5

5 De grootste zwendel van de geschiedenis

Zo’n 2,5 miljoen jaar lang voedden mensen zich door planten te verzamelen en te jagen op dieren die zonder hun tussenkomst leefden en zich voortplantten. Homo erectus, Homo ergaster en neanderthalers plukten wilde vijgen en joegen op wilde schapen, zonder te beslissen waar die vijgenbomen moesten groeien, in welk weitje een kudde schapen moest grazen of welke bok welke geit moest insemineren. Homo sapiens verspreidde zich van Oost-Afrika naar het Midden-Oosten, van daaruit naar Europa en Azië, en uiteindelijk naar Australië en Amerika, maar op al die plekken leefden sapiens eveneens van het verzamelen van wilde planten en de jacht op wilde dieren. Waarom zou je iets anders gaan doen, met een leefwijze die meer dan genoeg voedsel oplevert en de basis vormt van een rijke wereld aan sociale structuren, religieuze geloofsopvattingen en politieke dynamiek?

Dit alles veranderde zo’n tienduizend jaar geleden, toen sapiens bijna al hun tijd en energie begonnen te besteden aan het manipuleren van de levensloop van een paar dier- en plantensoorten. Van de vroege ochtend tot de late avond plantten mensen zaden, begoten ze planten, rukten ze onkruid uit de grond en brachten ze schapen naar de beste weidegronden. Dit werk zou meer fruit, graan en vlees opleveren, dachten ze. Het was een revolutionaire verandering van de leefwijze van de mens: de agrarische revolutie.

De overgang naar de landbouw begon tussen 9500 en 8500 v.Chr. in de heuvels van Zuidoost-Turkije, het westen van Iran en de Levant. Het begon langzaam en in slechts één gebied. Tarwe en geiten waren rond 9000 v.Chr. al gedomesticeerd, erwten en linzen rond 8000 v.Chr., olijfbomen circa 5000 v.Chr., paarden rond 4000 v.Chr. en druiven in 3500 v.Chr. Sommige dieren en planten, zoals kamelen en cashewbomen, zijn nog later gedomesticeerd, maar tegen 3500 v.Chr. was de grootste domesticeringsgolf wel voorbij. In onze tijd, met al onze geavanceerde technologieën, is nog steeds meer dan negentig procent van de calorieën die de mensheid voeden afkomstig van het handjevol planten dat onze voorouders tussen 9500 en 3500 v. Chr. domesticeerden: tarwe, rijst, maïs, aardappelen, gierst en gerst. De laatste tweeduizend jaar is er geen noemenswaardige nieuwe plant of diersoort gedomesticeerd. Onze hersenen zijn misschien nog steeds jager-verzamelaarshersenen, maar onze keuken is de keuken van de eerste boeren.

Wetenschappers geloofden ooit dat de landbouw zich van één punt van oorsprong in het Midden-Oosten naar alle vier de windstreken heeft verspreid. Tegenwoordig zijn ze het er wel over eens dat de landbouw ook in andere delen van de wereld ontstond, niet dankzij boeren in het Midden-Oosten, maar volkomen zelfstandig. Mensen in Midden-Amerika domesticeerden maïs en bonen zonder ook maar iets te weten over de tarwe- en erwtenteelt in het Midden-Oosten. Zuid-Amerikanen leerden aardappelen en lama’s kweken zonder kennis van wat er gaande was in Mexico of de Levant. De eerste agrarische revolutionairen in China domesticeerden rijst, gierst en varkens. De eerste tuinders in Noord-Amerika waren mensen die het beu waren om het struikgewas af te struinen naar eetbare kalebassen en besloten om pompoenen te gaan kweken. In Nieuw-Guinea temde men suikerriet en bananen, terwijl de eerste West-Afrikaanse boeren Afrikaanse rijst, sorghum en tarwe naar hun hand zetten. Vanuit deze eerste landbouwcentra verspreidde het boerenbedrijf zich over de wereld. In de eerste eeuw van onze jaartelling bestond de overgrote meerderheid van mensen in het merendeel van de wereld uit agrariërs.

Waarom braken er agrarische revoluties uit in het Midden-Oosten, China en Midden-Amerika, maar niet in Australië, Alaska of Zuid-Afrika? Daar is een simpele reden voor: de meeste planten- en diersoorten laten zich niet domesticeren. Sapiens konden overheerlijke truffels opgraven en op wolharige mammoeten jagen, maar deze soorten waren onmogelijk te temmen. De zwammen waren te lastig te vinden en de reuzenbeesten waren te woest. Van de duizenden soorten die onze voorouders bejoegen en verzamelden waren er maar een paar geschikte kandidaten voor tuinbouw of veeteelt. Die paar soorten kwamen voor op bepaalde plekken, en dat zijn de plekken waar agrarische revoluties optraden.

3759.jpg

kaart 2. Locaties en data van agrarische revoluties. Deze gegevens zijn omstreden en de kaart wordt continu bijgewerkt aan de hand van de nieuwste archeologische ontdekkingen.24

Wetenschappers verkondigden ooit dat de agrarische revolutie een grote sprong voorwaarts was voor de mensheid. Ze disten een verhaal op over vooruitgang door menselijke denkkracht. De evolutie bracht gaandeweg steeds intelligentere mensen voort. Uiteindelijk werden die mensen zo slim dat ze de geheimen van de natuur wisten te ontcijferen, zodat ze schapen konden temmen en tarwe konden cultiveren. Zo gauw dit een feit was, namen ze vrolijk afscheid van het afmattende, gevaarlijke, vaak spartaanse leven van de jager-verzamelaars en gingen ze zich op een vaste plek vestigen om in alle rust te genieten van het aangename, rijke boerenleven.

