20

Bloednerveus liep ik op zijn veel te grote auto af. Mijn lesauto was een Opel Corsa geweest en Jack had twee weken geleden een of andere belachelijk grote gezinsbak aangeschaft. Ik voelde me net een smurf achter het stuur. Je kunt het, June, je kunt het, sprak ik mezelf moed in en ik begon zenuwachtig mijn stoel en de spiegeltjes goed te zetten. O god, ik moest over de snelweg. Bij het idee alleen al brak het angstzweet me aan alle kanten uit. Na honderdzesentwintig rijlessen was ik nog altijd niet over mijn snelwegangst heen. Ik had eigenlijk ook geen flauw idee waarom ik geslaagd was, het zou wel iets te maken hebben met dat superkorte rokje dat ik op aanraden van Sophie had aangetrokken.

‘Vandaag nog, June?’ riep Jack me toe.

Met een verontschuldigende blik keek ik opzij. Zijn mond lachte, maar in zijn ogen zag ik alleen maar pijn en verdriet. Dat rotwijf, dacht ik woedend. No way dat ik Julius door jou kwijtraak. Geïrriteerd startte ik de auto en als in een roes reed ik de stad uit.

Beelden van de afgelopen maanden flitsten als een film voorbij. Mauds woorden galmden steeds weer opnieuw door mijn hoofd. Vol schuldgevoel zag ik Julius voor me. Onze knallende ruzie bij hem thuis. Zijn gekwetste blik buiten voor het café. Ons laatste gesprek in Montreux. Ik had hem moeten vragen naar die foto, verdomme, waarom had ik dat niet gedaan?

Voor ik goed en wel besefte dat ik überhaupt op de snelweg zat, kwam de verkeerstoren van Schiphol al in zicht. Ben ik er nu al? dacht ik stomverbaasd.

Tot mijn verbazing en grote opluchting waren er drie parkeerplekken naast elkaar vrij. Daar kon ik hem zelfs in krijgen.

Vol adrenaline stapte ik uit de auto, smeet de deur dicht en rende koortsachtig naar binnen. Als ik maar niet te laat was.

Zo snel als ik kon rende ik de veel te drukke gang door. ‘Sorry mag ik er even langs? Pardon? Mag ik even passeren? Dank u wel.’

Verdomme, waarom liep iedereen zo traag? Dit duurde allemaal veel te lang, ik was vast te laat.

Hijgend rende ik de overvolle centrale hal binnen. Waar moet ik zijn, waar moet ik zijn? Nerveus tuurde ik naar een beeldscherm dat boven mijn hoofd hing.

‘New York? New York? New York?’ mompelde ik ongeduldig.

Opeens zag ik het staan: 12.04 uur – KL 0643 – New York JFK – Vertrekhal 2 – Gate F04. Dat moet hem zijn, dacht ik gespannen. ‘Vertrekhal 2, waar is vertrekhal 2?’

Zenuwachtig keek ik om me heen. Volledig gestresst volgde ik de zwarte pijlen op de grote gele borden. Mijn god, hoe groot was het hier wel niet? Hoe laat was het? Ik kwam te laat!

Mijn hart bonkte in mijn keel en mijn handen voelden warm en klam aan. Koortsachtig bekeek ik de borden boven me en opeens zag ik het staan. O, goddank, ik ben er, dacht ik opgelucht en ik probeerde hijgend op adem te komen.

Het was chaotisch druk om me heen. Links en rechts schoten uitgelaten kinderen als kleine raketjes langs me heen. Vermoeid ogende ouders probeerden ze tot de orde te roepen. Het gekrijs van een baby die het duidelijk niet naar zijn zin had, was werkelijk oorverdovend. Giebelende meisjes, dames van middelbare leeftijd, stoere knullen met grote rugzakken, oude heertjes en deftige omaatjes, alle rangen en standen waren vertegenwoordigd.

‘Waar ben je? Waar ben je?’ mompelde ik gejaagd terwijl mijn ogen van links naar rechts schoten. Ineens zag ik hem staan. Het was hem toch, of niet?

Gespannen rende ik naar voren. Het is hem, o goddank, ik ben op tijd, dacht ik opgelucht. De zenuwen gierden door mijn lijf.

‘Julius!’ riep ik keihard, maar hij hoorde me niet. Met zijn rug naar me toe gekeerd passeerde hij de stampvolle controlepost.

