10

10 De geur van geld

In 1519 vielen Hernán Cortés en zijn conquistadores binnen in Mexico, dat tot dan toe een geïsoleerde mensenwereld was. De Azteken, zoals de mensen die daar woonden zichzelf noemden, merkten al snel dat de vreemdelingen buitengewoon veel belangstelling toonden voor een zeker geel metaal. Sterker nog, ze raakten er niet over uitgepraat. De inboorlingen wisten wel wat goud was. Het was mooi en makkelijk te bewerken, dus ze maakten er sieraden en beelden van en ze gebruikten goudstof nu en dan als ruilmiddel. Maar als een Azteek iets wilde kopen, betaalde hij meestal met cacaobonen of rollen stof. De Spaanse obsessie voor goud kwam hem dus onverklaarbaar voor. Wat was er zo belangrijk aan een metaal dat je niet kon eten, drinken of weven en dat te zacht was om er gereedschap of wapens van te maken? Toen de inboorlingen Cortés vroegen waarom de Spanjaarden zo’n passie voor goud hadden, antwoordde de conquistador: ‘Omdat ik en mijn metgezellen lijden aan een aandoening aan het hart die alleen genezen kan worden met goud.’51

In de Afrikaans-Euraziatische wereld waar de Spanjaarden vandaan kwamen nam de obsessie voor goud inderdaad epidemische vormen aan. Zelfs de bitterste vijanden waren belust op hetzelfde nutteloze gele metaal. Drie eeuwen voor de verovering van Mexico voerden de voorouders van Cortés en zijn leger een bloedige godsdienstoorlog tegen de moslimkoninkrijken op het Iberisch schiereiland en in Noord-Afrika. De volgelingen van Christus en de volgelingen van Allah joegen elkaar bij duizenden over de kling, verwoestten akkers en boomgaarden en legden welvarende steden in de as, zuiver en alleen ter meerdere glorie van Christus of Allah.

Toen de christenen langzamerhand de overhand kregen, luisterden ze hun overwinningen niet alleen op met het verwoesten van moskeeën en het bouwen van kerken, maar ook met het slaan van nieuwe gouden en zilveren munten met het kruisteken erop en ze dankten God voor Zijn hulp bij het verslaan van de heidenen. Maar tegelijk met die nieuwe valuta sloegen de overwinnaars nog een ander type munt, dat ‘millares’ werd genoemd en een iets andere boodschap droeg. Deze vierkante munten die de christelijke veroveraars maakten, waren uitgevoerd met sierlijke Arabische letters en de boodschap: ‘Er is geen andere God dan Allah, en Mohammed is Zijn boodschapper.’ Zelfs de katholieke bisschoppen in Melgueil en Agde gaven deze accurate kopieën van populaire moslimmunten uit en godvrezende christenen gebruikten ze volop.52

Ook aan de andere kant van de heuvel floreerde de tolerantie. Noord-Afrikaanse moslimkooplieden dreven handel met christelijke munten, zoals de Florentijnse florijn, de Venetiaanse dukaat en de Napolitaanse gigliato. Zelfs moslimheersers die opriepen tot een jihad tegen ongelovige christenen zagen er geen been in om belastingen te innen in munten met beeltenissen van Christus en de Maagd Maria.53

Wat kost dat?

Jager-verzamelaars hadden geen geld. Elke groep joeg, verzamelde en vervaardigde zo’n beetje alles bij elkaar wat er nodig was, van vlees tot medicijnen, van sandalen tot magie. Het kon voorkomen dat verschillende groepsleden zich specialiseerden in verschillende taken, maar ze deelden hun goederen en diensten in een economie van gunsten en verplichtingen. Een gratis stuk vlees hield automatisch een wederdienst in, zoals bijvoorbeeld gratis medische hulp. De groep was economisch zelfstandig; alleen een paar zeldzame artikelen die niet lokaal gevonden konden worden – schelpen, pigmenten, obsidiaan en dat soort zaken – moesten worden aangeschaft bij vreemden. Dat ging meestal door middel van simpele ruilhandeltjes: ‘Wij geven jou mooie schelpen en jij geeft ons goede vuursteen.’

Daar veranderde weinig aan toen de agrarische revolutie uitbrak. De meeste mensen bleven wonen in kleine, vertrouwde gemeenschappen. Net als groepen jager-verzamelaars waren dorpen zelfstandige economische eenheden die overeind werden gehouden door onderlinge gunsten en verplichtingen en wat ruilhandel met buitenstaanders. Eén dorpeling was misschien uitzonderlijk goed in het maken van schoenen, een ander in het verlenen van medische zorg, dus dorpelingen wisten waar ze moesten zijn als ze blote voeten of ziektes hadden. Maar dorpen waren klein en hun economieën beperkt, dus konden er geen fulltime schoenmakers en artsen zijn.

