1

Laten we eindelijk eens eerlijk zijn. Het was klereweer. De wind kwam pal uit het zuid-westen en dreef machtige regenbuien voor zich uit die zich pal boven de kust ontlaadden. De stranden waren leeggeregend en op de boulevards was geen moer te doen.

Ik trok de pressenings aan en startte de motor. Mijn a.e.g.-radiotelefoniezender had mij vierentwintig uur geleden al voor deze depressie gewaarschuwd en ik had geen zin gedwongen te worden buiten te blijven, rijdend op mijn drijfankers. De Leopold II had de laatste maanden genoeg opdonders gekregen in een paar fikse orkanen, windkracht 11-12 van de Richterschaal en er moesten nodig wat reparaties verricht worden. Het voorkompartiment liep geregeld onder water. Wel konden mijn zware Donck-pompen de zaak gemakkelijk klaren maar ze kregen de zaak nooit helemaal leeg omdat de zuigslurfen een halve voet boven de dekking begonnen, dit om te voortkomen dat vuil en rotzooi de pompen zouden verstoppen. Bij elke buiteling van het schip donderde dan ook zo'n vijfduizend liter onvervalst noordzeewater tegen het waterdichte schot. Men moet daar niet te gering over denken.

Daarom dook ik zo snel mogelijk de haven in. De Kromhout zwaar-weermotor donderde in het machinekompartiment op zijn zware veren en rubberen drukbalken en deed de naald in het Minon vloeistofkompas trillen en beven als was het een seismograaf.

Direkt tussen de havenhoofden schakelde ik in zijn twee en drukte me door de ongunstige stroming die met zijn gezuig al massa's wrakhout en rotzooi tegen de zuiderpier hadden gekwakt.

Bij de steigers was er niemand om het schip op te vangen en een kattebult over te nemen. De Leopold II dreunde met zijn vijfduims stalen drukbeugel voorop de boeg, tegen de stutbalken en de hele steiger stond te zwiepen als een kind in de wind.

Snel gooide ik de drie centimeter manillatrossen vast en schakelde de motor uit. De zeilen hingen als de natte was van buurvrouw hierboven aan hun scheerlijnen en ik dook de veilige warmte van de kajuit weer binnen. Er was veel werk aan de winkel en ik wilde er zo spoedig mogelijk aan beginnen.

Ik drukte de bouwtekening van de schoener in de daarvoor bestemde houder en beschouwde de zaak. Ik kon het wel alleen. De Leopold II behoefde niet op de helling. Tevens moest de stuurboord flenspomp een nieuwe pakking hebben. Niets is zo ruïneus als zeewater. Het stagzeil moest ook vervangen worden en de betouwing herzien. De motor zelf gaf geen reden tot klagen. De zware Kromhoutjoekel was goed voor honderd jaar draaien en dan zou je nog geen valse slag of verborgen euvel kunnen ontdekken.

Ik rekende me suf en kwam op een totaal van zeventigduizend frankskes. Dat viel dus mee. Ik had gelukkig geld genoeg om mijn eigen leven te leiden en behoefde geen rekening en verantwoording af te leggen tegen wie dan ook. Ik voelde, nog voor ik het hoorde, dat iemand het schip betrad en even later werd er op een roefruit getikt. Ik opende de waterkering deur die op de zelflozende kuip uitkwam en de havenmeester strompelde de smalle trap af.

'Hallo Brandera!' zei de havenmeester en ging aan de zware eikenhouten koerstafel zitten. 'Weer binnen?'

'Hoe bedoel je?' vroeg ik.

'Nou, of je weer binnen bent,' zei de slijmerd.

'Hoe kan je anders op mijn schip komen?' vroeg ik nuchter. 'Je bent toch geen heilige die over het water kan wandelen!' Mijn nuchterheid beviel me. Ik hield niet van geouwehoer en zeker niet van belachelijke konklusies. Wees to the point en lul niet, was mijn stelregel. Ik had wel eens slechtere gehoord.