‘Julius!’ riep ik nogmaals, terwijl ik zo snel mogelijk zijn kant op rende. Hier en daar keken wat mensen nieuwsgierig op.

Uit alle macht gilde ik zijn naam: ‘Julius, Julius, Ju-li-us!’

O nee, hij hoort me niet, hij hoort me niet, dacht ik radeloos. Langzaam liep hij verder en verder, totdat ik hem tot mijn grote ontsteltenis niet meer kon zien.

‘Ik moet hem spreken!’ riep ik wanhopig uit tegen een jonge vrouw bij de controlepost.

‘Het spijt me mevrouw,’ antwoordde ze ongemakkelijk. ‘U mag alleen passeren als u in het bezit bent van een geldig paspoort en ticket.’

‘Maar ik wil hem alleen even spreken, ik kom echt meteen weer terug,’ smeekte ik en ik voelde de tranen in mijn ogen prikken.

‘Het spijt me,’ klonk het nogmaals resoluut.

‘Alsjeblieft?’ smeekte ik, terwijl ik tot mijn ontzetting zag dat ze me niet langer aankeek en doorging met haar werkzaamheden.

Wanhopig en intens verdrietig staarde ik naar de grond.

‘Wil je die knappe jongeman met die lange donkergrijze jas spreken?’ klonk het plotseling zacht en krakend naast me.

Een piepklein, uitermate oud vrouwtje, met spierwit haar en een zwarte, houten wandelstok, stond diep voorover gebukt naast me.

‘Ja,’ antwoordde ik met een gebroken stem, ‘maar ik mag er niet door.’

‘Ik haal hem wel even voor je,’ zei ze met een vastberaden blik en een krachteloos kraakstemmetje.

Ze nam haar paspoort en ticket met een bevende hand in ontvangst en begeleidde haar echtgenoot, die minstens net zo oud en zwak was als zij, naar een blauwe kuipstoel naast het raam. ‘Wacht jij maar even hier,’ zei ze met haar krakende stem en ze begon voetje voor voetje Julius’ kant op te strompelen.

Het was werkelijk geen gezicht. Het oude besje probeerde zo snel mogelijk de hal door te komen, maar elke pas die ze zette, nam minstens tien seconden in beslag. Eerst plaatste ze haar zwarte, houten wandelstok voorzichtig voor zich op de grond, toen volgde haar stroeve linkerbeen, tenenkrommend langzaam opgevolgd door een wiebelig rechterbeen.

Haar oude lijfje boog zich met elke stap helemaal naar voren en het fragiele mensje zag eruit alsof ze elk moment kon omvallen. Toen ze na wat een eeuwigheid leek te duren met enorme moeite zo’n twintig wankele stappen gezet had, draaide ze zich tergend langzaam naar me om en stak met een trillende arm haar kleine, rimpelige duimpje op. ‘Ik haal hem voor je,’ zei ze vastberaden.

Ach mensje, tegen de tijd dat jij aan de overkant bent, zit hij allang in New York, dacht ik wanhopig, terwijl ik mijn duim eveneens naar haar opstak en haar bemoedigend toelachte.

Een eeuwigheid later stond ik echt net op het punt om de moed op te geven, toen ik tot mijn grote verbazing opeens het kleine, bejaarde vrouwtje zag verschijnen. Ze zag er uitgeput uit, maar ze had een zelfvoldane blik in haar ogen en stak triomfantelijk twee rimpelige duimpjes naar me op. Haar oude, versleten wandelstok had ze eigenlijk niet meer nodig, want ze zat achter op een transportkarretje.

Mijn hart stopte met slaan en ik keek bloednerveus toe. Niet lang daarna kwam Julius in beeld.

Het duurde voor mijn gevoel uren voor hij daadwerkelijk voor me stond. Al die tijd hadden we elkaar aangestaard. Hij met een stomverbaasde uitdrukking op zijn gezicht en ik knipperend met mijn ogen, omdat ik vocht tegen mijn tranen.

‘Succes, kindje,’ fluisterde het oude vrouwtje en ze kneep me even bemoedigend in mijn arm.

‘O, dank u wel,’ stamelde ik dankbaar en met een enorme knoop in mijn maag keek ik recht in de vragende ogen van Julius.

‘Ik moet je echt spreken,’ zei ik op nerveuze toon.