De opkomst van steden en koninkrijken en de verbetering van de infrastructuur voor transport bracht nieuwe kansen met zich mee voor specialisatie. In dichtbevolkte steden was volop fulltimewerk voor professionele schoenmakers en artsen, maar ook voor timmerlieden, priesters, soldaten en juristen. Dorpen die bekendstonden om hun uitstekende wijn, olijfolie of keramiek ontdekten dat het de moeite waard was om zich bijna helemaal te specialiseren in dat product en het met andere nederzettingen te ruilen voor alle andere goederen die ze nodig hadden. Dat was een volkomen logische ontwikkeling. Klimaten en grondsoorten verschillen, dus waarom zou je middelmatige wijn uit eigen tuin drinken als je een tongstrelende wijnsoort kunt aanschaffen uit een streek waar grond en klimaat vriendelijker zijn voor druivenstokken? Als de klei in jouw achtertuin sterkere, mooiere potten oplevert, dan kun je ruilen. Bovendien kunnen fulltime wijnhandelaren en pottenbakkers, om nog maar te zwijgen van artsen en juristen, zich zo nog beter verdiepen in hun specialisme, wat voor iedereen goed uitpakt. Maar specialisatie creëerde ook een probleem. Hoe regel je de onderlinge uitruil van goederen tussen specialisten?

Een economie van gunsten en verplichtingen werkt niet als grote aantallen vreemden proberen samen te werken. Het is één ding om gratis bijstand te verlenen aan een zus of buur, maar het wordt al een heel ander verhaal om vreemden te helpen die de dienst misschien nooit zullen terugbetalen met een wederdienst. Je kunt natuurlijk altijd terugvallen op ruilhandel. Maar ruilhandel werkt alleen als er een beperkt assortiment producten wordt uitgewisseld. Het kan nooit de basis vormen voor een complexe economie.54

Om de beperkingen van de ruilhandel beter te begrijpen, moet je je eens voorstellen dat je een appelboomgaard hebt, gelegen in het heuvellandschap dat de knapperigste, zoetste appels van de hele provincie voortbrengt. Je werkt zo hard in je boomgaard dat je schoenen verslijten. Dus je spant je ezel voor de wagen en gaat op weg naar het marktstadje bij de rivier. Je buurman heeft verteld dat een schoenmaker aan de zuidkant van het marktplein een heel stevig paar laarzen voor hem heeft gemaakt dat wel vijf seizoenen is meegegaan. Je vindt de schoenmakerswerkplaats en je biedt aan wat appels te ruilen voor de schoenen die je nodig hebt.

De schoenmaker aarzelt. Hoeveel appels moet hij daarvoor vragen? Elke dag komen er tientallen klanten langs, sommige met zakken appels, andere met tarwe, geiten of stof, allemaal van wisselende kwaliteit. Weer anderen bieden diensten aan, zoals hun talent voor het schrijven van petities aan de koning of het genezen van rugpijnen. De laatste keer dat de schoenmaker schoenen voor appels ruilde was drie maanden geleden en toen vroeg hij er drie zakken appels voor. Of waren het er vier? Maar nu hij er even bij stilstaat waren dat zure appels uit het dal en geen eersteklas appels uit de heuvels. Aan de andere kant werden die appels destijds geruild voor een klein paar damesschoenen, en deze kerel wil grote mannenlaarzen. Bovendien is de veestapel rond de stad de laatste weken uitgedund door ziekte en huiden zijn schaars aan het worden. De leerlooiers vragen al bijna twee keer zoveel kant-en-klare schoenen in ruil voor dezelfde hoeveelheid leer. Moet dat niet meegerekend worden?

In een ruileconomie moeten de schoenmaker en de appelboer zich elke dag weer op de hoogte stellen van de relatieve prijzen van tientallen goederen. Als er op de markt honderd verschillende artikelen worden verhandeld, moeten kopers en verkopers 4950 verschillende wisselkoersen kennen. En als er duizend verschillende artikelen op de markt zijn, moeten kopers en verkopers met 499.500 verschillende wisselkoersen goochelen!55 Hoe kom je daar ooit uit?

En het wordt nog veel erger. Al kom je tot een berekening van hoeveel appels gelijkstaan aan één paar schoenen, dan nog is ruilen niet altijd mogelijk. Bij een ruil moeten beide partijen immers wel willen wat de ander aanbiedt. Wat gebeurt er als de schoenmaker niet van appels houdt en op dat moment eigenlijk vooral een echtscheiding wil? Goed, de boer kan natuurlijk op zoek gaan naar een advocaat die van appels houdt en wel in is voor een driehoeksruil. Maar wat nu als de advocaat al ruimschoots voorzien is van appels, maar nodig naar de kapper moet?

