken, maar de hele gemeenschap, en dat het dus een gruwel was. Dergelijke ideeën zijn echt niet specifiek hindoeïstisch. Door de hele geschiedenis en in bijna alle samenlevingen hebben concepten als onreinheid en zuiverheid een hoofdrol gespeeld bij het doorvoeren van sociale en politieke scheidslijnen en zijn ze door talloze heersende klassen gebruikt om hun privileges te beschermen. Maar de angst voor bezoedeling is niet enkel en alleen een verzinsel van priesters en prinsen. Waarschijnlijk heeft het wortels in biologische overlevingsmechanismen die mensen een instinctieve afkeer inboezemen voor potentiële ziektedragers, zoals zieken en doden. Als je een groep mensen wilt isoleren – vrouwen, joden, Roma, homo’s, zwarten – werkt dat het best als je iedereen ervan weet te overtuigen dat deze mensen een bron van vervuiling zijn.
Het hindoeïstische kastenstelsel en de bijbehorende reinheidswetten raakten stevig verankerd in de Indiase cultuur. Zelfs toen de Indo-Arische invasie al lang en breed vergeten was, bleef het geloof van de Indiërs in het kastensysteem intact, net als hun afkeer van vervuiling door kastenvermenging. Kasten waren niet immuun voor verandering. Door de eeuwen heen werden grote kasten zelfs verdeeld in subkasten. Uiteindelijk veranderden de oorspronkelijke vier kasten in drieduizend verschillende groeperingen die jati heten (wat letterlijk ‘geboorte’ betekent). Maar deze proliferatie van kasten veranderde niets aan het basisprincipe van het systeem, waarin iedereen wordt geboren met een bepaalde rang en elke overtreding van de regels het individu en de hele samenleving bezoedelt. Iemands jati bepaalt haar beroep, wat ze mag eten, haar woonplaats en de huwelijkspartners die geschikt voor haar zijn. Meestal kunnen mensen alleen binnen hun eigen kaste trouwen en de kinderen die ze krijgen, erven die status.
Telkens als er een nieuw beroep ontstond of een nieuwe groep mensen ten tonele verscheen, moesten ze erkend worden als een kaste om een legitieme plek in de hindoesamenleving te kunnen krijgen. Groepen die het niet voor elkaar kregen om als kaste erkend te worden, bleven letterlijk buitenstaanders. In deze sterk gelaagde klassenmaatschappij namen ze niet eens de laagste rang in. Ze gingen de onaanraakbaren heten. Ze mochten niet in de buurt van andere mensen wonen en moesten op vernederende, walgelijke manieren hun kostje bij elkaar scharrelen, bijvoorbeeld door vuilnisbelten af te schuimen naar recyclebaar afval. Zelfs leden van de laagste kaste vermeden het om in hun buurt te komen, met ze te eten en hen aan te raken, laat staan dat ze met een onaanraakbare zouden trouwen. In het huidige India worden huwelijken en beroepskeuze nog steeds sterk beïnvloed door het kastenstelsel, ondanks alle pogingen van de democratische Indiase regering om de scheidsmuren tussen de kasten af te breken en hindoes ervan te doordringen dat er niets vervuilends is aan kastenvermenging.47
Zuiverheid in Amerika
De raciale hiërarchie in het moderne Amerika werd in stand gehouden door een vergelijkbare vicieuze cirkel. Van de zestiende tot en met de achttiende eeuw importeerden de Europese veroveraars miljoenen Afrikaanse slaven naar Amerika om het werk in de mijnen en op de plantages te doen. Ze kozen voor de import van slaven uit Afrika en niet uit Europa of Oost-Azië vanwege drie omgevingsfactoren. Ten eerste was Afrika dichterbij, dus het was goedkoper om slaven te importeren uit Senegal dan uit Vietnam.
Ten tweede was er in Afrika al een gevestigde slavenmarkt (die voornamelijk slaven naar het Midden-Oosten exporteerde), terwijl slavernij in Europa een zeldzaamheid was. Het was natuurlijk een stuk makkelijker om slaven te kopen op een bestaande markt dan om een totaal nieuwe markt op te zetten.
De derde en belangrijkste reden was dat Amerikaanse plantages op plekken als Virginia, Haïti en Brazilië werden geteisterd door malaria en gele koorts, ziektes die in Afrika waren ontstaan. Afrikanen hadden door de generaties heen een gedeeltelijke genetische immuniteit tegen deze ziektes opgedaan, terwijl Europeanen er volkomen weerloos tegenover stonden en bij bosjes stierven. Het was dus slimmer voor een plantage-eigenaar om te investeren in een Afrikaanse slaaf dan in een Europese slaaf of horige. Paradoxaal genoeg vertaalde genetische superioriteit (in termen van immuniteit) zich hierbij naar sociale inferioriteit: juist omdat Afrikanen het in tropische klimaten beter deden, eindigden ze als de slaven van Europese meesters! Door deze factoren zouden de ontluikende nieuwe gemeenschappen in Amerika verdeeld worden in een heersende kaste van blanke Europeanen en een onderworpen kaste van zwarte Afrikanen.
Maar mensen zeggen niet graag dat ze slaven van een bepaald ras of een bepaalde herkomst houden om de simpele reden dat het economisch opportuun is. Net als de Arische veroveraars van India wilden blanke Europeanen in Amerika niet alleen overkomen als economisch succesvol, maar ook als vroom, rechtvaardig en objectief. Er werden religieuze en wetenschappelijke mythen bij gehaald om dit onderscheid te rechtvaardigen. Theologen beweerden dat Afrikanen afstamden van Ham, een zoon van Noach, die door zijn vader dusdanig vervloekt was dat al zijn nakomelingen slaven zouden zijn. Biologen beweerden dat zwarten minder intelligent zijn dan blanken en dat hun morele instincten minder ontwikkeld zijn. Artsen voerden aan dat zwarten onder smerige omstandigheden leven en ziektes verspreiden. Met andere woorden: ze vormden een bron van vervuiling.
Deze mythen vonden veel weerklank in de Amerikaanse cultuur en meer in het algemeen in de westerse cultuur. Ze bleven nog lang van kracht, ook toen de omstandigheden die tot slavernij hadden geleid allang waren verdwenen. Begin negentiende eeuw schafte het Britse rijk de slavernij af en maakte het een eind aan de trans-Atlantische slavenhandel, en in de daaropvolgende decennia werd de slavernij stukje bij beetje afgeschaft op het hele Amerikaanse continent. Wat opmerkelijk is, is dat dit de eerste en enige keer in de geschiedenis was dat slavenhoudende samenlevingen vrijwillig een eind maakten aan slavernij. Maar toen de slaven eenmaal bevrijd waren, bleven de racistische mythen die slavernij rechtvaardigden gewoon bestaan. De rassenscheiding werd in stand gehouden door racistische wetgeving en sociale gewoontes.