‘Is er wat ergs gebeurd?’ klonk het bezorgd.

Ik knikte zacht en beet even gespannen op mijn lip.

‘Laten we daar even gaan zitten,’ zei Julius met een ongeruste blik in zijn ogen en hij trok me mee naar een leeg bankje.

‘Het spijt me zo,’ zei ik zacht en ik keek Julius bijzonder ongemakkelijk aan.

‘Wat spijt je?’ vroeg hij met een vreemde stem.

‘Alles,’ zei ik bijna fluisterend. ‘Maud is bevallen, het was echt verschrikkelijk, vlak voordat ze gingen trouwen klapte ze opeens dubbel van de pijn. Ze konden het niet meer tegenhouden, het is een meisje. Ze ligt op de Intensive Care.’

‘Wat naar,’ zei Julius zacht.

‘Maud heeft me alles verteld, ze eh, ze voelde zich schuldig,’ vervolgde ik. ‘Ze heeft gelogen over alles, ik had je moeten geloven, het spijt me zo,’ zei ik op beschaamde toon en ik keek hem diep in zijn ogen aan.

‘Ja,’ klonk het traag. ‘Wat heeft Maud je dan precies verteld?’

‘Precies wat jij me verteld hebt, dat jullie alleen gezoend hebben en dat je haar daarna nooit meer hebt gezien,’ antwoordde ik ongemakkelijk.

‘En nu geloof je het wel?’ klonk het kalm.

‘Ik had jou moeten geloven, meteen, ik had nooit aan je moeten twijfelen, ik… het spijt me echt,’ zei ik met een opgelaten gevoel en de tranen rolden langzaam over mijn wangen.

‘Na onze ruzie in The Jazz. Ik wilde je echt opbellen, maar toen zag ik een foto.’

‘Een foto?’

‘Ja, een foto van jou en Maud, hij stond op Hyves, Maud had hem erop gezet. Ze had hem expres bij haar novemberfoto’s gezet, zodat het net leek alsof jullie elkaar toen nog gezien hadden.’

Julius keek me verbaasd aan. ‘Is ze zo ver gegaan in haar leugens?’ vroeg hij hoofdschuddend.

‘Ja,’ zei ik bijna fluisterend. ‘Ik wilde je echt bellen, maar toen zag ik die foto.’

‘En toen trok je wederom je conclusies en heb je niet de moeite genomen mij te vragen naar die foto,’ zei Julius op koele toon.

‘Ik had het je moeten vragen,’ zei ik met spijt in mijn stem.

‘Dat had je inderdaad,’ klonk het kalm. Julius veegde met een lief gebaar de tranen van mijn wangen.

Hij staarde me een paar seconden peinzend aan. ‘Ik eh, ik was er toch wel aardig ziek van, dat je me niet geloofde.’

‘Ja, dat begrijp ik,’ antwoordde ik fluisterend terwijl ik hem met een schuldige blik aankeek.

‘Na ons gesprek in The Jazz was ik teleurgesteld, boos, maar ik was ervan overtuigd dat je tot inkeer zou komen, dat je me zou bellen.’

‘Dat zou ik ook echt gedaan hebben als ik die foto niet had gezien.’

‘Maar dat is het nu juist: je ziet iets en trekt meteen je conclusies. Waarom ben je niet gewoon naar me toe gekomen met die foto?’

Hij stond langzaam op en aan alles was te zien dat hij zich niet op zijn gemak voelde. ‘Toen je niets meer van je liet horen, was het klaar voor mij. Ik heb er alles aan gedaan om je te overtuigen, maar op een gegeven moment houdt het op. Ik heb lang getwijfeld of ik die baan alsnog moest nemen, maar die nacht in Montreux bevestigde dat ik er goed aan had gedaan. Ik heb zelden iemand zo afstandelijk zien doen. Het deed je echt niets toen ik vertelde dat ik naar New York ging.’

‘Je begrijpt het niet,’ zei ik op een onrustige toon, terwijl de moed me diep in de schoenen zonk.

Vertel hem hoe belangrijk hij voor je is, vertel hem hoeveel je van hem houdt, zeg hem dat je niet zonder hem kunt, dacht ik wanhopig. Zijn koele blik en afstandelijke houding hielden me tegen.