Dat verhaal is pure fantasie. Er zijn geen aanwijzingen dat de mens door de eeuwen heen intelligenter is geworden. Verzamelaars kenden de geheimen van de natuur al lang voor de agrarische revolutie, aangezien hun bestaan afhing van een diepgaande kennis van de dieren waar ze jacht op maakten en de planten die ze verzamelden. De agrarische revolutie luidde geen nieuw tijdperk van het goede leven in, maar gaf boeren een leven dat doorgaans zwaarder en onbevredigender was dan dat van verzamelaars. Jager-verzamelaars brachten hun dagen op interessantere, gevarieerdere manieren door en liepen minder kans op honger en ziekte. Het staat buiten kijf dat de agrarische revolutie de beschikbare hoeveelheid voedsel voor de mensheid vergrootte, maar al dat extra eten vertaalde zich niet in een beter voedingspatroon of meer vrije tijd. Integendeel, het vertaalde zich in bevolkingsexplosies en verwende elites. De gemiddelde boer werkte harder dan de gemiddelde verzamelaar en kreeg daar ook nog eens slechtere voeding voor terug. De agrarische revolutie was de grootste zwendel van de geschiedenis.

Wie was hiervoor verantwoordelijk? De schuldigen waren geen koningen, priesters of kooplieden, maar een stuk of wat plantensoorten, waaronder tarwe, rijst en aardappelen. In feite hebben deze planten Homo sapiens gedomesticeerd in plaats van andersom.

Bekijk de agrarische revolutie maar eens door de ogen van de tarweplant. Tienduizend jaar geleden was tarwe gewoon een wilde grassoort, een van de vele, die alleen groeide in een klein deel van het Midden-Oosten. Luttele millennia later groeide het ineens op de hele wereld. Volgens de fundamentele evolutionaire criteria van overleving en reproductie is tarwe een van de succesvolste planten in de geschiedenis van de aarde geworden. In gebieden als de uitgestrekte prairies van Noord-Amerika, waar tienduizend jaar geleden niet één tarwesprietje groeide, kun je tegenwoordig honderden en nog eens honderden kilometers lopen zonder een andere plantensoort tegen te komen. Wereldwijd beslaat tarwe zo’n 2,25 miljoen vierkante kilometer van het aardoppervlak, bijna tien keer het grondgebied van Groot-Brittannië. Hoe heeft dit onbeduidende gras zo alomtegenwoordig kunnen worden?

Dat heeft tarwe gedaan door Homo sapiens aan zich te binden. Deze mensaap leidde tot circa tienduizend jaar geleden een tamelijk comfortabel leven, al jagend en verzamelend, maar begon toen steeds meer tijd en moeite te besteden aan het cultiveren van tarwe. Binnen een paar millennia deden mensen in veel delen van de wereld de hele dag weinig anders dan voor tarweplanten zorgen. Dat was niet makkelijk. Tarwe vroeg nogal wat van ze. Tarwe hield niet van stenige grond, dus de sapiens braken hun ruggen om akkers te ontginnen. Tarwe deelde zijn leefruimte, water en voedingsstoffen niet graag met andere planten, dus moesten mannen en vrouwen lange dagen wieden in de brandende zon. Tarwe werd ziek, dus moesten de sapiens continu alert blijven op ongedierte en plantenziektes. Tarwe stond weerloos tegenover andere organismen die het graag aten, van konijnen tot sprinkhanenzwermen, dus moesten de boeren het bewaken en beschermen. Tarwe was een dorstig gewas, dus sjouwden de mensen er water uit bronnen en riviertjes naartoe om het te begieten. De honger van tarwe bracht de mens er zelfs toe om dierenmest te verzamelen om de grond waarop het groeide te voeden.

Het lichaam van Homo sapiens was niet toegerust voor dit soort taken. Het was ontwikkeld om in appelbomen te klimmen en achter gazelles aan te rennen, niet om stenen uit de grond te wrikken en emmers water te dragen. De menselijke ruggen, knieën, nekken en voeten betaalden een hoge prijs. Onderzoek aan oeroude skeletten wijst uit dat de overgang naar de landbouw een vloedgolf van aandoeningen met zich meebracht, zoals hernia’s en artritis. Bovendien vergden de nieuwe agrarische taken zoveel tijd dat mensen zich gedwongen zagen om zich permanent te vestigen bij hun tarwevelden. Dit veranderde hun manier van leven totaal. Wij hebben de tarweplant niet gedomesticeerd, hij heeft óns gedomesticeerd. Het woord ‘domesticeren’ is afgeleid van het Latijnse domus, wat ‘huis’ betekent. En wie woont er nu in een huis? Niet de tarwe, maar de sapiens.

Hoe heeft tarwe Homo sapiens zover gekregen dat hij een relatief zorgeloos leventje inruilde voor een veel ellendiger bestaan? Wat had het in ruil te bieden? Het zorgde niet voor betere voeding. Vergeet niet dat mensen allesetende apen zijn die vooral goed gedijen bij een grote verscheidenheid aan voedsel. Granen vormden voor de agrarische revolutie maar een fractie van het menselijke menu. Een voedingspatroon op basis van granen is arm aan mineralen en vitaminen, moeilijk te verteren en erg slecht voor tanden en tandvlees.

Tarwe bood de mens geen economische zekerheid. Het leven van een boer is minder zeker dan dat van een jager-verzamelaar. Verzamelaars waren voor hun voortbestaan afhankelijk van tientallen soorten en konden moeilijke jaren dus ook doorstaan zonder voorraden verduurzaamd voedsel. Als de beschikbaarheid van één soort daalde, konden ze meer andere soorten verzamelen en bejagen. Boerenbevolkingen haalden tot zeer recent het overgrote deel van hun calorieën uit een bijzonder klein assortiment gedomesticeerde planten. In veel gebieden waren ze afhankelijk van één enkel basisvoedingsmiddel, zoals tarwe, aardappelen of rijst. Als de regen uitbleef of er sprinkhanenplagen arriveerden of als een schimmel leerde hoe hij dat basisvoedsel moest infecteren, stierven de boeren met duizenden en miljoenen tegelijk.

Evenmin kon tarwe bescherming bieden tegen menselijk geweld. De eerste boeren waren minstens zo gewelddadig als hun verzamelende voorouders, zo niet gewelddadiger. Boeren hadden meer bezittingen en hadden land nodig voor hun gewassen. Het verlies van akkerland aan opdringerige buren kon het verschil betekenen tussen leven en hongerdood, dus er was veel minder ruimte voor compromissen. Als een groepje verzamelaars belaagd werd door sterkere rivalen, konden ze doorgaans wegtrekken. Het was moeilijk en gevaarlijk, maar het was te doen. Als een sterke vijand een boerendorp bedreigde, betekende vluchten dat mensen hun akkers, huizen en graanschuren moesten achterlaten. In veel gevallen waren de vluchtelingen dan gedoemd om van de honger om te komen. Boeren neigden er dus toe om te blijven zitten waar ze zaten en te vechten tot het bittere eind.