'Mag ik een sigaartje van je?' vroeg de havenmeester.

Met verachting keek ik naar de ouwe, ongeschoren zak met zijn vale pet. Het gedonder begon weer. Op twaalf mijl afstand van de Belgische kust rook je al de zwendel en dubbele bodems waaraan ons mooie land nog eens ten onder zou gaan. De welig tierende korruptie rook naar oud Verband en kokos. Een walgelijke kombinatie. Ik gaf de havenmeester een sigaar. Deze, op zijn beurt,opende de klep van zijn smerige uniformjas en toonde een zak. 'En twee hierin?' vroeg de havenmeester. Ik gaf wat hij vroeg, niet omdat ik hem nu zo aardig vond maar louter en alleen omdat deze man mij van allerlei moeilijks in de weg kon leggen en me het leven in de haven zo zuur kon maken dat het mij onmogelijk was er nog één scheepvaartsekonde te blijven.

'Was er nog post voor me?'

'Balen!' zei de havenmeester. 'Uit alle delen van het land. Zelfs uit Nederland!'

'Zo!' zei ik nuchter. Ik had op niets gehoopt maar mijn uitgever had mij telefonisch laten weten dat mijn verhaal Nylon slipjes liep als een trein. Ik was erg nieuwsgierig de epistels van mijn lezers en lezeressen te lezen.

'Kan ik ze krijgen?'

'Heb je haast?' vroeg de havenmeester, knoopte zijn jas open en sloeg de regen eraf. De druppels vielen op het bestek van de Leopold II.

'Nogal!' gaf ik toe.

'Vind je het niet prettig?' wilde de havenmeester weten. 'Voel je je bij ons in 't haventje niet op je gemak?'

'Oh jawel, havenmeester!' Ik behoefde maar iets onaardigs te zeggen en ik kon nergens mijn bestellingen kwijt en niet ravitailleren. En zonder dat kon ik moeilijk weg. 'Maar, ziet u, havenmeester... Ik verlang weer naar de zee!'

'Dat begrijp ik!' riep de havenmeester. 'Dat is de taal die ik versta! Vroeger toen...'

Het was weer zover. De havenmeester begon weer te ouwehoeren over zijn leven op zee. Het interesseerde me geen moer en ging rustig door met mijn werk. Ik hield er pas mee op toen de havenmeester om een borreltje vroeg.

Ik gaf de man twee liter Bols mee plus de inklaringspapieren en we namen hartelijk afscheid van elkaar. Het was weer eens gelukt. Ik had bijkans mijn tong ingeslikt maar ik had me beheerst en de ellendeling niet door de planken van het dek geslagen. Zelfbeheersing is een schone zaak!

Ik toog aan het werk en binnen drie dagen had ik de zaak rond. Ik was kapot en door en door koud. De regen had me zo doorweekt dat ik dacht dat het water zelfs door mijn huid was heengedrongen.

Ik gunde mezelf een glaasje cognac, stapte onder de douche en knapte me zo goed mogelijk op. Alleen de motorolie onder mijn nagels kreeg ik niet geheel weg. Zo, ik was gereed. En potverdorie! Daar kwam de havenmeester met de post. Ik had er wel eens een week op moeten wachten omdat ik toevallig geen Hollandse jenever in voorraad had. Maar nu was het dik in orde. Of in orde?

Vertwijfeld keek ik naar de drie immens grote postzakken. Dat werd monnikenwerk. Toch zou ik niet één brief ongelezen kunnen laten. Iedereen die mij naar aanleiding van mijn verhaal had geschreven, móest beantwoord wanneer men de moeite had genomen mij een brief te schrijven. Maar het zou wel nachtwerk worden.

Ik besloot scheep te gaan. Op zee kan men zich uitstekend koncentreren omdat er toch niets anders dan water en lucht is.