Het resultaat daarvan was een zelfversterkende cyclus van oorzaak en gevolg, een vicieuze cirkel. Neem bijvoorbeeld het zuiden van de Verenigde Staten, vlak na de Burgeroorlog. In 1865 werd slavernij verboden met het Dertiende Amendement van de grondwet van de vs en het Veertiende Amendement dicteerde dat burgerschap en gelijke bescherming onder de wet aan niemand onthouden konden worden op basis van ras. Maar de meeste zwarte gezinnen waren na twee eeuwen slavernij veel armer en veel minder goed opgeleid dan de meeste blanke gezinnen. Een zwart iemand die in 1865 werd geboren in Alabama had dus veel minder kans op goede scholing en goedbetaald werk dan zijn blanke buren. Zijn kinderen, die geboren werden tussen 1880 en 1900, kwamen ter wereld met dezelfde achterstand. Zij werden ook geboren in een laagopgeleid, arm gezin.
Maar economische achterstand was niet het hele verhaal. Er woonden in Alabama ook veel arme blanken die niet dezelfde kansen kregen als hun welgesteldere rasgenoten. Bovendien waren de vs door de industriële revolutie en de immigratiegolven een extreem fluïde samenleving, waar een krantenjongen zomaar miljonair kon worden. Als geld het enige punt was, had de scherpe scheiding tussen de rassen al snel moeten vervagen, niet in het minst door gemengde huwelijken.
Maar dat gebeurde niet. In 1865 beschouwden blanken – en ook veel zwarten – het als een simpel feit dat zwarten minder intelligent, gewelddadiger, losbandiger, luier en minder gehecht aan persoonlijke hygiëne waren dan blanken. Ze waren, met andere woorden, bronnen van geweld, diefstal, verkrachting en ziekte en daarmee dus van vervuiling. Als een zwarte inwoner van Alabama in 1895 op miraculeuze wijze goed onderwijs wist te krijgen en daarna solliciteerde voor een respectabel baantje als bankbediende, waren zijn kansen om de baan te krijgen veel slechter dan die van een blanke kandidaat met dezelfde kwalificaties. Het stigma dat zwarten bestempelde als van nature onbetrouwbaar, lui en minder intelligent, werkte in zijn nadeel.
Je zou verwachten dat mensen langzamerhand gaan begrijpen dat die stigma’s niet gebaseerd zijn op feiten maar op mythen en dat zwarten mettertijd zouden kunnen aantonen dat ze net zo competent, gezagsgetrouw en schoon op hun lijf waren als blanken. Maar het omgekeerde gebeurde. Deze vooroordelen werden in de loop van de tijd juist steeds sterker. De beste baantjes werden bezet door blanken, dus werd het makkelijker te geloven dat zwarten echt inferieur zijn. ‘Kijk dan,’ zei de gemiddelde blanke burger. ‘Zwarten zijn al generaties vrij, maar er zijn bijna geen zwarte professoren, juristen, artsen of zelfs bankbedienden. Bewijst dat niet dat zwarten gewoon minder intelligent zijn en minder hard werken?’ Door die vicieuze cirkel werden zwarten niet aangenomen voor witteboordenbaantjes omdat ze bekendstonden als dom, en het bewijs van hun minderwaardigheid was het geringe aantal zwarten in witteboordenbanen.

De vicieuze cirkel: een toevallige historische situatie vertaalt zich naar een star sociaal systeem.
Hier hield de vicieuze cirkel nog niet op. Het stigma dat zwarten aankleefde werd zó sterk dat het werd ingebed in een heel systeem van ‘Jim Crow’-wetten en gebruiken die de raciale orde moesten handhaven. Zwarten mochten niet stemmen, niet naar blanke scholen gaan, niet in blanke winkels kopen, niet in blanke restaurants eten en niet in blanke hotels slapen. De rechtvaardiging voor dit alles was dat zwarten vies, laks en kwaadaardig waren en dat blanken dus tegen hen beschermd moesten worden. Blanken wilden niet in hetzelfde hotel slapen als zwarten of in hetzelfde restaurant eten, uit angst voor ziektes. Ze wilden niet dat hun kinderen naar dezelfde school gingen als zwarte kinderen, uit angst voor geweld en slechte invloeden. Ze wilden niet dat zwarten meededen aan verkiezingen, want zwarten waren achterlijk en immoreel. Deze angsten werden gestaafd door wetenschappelijke onderzoeken die ‘bewezen’ dat zwarten echt minder goed opgeleid waren, dat verschillende ziektes vaker onder zwarten voorkwamen en dat het misdaadcijfer onder hen veel hoger lag (deze onderzoeken negeerden het feit dat deze ‘waarheden’ juist voortvloeiden uit discriminatie tegen zwarten).
Halverwege de twintigste eeuw was de segregatie in de voormalige geconfedereerde staten waarschijnlijk erger dan eind negentiende eeuw. Clennon King, een zwarte student die zich in 1958 wilde inschrijven aan de universiteit van Mississippi, werd onder dwang afgevoerd naar een psychiatrische inrichting. De dienstdoende rechter bepaalde dat een zwart iemand ongetwijfeld krankzinnig moest zijn als hij dacht dat hij toegelaten kon worden aan de universiteit van Mississippi.
Amerikaanse zuiderlingen (en veel noorderlingen) vonden niets zo weerzinwekkend als seksuele relaties en huwelijken tussen zwarte mannen en blanke vrouwen. Seks tussen de rassen werd het grootste taboe en elke overtreding of vermeende overtreding werd beschouwd als iets wat onverwijld standrechtelijk bestraft moest worden met een lynchpartij. De Ku Klux Klan, een geheim genootschap van blanke racisten, heeft veel van dat soort moorden gepleegd. De hindoeïstische brahmanen hadden nog heel wat van hen kunnen leren over zuiverheidswetten.
Gaandeweg verspreidde het racisme zich steeds meer naar het culturele vlak. De Amerikaanse esthetische cultuur was gebaseerd op blanke schoonheidsidealen. De fysieke eigenschappen van het blanke ras – zoals een lichte huid, blond en steil haar, een klein wipneusje – werden het toonbeeld van schoonheid. Typisch zwarte trekken – donkere huid, donker kroeshaar, een platte neus – werden als lelijk beschouwd. Deze ingeroeste meningen bevestigden de imaginaire hiërarchie op een nog dieper niveau van het menselijke bewustzijn en bleven hem zo in stand houden.