Veel antropologische en archeologische studies wijzen uit dat in eenvoudige boerengemeenschappen zonder politieke structuren die uitstegen boven die van het eigen dorp en de eigen stam ongeveer vijftien procent van de sterfgevallen te wijten was aan menselijk geweld. Voor mannen lag dit cijfer op vijfentwintig procent. In het huidige Nieuw-Guinea is zo’n dertig procent van alle sterfgevallen onder mannen in de tribale agrarische gemeenschap van de Dani te wijten aan geweld, en voor een ander volk, de Enga, is dat vijfendertig procent. In Ecuador komt misschien vijftig procent van de volwassen Waorani’s om door geweld door een ander mens!25 Gaandeweg is menselijk geweld onder controle gebracht door de ontwikkeling van grotere sociale structuren: steden, koninkrijken en staten. Maar het heeft duizenden jaren gekost om dergelijke grote, effectieve politieke constructies op te bouwen.

Het dorpsleven leverde de eerste boeren zeker een paar directe voordelen op, zoals betere bescherming tegen wilde dieren, regen en kou. Maar voor de gemiddelde mens wogen de nadelen waarschijnlijk zwaarder dan de voordelen. Mensen in de welvarende landen van nu vinden dat moeilijk voorstelbaar. Wij hebben welvaart en zekerheid, en omdat onze welvaart en zekerheid zijn gebouwd op de fundamenten van de agrarische revolutie, nemen we voetstoots aan dat de agrarische revolutie een fantastische verbetering was. Maar het klopt niet om duizenden jaren geschiedenis te beoordelen vanuit het perspectief van nu. Het zou veel representatiever zijn om een en ander te bekijken door de ogen van een 3-jarig meisje dat sterft aan ondervoeding in het China van de eerste eeuw, omdat haar vaders oogst is mislukt. Zou zij zeggen: ‘Ik sterf aan ondervoeding, maar over tweeduizend jaar zullen de mensen overvloedig te eten hebben en in grote huizen met airconditioning wonen, dus mijn leed is een acceptabel offer’?

Wat had tarwe de agrariërs, onder wie dat ondervoede Chinese meisje, dan wel te bieden? Individueel leverde het de mens niets op. Maar het heeft Homo sapiens als soort wel iets gegeven. Het verbouwen van tarwe leverde veel meer voedsel per vierkante meter op, en dat gaf Homo sapiens de kans om zich exponentieel te vermenigvuldigen. Rond 13.000 v.Chr., toen mensen zich voedden door wilde planten te zoeken en op wilde dieren te jagen, kon het gebied rond de oase van Jericho in Palestina hoogstens één nomadische groep van zo’n honderd relatief gezonde en weldoorvoede mensen onderhouden. Rond 8500 v.Chr., toen de wilde planten hadden plaatsgemaakt voor tarwevelden, huisvestte de oase een groot, overbevolkt dorp van duizend inwoners, die veel meer te lijden hadden van ziekte en ondervoeding.

De evolutie handelt niet in honger of pijn, maar in kopieën van dna-strengen. Zoals het economische succes van een bedrijf puur en alleen wordt afgemeten aan het aantal dollars dat het op de bank heeft en niet aan het welzijn van de werknemers, zo wordt het evolutionaire succes van een soort ook afgemeten aan het aantal kopieën van zijn dna. Als er geen dna-kopieën meer over zijn, is de soort uitgestorven, op dezelfde manier als een bedrijf zonder geld failliet is. Als een soort kan bogen op veel dna-kopieën is hij een succes en floreert die soort. Zo bekeken zijn duizend kopieën altijd beter dan honderd. Dit is de essentie van de agrarische revolutie: de mogelijkheid om meer mensen in leven te houden onder slechtere levensomstandigheden.

Maar waarom zouden individuen zich druk maken om dit soort evolutionaire rekensommetjes? Waarom zou een mens willens en wetens zijn of haar levensstandaard verlagen, alleen om het aantal kopieën van het Homo sapiens-genoom te vermeerderen? Daar heeft niemand mee ingestemd. De agrarische revolutie was een valkuil en we zijn er met open ogen ingetuind.

De luxevalkuil

De opkomst van het boerenbedrijf was een heel geleidelijk proces dat eeuwen en millennia in beslag heeft genomen. Een groep Homo sapiens die paddenstoelen en noten verzamelde en joeg op herten en konijnen ging niet van de ene op de andere dag in een vast dorp wonen, akkers ploegen, tarwe zaaien en water aandragen uit de rivier. De verandering verliep in etappes, die steeds maar een kleine verandering in het dagelijks leven met zich meebrachten.

Homo sapiens bereikte zo’n zeventigduizend jaar geleden het Midden-Oosten. In de vijftig millennia daarna gedijden onze voorouders daar prima zonder landbouw. De natuurlijke voedingsbronnen waren groot genoeg om de menselijke bevolking in leven te houden. In tijden van overvloed kregen de mensen wat meer kinderen en in tijden van schaarste wat minder. Mensen hebben net als veel andere zoogdieren hormonale en genetische mechanismen die de voortplanting in toom helpen houden. In goede tijden komen vrouwtjes eerder in de puberteit en is de kans dat ze zwanger worden iets hoger. In slechte tijden komt de puberteit laat en daalt de vruchtbaarheid.