Sommige gemeenschappen probeerden dit probleem te ondervangen met een centraal ruilsysteem, waarbij producten van gespecialiseerde boeren en ambachtslieden werden samengebracht en gedistribueerd onder mensen die ze nodig hadden. Het grootste en beroemdste experiment in dit genre is uitgevoerd in de Sovjet-Unie en het heeft jammerlijk gefaald. Een systeem waarin iedereen naar vermogen zou werken en naar behoefte zou krijgen werd in de praktijk een systeem waarin iedereen zo min mogelijk werk verrichtte en zoveel mogelijk inpikte. Bij andere gelegenheden zijn minder extreme, iets succesvollere experimenten uitgevoerd, bijvoorbeeld in het Incarijk. Maar de meeste samenlevingen vonden een makkelijker manier om grote aantallen specialisten te verbinden: ze vonden het geld uit.

Schelpen en sigaretten

Geld is vele malen ontstaan, op vele plekken. Daar waren geen technologische doorbraken voor nodig, want het was een zuiver mentale revolutie. Er hoefde alleen maar een nieuwe intersubjectieve realiteit gecreëerd te worden, die uitsluitend bestond in de gemeenschappelijke verbeelding.

Geld bestaat niet uit munten en bankbiljetten. Geld is alles wat mensen maar willen gebruiken als vast symbool voor de waarde van andere dingen, om de uitwisseling van goederen en diensten mogelijk te maken. Geld stelt mensen in staat om snel en gemakkelijk de waarde van verschillende goederen (zoals appels, schoenen en echtscheidingen) te vergelijken, om makkelijk het een voor het ander te ruilen en om rijkdom op een handige manier op te slaan. Er zijn allerlei soorten geld geweest. Het bekendst is de munt, een gestandaardiseerd stukje gestanst metaal. Maar lang voordat de munt werd uitgevonden bestond er al geld en floreerden er culturen met gebruikmaking van andere valuta, zoals schelpen, vee, huiden, zout, graan, kralen, stof en schuldbekentenissen. De schelpen van de porseleinslak zijn zo’n vierduizend jaar lang als geld gebruikt in heel Afrika, Zuid-Azië, Oost-Azië en Oceanië. Begin twintigste eeuw konden belastingen in Brits Oeganda nog steeds worden betaald in porseleinslakschelpen.

In moderne gevangenissen en krijgsgevangenenkampen doen sigaretten van oudsher vaak dienst als geld. Zelfs niet-rokende gevangenen vonden het prima om betaald te worden in sigaretten en de waarde van alle andere goederen en diensten om te rekenen naar sigaretten. Een overlevende van Auschwitz beschreef de sigarettenvaluta die in het kamp gebruikt werd als volgt: ‘We hadden onze eigen valuta – de sigaret – en de waarde daarvan werd door niemand betwist. Van alles werd de prijs uitgedrukt in sigaretten. […] In “normale” tijden, dus toen de kandidaten voor de gaskamers regelmatig binnenkwamen, kostte een brood twaalf sigaretten, een pakje margarine van 300 gram dertig, een horloge tachtig tot tweehonderd en een liter alcohol vierhonderd sigaretten!’56

In feite zijn munten en bankbiljetten nu nog steeds een zeldzame vorm van geld. In 2006 bedroeg het totaal aan geld in de wereld zo’n 473 biljoen dollar, maar het totaal aan munten en papiergeld kwam neer op nog geen 47 biljoen.57 Meer dan negentig procent van al het geld – de ruim vierhonderd biljoen die op onze rekeningen staat – bestaat alleen op computerservers. De meeste zakentransacties worden dan ook uitgevoerd door elektronische data van het ene computerbestand naar het andere over te hevelen, zonder dat er enige vorm van fysiek geld wordt uitgewisseld. Alleen een crimineel koopt een huis door bijvoorbeeld een koffer vol cash te overhandigen. Zolang mensen bereid zijn om goederen en diensten te ruilen voor elektronische data is dit zelfs nog beter dan glimmende muntjes en knisperend papiergeld. Het is lichter, minder omvangrijk en makkelijker in de gaten te houden.

Voor een goed functioneren van complexe commerciële systemen is een bepaalde vorm van geld onontbeerlijk. Een schoenmaker in een geldeconomie hoeft alleen maar te weten wat voor prijzen hij moet vragen voor verschillende schoenen. Hij hoeft niet te onthouden hoe de wisselkoersen tussen schoenen en appels of geiten liggen. Geld bevrijdt appelspecialisten ook van de noodzaak om appelminnende schoenmakers op te zoeken, want iedereen wil altijd geld. Dat is misschien wel de meest basale eigenschap ervan. Iedereen wil altijd geld, omdat alle anderen ook altijd geld willen, wat wil zeggen dat je geld kunt ruilen voor wat je maar wilt of nodig hebt. De schoenmaker zal altijd graag je geld aannemen, want hij kan alles wat hij eigenlijk wil hebben – appels, geiten of een echtscheiding – krijgen in ruil voor geld.