Dit soort vicieuze cirkels kan eeuwen en zelfs millennia doorgaan en een imaginaire hiërarchie die is ontsproten aan een toevallige historische gebeurtenis heel lang laten voortduren. Oneerlijke discriminatie wordt mettertijd vaak erger in plaats van minder. Geld zoekt geld en armoede vindt armoede. Scholing zoekt scholing en achterstand vindt achterstand. Wie ooit in de geschiedenis slachtoffer is geweest, zal vaak weer het slachtoffer worden. En de geprivilegieerden van de geschiedenis zullen vaak weer nieuwe privileges krijgen.
De meeste sociaal-politieke hiërarchieën hebben geen logische of biologische basis en bestaan alleen door de bestendiging van toevallige gebeurtenissen met behulp van mythen. Dat is alvast een goede reden om geschiedenis te studeren. Als de apartheid tussen zwarten en blanken of brahmanen en shudra’s gebaseerd was op biologische feiten – dus als brahmanen echt betere hersenen hadden dan shudra’s – zou de biologie volstaan voor een goed begrip van menselijke samenlevingsverbanden. Maar de biologische verschillen tussen afzonderlijke groepen Homo sapiens zijn zo goed als verwaarloosbaar, dus de biologie kan ons niets vertellen over de fijne kneepjes van de Indiase maatschappij of de raciale dynamiek in Amerika. Die fenomenen kunnen we alleen begrijpen als we kijken naar de gebeurtenissen, omstandigheden en machtsverhoudingen die zorgen dat verzinsels omgezet worden in wrede – en bijzonder echte – sociale structuren.
Hij en zij
Verschillende samenlevingen hanteren verschillende soorten imaginaire hiërarchieën. Ras is heel zwaarwegend voor moderne Amerikanen, maar voor middeleeuwse moslims was het relatief onbelangrijk. Kaste was een zaak van leven en dood in het middeleeuwse India, terwijl dit begrip in het moderne Europa nauwelijks bestaat. Maar er is één hiërarchie die in alle bekende menselijke samenlevingen van het allergrootste belang is: de hiërarchie van het geslacht. Overal hebben mensen zichzelf verdeeld in mannen en vrouwen. En bijna overal staan mannen er het beste voor, in elk geval sinds de agrarische revolutie.
Onder de oudste Chinese teksten die we kennen bevinden zich orakelbotten uit 1200 v.Chr., die gebruikt werden om de toekomst te voorspellen. Op één zo’n bot was de volgende vraag gegraveerd: ‘Zal de geboorte van mevrouw Hao’s kind gunstig verlopen?’ Waarop het antwoord luidde: ‘Gunstig als het kind op een ding-dag wordt geboren, uitermate voorspoedig als het op een geng-dag komt.’ Nu wilde het toeval dat mevrouw Hao uiteindelijk op een jiayin-dag beviel. De tekst eindigt met de sombere mededeling: ‘Drie weken en een dag later werd het kind geboren op jiayin-dag. Niet gunstig. Het was een meisje.’48 Meer dan drieduizend jaar later, toen het communistische China de eenkindpolitiek invoerde, bleven veel Chinese families de geboorte van een meisje als een tegenslag beschouwen. Het kwam voor dat ouders een pasgeboren meisjesbaby wegdeden of doodden, zodat ze nog een poging konden wagen om een jongen te krijgen.
In veel gemeenschappen waren vrouwen domweg het bezit van mannen, meestal van hun vader, man of broer. Verkrachting valt in veel rechtssystemen onder het eigendomsrecht, wat wil zeggen dat niet de verkrachte vrouw het slachtoffer is, maar de man die haar bezit. In zo’n situatie was de juridische oplossing een eigendomsoverdracht: de verkrachter moest een bruidsschat betalen aan de vader of broer van de vrouw, waarna ze het bezit van de verkrachter werd. De Bijbel verordonneert dat ‘wanneer een man een jonge dochter zal gevonden hebben, die een maagd is, dewelke niet ondertrouwd is, en haar zal gegrepen en bij haar gelegen hebben, en zij gevonden zullen zijn, zo zal de man, die bij haar gelegen heeft, den vader van de jonge dochter vijftig zilverlingen geven, en zij zal hem ter vrouwe zijn’ (Deuteronomium 22:28-29). De oude Hebreeërs vonden dit een schappelijke overeenkomst.
Verkrachting van een vrouw die niemands bezit was, werd geenszins beschouwd als een misdaad, net zomin als het oprapen van een rondslingerend muntje in een drukke straat als diefstal wordt beschouwd. En als een man zijn eigen vrouw verkrachtte, deed hij volgens de wet niets verkeerds. Het idee dat een man zijn eigen vrouw kon verkrachten werd in feite beschouwd als een oxymoron. De rol van echtgenoot hield in dat je volledige controle had over de seksualiteit van je vrouw. Zeggen dat een man zijn vrouw had ‘verkracht’ was net zo onlogisch als zeggen dat iemand zijn eigen portefeuille had gestolen. Deze denkwijze is niet alleen iets uit het oude Midden-Oosten. In 2006 waren er nog steeds drieënvijftig landen waar een man niet vervolgd kon worden wegens verkrachting van zijn vrouw. Zelfs in Duitsland werd de wet pas in 1997 aangepast en werd verkrachting binnen het huwelijk strafbaar gesteld.49
Is het onderscheid tussen mannen en vrouwen een product van onze verbeelding, zoals het kastenstelsel in India en het raciale systeem in Amerika, of is het een natuurlijk onderscheid met stevige biologische wortels? En als het inderdaad een natuurlijk onderscheid is, zijn er dan ook biologische verklaringen voor dat mannen vaak boven vrouwen gaan?
Sommige culturele, juridische en politieke verschillen tussen mannen en vrouwen weerspiegelen de overduidelijke biologische verschillen tussen de seksen. Kinderen krijgen is altijd de taak van vrouwen geweest, omdat mannen geen baarmoeder hebben. Maar rondom deze harde universele kern heeft elke samenleving verschillende lagen van culturele ideeën en normen verzameld die weinig met de biologie van doen hebben. Groepen mensen associëren allerlei eigenschappen met mannelijkheid en vrouwelijkheid die merendeels geen echte biologische basis hebben.