Bij deze natuurlijke remmen op de populatie kwamen nog culturele mechanismen. Baby’s en kleine kinderen, die maar langzaam vooruitkomen en veel aandacht nodig hebben, waren een last voor nomadische verzamelaars. De mensen probeerden hun kinderen met een tussenpoos van drie, vier jaar te krijgen. Vrouwen deden dit door hun kinderen dag en nacht te zogen en daar lang mee door te gaan (borstvoeding verkleint de kans op zwangerschap aanmerkelijk). Andere methodes waren gehele of gedeeltelijke seksuele onthouding (wellicht ondersteund door culturele taboes), abortussen en zo nu en dan ook infanticide.26

In al die millennia aten mensen bij gelegenheid tarwekorrels, maar dat maakte een marginaal deel van hun voeding uit. Zo’n achttienduizend jaar geleden maakte de laatste ijstijd plaats voor een periode van mondiale opwarming. Naarmate de temperaturen stegen, ging het meer regenen. Het nieuwe klimaat was ideaal voor tarwe en andere granen in het Midden-Oosten, die zich prompt vermenigvuldigden en verspreidden. Mensen begonnen meer tarwe te eten en in ruil daarvoor hielpen ze die verspreiding onwillekeurig. Aangezien wilde granen oneetbaar zijn als je ze niet eerst zift, maalt en kookt, namen mensen die deze granen verzamelden ze mee naar hun tijdelijke kampen om ze daar te verwerken. Tarwekorrels zijn klein en talrijk, dus onderweg naar het kamp vielen er onvermijdelijk een paar op de grond. Gaandeweg ging er dus steeds meer tarwe groeien langs de favoriete paadjes van mensen en in de directe omgeving van hun kampplaatsen.

Toen de mens bossen en kreupelhout plat begon te branden, pakte dat ook gunstig uit voor tarwe. Het vuur vaagde bomen en struiken weg, waardoor tarwe en andere grassen het beschikbare zonlicht, water en voedingsstoffen konden monopoliseren. Op plekken waar tarwe het extra goed deed en er ook meer dan genoeg wild en andere voedingsbronnen waren, gaven groepen mensen stukje bij beetje hun nomadische leefwijze op om zich te vestigen in seizoenskampen en zelfs permanente kampen.

Eerst kampeerden ze daar misschien vier weken tijdens de oogst. Een generatie later, toen de tarweplanten zich hadden vermeerderd en verspreid, bleven ze misschien vijf weken in het oogstkamp, toen zes en uiteindelijk werd het een permanent dorp. Resten van dergelijke nederzettingen zijn in het hele Midden-Oosten aangetroffen, met name in de Levant, waar de Natufische cultuur van 12.500 v.Chr. tot 9500 v. Chr. opbloeide. De Natufiërs waren jager-verzamelaars die leefden van tientallen wilde soorten, maar ze leefden in permanente dorpen en brachten een groot deel van hun tijd door met het intensief verzamelen en verwerken van wilde granen. Ze bouwden stenen huizen en graanschuren. Ze sloegen graan op voor tijden van schaarste. Ze vonden nieuwe stenen gereedschappen uit, zoals stenen zeisen voor het oogsten van wilde tarwe en stenen vijzels om het graan te malen.

In de jaren na 9500 v.Chr. bleven de afstammelingen van de Natufiërs granen verzamelen en verwerken, maar ze begonnen ze ook op steeds ingenieuzere manieren te cultiveren. Als ze wilde granen verzamelden, hielden ze nauwgezet een deel van de oogst achter om het volgende seizoen nieuwe tarwevelden in te zaaien. Ze ontdekten dat ze veel betere resultaten behaalden als ze de graankorrels diep in de grond zaaiden in plaats van ze lukraak op de grond te strooien. Dus begonnen ze te schoffelen en ploegen. Gaandeweg begonnen ze ook onkruid te wieden, om hun akkers te beschermen tegen parasieten, en ze gingen ze begieten en bemesten. Naarmate er meer energie werd besteed aan de graanteelt bleef er minder tijd over om wilde soorten te verzamelen en bejagen. De verzamelaars werden boeren.

Er zit niet één afzonderlijke stap tussen de vrouw die wilde tarwe verzamelde en de vrouw die gedomesticeerde tarwe verbouwde, dus het is moeilijk om precies aan te wijzen wanneer de definitieve overgang naar landbouw plaatsvond. Maar rond 8500 v.Chr. was het Midden-Oosten bezaaid met permanente dorpen als Jericho, waar de inwoners het grootste deel van hun tijd besteedden aan het cultiveren van een paar gedomesticeerde soorten.

Door de overstap naar permanente dorpen en de toenemende voedselvoorraad begon de bevolking te groeien. Het einde van de nomadische leefwijze stelde vrouwen in staat om elk jaar een kind te krijgen. Zuigelingen werden op jongere leeftijd gespeend, want ze konden ook gevoed worden met pap. De extra handen waren hard nodig op de akkers. Maar de extra monden maakten al snel een eind aan het voedseloverschot, waardoor er nog meer akkers aangeplant moesten worden. Toen de mensen in van ziekte vergeven nederzettingen gingen wonen en kinderen meer met granen gevoed werden en minder met moedermelk, en toen ieder kind met steeds meer broertjes en zusjes moest concurreren om de beschikbare pap, steeg de kindersterfte dramatisch. In de meeste agrarische samenlevingen stierf ten minste een van de drie kinderen voor zijn of haar twintigste.27 Het geboortecijfer was echter nog steeds hoger dan het sterftecijfer, omdat mensen steeds meer kinderen kregen.

Mettertijd werd de ‘tarwedeal’ steeds onaangenamer. Kinderen stierven bij bosjes en volwassenen aten brood in het zweet huns aanschijns. De gemiddelde inwoner van Jericho in 8500 v.Chr. had een zwaarder leven dan de gemiddelde inwoner van Jericho in 9500 v.Chr. of 13.000 v.Chr. Maar niemand besefte wat er gebeurde. Elke generatie leefde net zo als de vorige, met alleen hier en daar een kleine verbetering in de manier waarop de dingen werden gedaan. Paradoxaal genoeg vormden al die ‘verbeteringen’, die stuk voor stuk bedoeld waren om het leven te vergemakkelijken, uiteindelijk een molensteen om de nekken van deze boeren.