Geld is dus een universeel ruilmiddel waarmee mensen bijna alles kunnen omzetten in bijna alles. Spierkracht wordt omgezet in denkkracht als een afgezwaaide soldaat zijn collegegeld betaalt met zijn soldij. Land wordt omgezet in trouw als een baron delen van zijn grondgebied verkoopt om zijn vazallen financieel te ondersteunen. Gezondheid wordt omgezet in gerechtigheid als een arts haar salaris gebruikt om een jurist in de arm te nemen of een rechter om te kopen. Het is zelfs mogelijk om seks om te zetten in verlossing, zoals vijftiende-eeuwse prostituees deden als ze het met mannen deden voor geld, dat ze vervolgens gebruikten om aflaten te kopen bij de katholieke kerk.

Ideale soorten geld stellen mensen niet alleen in staat om het een in het ander om te zetten, maar ook om rijkdom op te slaan. Veel waardevolle dingen – zoals tijd of schoonheid – kunnen niet bewaard worden. Sommige dingen – zoals aardbeien – kunnen maar heel kort bewaard worden. Andere dingen zijn duurzamer, maar nemen veel ruimte in beslag en er zijn dure faciliteiten en veel werk voor nodig om ze te bewaren. Graan kan bijvoorbeeld jarenlang worden opgeslagen, maar daarvoor moet je eerst enorme pakhuizen bouwen en zorgen dat er geen ratten, schimmel, water, brand of dieven komen. Geld – of het nu gaat om papier, computerbits of schelpen – lost al deze problemen op. Schelpen verrotten niet, ze zijn niet aantrekkelijk voor ratten, ze kunnen tegen vuur en ze zijn compact genoeg om in een kluis te passen.

Het volstaat niet om rijkdom op te slaan als je het wilt gebruiken. Het moet vaak van de ene naar de andere plaats vervoerd worden. Sommige vormen van rijkdom, zoals onroerend goed, kunnen helemaal niet vervoerd worden. Het transport van artikelen als tarwe en rijst is een moeizame aangelegenheid. Stel je een rijke boer voor die in een geldloos land woont en wil emigreren naar een verre streek. Zijn rijkdom bestaat voornamelijk uit zijn huis en zijn rijstvelden. De boer kan dat huis en die velden niet meenemen. Hij kan ze ruilen voor tonnen rijst, maar het zou erg lastig en duur zijn om al die rijst te transporteren. Geld lost deze problemen op. De boer kan zijn bezit ruilen voor een zak schelpen, die hij makkelijk overal mee naartoe kan nemen.

Geld kon rijkdom dus op een makkelijke, goedkope manier omzetten, opslaan en transporteren, en daardoor leverde het een essentiële bijdrage aan het ontstaan van complexe handelsnetwerken en dynamische markten. Zonder geld zouden de grootte, complexiteit en dynamiek van handelsnetwerken en markten ernstig beperkt gebleven zijn.

Hoe werkt geld?

Schelpen en dollars hebben alleen waarde in onze collectieve verbeelding. Hun waarde is niet inherent aan de chemische structuur van schelpen of papier, of de kleur of vorm ervan. Met andere woorden: geld is geen stoffelijke realiteit, maar een psychologisch construct. Het maakt materie onstoffelijk. Maar waarom werkt dat zo goed voor ons? Waarom zou iemand een vruchtbaar rijstveld willen ruilen voor een stuk of wat nutteloze schelpen? Waarom ben je bereid om hamburgers te bakken, verzekeringen te verkopen of op drie verwende rotkinderen te passen als je voor al die moeite alleen een paar kleurige stukjes papier krijgt?

Mensen zijn bereid tot dat soort dingen als ze vertrouwen op de verzinsels uit hun collectieve verbeelding. Vertrouwen is de ruwe grondstof waaruit alle soorten geld worden gemunt. Als een rijke boer zijn bezittingen verkocht voor een zak schelpen en ermee naar een andere streek trok, vertrouwde hij erop dat hij bij aankomst andere mensen bereid zou vinden om hem rijst, huizen en velden te verkopen in ruil voor zijn schelpen. Geld is dus een systeem dat werkt op basis van onderling vertrouwen, en niet zomaar een systeem van onderling vertrouwen, maar het meest universele en meest efficiënte systeem op basis van onderling vertrouwen dat ooit is uitgevonden.