In het democratische Athene van de vijfde eeuw v.Chr. had een individu met een baarmoeder bijvoorbeeld geen eigen juridische status en het was haar verboden om deel te nemen aan volksvergaderingen of om het ambt van rechter uit te oefenen. Een enkele uitzondering daargelaten kon zo iemand ook geen fatsoenlijk onderwijs krijgen, geen zaken doen en niet deelnemen aan het filosofische discours. Onder de Atheense politieke leiders, de grote filosofen, redenaars, kunstenaars en kooplieden was niemand met een baarmoeder te vinden. Maakt het bezit van een baarmoeder iemand biologisch ongeschikt voor deze beroepen? De oude Grieken dachten van wel. Moderne Atheners denken er anders over. In het huidige Athene hebben vrouwen stemrecht, worden ze gekozen voor publieke ambten, houden ze redevoeringen, ontwerpen ze van alles, van sieraden tot gebouwen tot software, en gaan ze naar de universiteit. Hun baarmoeders weerhouden hen er niet van om al die dingen net zo goed te doen als mannen. Toegegeven, ze zijn nog steeds ondervertegenwoordigd in de politiek en de commercie: slechts zo’n twaalf procent van de Griekse parlementsleden zijn vrouwen. Maar er is geen juridische barrière die hen ervan weerhoudt om de politiek in te gaan, en de meeste moderne Grieken vinden het tamelijk normaal als vrouwen publieke ambten bekleden.
Veel moderne Grieken denken ook dat man-zijn er voor een integraal deel uit bestaat dat een man zich alleen seksueel aangetrokken voelt tot vrouwen en dat hij uitsluitend seksuele relaties aanknoopt met de andere sekse. Ze beschouwen dit niet als een cultureel vooroordeel, maar meer als een biologische werkelijkheid: relaties tussen man en vrouw zijn natuurlijk en relaties tussen twee mensen van hetzelfde geslacht onnatuurlijk. Maar in wezen kan het Moedertje Natuur niet schelen als mannen zich seksueel tot elkaar aangetrokken voelen. Alleen menselijke moeders die zijn doordrenkt van bepaalde culturen schoppen een scène als hun zoon iets krijgt met de buurjongen. De woede van die moeders wordt niet gedicteerd door de biologie. In een significant aantal menselijke culturen werden homoseksuele relaties niet alleen als legitiem beschouwd, maar zelfs als sociaal constructief. Het oude Griekenland is daarvan het bekendste voorbeeld. De Ilias vermeldt niet dat Thetis bezwaren had tegen de omgang van haar zoon Achilles met Patroclus. Koningin Olympias van Macedonië was een van de sterkste, meest temperamentvolle vrouwen uit de klassieke wereld en ze liet zelfs haar eigen man, koning Philippus, vermoorden. Maar ze werd niet woest toen haar zoon, Alexander de Grote, zijn minnaar Hephaestion thuis uitnodigde voor het eten.
Hoe kunnen we weten wat biologisch bepaald is en wat mensen alleen maar proberen te rechtvaardigen met biologische mythen? Een goede vuistregel is: biologie maakt mogelijk, cultuur verbiedt. De biologie tolereert een heel breed spectrum van mogelijkheden. Cultuur geeft mensen daarentegen de kans om bepaalde mogelijkheden te verwezenlijken, maar verbiedt andere opties. De biologie stelt vrouwen in staat om kinderen te krijgen, waarbij sommige culturen vrouwen dwingen om die mogelijkheid te verwezenlijken. De biologie stelt mannen in staat om te genieten van seks met een seksegenoot, terwijl sommige culturen hen verbieden om die mogelijkheid te verwezenlijken.
De cultuur voert meestal aan dat het alleen dingen verbiedt die onnatuurlijk zijn. Maar vanuit biologisch perspectief is niets onnatuurlijk. Alles wat mogelijk is, is per definitie ook natuurlijk. Echt onnatuurlijk gedrag, dus gedrag dat tegen de wetten van de natuur ingaat, kan simpelweg niet voorkomen en hoeft dus ook niet verboden te worden. Geen enkele cultuur heeft ooit de moeite genomen om mannen te verbieden fotosynthese te bedrijven, of vrouwen om sneller te rennen dan de snelheid van het licht, of negatief geladen elektronen om naar elkaar toe te trekken.
In wezen zijn onze ideeën over ‘natuurlijk’ en ‘onnatuurlijk’ niet ontleend aan de biologie, maar aan de christelijke theologie. De theologische betekenis van ‘natuurlijk’ is ‘in overeenstemming met de bedoelingen van de God die de natuur heeft geschapen’. Christelijke theologen voerden aan dat God het menselijk lichaam heeft geschapen en dat het zijn bedoeling was dat elk lichaamsdeel en orgaan een bepaald doel diende. Als we onze ledematen en organen gebruiken voor het doel dat God voor ogen had, dan is het een natuurlijke handeling. Een ander gebruik dan God heeft gewild is onnatuurlijk. Maar de evolutie heeft geen doel. Organen zijn niet geëvolueerd met een specifiek oogmerk en de manier waarop ze gebruikt worden is constant in ontwikkeling. Er is niet één orgaan in het menselijk lichaam dat alleen maar doet wat zijn prototype deed toen het honderden miljoenen jaren geleden ontstond. Organen evolueren om een bepaalde functie uit te oefenen, maar als ze eenmaal bestaan, kunnen ze zich zo aanpassen dat ze ook andere rollen kunnen vervullen. De mond is bijvoorbeeld ontstaan omdat de eerste meercellige organismen een manier nodig hadden om voedingsstoffen in hun lichaam te krijgen. Daar gebruiken we onze mond nog steeds voor, maar we gebruiken hem ook om te zoenen en te praten en – als we Rambo zijn – om de pin uit een handgranaat te trekken. Is dat allemaal onnatuurlijk, alleen omdat onze wormvormige voorouders die dingen zeshonderd miljoen jaar geleden nog niet met hun mond deden?
Hetzelfde geldt voor vleugels. Die zijn ook niet plotseling ontstaan in heel hun aerodynamische glorie, maar hebben zich ontwikkeld uit organen die een ander doel dienden. Er is een theorie die stelt dat insectenvleugels miljoenen jaren geleden zijn geëvolueerd uit uitsteeksels op het lichaam van vleugelloze beestjes. Beestjes met uitsteeksels hadden een groter lichaamsoppervlak dan beestjes zonder uitsteeksels, en daardoor konden ze meer zonlicht absorberen en bleven ze dus warmer. In een langdurig evolutionair proces zijn die zonvangers steeds groter geworden. Dezelfde bouw die goed was voor maximale zonlichtabsorptie – een groot lichaamsoppervlak, weinig gewicht – gaf de insecten toevallig ook een beetje zweefvermogen als ze sprongen. Beestjes met grotere uitsteeksels konden verder springen. Sommige insecten gingen ze gebruiken voor zweefvluchtjes en vandaar was het een kleine stap naar vleugels waarmee het insect echt door de lucht kon vliegen. De volgende keer dat er een mug in je oor zoemt, kun je haar dus van onnatuurlijk gedrag betichten. Als ze zich wat bescheidener opstelde en tevreden was met wat God haar gegeven had, zou ze haar vleugels alleen gebruiken als zonnepanelen.