Hoe hebben de mensen zo’n fatale misrekening kunnen maken? Op dezelfde manier als mensen door de hele geschiedenis heen zich hebben misrekend. Ze waren niet in staat om alle consequenties van hun beslissingen te doorgronden. Als ze besloten om wat extra werk te doen – zoals de akkers ploegen in plaats van zaadjes op de grond te strooien – dachten ze: oké, we moeten wel harder werken, maar de oogst zal zó overvloedig zijn! Straks hoeven we ons geen zorgen meer te maken over magere jaren. Onze kinderen hoeven nooit meer hongerig naar bed. Het klonk logisch genoeg. Als je harder werkte, zou je een beter leven krijgen. Dat was het plan.

Het eerste deel van het plan verliep gladjes. De mensen gingen inderdaad harder werken. Maar ze konden niet voorzien dat het aantal kinderen zou groeien, zodat al die extra tarwe verdeeld moest worden onder meer kinderen. Evenmin begrepen de eerste boeren dat kinderen die meer pap en minder borstvoeding kregen een zwakker immuunsysteem ontwikkelden en dat permanente nederzettingen broeihaarden van infectieziekten zouden worden. Ze konden niet voorzien dat ze zichzelf met hun steeds sterkere afhankelijkheid van één enkel voedingsmiddel nog veel meer blootstelden aan de verwoestingen van droogte. En wat deze boeren ook niet konden voorzien was dat hun uitpuilende graanschuren in goede jaren dieven en vijanden zouden aantrekken, waardoor ze muren moesten gaan bouwen en de wacht moesten houden.

Maar waarom hielden de mensen dan niet op met boeren toen het plan averechts uitpakte? Deels omdat het generaties duurde voor de accumulatie van al die kleine veranderingen leidde tot een transformatie van de samenleving, en toen het eenmaal zover was, herinnerde niemand zich meer dat ze ooit anders hadden geleefd. En deels omdat de bevolkingsgroei de terugweg afsneed. Als een handeling als ploegen het inwonertal van een dorp uitbreidde van honderd naar honderdtien, welke tien mensen moesten zich dan vrijwillig aanmelden voor de hongerdood zodat de anderen terug konden naar de goede oude tijd? Er was geen weg terug. Ze zaten in de val.

Het streven naar een makkelijker leven veroorzaakte een hoop leed, en niet voor het laatst. Het gebeurt ons nog steeds. Hoeveel pas afgestudeerde academici gaan er niet aan de slag in veeleisende banen bij grote concerns, met het vaste voornemen dat ze hard gaan werken om geld te verdienen waarmee ze op hun vijfendertigste kunnen gaan rentenieren, om dan te doen wat ze écht willen doen? Maar als ze die leeftijd eenmaal hebben bereikt, hebben ze hoge hypotheken, schoolgaande kinderen, huizen in buitenwijken waar je minstens twee auto’s per gezin nodig hebt en het gevoel dat het leven niet de moeite waard is zonder uitstekende wijnen en dure buitenlandvakanties. En wat moeten ze dan? Moeten ze weer wortels gaan opgraven? Nee, ze verdubbelen hun inspanningen en ploeteren stug verder.

Een van de weinige ijzeren wetten van de geschiedenis is dat luxe zich vaak ontwikkelt tot noodzaak en dan weer nieuwe verplichtingen schept. Zodra mensen gewend raken aan een bepaalde luxe, gaan ze die voor lief nemen. Daarna gaan ze erop rekenen. Uiteindelijk bereiken ze het punt dat ze niet meer zonder kunnen. Laten we een ander vertrouwd voorbeeld uit onze eigen tijd nemen. De laatste decennia hebben we talloze tijdbesparende apparaten uitgevonden die het leven relaxter moeten maken: wasmachines, stofzuigers, vaatwassers, telefoons, mobieltjes, computers, e-mail. Vroeger kostte het nogal wat tijd om een brief te schrijven, die te adresseren, een postzegel op de envelop te plakken en naar de brievenbus te lopen. Het duurde dagen, weken, misschien zelfs maanden voor je antwoord kreeg. Tegenwoordig verzend ik razendsnel een e-mailtje naar de andere kant van de aardbol en dan heb ik (als de ontvanger online is) een minuut later al antwoord. Ik heb mezelf een hoop tijd en moeite bespaard, maar is mijn leven ook relaxter?

Helaas niet. Vroeger, in het tijdperk van de snailmail, schreven mensen meestal alleen brieven als ze iets belangrijks te melden hadden. Ze schreven niet het eerste op wat ze inviel, maar ze dachten goed na over wat ze wilden zeggen en hoe ze dat moesten verwoorden. En ze verwachtten een even weloverwogen antwoord. De meeste mensen schreven en ontvingen niet meer dan een stuk of wat brieven per maand en voelden zich zelden geroepen om ogenblikkelijk te antwoorden. Tegenwoordig krijg ik elke dag tientallen mailtjes, allemaal van mensen die heel snel antwoord verwachten. We dachten dat we tijd bespaarden, maar in plaats daarvan hebben we de tredmolen van het leven met een factor tien versneld en onze dagen een stuk zenuwachtiger en gestrester gemaakt.

Hier en daar kom je nog totaalweigeraars tegen die het verdommen om een e-mailaccount aan te maken, zoals sommige groepen mensen duizenden jaren geleden ook weigerden te gaan boeren en zo ontsnapten aan de luxevalkuil. Maar voor de agrarische revolutie was het niet nodig dat alle groepen in een bepaald gebied meededen. Eentje was genoeg. Zodra één groep zich op één plek vestigde en de grond begon te bewerken, of dat nu in het Midden-Oosten of in Midden-Amerika gebeurde, werd de landbouw onweerstaanbaar. Landbouw creëerde omstandigheden voor snelle demografische groei, dus de boeren vormden doorgaans algauw een overgrote meerderheid. De verzamelaars konden wegtrekken en hun jachtgronden achterlaten, zodat er akkers en weilanden van gemaakt konden worden, of ze konden zelf de ploeg oppakken. Hoe dan ook was het oude leven gedoemd.

Het verhaal van de luxevalkuil bevat een belangrijke les. De zoektocht van de mens naar een makkelijker leven ontketende gigantische veranderingen die de wereld transformeerden op manieren die niemand had voorzien of gewenst. De agrarische revolutie is niet bedacht door iemand die eropuit was de mens afhankelijk te maken van de graanproductie. Een opeenvolging van triviale beslissingen die vooral bedoeld waren om wat meer monden te voeden en wat meer zekerheid te krijgen, had het cumulatieve effect dat de verzamelaars van weleer hun dagen voortaan moesten vullen met water sjouwen in de brandende zon.