Er viel een lange, pijnlijke stilte, waarin Julius me peinzend aankeek. ‘Wat begrijp ik niet, June?’ klonk het tenslotte zacht. ‘Ben je hier om te vragen of ik blijf?’

Ik friemelde ongemakkelijk met mijn handen. Mijn keel voelde kurkdroog aan en mijn lijf vulde zich met een onrustig gevoel.

‘Nee, natuurlijk niet,’ antwoordde ik uiteindelijk bedaard. ‘Ik wilde je alleen mijn excuses aanbieden. Ik, eh, ik wilde niet dat we met ruzie uit elkaar zouden gaan.’

Het heeft geen nut, ik zet mezelf alleen maar voor schut, ik had niet moeten komen, dacht ik gelaten.

Julius keek me een paar seconden met een doordringende blik in zijn ogen aan. ‘Ik begrijp het,’ zei hij vervolgens langzaam. ‘Ik vind het lief van je dat je helemaal hiernaartoe bent gekomen om me dit te vertellen.’

‘Graag gedaan,’ zei ik kalm en ik probeerde zo normaal mogelijk te klinken.

‘Gaat het goed met de baby?’

‘Ze denken dat ze het wel gaat redden.’

‘Dat is fijn,’ antwoordde hij rustig. Hij wierp een onrustige blik op zijn horloge. ‘Mijn vliegtuig vertrekt zo,’ klonk het ongemakkelijk.

‘O ja, natuurlijk, ik zal je niet langer ophouden,’ zei ik zacht. Ik fatsoeneerde mijn jas en raapte mijn tas van de grond. ’Je gaat het vast geweldig doen,’ zei ik zo opgewekt mogelijk.

‘Dank je,’ zei Julius zacht. ‘We houden nog wel contact, toch?’

‘Natuurlijk,’ antwoordde ik gehaast, ‘ik zie je vast wel op Hyves verschijnen. Tot ziens. Ik zal je missen.’

‘Ik jou ook,’ antwoordde hij, overduidelijk niet op zijn gemak, terwijl hij zijn spullen bij elkaar zocht en aanstalten maakte om weg te gaan.

‘Julius?’ zei ik zacht.

‘Ja?’

Met een allesoverheersend rotgevoel staarde ik hem een paar tellen lang recht in zijn ogen aan. Laat hem weten hoe belangrijk hij voor je is, vertel het hem, vertel het hem.

‘Veel succes,’ fluisterde ik. Ik gaf hem een zoen op zijn wang, draaide me om en liep langzaam weg.

Niet huilen, niet huilen, dacht ik wanhopig, terwijl de tranen over mijn wangen liepen. Het is goed zo, je hebt de eer aan jezelf gehouden, sprak ik mezelf moed in. Hij gaat naar New York, jij blijft hier, er zullen vast nog genoeg andere mannen komen, die net zo leuk zijn.

Met een bonkend hoofd en wankele, loodzware benen liep ik naar de uitgang. Hier en daar ving ik een nieuwsgierige blik van passerende vakantiegangers op.

Wat is er, heb je nog nooit iemand zien huilen? dacht ik pissig en ik probeerde uit alle macht mijn tranen tegen te houden.

Waar staat de auto, waar staat die verdomde auto? O shit, ik had werkelijk geen idee op welk parkeerdek ik stond, daar had ik in mijn haast helemaal niet op gelet.

Terwijl ik mezelf hartgrondig vervloekte, begon ik zwaar geïrriteerd rondjes te lopen op het stampvolle parkeerdek. Was het überhaupt dit parkeerdek wel? Misschien is het wel hiernaast, of daarnaast, of daarnaast, dacht ik bloedchagrijnig.

Het duurde zeker een halfuur voor ik eindelijk de wagen van Jack in het zicht kreeg. Een zilvergrijze Volkswagen stond zo dicht op me geparkeerd, dat mijn portier nog maar een piepklein stukje open kon. Stomme gek, dacht ik pissig, terwijl ik opgelucht constateerde dat het plekje rechts van me nog altijd vrij was.

Geërgerd startte ik de auto en keek in mijn achteruitkijkspiegel.

‘Wat is het druk,’ mompelde ik bezorgd en ik voelde hoe het zweet me aan alle kanten uitbrak.

Heel voorzichtig liet ik de koppeling opkomen en met een schok sloeg de motor af. ‘Verdomme,’ vloekte ik zachtjes. Ik probeerde het nog een keer, maar weer sloeg de motor af. Je kunt het, June, op de heenweg ging het ook perfect.