Dat vertrouwen is ontstaan door een heel ingewikkeld, heel langzaam opgebouwd netwerk van politieke, sociale en economische betrekkingen. Waarom geloof ik in de schelp of de gouden munt of het dollarbriefje? Omdat mijn buren erin geloven. En mijn buren geloven erin omdat ik erin geloof. En we geloven er allemaal in omdat onze koning erin gelooft en ermee betaald wil worden als hij belastingen heft, en omdat onze priester erin gelooft en zijn tienden erin uitgekeerd wil krijgen. Pak er een dollarbriefje bij en kijk er eens goed naar. Je zult zien dat het gewoon een kleurig papiertje is met de handtekening van de Amerikaanse minister van Financiën op de ene kant en de slogan in god we trust op de achterkant. We accepteren betalingen in dollars omdat we op God vertrouwen, zoals de slogan zegt, en ook op de Amerikaanse minister van Financiën. De cruciale rol van dit vertrouwen verklaart waarom onze financiële systemen zo nauw verweven zijn met onze politieke, sociale en ideologische systemen, waarom financiële crises vaak in gang worden gezet door politieke ontwikkelingen en waarom de beursnoteringen kunnen stijgen of dalen omdat effectenmakelaars op een bepaalde ochtend zus of zo’n humeur hebben.

Toen de eerste versies van geld ontstonden hadden mensen dit vertrouwen nog niet, dus was het nodig om dingen ‘geld’ te noemen die een echte, intrinsieke waarde hadden. Het eerste geld dat we kennen – het Soemerische gerstgeld – is een goed voorbeeld. Het kwam rond 3000 v.Chr. op in Soemerië, op dezelfde tijd en plaats en onder dezelfde omstandigheden als het schrift ontstond. Het schrift werd ontwikkeld om de groeiende administratie bij te kunnen houden en het gerstgeld ontstond om de groeiende handel bij te kunnen houden.

Gerstgeld was gewoon gerst. Vaste hoeveelheden gerstkorrels werden gebruikt als universele maat voor het taxeren en uitwisselen van alle andere goederen en diensten. De bekendste maat was de sila, die grofweg een liter bedroeg. Gestandaardiseerde maatkommen die elk één sila konden bevatten werden en masse geproduceerd, zodat er altijd als mensen iets moesten kopen of verkopen een makkelijke manier was om de benodigde hoeveelheden gerst af te meten. Salarissen werden ook bepaald en betaald in sila’s gerst. Een mannelijke arbeider verdiende zestig sila’s per maand, een vrouwelijke arbeider dertig. Een voorman kon tussen de twaalfhonderd en vijfduizend sila’s verdienen. Zelfs de meest uitgehongerde voorman kon nooit vijfduizend liter gerst per maand wegwerken, maar hij kon de sila’s die hij niet opat gebruiken om allerlei andere goederen aan te schaffen: olie, geiten, slaven en andere etenswaren dan gerst.58

Gerst heeft wel een intrinsieke waarde, maar het was niet makkelijk om mensen zover te krijgen dat ze het als geld gingen gebruiken in plaats van het te zien als een doodgewoon artikel. Bedenk voor een goed begrip hiervan eens wat er zou gebeuren als je een zak vol gerst naar het plaatselijke winkelcentrum zou brengen en probeerde er een overhemd of een pizza mee te kopen. Waarschijnlijk zouden de winkeliers de politie bellen. Toch was het iets makkelijker om het vertrouwen in dit eerste gerstgeld op te bouwen, omdat gerst een inherente biologische waarde heeft. Mensen kunnen het eten. Daar stond tegenover dat gerst lastig te bewaren en te vervoeren was. De echte doorbraak in de geldgeschiedenis kwam toen mensen vertrouwen kregen in geld dat geen inherente waarde had, maar dat je wel veel makkelijker kon bewaren en transporteren. Dergelijk geld ontstond in het midden van het derde millennium v.Chr. in het oude Mesopotamië in de vorm van de zilveren sjekel.

De zilveren sjekel was geen munt, maar gewoon 8,33 gram zilver. Toen de Code van Hammurabi voorschreef dat een hooggeplaatst man die een slavin doodde haar eigenaar twintig zilveren sjekels moest betalen, kwam dat neer op een boete van 166 gram zilver en niet op twintig munten. De meeste monetaire termen in het Oude Testament hebben betrekking op zilver en niet zozeer op munten. De broers van Jozef verkochten hem voor twintig zilveren sjekels aan de Ismaëlieten, dus eigenlijk voor 166 gram zilver (dezelfde prijs als een slavin; hij was tenslotte nog jong).