Ik gaf de havenmeester en zijn drie assistenten allen nog een kruik Bols en ze waren zo vriendelijk de lijntjes los te gooien. Plechtig draaide de Leopold II zijn kont naar de kade en ik haalde opgelucht adem toen ik de deining van de Noordzee weer voelde. Ik besloot naar Ierland te varen en daar, ergens in de luwte, mij aan het lezen van de brieven te zetten. Maar mijn nieuwsgierigheid won het en ik kwam niet verder dan zes mijl uit de kust. Daar zette ik de parafaan uit en schakelde de automatische stuurinrichting in. Zo, langzaam voor de kust koersend, kon men oud worden in vrijheid! Na een stevige maaltijd ging ik ter kooi met een waterglas vol whisky. De wind loeide in het wand en de boeggolf maakte een suizend geluid. Het was binnen behaaglijk warm en de zee was goed en diep en niet al te onvriendelijk. De zee is mijn vriend, vriendin, moeder en vader tegelijk. Niets kan tegen de zee op. Uit de zee kwamen de eerste oervormen van leven en de zee neemt en geeft zonder terughouding en ophouden. Jaja, al dat zoute groene water maakt de mens diepzinnig!

Ik begon er mee de brieven te tellen. Het waren er meer dan drieduizend. Dat was teveel van het goede. Ik begon de fanmail zonder afzender te vernietigen door ze in snippers uit het patrijspoort te werpen. Mensen die mij niet vertrouwen zijn het lezen niet waard. Ik hield nu nog meer dan tweeduizend brieven van het dankbare publiek over. Opnieuw begon ik te schiften. Nu lette ik op de mensen die gebruik gemaakt hadden van kioskadressen, postbussen en kennelijk valse namen. Dat was eenvoudig vast te stellen want de meesten hadden te weinig fantasie en maakten gebruik van de namen uit mijn eigen boek. Ik begreep eruit dat het schrijven van een brief aan mij vaak al voldoende voor hen was, om hun vrijwel altijd in het seksuele vlak liggende problemen, beter te zien en te verwerken. Ja, mijn verhaal bleek een goede katalisator voor menigeens moeilijkheden en problemen. Ook deze brieven gingen in snippers de Noordzee in die geduldig, als een geweldige vuilnisbak, daar onder de Leopold II lag te wachten. Toen kwam de derde kategorie. Aandachtig, bij het licht van een felle elektrische peer, las ik de brieven. Vaak had men er foto's bij gedaan die soms heel pikant waren. Een vrouwtje schreef me dat ze zo onbehoorlijk van nylon slipjes had genoten en haar foto toonde een weelderige blondine die naakt en wijdbeens op de vloer zittend, mij toelachte. Ik legde haar apart want ze vroeg mij haar eens te ontmoeten en ik begreep eruit dat ze me dringend nodig had.

En dan was er een brief van een man. Hij had er een pasfoto bijgedaan waarop ik duidelijk kon zien dat hij geen noemenswaardige slag in zijn haar had. Hij vroeg mij om hulp en ook deze brief legde ik opzij.

Ook van echtparen kwamen er veel los. Diverse daarvan legde ik eveneens opzij. Na twee dagen hard buffelen hield ik driehonderd brieven over die ik stuk voor stuk zou beantwoorden. En vijftig brieven gaven aanleiding om schrijfsters en schrijvers eens op de Leopold II uit te nodigen. Ik zette weer koers naar de haven. De ceremonie met de havenmeester begon opnieuw en hij overhandigde me nu vijf postzakken.

Drie maanden was ik bezig met schiften en sorteren. Toen moest er teruggeschreven worden. Ik begreep dat ik dat niet alleen kon. Daarom wilde ik eerst een paar mensen uitnodigen om mij bij het schrijven terzijde te staan en dan met hen aan de slag te gaan. Ik zou de inhoud van de brieven dikteren en zij zouden ze typen. Ik huurde meteen vijf elektrische schrijfmachines en mijn roef leek toen wel op het kantoor van een firma in uitgeverijen.

Oké, dacht ik. En ik schreef mijn eerste brieven zelf naar hen die ik uitnodigde. Binnen drie dagen had ik van hen allen bericht terug. Ze vonden het idee zonder meer enig...