Onze geslachtsorganen en ons seksuele gedrag kunnen op dezelfde manier multitasken. Seks is ooit geëvolueerd voor de voortplanting en baltsrituelen ontstonden als een manier om de conditie van een potentiële partner te controleren. Maar veel dieren gebruiken seksueel gedrag nu voor allerlei sociale doeleinden die weinig van doen hebben met het verwekken van kleine kopieën van zichzelf. Chimpansees gebruiken seks bijvoorbeeld om politieke allianties te bestendigen, intimiteit te creëren en spanning uit de lucht te halen. Is dat onnatuurlijk?
Sekse en gender
Het heeft dus weinig zin om te beweren dat kinderen krijgen van nature de functie van de vrouw is, of dat homoseksualiteit onnatuurlijk is. De meeste wetten, normen, rechten en plichten die bij mannelijkheid of vrouwelijkheid horen, zeggen meer over de menselijke verbeelding dan over de biologische werkelijkheid.
In biologisch opzicht zijn mensen verdeeld in mannelijke en vrouwelijke exemplaren. Een mannelijke Homo sapiens is een mens met een x-chromosoom en een y-chromosoom, een vrouwelijk exemplaar is een mens met twee x’en. Maar ‘man’ en ‘vrouw’ zijn sociale categorieën, geen biologische. In het overgrote deel van de menselijke samenlevingen zijn mannen mannelijke Homo sapiens en vrouwen hun vrouwelijke pendant, maar deze sociale benamingen hebben een lading die geen of hoogstens een zwak verband heeft met de biologische termen. Een man is geen sapiens met bepaalde biologische eigenschappen, zoals xy-chromosomen, testikels en veel testosteron. Het is eerder zo dat hij binnen een bepaald hokje in de imaginaire menselijke orde binnen zijn gemeenschap valt. De mythen van zijn cultuur geven hem bepaalde mannelijke taken (zoals politiek bedrijven), rechten (zoals het stemrecht) en plichten (zoals de dienstplicht). Hetzelfde geldt voor vrouwen. Een vrouw is geen sapiens met twee x-chromosomen, een baarmoeder en volop oestrogeen. Ze is vooral een vrouwelijk lid van een imaginaire menselijke orde. De mythen van haar gemeenschap geven haar unieke vrouwelijke taken (kinderen grootbrengen), rechten (bescherming tegen geweld) en plichten (gehoorzaamheid aan haar man). En omdat de taken, rechten en plichten van mannen en vrouwen worden bepaald door mythen, en niet door onze biologie, varieert de betekenis van ‘mannelijkheid’ en ‘vrouwelijkheid’ enorm van samenleving tot samenleving.
Om verwarring te voorkomen maken wetenschappers doorgaans onderscheid tussen ‘sekse’ of ‘geslacht’, wat een biologische categorie is, en ‘gender’, een culturele categorie. Sekse is het verschil tussen mannelijke en vrouwelijke individuen, en de eigenschappen die dit verschil bepalen zijn objectief en blijven altijd constant. Gender is het verschil tussen mannen en vrouwen (en sommige culturen kennen nog andere categorieën). Zogenaamde ‘mannelijke’ en ‘vrouwelijke’ eigenschappen zijn intersubjectief en continu onderhevig aan verandering. Er zijn bijvoorbeeld verstrekkende verschillen in het gedrag, de verlangens, de kledingwijze en zelfs de lichaamshouding die werden en worden verwacht van vrouwen in het klassieke Athene en vrouwen in het moderne Athene.50
|
vrouwelijk individu = biologische categorie |
een vrouw = culturele categorie |
||
|
Oude Athene |
Moderne Athene |
Oude Athene |
Moderne Athene |
|
xx-chromosomen |
xx-chromosomen |
mag niet stemmen |
mag stemmen |
|
baarmoeder |
baarmoeder |
mag geen rechter zijn |
mag rechter zijn |
|
eierstokken |
eierstokken |
mag geen publiek ambt bekleden |
mag publiek ambt bekleden |
|
weinig testosteron |
weinig testosteron |
mag niet zelf huwelijkspartner kiezen |
mag zelf huwelijkspartner kiezen |
|
veel oestrogeen |
veel oestrogeen |
meestal ongeletterd |
meestal geletterd |
|
kan melk produceren |
kan melk produceren |
juridisch bezit van vader of echtgenoot |
juridisch onafhankelijk |
|
precies hetzelfde |
volkomen verschillend |
||

15. Achttiende-eeuwse mannelijkheid: een staatsieportret van koning Lodewijk xiv van Frankrijk. Let op de lange pruik, de kousen, de hoge hakken, de balletdanserspose, en natuurlijk dat enorme zwaard. In het huidige Amerika zou dit allemaal (behalve het zwaard) beschouwd worden als duidelijke tekenen van verwijfdheid. Maar in zijn eigen tijd was Lodewijk een Europees toonbeeld van mannelijkheid en viriliteit.

16. Eenentwintigste-eeuwse mannelijkheid: een staatsieportret van Barack Obama. Waar zijn de pruik, de kousen en de hoge hakken gebleven? En het zwaard? Dominante mannen hebben er nooit eerder zo saai en kleurloos uitgezien als tegenwoordig. In het grootste deel van de geschiedenis waren dominante mannen kleurrijk en flamboyant, zoals de Indianenopperhoofden met hun verentooien en Indiase maharadja’s die zichzelf uitdosten met zijde en diamanten. In het hele dierenrijk hebben de mannetjes doorgaans meer kleur en accessoires dan vrouwtjes. Denk hierbij aan pauwenstaarten en leeuwenmanen.