In tegenstelling tot een sila gerst had de zilveren sjekel geen inherente waarde. Je kunt zilver niet eten of drinken of je erin kleden, en het is te zacht om nuttig gereedschap van te maken. Ploegscharen of zwaarden van zilver zouden bijna net zo snel verkreukelen als werktuigen van aluminiumfolie. Als zilver en goud al ergens voor gebruikt werden, dan was het voor het maken van sieraden, kronen en andere statussymbolen, dus luxegoederen die leden van bepaalde culturen associëren met een hoge sociale status. De waarde daarvan is zuiver cultureel.

Het gebruik van vaste hoeveelheden edelmetaal leidde uiteindelijk tot het ontstaan van munten. De eerste munten uit de geschiedenis werden rond 640 v.Chr. geslagen door koning Alyattes van Lydië in het westen van Anatolië. Deze munten bevatten een gestandaardiseerde hoeveelheid goud of zilver en er werd een merkteken in gestanst. Dat merkteken stond voor twee dingen. Ten eerste gaf het aan hoeveel edelmetaal de munt bevatte. Ten tweede stond het voor de autoriteit die de munt in omloop had gebracht en het goud- of zilvergehalte garandeerde. Bijna alle munten die vandaag de dag in gebruik zijn, zijn afstammelingen van die Lydische munten.

Munten hadden twee belangrijke voordelen ten opzichte van ongemarkeerde staven metaal. Allereerst moest zo’n staaf bij elke transactie gewogen worden. Daarnaast was wegen niet genoeg. Hoe weet de schoenmaker dat de staaf zilver die ik neertel voor mijn laarzen echt gemaakt is van puur zilver, en niet van lood met een dun laagje zilver eromheen? Munten helpen met dit probleem. Het merkteken dat erop staat bevestigt de exacte waarde ervan, dus hoeft de schoenmaker geen weegschaal op zijn toonbank te hebben. Belangrijker nog, het merkteken op de munt is de handtekening van een politieke autoriteit die instaat voor de waarde van de munt.

Vorm en grootte van deze merktekens konden in de loop van de geschiedenis enorm uiteenlopen, maar de boodschap was altijd dezelfde: ‘Ik, de grote koning zus of zo, sta er persoonlijk voor in dat dit metalen schijfje exact 5 gram goud bevat. Wie het waagt deze munt te vervalsen, vervalst daarmee mijn handtekening en besmet daarmee mijn reputatie. Dat is een misdrijf dat ik bijzonder hard zal bestraffen.’ Daarom is geldvervalsing altijd beschouwd als een veel ernstiger misdaad dan andere vormen van bedrog. Valsemunterij is niet alleen bedrog, het is een inbreuk op de soevereiniteit van de koning en het maakt inbreuk op diens gezag, privileges en persoon. De juridische term was lèse-majesté (majesteitsschennis) en dit misdrijf werd doorgaans bestraft met marteling en de dood. Zolang de mensen vertrouwden op de macht en integriteit van de koning, vertrouwden ze op zijn munten. Totale vreemden konden de waarde van een Romeinse denarius gemakkelijk accepteren, omdat ze vertrouwden op de macht en integriteit van de Romeinse keizer wiens naam en afbeelding erop stond.

En de macht van de keizer berustte weer op de denarius. Bedenk eens hoe moeilijk het zou zijn om het Romeinse rijk te handhaven zonder munten, dus als de keizer belastingen moest heffen en salarissen moest betalen in gerst en tarwe. Het zou onmogelijk zijn om belastinggerst te innen in Syrië, die naar de centrale schatkist in Rome over te brengen en hem vervolgens weer naar Brittannië te transporteren om de legioenen daar te betalen. Het zou al net zo moeilijk zijn om zo’n rijk in stand te houden als de inwoners van Rome wel geloofden in gouden munten, maar de Galliërs, Grieken, Egyptenaren en Syriërs dat geloof verwierpen en meer vertrouwden op schelpen, ivoren kralen of rollen stof.

Het evangelie van het goud

Het vertrouwen in Romeinse munten was zo groot dat mensen zelfs buiten de grenzen van het rijk met alle liefde in denarii betaald wilden worden. In de eerste eeuw van onze jaartelling waren Romeinse munten een geaccepteerd betaalmiddel op de markten in India, hoewel het dichtstbijzijnde Romeinse legioen duizenden kilometers verderop lag. De Indiërs hadden zoveel vertrouwen in de denarius en de beeltenis van de keizer dat plaatselijke heersers die zelf munten sloegen de denarius heel precies imiteerden, tot het portret van de Romeinse keizer aan toe. De benaming ‘denarius’ werd een overkoepelend woord voor munten in het algemeen. Islamitische kaliefen arabiseerden dit woord en brachten ‘dinars’ in omloop. De dinar is nog steeds de officiële munt van Jordanië, Irak, Servië, Macedonië, Tunesië en verscheidene andere landen.