Net toen ik de voor de derde keer wilde proberen om weg te rijden, parkeerde er met veel moeite een veel te grote wagen rechts van me. Nee, nee, waarom moet je uitgerekend hier staan, nu kan ik er niet meer uit! dacht ik zenuwachtig.

Langzaam, heel langzaam liet ik de koppeling omhoog komen. Yes, hij doet het, hij doet het, dacht ik opgelucht en ik liet de auto geleidelijk aan naar achteren rollen. Draaien, draaien, o shit, ik zat bijna op die Volkswagen. O god, ik moest de andere kant opdraaien, o andere kant, o nee…!

Op een haar na schampte Jacks auto de zijkant van de wagen naast me. Hij had me echt vermoord als ik een kras had gemaakt op zijn gloednieuwe auto, dacht ik opgelucht, terwijl ik langzaam het plekje uit reed en voorzichtig het parkeerdek wilde verlaten.

Het was echt veel en veel drukker dan op de heenweg. Zenuwachtig staarde ik naar links om te bepalen of ik de weg op kon rijden. Kan ik? Kan ik? Nee, nog niet.

Er kwam een grote zwarte auto aan. Hij reed wel hard, kon ik er nog voor? ‘Ik weet het niet, ik weet het niet, ik wacht nog wel even,’ mompelde ik gespannen tegen mezelf.

Met een onrustig gevoel tuurde ik in mijn spiegeltje. Er stonden inmiddels al drie auto’s achter me. Je moet echt rijden, je houdt de hele boel op, dacht ik bloednerveus.

In de verte kwam een donkergroene auto met hoge snelheid op ons af gereden. Hij is nog best ver weg, dacht ik, strak van de zenuwen, ik ga gewoon, ik ga gewoon. Gehaast liet ik de koppeling omhoogkomen en binnen een seconde sloeg de motor af. ‘Verdomme, verdomme,’ vloekte ik zenuwachtig.

De auto achter me begon ongeduldig te toeteren. Ja, rustig vent, ik doe het toch niet expres, dacht ik zwetend. Met een trillende hand startte ik de auto. Minstens vijf minuten en een hoop getoeter en woedende gebaren later, reed ik eindelijk, totaal gestresst, van het stampvolle parkeerterrein af.

De snelweg doemde als een angstaanjagende hel voor me op. Ging op de heenweg werkelijk alles nog in een complete roes aan me voorbij, nu was ik me volledig bewust van de volslagen chaos waar ik me in ging begeven. Gassen, ik moet meer snelheid maken, dacht ik paniekerig, terwijl de auto achter me zwaar aan het bumperkleven was en de bestuurder vloekend en tierend achter het stuur zat. O god, de invoegstrook hield op, ik moest naar links, ik moest naar links.

Zonder te kijken draaide ik mijn stuur, in blinde paniek, met een grote ruk naar links. De bestuurder van een donkerrode auto moest vol in de remmen en kon nog net uitwijken naar de baan ernaast. Hevig toeterend kwam hij naast me rijden. Beschaamd keek ik zijn kant op, terwijl hij driftig en druk vloekend zijn middelvinger naar me opstak. Twee dikke, rossige jochies van een jaar of vijf staken eveneens hun kleine middelvingertjes naar me op.

Zenuwachtig staarde ik voor me uit. Een grote helderblauwe tractor kwam steeds dichterbij. Ik remde af, honderd, negentig, tachtig, zeventig… De tractor dwong me om steeds langzamer te gaan rijden. ‘Zal ik hem inhalen, zal ik hem inhalen?’ mompelde ik nerveus. Gespannen tuurde ik in mijn zijspiegel, het was echt stervensdruk en de ene na de andere auto racete me voorbij. No way, ik blijf lekker hier rijden, dacht ik volledig gestresst.

Is het hier warm? Hoe gaat die airco in godsnaam aan? Onrustig drukte ik een paar knopjes aan en uit en zette de radio harder. Ik haalde een paar keer heel diep adem en langzaam, heel langzaam kwam ik wat tot rust.

Met een diep ellendig rotgevoel staarde ik naar de tractor die voor me reed. Ik ben hem kwijt, dacht ik verdrietig, ik ben hem kwijt. Volledig ontredderd luisterde ik naar de radio, terwijl mijn laatste gesprek met Julius als een nachtmerrie door mijn hoofd heen spookte.