Sekse is kinderspel, maar gender is bloedige ernst. Het is makkelijk zat om een lid van het mannelijk geslacht te worden. Daarvoor hoef je alleen maar geboren te worden met een x- en een y-chromosoom. Een vrouwtje worden is al net zo makkelijk. Daarvoor heb je alleen twee x-chromosomen nodig. Maar een man of een vrouw worden is een uiterst ingewikkelde en veeleisende onderneming. Omdat de meeste mannelijke en vrouwelijke eigenschappen cultureel bepaald zijn en niet biologisch van aard, roept geen enkele samenleving een mannetjesmens automatisch uit tot man, of een vrouwtje tot vrouw. En je kunt ook niet op je lauweren gaan rusten als je zo’n titel eenmaal verworven hebt. Mannetjesmensen moeten hun leven lang, van de wieg tot het graf, hun mannelijkheid blijven bewijzen in een eindeloze reeks riten en prestaties. En duurt mannenwerk van zon tot maan, vrouwenwerk is nooit gedaan: een vrouw moet zichzelf en anderen er onophoudelijk van overtuigen dat ze vrouwelijk genoeg is.
Succes wordt niet gegarandeerd. Vooral mannen leven in constante angst om hun aanspraken op mannelijkheid te verliezen. Door de hele geschiedenis zijn mannen bereid geweest hun leven te riskeren of het zelfs op te offeren om de simpele reden dat de mensen dan zouden zeggen: ‘Hij is een echte man!’
Wat is er zo goed aan mannen?
In elk geval sinds de agrarische revolutie waren de meeste mensengemeenschappen patriarchale structuren die meer waarde aan mannen toekenden dan aan vrouwen. Hoe een samenleving de termen ‘man’ en ‘vrouw’ ook invulde, het was altijd beter om een man te zijn. Patriarchale gemeenschappen leren mannen op een mannelijke manier te denken en handelen en vrouwen op een vrouwelijke manier, en iedereen die een voet over de grens durft te zetten wordt bestraft. Maar degenen die zich erin schikken worden niet gelijkelijk beloond. Eigenschappen die als mannelijk worden beschouwd, worden hoger aangeslagen dan zogenaamd vrouwelijke eigenschappen, en leden van een gemeenschap die het vrouwelijke ideaal belichamen krijgen daar minder voor terug dan individuen die het mannelijke ideaal het dichtst benaderen. Er worden minder middelen geïnvesteerd in gezondheidszorg en onderwijs voor vrouwen, ze hebben minder economische kansen, minder politieke macht en minder bewegingsvrijheid. Het concept gender is een wedstrijd waarin sommige deelnemers alleen mogen meelopen voor brons.
Het klopt wel dat een paar vrouwen desondanks alfaposities hebben bereikt, zoals Cleopatra van Egypte, keizerin Wu Zetian van China (rond het jaar 700) en Elizabeth i van Engeland, maar zij zijn de uitzonderingen die de regel bevestigen. Tijdens het 45-jarige bewind van Elizabeth waren alle parlementsleden mannen, alle officieren in de koninklijke marine en het leger waren mannen, alle rechters en juristen waren mannen, alle bisschoppen en aartsbisschoppen waren mannen, alle theologen en priesters waren mannen, alle artsen en chirurgen waren mannen, alle studenten en hoogleraren op alle universiteiten en hogescholen waren mannen, alle burgemeesters en sheriffs waren mannen en bijna alle schrijvers, architecten, dichters, filosofen, schilders, musici en wetenschappers waren mannen.
Het patriarchaat is van oudsher de norm in bijna alle agrarische en industriële samenlevingen. Het heeft allerlei politieke omwentelingen, sociale revoluties en economische transformaties koppig doorstaan. Egypte is bijvoorbeeld door de eeuwen heen talloze malen veroverd. Het is bezet door Assyriërs, Perzen, Macedoniërs, Romeinen, Arabieren, Mamelukken, Turken en Britten, en al die tijd bleef de samenleving patriarchaal. Egypte is geregeerd met de wetten van de farao’s, met Griekse wetten, Romeinse wetten, moslimwetten, Ottomaanse wetten en Britse wetten, en al die wetten discrimineerden mensen die geen ‘echte mannen’ waren.
Omdat het patriarchaat zo universeel is, kan het geen product zijn van een vicieuze cirkel die is ontstaan uit een toevallige gebeurtenis. Het is vooral opmerkelijk dat ook vóór 1492 de meeste gemeenschappen in zowel Amerika als Afrika-Eurazië patriarchaal van inslag waren, hoewel ze al duizenden jaren geen contact meer hadden. Als het patriarchaat in Afrika-Eurazië was ontstaan uit een toevallig fenomeen, waarom waren de Azteken en de Inca’s dan patriarchaal? Het is veel waarschijnlijker dat er een universele biologische reden is waarom bijna alle culturen mannelijkheid hoger waarderen dan vrouwelijkheid, al varieert de precieze definitie van ‘man’ en ‘vrouw’ van cultuur tot cultuur. We weten alleen niet wat die reden is. Er zijn theorieën te over, maar die klinken geen van alle erg overtuigend.
Spierballen
De meest courante theorie wijst erop dat mannen sterker zijn dan vrouwen en dat ze hun grotere fysieke kracht hebben gebruikt om vrouwen in een ondergeschikte positie te dwingen. Een iets subtielere versie van deze bewering luidt dat mannen dankzij hun kracht taken kunnen monopoliseren die zware lichamelijke arbeid vergen, zoals ploegen en oogsten. Dit geeft ze de macht over de voedselproductie, wat zich weer vertaalt in politieke invloed.
Er zijn twee problemen met deze nadruk op spierkracht. Ten eerste is de bewering dat mannen sterker zijn dan vrouwen alleen waar als je naar het gemiddelde kijkt, en alleen als het gaat om bepaalde soorten kracht. Vrouwen zijn doorgaans beter bestand tegen honger, ziekte en vermoeidheid dan mannen. Er zijn ook veel vrouwen die sneller kunnen lopen en zwaarder kunnen tillen dan veel mannen. Bovendien – en dat is de meest problematische observatie bij deze theorie – zijn vrouwen in de loop van de geschiedenis vooral uitgesloten van baantjes die weinig lichamelijke inspanning vergden (zoals het priesterschap, de rechtbank en de politiek), terwijl ze wel hard moesten werken op het land, in verschillende ambachten en in het huishouden. Als sociale macht werd verdeeld aan de hand van fysieke kracht of uithoudingsvermogen, zouden vrouwen er veel meer van moeten hebben.