Goddelijke inmenging

Het bovenstaande scenario verklaart de agrarische revolutie uit een misrekening. Het is heel plausibel. De geschiedenis zit vol met nog veel idiotere misrekeningen. Maar er is nog een mogelijkheid. Misschien werden de veranderingen niet in gang gezet door het verlangen naar een makkelijker leven? Misschien hadden de sapiens andere aspiraties en kozen ze er bewust voor om hun leven moeilijker te maken als ze die daarmee konden verwezenlijken?

Wetenschappers neigen ertoe om historische ontwikkelingen toe te schrijven aan kille economische en demografische factoren. Dat past beter bij hun rationele, wiskundige methodes. Als het om de moderne geschiedenis gaat, kunnen wetenschappers niet heen om niet-materiële factoren zoals ideologie en cultuur. De papieren bewijzen zijn tamelijk dwingend. We hebben genoeg documenten, brieven en memoires om te bewijzen dat de Tweede Wereldoorlog niet is veroorzaakt door voedseltekorten of demografische druk. Maar we hebben geen documenten uit de Natufische cultuur, dus als het om de oertijd gaat, krijgt de materialistische school ruim baan. Het valt moeilijk te bewijzen dat mensen in ongeletterde tijden eerder gemotiveerd werden door geloof dan door economische noodzaak.

Een heel enkele keer hebben we echter het geluk dat we op veelzeggende ontdekkingen stuiten. In 1995 begonnen archeologen opgravingen te doen op een plek in Zuidoost-Turkije die Göbekli Tepe heet. In de oudste laag vonden ze geen resten van een dorp, huizen of alledaagse activiteiten. Maar ze vonden wel monumentale bouwwerken met zuilen die waren versierd met spectaculaire ingegraveerde afbeeldingen. De stenen pilaren wogen elk soms wel zeven ton en waren vijf meter hoog. In een naburige steengroeve vonden ze een half gegraveerde pilaar van vijftig ton. Alles bij elkaar groeven ze meer dan tien monumentale bouwwerken op, waarvan het grootste een doorsnede van bijna dertig meter had.

Archeologen kennen dit soort monumenten van opgravingen over de hele wereld; het bekendste voorbeeld is het Britse Stonehenge. Maar toen ze Göbekli Tepe verder onderzochten, ontdekten ze iets ongelooflijks. Stonehenge dateert van 2500 v.Chr. en is gebouwd door een tamelijk ontwikkeld agrarisch volk. De bouwwerken in Göbekli Tepe zijn gedateerd op circa 9500 v.Chr. en alles wijst erop dat ze gebouwd zijn door jager-verzamelaars. De archeologische gemeenschap kon het eerst nauwelijks geloven, maar de ene na de andere test bevestigde zowel de hoge leeftijd van de bouwwerken als de preagrarische aard van de bouwers. De capaciteiten van deze oerverzamelaars en de complexiteit van hun culturen schijnen dus een stuk indrukwekkender geweest te zijn dan eerder werd vermoed.

10a-Gobekligeneralview.jpg

10a. De resten van een monumentaal bouwwerk in Göbekli Tepe.

10b-Gobeklipillar.jpg

10b. Een van de versierde stenen zuilen (ca. vijf meter hoog).

Waarom zou een volk van verzamelaars zulke bouwwerken neerzetten? Ze hadden geen duidelijk nut. Het waren geen mammoetslachthuizen of plekken om te schuilen voor regen of leeuwen. Wat resteert is de theorie dat ze zijn gebouwd met een of ander mysterieus cultureel doel voor ogen dat archeologen moeilijk kunnen ontcijferen. Hoe het ook zij, de verzamelaars vonden het blijkbaar zinvol om hier gigantische hoeveelheden energie en tijd in te steken. Göbekli Tepe kan alleen gebouwd zijn doordat duizenden verzamelaars die tot verschillende groepen en stammen behoorden langere tijd hebben samengewerkt. Zo’n grootschalige inspanning kan alleen geleverd zijn dankzij een complex religieus of ideologisch systeem.

Göbekli Tepe had nog een spectaculair geheim in petto. Genetici zijn al jarenlang bezig met het traceren van de oorsprong van gecultiveerde tarwe. Recente ontdekkingen wijzen uit dat minstens één gedomesticeerde variant – het eenkoren – is ontstaan in de Karaçadagheuvels, een kilometer of dertig van Göbekli Tepe.28

Dat kan bijna geen toeval zijn. Hoogstwaarschijnlijk was het culturele centrum Göbekli Tepe op de een of andere manier verbonden met de eerste cultivatiepogingen van tarwe door de mens en van de mens door tarwe. Er waren uitzonderlijk grote hoeveelheden voedsel nodig om de mensen te voeden die de monumenten bouwden en gebruikten. Het zou heel goed kunnen dat verzamelaars overstapten van het verzamelen van wilde tarwe op de intensieve tarweteelt, niet om hun normale voedselvoorraad te vergroten, maar om de bouw van een tempel en het runnen daarvan mogelijk te maken. In het conventionele plaatje bouwden pioniers eerst een dorp, en als alles daar goed ging zetten ze een tempel in het midden. Maar Göbekli Tepe suggereert dat de tempel misschien wel eerst gebouwd werd en dat het dorp daar later omheen ontstond.