O god, nee hè, Marco Borsato, dacht ik snikkend. Knettervals, wanhopiger dan ooit en om de paar seconden mijn neus ophalend, gilde ik keihard mee met Marco, terwijl de tranen in rap tempo over mijn wangen naar beneden stroomden: ‘Ik verlies het van de wanhoop en ik voel m’n tranen branden. En ik zou niets liever willen, dan m’n hoofd weer in jouw handen. Maar wat tot een uur geleden nog zo veilig heeft geleken, is een hele grote leugen en een kaartenhuis gebleken. Het is net of iemand anders in jouw lichaam is gekropen. En ik heb niet eens gemerkt, dat-ie naar binnen is geslopen. Om jouw liefde uit te wissen en m’n wereld te vernielen. Wil niemand me vertellen, dat ik alles heb gedroomd.’

‘O, Julius,’ snikte ik zacht terwijl de tranen over mijn wangen stroomden, ‘ik hou echt zo verschrikkelijk veel van je.’

Huilend reed ik de snelweg af, de stad in, mijn buurt in. Totaal van slag en met een barstende koppijn reed ik mijn wijk door, mijn straat in.

Door een waas van tranen kon ik nog net zien dat er een plekje vrij was. Inparkeren, mijn favoriete bezigheid.

Tergend langzaam reed ik achteruit. ‘Draaien, draaien, draaien,’ mompelde ik zachtjes. ‘En terugdraaien, terugdraaien, terugdraaien.’ Verdomme, ik zat binnen een seconde vol tegen de stoep aan.

Oké, poging nummer twee, dacht ik chagrijnig, terwijl ik mijn auto uit het plekje reed en van voren af aan begon. Tenenkrommend langzaam reed ik achteruit. ‘Oké, draaien, draaien, draaien en terugdraaien, terugdraaien.’ Verdomme, weer zat ik vol tegen de stoep aan.

Poging nummer drie, verzuchtte ik nors en een wit bestelbusje kon nog net met piepende remmen tot stilstand komen, omdat ik zonder te kijken het plekje uit reed.

‘Sorry,’ mompelde ik beschaamd en ik stak verontschuldigend mijn hand op.

Iets sneller dan de keren ervoor, doordat ik me zwaar opgejaagd voelde door het intimiderende busje, reed ik achteruit. ‘Draaien, draaien, draaien, terugdraaien, terugdraaien. O, yes, het lukt, het lukt!’ riep ik opgelucht uit.

Maar tot mijn ontzetting stond ik veel te ver van de stoep af en kon het busje achter me, ondanks verwoede pogingen, er met geen mogelijkheid langs. ‘Shit,’ vloekte ik zachtjes.

De bestuurder van het busje begon zwaar geïrriteerd te toeteren. ‘Rustig mafketel,’ fluisterde ik kwaad. Ik reed gehaast door om via een rondje door mijn straat weer naar het vrije plekje te rijden. ‘Hoe kan ik ook ongestoord inparkeren met zo’n achterlijke debiel achter me,’ mompelde ik pissig, terwijl het busje vol gas langs me heen scheurde.

‘Oké, poging nummer vier.’ Ik reed wederom in een tergend langzaam tempo achteruit. ‘Oké, je kunt het. Draaien, draaien en terugdraaien, je kunt het, je kunt het,’ zei ik om mezelf moed in te praten.

En weer zat ik vol tegen de stoep aan. ‘Verdomme! Weet je wat, zoek het ook echt maar uit!’ Zwaar geïrriteerd gaf ik gas, waardoor beide achterwielen met een schok de stoep op reden.

Volledig scheef en met de achterkant minstens anderhalve meter haaks op de stoep, trok ik de sleutels uit het contact.

‘Zo,’ zei ik pissig, terwijl de buurman met een verbaasde blik voorbijfietste. Had je wat, oude zak? dacht ik nijdig.

Snotterend opende ik het portier en met een veel te harde klap smeet ik het achter me dicht. De gedachte aan een leeg huis en een koud en eenzaam bed zorgde voor een pijnlijke steek in mijn maag. Eigenlijk deed alles pijn, mijn hoofd, mijn benen, mijn rug, mijn voeten, mijn hart.