Wat nog belangrijker is, is dat er bij mensen hoegenaamd geen direct verband bestaat tussen fysieke kracht en sociale macht. Zestigplussers oefenen doorgaans macht uit over twintigers, hoewel twintigers veel sterker zijn dan de boven hen gestelde ouderen. De gemiddelde plantage-eigenaar in het negentiende-eeuwse Alabama kon binnen twee tellen tegen de grond gewerkt worden door willekeurig welke slaaf die zijn katoenvelden bewerkte. Er werden geen bokswedstrijden gehouden om Egyptische farao’s of katholieke pausen te kiezen. In verzamelaarsgemeenschappen ligt de politieke dominantie meestal bij degene met de beste sociale vaardigheden, en niet bij degene met de best ontwikkelde musculatuur. In de georganiseerde misdaad is de grote baas niet per se de sterkste man. Vaak is het een oudere man die maar heel zelden zelf zijn vuisten gebruikt; hij gebruikt jongere, fittere mannen om het vuile werk voor hem op te knappen. Wie denkt dat hij het syndicaat het best kan overnemen door de don in elkaar te slaan, zal doorgaans niet lang genoeg in leven blijven om van zijn fouten te leren. Zelfs bij chimpansees verwerft het alfamannetje zijn positie door een stabiele coalitie te sluiten met andere mannetjes en vrouwtjes, en niet door middel van bot geweld.
De geschiedenis van de mensheid laat zelfs heel vaak een omgekeerde relatie zien tussen fysieke kracht en sociale macht. In de meeste gemeenschappen doen de lagere klassen het zware werk. Misschien weerspiegelt dat de positie van Homo sapiens in de voedselketen. Als het zuiver en alleen om fysieke vaardigheden draaide, zouden sapiens ergens in het midden van de hiërarchie beland zijn. Maar dankzij hun mentale en sociale vaardigheden bereikten ze de top. Het is dus logisch dat de machtshiërarchie binnen onze soort ook eerder bepaald wordt door mentale en sociale vaardigheden dan door brute kracht. Vandaar dat het zo moeilijk te geloven is dat de meest invloedrijke en meest stabiele sociale hiërarchie uit de geschiedenis puur gebaseerd is op de fysieke overmacht van de man op de vrouw.
Het schuim der natie
Een andere theorie luidt dat de mannelijke dominantie niet voortvloeit uit lichaamskracht, maar uit agressie. Mannen zijn in de loop van miljoenen jaren evolutie veel gewelddadiger geworden dan vrouwen. Vrouwen doen niet voor mannen onder als het gaat om haat, hebzucht en uitbuiting, maar als puntje bij paaltje komt, aldus deze theorie, zijn mannen veel eerder bereid tot bot fysiek geweld. Daarom is oorlog door de millennia heen altijd een mannelijke aangelegenheid geweest.
In tijden van oorlog werden mannen, die de strijdkrachten beheersten, automatisch ook de baas over de civiele samenleving. Vervolgens gebruikten ze hun macht over de civiele samenleving om steeds meer oorlogen uit te vechten, en hoe meer oorlogen er waren, hoe groter de macht van mannen over de samenleving werd. Deze vicieuze cirkel verklaart zowel de alomtegenwoordigheid van oorlog als de alomtegenwoordigheid van het patriarchaat.
Recent onderzoek naar de hormonale en cognitieve systemen van mannen en vrouwen versterkt de aanname dat mannen inderdaad meer agressieve en gewelddadige neigingen hebben en doorgaans dus beter geschikt zijn om dienst te doen als gewoon soldaat. Maar gesteld dat alle gewone soldaten mannen zijn, volgt daaruit dan dat de mensen die de oorlog leiden en de vruchten ervan plukken automatisch ook mannen moeten zijn? Dat slaat nergens op. Dat is net zoiets als aannemen dat alle plantage-eigenaren zwart waren, omdat de slaven die op de katoenvelden werkten ook zwart waren. Net zoals een volledig zwart personeelsbestand onder het bevel kon staan van een volledig blank bestuur, kon een louter uit mannen bestaand leger toch ook wel aangevoerd worden door een louter of ten minste deels uit vrouwen bestaande regering? In talloze gemeenschappen door de eeuwen heen werkten de hoogste officieren zich niet op vanuit de rang van gewoon soldaat. Aristocraten, rijken en hoogopgeleiden kregen automatisch de officiersrang, zonder ooit een dag bij het gewone voetvolk te hoeven dienen.
Toen de hertog van Wellington, de aartsvijand van Napoleon, op zijn achttiende dienst nam in het Britse leger, werd hij onmiddellijk officier. Hij had niet veel op met de plebejers die onder zijn bevel stonden. ‘De gewone soldaten in ons leger zijn het schuim der natie,’ schreef hij tijdens de oorlog tegen Frankrijk aan een collega-aristocraat. Die gewone soldaten werden doorgaans gerekruteerd uit de allerarmste laag van de bevolking of uit etnische minderheden (zoals Ierse katholieken). Hun kansen om hogerop te komen in het leger waren verwaarloosbaar. De hoogste rangen waren gereserveerd voor hertogen, prinsen en koningen. Maar waarom alleen voor hertogen en niet voor hertoginnen?
Het Franse koloniale rijk in Afrika is gevestigd en verdedigd met het zweet en bloed van Senegalezen, Algerijnen en Franse arbeiders. Het percentage hooggeboren Fransen onder het voetvolk was verwaarloosbaar. Maar het percentage hoge Franse heren binnen de kleine elite die het Franse leger aanvoerde, het rijk regeerde en de vruchten ervan plukte was bijzonder hoog. Waarom alleen hoge Franse heren en geen hoge Franse dames?
In China was het leger traditioneel ondergeschikt aan de bureaucratie, waarbij mandarijnen die nog nooit een zwaard hadden vastgehouden de oorlogen vaak regisseerden. ‘Men moet geen goed ijzer verspillen aan het maken van spijkers’, zo luidde een bekend Chinees spreekwoord, waarmee bedoeld werd dat echt talentvolle mensen bij de civiele bureaucratie gingen, en niet in het leger. Maar waarom waren al die mandarijnen mannen?
Niemand kan redelijkerwijs aanvoeren dat vrouwen geen succesvolle mandarijnen, generaals en politici konden worden vanwege hun fysieke zwakheid of hun lage testosteronspiegel. Om een oorlog te regisseren heb je zeker uithoudingsvermogen nodig, maar niet veel fysieke kracht of agressie. Oorlogen zijn geen kroeggevechten. Het zijn zeer complexe projecten die een buitengewone mate van organisatie, samenwerking en concessiebereidheid vergen. Het vermogen om in eigen land de vrede te handhaven, in het buitenland bondgenoten te werven en te begrijpen wat er in anderen omgaat (met name je vijand) is gewoonlijk cruciaal voor een overwinning. Daarom is een agressieve bruut vaak de slechtste kandidaat voor het runnen van een oorlog. Je kunt veel beter een coöperatief iemand hebben die in staat is tot concessies, die kan manipuleren en die de dingen uit verschillende perspectieven kan bekijken. Zo worden wereldrijken opgebouwd. De in militair opzicht incompetente Augustus wist een stabiel keizerrijk te vestigen, waarmee hij iets presteerde wat zowel Julius Caesar als Alexander de Grote boven de pet ging, hoewel die veel betere generaals waren. Zijn toenmalige bewonderaars schreven, net als moderne historici, zijn prestatie dikwijls toe aan zijn clementia, wat zoveel wil zeggen als mildheid en vergevingsgezindheid.