Slachtoffers van de revolutie

De faustiaanse transactie tussen mensen en granen was niet de enige overeenkomst die onze soort heeft gesloten. Er werd nog een andere deal gemaakt met betrekking tot het lot van dieren als schapen, geiten, varkens en kippen. Nomadische groepen die wilde schapen beslopen veranderden gaandeweg de samenstelling van de kuddes waarop ze joegen. Dit proces begon waarschijnlijk met selectief jagen. De mensen leerden dat het in hun eigen belang was om alleen te jagen op volwassen rammen en oude of zieke schapen. Ze spaarden de vruchtbare vrouwtje en de lammetjes om de vitaliteit van de plaatselijke kudde op de langere termijn te waarborgen. De tweede stap was misschien dat ze de kudde actief gingen beschermen tegen roofdieren door leeuwen, wolven en rivaliserende groepen mensen te verjagen. Vervolgens hebben ze de kudde misschien opgesloten in een smalle kloof, om hem zo beter te kunnen beheersen en beschermen. Uiteindelijk zijn mensen de schapen nauwgezetter gaan selecteren, om ze beter aan te passen aan hun behoeften. De meest agressieve rammen, die zich het meest verzetten tegen menselijke overheersing, werden het eerst geslacht. Hetzelfde gold voor de magerste en nieuwsgierigste ooien. (Herders zijn niet dol op onderzoekende schapen die ver van de kudde afdwalen.) Met elke generatie werden de schapen dikker, docieler en minder nieuwsgierig. Voilà! Schaapje, schaapje, heb je witte wol? Ja baas, ja baas, drie zakken vol.

Het kan ook zijn dat jagers soms een lammetje vingen en ‘adopteerden’, om het in de overvloedige zomermaanden vet te mesten en het te slachten als het voedsel schaarser werd. Op zeker moment begonnen ze die lammetjes in grotere aantallen te houden. Sommige van die beestjes werden geslachtsrijp en begonnen zich voort te planten. Agressieve, onhandelbare lammeren werden het eerst geslacht. De meest dociele, aanhankelijke lammetjes mochten langer in leven blijven en zich voortplanten. Het resultaat was een kudde gedomesticeerde, makke schapen.

Deze gedomesticeerde dieren – schapen, kippen, ezels en andere – leverden voedsel (vlees, melk, eieren), grondstoffen (huiden, wol) en spierkracht. Transport, ploegen, malen en andere taken die altijd met menskracht waren uitgevoerd werden steeds vaker overgenomen door dieren. In de meeste boerengemeenschappen concentreerde de mens zich op het cultiveren van planten; het fokken van dieren was een secundaire activiteit. Maar op sommige plekken ontstond ook een nieuw type gemeenschap dat primair was gebaseerd op de exploitatie van dieren: herdersvolken.

Toen de mensen zich over de wereld verspreidden, gingen hun gedomesticeerde dieren mee. Tienduizend jaar geleden leefden er hoogstens een paar miljoen schapen, runderen, geiten, everzwijnen en kippen in een paar afgebakende gebieden in Afrika-Eurazië. Tegenwoordig zijn er op de aardbol ongeveer een miljard schapen, een miljard varkens, meer dan een miljard runderen en meer dan vijfentwintig miljard kippen. En ze zitten overal ter wereld. De gedomesticeerde kip is de meest voorkomende vogelsoort aller tijden. Na Homo sapiens zijn gedomesticeerde runderen, varkens en schapen de op één, twee en drie na meest voorkomende grote zoogdieren ter wereld. Vanuit een strikt evolutionair perspectief, waarbij het succes van een soort wordt afgemeten aan de hoeveelheid dna-kopieën, was de agrarische revolutie een geweldige zegen voor kippen, runderen, varkens en schapen.

Helaas is het evolutionaire perspectief een incomplete maatstaf voor succes. Het meet alles af aan criteria als voortbestaan en voortplanting, zonder oog te hebben voor individueel leed of geluk. Gedomesticeerde kippen en runderen mogen dan een evolutionair succesverhaal zijn, maar tegelijk zijn het de meest beklagenswaardige wezens die ooit hebben geleefd. Het domesticeren van dieren ging gepaard met meedogenloze praktijken, die door de eeuwen heen alleen maar wreder werden.

De natuurlijke levensduur van wilde kippen ligt tussen de zeven en twaalf jaar en die van runderen op zo’n twintig tot vijfentwintig jaar. In het wild stierven de meeste kippen en runderen veel eerder, maar ze hadden in elk geval een eerlijke kans om een respectabel aantal jaren te leven. De overgrote meerderheid van de gedomesticeerde kippen en runderen wordt daarentegen geslacht op een leeftijd van een paar weken tot een paar maanden oud, want vanuit economisch perspectief is dat altijd het optimale slachtmoment geweest. (Waarom zou je een haan drie jaar te eten geven als hij na drie maanden zijn maximumgewicht al heeft bereikt?)

Legkippen, melkkoeien en lastdieren mogen soms jaren blijven leven. Maar de prijs daarvoor is onderwerping aan een leefwijze die volkomen indruist tegen hun natuurlijke neigingen en verlangens. We kunnen redelijkerwijs bijvoorbeeld aannemen dat stieren liever wat over de prairie dwalen in het gezelschap van andere stieren en koeien in plaats van karren en ploegen te trekken onder het juk van een aap met een zweep.

Om stieren, paarden, ezels en kamelen tot gehoorzame lastdieren te maken, werden hun natuurlijke instincten en sociale verbanden doorbroken, hun agressie en seksualiteit werd ingetoomd en hun bewegingsvrijheid ingeperkt. Boeren ontwikkelden nieuwe technieken: ze sloten dieren op achter omheiningen en in kooien, bonden ze vast met tuig en riemen, trainden ze met zwepen en veeprikkers en verminkten ze. Het temmen ging bijna altijd gepaard met de castratie van mannetjesdieren. Dat perkt de mannelijke agressie in en stelt de mens in staat om de voortplanting binnen de kudde selectief bij te sturen.

11-EgyptianPlowing.jpg

11. Een Egyptische grafschildering uit ca. 1200 v.Chr.: een span ossen ploegt een veld. In het wild zwierven runderen vrij rond in kuddes met een complexe sociale structuur. De gecastreerde, gedomesticeerde os leidde een kwijnend bestaan onder de zweep en in een krap hok en moest alleen of samen met een soortgenoot zwoegen en beulen op een manier die volstrekt niet paste bij zijn lichaam of zijn sociale en emotionele behoeften. Als een os de ploeg niet meer kon trekken, werd hij geslacht. (Let ook op de gebogen houding van de Egyptische boer, die net als de os zijn leven lang moest zwoegen, waarbij hij zijn lichaam, geest en sociale leven de vernieling in werkte.)