‘Ik had hem moeten geloven,’ snikte ik verdrietig en er biggelden dikke tranen langs mijn wangen naar beneden. Ik ben hem kwijt, ik ben hem voor altijd kwijt en het is allemaal mijn eigen stomme rotschuld.

‘Als we van de zomer met de auto door Italië willen trekken, moet je echt beter leren rijden,’ klonk het plotseling geamuseerd achter me.

Vol ongeloof draaide ik me om. Mijn mond viel wagenwijd open. ‘Hoe, hoe kom jij hier?’ stamelde ik volledig in shock.

‘De taxi heeft me hier een kwartier geleden al afgezet, en dat terwijl ik toch zeker een halfuur op mijn koffer heb moeten wachten. Maar ja, dat krijg je, hè, als je nog geen zeventig rijdt op de snelweg.’

‘Heb je me zien rijden?’ vroeg ik verbijsterd.

‘Nou, niet alleen ik. Zestig rijden op de snelweg met je gevarenlichten aan trekt toch redelijk wat publiek. Ze staan nu trouwens ook nog aan,’ klonk het grinnikend.

Compleet van slag staarde ik in het geamuseerde gezicht van Julius. ‘Waarom ben je teruggekomen?’ vroeg ik verbouwereerd en ik kon mijn ogen werkelijk niet geloven.

Julius trok me zachtjes naar zich toe. Met tranen in mijn ogen sloeg ik mijn armen om hem heen en legde mijn hoofd totaal verward op zijn vertrouwde schouder. ‘Omdat ik het heel zielig vind dat je jezelf elke nacht in slaap huilt. En het toch ook wel dieptriest zou zijn als je nooit meer gelukkig zou worden, omdat ik naar New York verhuis,’ klonk het zacht.

Ik keek verbaasd op.

‘O, en het belangrijkste misschien nog wel, vijf kilo afvallen is echt veel te veel. Twee kilootjes, dat zou nog wel kunnen,’ zei hij plagend en hij keek me glimlachend aan.

Sprakeloos staarde ik hem aan.

‘Ik had een voicemail van je. Nou ja, het was eigenlijk een gesprek tussen jou en je broer en je had blijkbaar niet door dat je tegelijkertijd mijn voicemail aan het inspreken was.’

‘Dus je bent… je hebt… je hebt je baan opgezegd voor mij?’ hakkelde ik totaal onthutst.

‘Voor wie anders?’ antwoordde hij grinnikend.

Met grote ogen en een stomverbaasde uitdrukking op mijn gezicht staarde ik hem aan.

‘Ik hoop niet dat je voor me gevallen bent vanwege mijn geld, want mijn baas was niet zo blij met me.’

‘Hebben ze je ontslagen?’

‘Zoiets ja,’ zei hij zacht, terwijl hij zijn schouders even ophaalde. ‘Maar vertel eens, hoe ga jij het precies goedmaken met mij? Ik wil graag details horen,’ klonk het ondeugend.

Hij tilde me in een vloeiende beweging op en droeg me grinnikend naar de voordeur. ‘Dit vond jij toch zo sexy?’ lachte hij zacht terwijl zijn lippen plagend langs mijn gezicht streken.

‘June?’ fluisterde hij teder in mijn oor.

‘Ja?’

‘Dat inparkeren van jou, hè. Daar moeten we ook echt nog even aan werken.’

Re: Walvissen spotten in Kaikoura

Van: June van der Burgh ([email protected])

Verzonden: 24 november 2008 17:54:58

Aan: Mira van Swieten ([email protected])

Hallo lieverd,

Zo geweldig dat jullie nu toch samen in Nieuw-Zeeland zitten. Wanneer komen jullie ook alweer precies terug?

Hier gaat alles nog steeds fantastisch, ik ben zo gelukkig Miertje, ik spat echt bijna uit elkaar! Maar ik hou het even kort want Sophie heeft me ondertussen al twee keer gebeld, dus die moet ik even terugbellen. We gaan zo met z’n viertjes een drankje doen bij The Jazz. Het is alleen nog even afwachten wie ze meeneemt. image

Doe Thomas de groeten van me, zeg maar dat zijn foto’s geweldig zijn, spreek je snel!

X June

PS Jack heeft een nieuwe vriendin, zo’n leuk meisje, zelfs Sophie vindt haar leuk!