In de tijd dat Lydisch aandoende muntstelsels zich verspreidden van de Middellandse Zee naar de Indische Oceaan ontwikkelde China een iets ander monetair systeem, gebaseerd op bronzen munten en ongemerkte zilver- en goudstaven. Maar de twee valutasystemen hadden genoeg gemeen (met name het vertrouwen in zilver en goud) om hechte monetaire en commerciële banden aan te knopen tussen de Chinese invloedssfeer en de Lydische invloedssfeer. Islamitische en Europese kooplieden en veroveraars verspreidden het Lydische systeem en het evangelie van het goud naar de verste uithoeken van de aarde. En in de laatmoderne tijd was de hele wereld één grote monetaire zone geworden, eerst op basis van goud en zilver en later op basis van een paar betrouwbaar geachte valuta’s, zoals het Britse pond en de Amerikaanse dollar.

Het ontstaan van één transnationale en transculturele monetaire zone legde de basis voor de vereniging van Afrika-Eurazië en uiteindelijk de hele aardbol tot één groot economisch en politiek domein. Mensen bleven onderling onverstaanbare talen spreken, verschillende heersers gehoorzamen en aparte goden vereren, maar ze geloofden allemaal in goud en zilver en in gouden en zilveren munten. Zonder dit gemeenschappelijke geloof waren mondiale handelsnetwerken zo goed als onmogelijk geweest. Het goud en zilver dat zestiende-eeuwse conquistadores in Amerika aantroffen stelde Europese kooplieden in staat om zijde, porselein en specerijen in Oost-Azië te kopen, waarmee ze het raderwerk van de economische groei in gang zetten in zowel Europa als Oost-Azië. Het goud en zilver dat in Mexico en de Andes was gedolven glipte grotendeels door Europese vingers en vond een welkom thuis in de beurzen van Chinese zijde- en porseleinfabrikanten. Wat zou er met de wereldeconomie gebeurd zijn als de Chinezen niet hadden geleden aan dezelfde ‘aandoening aan het hart’ waaraan Cortés en zijn kompanen leden, en als ze geweigerd hadden om goud en zilver als betaling te accepteren?

Maar waarom zouden Chinezen, Indiërs, mohammedanen en Spanjaarden – die behoorden tot zeer verschillende culturen die het verder bijna nergens over eens waren – toch datzelfde geloof in goud hebben? Waarom is het niet zo gegaan dat Spanjaarden geloofden in goud, mohammedanen in gerst, Indiërs in schelpen en Chinezen in rollen zijde? Economen hebben het antwoord paraat. Als twee gebieden eenmaal verbonden zijn door handel brengen vraag en aanbod de prijzen van transportabele goederen doorgaans in evenwicht. Om dat te begrijpen, moeten we even een hypothetisch geval bekijken. Stel dat er handel ontstond tussen India en het Middellandse Zeegebied, maar dat Indiërs niet geïnteresseerd waren in goud, zodat het daar zo goed als waardeloos was. Maar in het Middellandse Zeegebied was goud een begerenswaardig statussymbool, en daar was het dus heel kostbaar. Wat zou er dan gebeuren?

Kooplieden die heen en weer reisden tussen India en het Middellandse Zeegebied zouden die verschillen in goudwaarde al snel opmerken. Ze zouden uit winstbejag goedkoop goud opkopen in India en dat duur verkopen in het Middellandse Zeegebied. Als gevolg daarvan zou de vraag naar goud in India de pan uit rijzen, en de waarde ervan dus ook. Tegelijk zou het Middellandse Zeegebied een enorme aanvoer van goud meemaken, waarvan de waarde dus zou dalen. Binnen korte tijd zou de waarde van goud in India en het Middellandse Zeegebied ongeveer gelijk worden. Het simpele feit dat men aan de Middellandse Zee in goud geloofde zou ertoe leiden dat Indiërs er ook in gingen geloven. Zelfs als Indiërs nog steeds niet goed wisten wat ze met dat goud aan moesten, zou het feit dat de mediterrane bevolking het wilde hebben reden genoeg zijn om het ook in India waardevol te maken.

Zo is ook het feit dat een ander gelooft in schelpen of dollars of elektronische gegevens genoeg om ons geloof daarin te versterken, zelfs als we die persoon voor de rest haten, verachten of uitlachen. Christenen en moslims die het niet eens konden worden over geloofszaken werden het niettemin eens over monetaire zaken, want religie eist van ons dat we ergens in geloven, maar geld wil alleen maar van ons dat we geloven dat andere mensen ergens in geloven.