In veel gemeenschappen in Nieuw-Guinea wordt iemands rijkdom van oudsher afgemeten aan het aantal varkens dat hij of zij bezit. Om te zorgen dat de varkens niet weglopen, snijden boeren in het noorden van Nieuw-Guinea een deel van de neus van hun varkens af. Dit leidt tot ernstige pijn zodra het varken probeert te snuffelen. Aangezien varkens geen eten – of zelfs maar de weg – kunnen vinden zonder te snuffelen, maakt deze verminking ze volkomen afhankelijk van hun menselijke eigenaren. In een ander deel van Nieuw-Guinea is het van oudsher de gewoonte om de ogen van varkens uit te steken, zodat ze niet eens kunnen zien waar ze lopen.29

De zuivelindustrie heeft zo zijn eigen manieren om dieren in het gareel te dwingen. Koeien, geiten en schapen geven pas melk als ze een jong hebben geworpen en alleen zo lang de jongen nog bij hen drinken. Om de voorraad dierenmelk op gang te houden heeft een boer zogende kalfjes of lammetjes nodig, maar hij moet ook zorgen dat die de melk niet monopoliseren. Van meet af aan was daar een simpele methode voor, namelijk de kalfjes en lammetjes gewoon vlak na de geboorte slachten, de moeder totaal uitmelken en haar dan weer laten bezwangeren. Dit is nog steeds een wijdverspreide techniek. Op veel moderne melkveehouderijen leeft een melkkoe gewoonlijk een jaar of vijf voor ze geslacht wordt. In die vijf jaar is ze bijna continu zwanger en ze wordt na het kalven binnen zestig tot honderdtwintig dagen weer geïnsemineerd om de melkproductie maximaal te houden. Haar kalfjes worden kort na hun geboorte van haar gescheiden. De vrouwtjes worden grootgebracht als de volgende generatie melkkoeien en de stiertjes worden toevertrouwd aan de goede zorgen van de vleesindustrie.30

Bij een andere methode worden de kalfjes en lammetjes bij hun moeder gelaten, maar worden er verschillende listen ingezet om te zorgen dat ze niet te veel melk bij haar drinken. De simpelste manier is het jong eventjes te laten drinken, maar het weg te jagen als de melk begint te stromen. Deze methode stuit meestal op verzet van zowel moeder als jong. Sommige herdersstammen doodden de jongen, aten ze op en vulden de huid op. Het opgezette jong werd dan bij de moeder gezet, zodat haar melkproductie op gang zou blijven. De Nuerstam in Soedan ging zelfs zover om opgezette dieren in te smeren met de urine van de moeder, om de nepkalfjes een vertrouwde, levende geur te geven. Een andere Nuertechniek was een krans van doorntakken vastbinden rond de mond van het kalf, zodat het de moeder prikte, die zich dan ging verzetten tegen het zogen.31 Toearegs die kamelen fokten in de Sahara doorboorden delen van de neus en bovenlip van jonge kamelen of sneden die zelfs af om het drinken pijnlijk te maken, zodat het jong niet te veel melk zou drinken.32

Niet alle agrarische gemeenschappen waren zo wreed voor hun vee. Sommige gedomesticeerde dieren konden best een goed leven hebben. Wolschapen, huishonden en -katten, strijdrossen en renpaarden werden vaak onder comfortabele omstandigheden gehouden. De Romeinse keizer Caligula wilde zijn favoriete paard Incitatus naar verluidt bevorderen tot consul. Herders en boeren hebben door de hele geschiedenis heen genegenheid getoond voor hun dieren en ze prima verzorgd, zoals veel slavenhouders hun slaven ook omringden met affectie en zorg. Het was geen toeval dat koningen en profeten zichzelf vergeleken met herders en de manier waarop zij en de goden voor het volk zorgden met de zorg van een herder voor zijn kudde.

12-Calf.jpg

12. Een modern kalf in een industriële veehouderij. Direct na de geboorte wordt het kalf van zijn moeder gescheiden en opgesloten in een kooitje dat niet veel groter is dan zijn eigen lichaam. Daar brengt het kalf zijn hele leven door, gemiddeld vier maanden. Het komt nooit uit de kooi en het mag niet met andere kalveren spelen of zelfs lopen, allemaal om te zorgen dat zijn spieren niet sterker worden. Zachte spieren betekenen malse, sappige kalfslapjes. De eerste keer dat het kalf de kans krijgt om te lopen, zijn spieren te strekken en anderen kalveren aan te raken is op weg naar het slachthuis. In evolutionaire termen zijn runderen een van de succesvolste diersoorten die ooit hebben bestaan. Tegelijk behoren ze tot de meest beklagenswaardige dieren op aarde.

Maar vanuit het standpunt van de kudde, in plaats van dat van de herder, kunnen we nauwelijks om de indruk heen dat de agrarische revolutie voor de overgrote meerderheid van de gedomesticeerde dieren een vreselijke ramp is geweest. Hun evolutionaire ‘succes’ is betekenisloos. Een zeldzame wilde neushoorn die op het punt van uitsterven staat heeft waarschijnlijk een prettiger leven dan een kalf dat zijn korte leventje doorbrengt in een krappe kist, waarin hij wordt vetgemest om sappige kalfslapjes te produceren. De tevreden neushoorn is niet minder tevreden omdat hij een van de laatsten van zijn soort is. Het numerieke succes van de soort van het kalf is een schrale troost voor het leed van het individu.

Deze discrepantie tussen evolutionair succes en individueel leed is misschien wel de belangrijkste les die we kunnen trekken uit de agrarische revolutie. Als we het verhaal van plantensoorten als tarwe en maïs bekijken, snijdt het zuiver evolutionaire perspectief misschien nog hout. Maar bij dieren als runderen, schapen en sapiens, die elk een complexe innerlijke wereld van sensaties en emoties bezitten, moeten we toch kijken hoe evolutionair succes zich vertaalt in individuele ervaringen. In de volgende hoofdstukken zullen we steeds weer zien hoe de dramatische groei van onze collectieve macht en het ogenschijnlijke succes van onze soort gepaard gingen met veel persoonlijk leed.