Vrouwen worden vaak neergezet als betere manipulatoren en verzoeners dan mannen en ze staan bekend om hun superieure vermogens om dingen vanuit het perspectief van anderen te zien. Als er iets van waarheid in die stereotypen zit, dan zouden vrouwen uitstekende politici en veroveraars geweest zijn, die het vuile werk op het slagveld gerust konden overlaten aan testosterongestuurde doch niet al te slimme macho’s. Maar ondanks al die populaire mythen is dat in het echte leven zelden voorgekomen. Het is volstrekt niet duidelijk waarom dat zo is.
Patriarchale genen
Een derde type biologische verklaring legt minder de nadruk op brute kracht en geweld en suggereert dat mannen en vrouwen na miljoenen jaren evolutie verschillende overlevings- en voorplantingsstrategieën hebben ontwikkeld. Mannen beconcurreerden elkaar omwille van de kans om vruchtbare vrouwen te bezwangeren, waarbij hun kans op voortplanting vooral afhing van hun vermogen om andere mannen te overtreffen en verslaan. Gaandeweg werden zo vooral de genen van de meest ambitieuze, agressieve en competitieve mannen doorgegeven aan de volgende generatie.
Een vrouw had daarentegen geen enkel probleem om een man te vinden die haar wel wilde bezwangeren. Maar als ze wilde dat haar kinderen haar kleinkinderen zouden schenken, moest ze die kinderen eerst negen zware maanden meedragen in haar baarmoeder en ze vervolgens nog jaren verzorgen. In die periode was ze minder in de gelegenheid om voedsel te verwerven en had ze veel hulp nodig. Ze had een man nodig. Om te zorgen dat eerst zijzelf en dan haar kinderen zouden overleven, had de vrouw weinig keus: ze moest zich wel schikken in de eisen die de man stelde voordat hij wilde blijven om ook wat taken op zich te nemen. Mettertijd waren de vrouwelijke genen die de volgende generatie haalden steeds meer die van onderdanige, zorgende vrouwen. Vrouwen die te veel tijd besteedden aan gevechten om de macht gaven die sterke, dominante genen niet door aan toekomstige generaties.
Het gevolg van deze verschillende overlevingsstrategieën, aldus deze theorie, is dat mannen geprogrammeerd zijn om ambitieus en competitief te zijn en om uit te blinken in politiek en zaken, terwijl vrouwen de neiging hadden om een stapje opzij te doen en hun leven te wijden aan het grootbrengen van kinderen.
Maar deze benadering lijkt ook weersproken te worden door de empirische bewijzen. De meest problematische aanname is die dat de vrouwelijke afhankelijkheid van externe hulp ze afhankelijk maakte van mannen en niet van andere vrouwen, en dat mannelijke concurrentie de mannen sociaal dominant maakte. Er zijn allerlei diersoorten, zoals olifanten en bonobochimpansees, waar de dynamiek tussen afhankelijke vrouwtjes en competitieve mannetjes juist resulteert in een matriarchale samenleving. Omdat vrouwtjes hulp van buitenaf nodig hebben, moeten ze hun sociale vaardigheden ontwikkelen en leren samenwerken en de-escaleren. Ze zetten uit vrouwtjes bestaande sociale netwerken op waarin elk lid haar kinderen kan grootbrengen. De mannetjes besteden hun tijd intussen aan vechten en concurreren. Hun sociale vaardigheden en sociale banden blijven onderontwikkeld. Groepen bonobo’s en olifanten worden beheerst door sterke netwerken van samenwerkende vrouwtjes, terwijl de egocentrische, weinig coöperatieve mannetjes naar de marge worden verbannen. Bonobovrouwtjes zijn gemiddeld zwakker dan de mannetjes, maar de vrouwtjes gaan vaak samen in de aanval tegen mannetjes die over de schreef gaan.
Als dit mogelijk is bij bonobo’s en olifanten, waarom dan niet bij Homo sapiens? Sapiens zijn relatief zwakke dieren, die hun overwicht ontlenen aan hun vermogen om in grote groepen samen te werken. We zouden dus kunnen verwachten dat afhankelijke vrouwen, zelfs als ze afhankelijk zijn van mannen, hun superieure sociale vaardigheden zouden gebruiken om agressieve, autonome, egocentrische mannen te overtroeven en manipuleren.
Hoe kon het gebeuren dat in uitgerekend die ene soort waarbij het succes vooral afhangt van samenwerking de schijnbaar minder coöperatieve leden (mannen) andere individuen domineren die naar verluidt veel coöperatiever zijn (vrouwen)? Daarop hebben we nog steeds geen goed antwoord. Misschien kloppen onze courante aannames gewoon niet. Misschien worden mannelijke leden van de soort Homo sapiens helemaal niet gekenmerkt door fysieke kracht, agressie en concurrentiedwang, maar eerder door superieure sociale vaardigheden en een sterkere neiging tot samenwerking? We weten het gewoon niet.
Wat we wel weten is dat genderspecifieke rolpatronen in de laatste eeuw een enorme revolutie hebben doorgemaakt. Steeds meer samenlevingen geven mannen en vrouwen tegenwoordig gelijke rechten, politieke bevoegdheden en economische kansen. Hoewel de genderkloof nog steeds groot is, is het bliksemsnel gegaan. Wie had in 1913, toen de suffragettes het Amerikaanse publiek nog verbijsterden met hun absurde aanspraken op vrouwenstemrecht, kunnen dromen dat in 2013 vijf rechters van het Amerikaanse Hooggerechtshof – onder wie drie vrouwen – zouden stemmen voor het legaliseren van het homohuwelijk (waarbij ze vier mannelijke rechters wegstemden)?
Deze dramatische veranderingen zijn precies wat de geschiedenis van de genderkwestie zo verbazingwekkend maakt. Als het patriarchale systeem gebaseerd is op ongefundeerde mythen en niet op biologische feiten, zoals tegenwoordig zo duidelijk wordt aangetoond, waarom is dit systeem dan toch zo universeel en standvastig gebleken?