Duizenden jaren lang hebben filosofen, grote denkers en profeten het geld belasterd en het de wortel van alle kwaad genoemd. Hoe het ook zij, geld belichaamt ook het toppunt van menselijke tolerantie. Geld is ruimdenkender dan taal, staatswetten, culturele gedragsvoorschriften, religieuze overtuigingen en sociale gewoonten. Geld is het enige door mensen geschapen vertrouwenssysteem dat bijna elke culturele kloof kan overbruggen en dat niet discrimineert op grond van religie, sekse, ras, leeftijd of seksuele voorkeur. Dankzij geld kunnen zelfs mensen die elkaar niet kennen en elkaar niet vertrouwen toch effectief samenwerken.

De prijs van geld

Geld is gebaseerd op twee universele principes:

A - Universele inwisselbaarheid: met geld als alchemist kun je land omzetten in trouw, recht in gezondheid en geweld in kennis.

B - Universeel vertrouwen: met geld als tussenpersoon kunnen twee mensen, wie ze ook zijn, samenwerken aan elk denkbaar project.

Deze principes hebben miljoenen vreemden in staat gesteld om effectief samen te werken in handel en industrie. Maar deze op het oog zo goedaardige principes hebben wel een keerzijde. Als alles inwisselbaar is en als vertrouwen afhankelijk is van anonieme munten en schelpen, dan worden inheemse tradities, persoonlijke betrekkingen en menselijke waarden aangetast en vervangen door de kille wetten van vraag en aanbod.

Mensengemeenschappen en gezinnen zijn van oudsher gebaseerd op het geloof in dingen waaraan je geen prijskaartje kunt hangen, zoals eer, trouw, moraal en liefde. Die dingen liggen buiten het domein van de markt en zouden niet voor geld gekocht of verkocht moeten worden. Sommige dingen blijven taboe, ook als de markt een goede prijst biedt. Ouders mogen hun kinderen niet als slaaf verkopen, een vroom christen mag geen doodzonden begaan, een trouwe ridder mag nooit ofte nimmer zijn heer verraden en oeroude stamterritoria mogen nooit verkocht worden aan vreemdelingen.

Geld heeft van meet af aan geprobeerd deze barrières te slechten, als water dat door barsten in een dam sijpelt. Ouders zijn zo diep gezonken dat ze een paar kinderen moesten verkopen om eten voor de andere te kunnen kopen. Vrome christenen hebben gemoord, gestolen en bedrogen, en daarna konden ze de opbrengst gebruiken om kerkelijke vergiffenis in te kopen. Ambitieuze ridders verhuurden zich aan de hoogste bieder en verplichtten hun eigen volgelingen aan zich door ze te betalen. Stamgebieden werden verkocht aan vreemdelingen aan de andere kant van de wereld om een entreekaartje voor de mondiale economie te kunnen aanschaffen.

En geld heeft een kant die nog duisterder is. Geld bouwt wel een universeel vertrouwen tussen vreemden op, maar dat vertrouwen is niet gericht op mensen, gemeenschappen of heilige idealen, maar op het geld zelf. We vertrouwen de vreemdeling of de buurman niet, we vertrouwen de munten in zijn hand. Als hij geen munten meer heeft, hebben wij geen vertrouwen meer in hem. Als het geld de dammen van de gemeenschap, religie en staat afbreekt, dreigt de hele wereld één groot, tamelijk harteloos marktplein te worden.

De economische geschiedenis van de mensheid is dus een dans op het slappe koord. Mensen vertrouwen op geld als middel om te kunnen samenwerken met vreemden, maar ze zijn tegelijk bang dat het afbreuk zal doen aan de menselijke waarden en persoonlijke betrekkingen. Met de ene hand verwoesten ze willens en wetens de communale dammen die het mechaniek van geld en commercie zo lang hebben tegengehouden, maar met de andere hand bouwen ze nieuwe dammen om de samenleving, het geloof en het milieu te beschermen tegen onderwerping door de vrije markt.

Tegenwoordig is het heel gewoon om te geloven dat de markt altijd zegeviert en dat de dammen die koningen, priesters en gemeenschappen opwerpen het tij van het geld nooit kunnen keren. Dat is naïef. Woeste krijgers, religieuze fanatici en bezorgde burgers zijn er keer op keer in geslaagd om baatzuchtige kooplui af te straffen of zelfs de economie te hervormen. We kunnen de eenwording van de mensheid dus onmogelijk opvatten als een zuiver economisch proces. Om te begrijpen hoe duizenden geïsoleerde culturen mettertijd zijn vergroeid tot onze huidige global village moeten we natuurlijk kijken naar de rol van goud en zilver, maar zeker ook naar de al even cruciale rol van het staal.