GEVANGEN!
Een agent zat op de veranda van het Purdy-huis te soezen. Hij
zat vanaf een uur of acht op zijn post. Nu was het donker en stil
rondom het huis. Er was nog niets gebeurd en het zag er niet naar
uit, dat er nog iets zou gebeuren.
Een tweede agent stond op wacht bij de inrijpoort en een derde
patrouilleerde tussen de achterkant van het huis en de rivier. Maar
de agenten hielden zich schuil, zodat het leek alsof er niemand in
de buurt was.
Twee gestalten slopen over de verborgen weg, die door struiken werd
gecamoufleerd. Ze liepen bijna onhoorbaar. 'Kijk uit of je geen
agenten ziet. '
'Ik hoorde er net een naar de rivier gaan, ' fluisterde de tweede.
'Ik geloof, dat we het nu wel kunnen wagen. '
De twee gestalten bleven even roerloos luisteren aan de rand van
het grasveld en renden er toen opeens overheen naar het huis. Ze
kwamen aan de zijkant van het huis, zonder te worden opgemerkt.
'Waar is de deur van de kelder?'
'Vlak naast je. Alles in orde?'
'Laten we gaan. '
De twee gestalten gleden naar de deur van de kelder. Een sleutel
knarste in het slot. Dan siste één van de mannen waarschuwend. Ze
drukten zich beiden met hun rug tegen de muur.
Zware voetstappen deden het grind van het pad knarsen. Een van de
agenten maakte een ronde.
Hij passeerde de twee gestalten op korte afstand. Hij liep zacht te
neuriën, alsof hij op de hele wereld geen zorgen kende. Als hij
naar links en naar rechts had gekeken, zou hij de twee gestalten
vast en zeker hebben gezien, maar hij liep met zijn gezicht naar
boven, alsof hij de sterren telde.
Toen verdween hij om een hoek van het huis.
'Dat scheelde niet veel! Vlug, laten we naar binnen gaan!'
fluisterde een van de mannen.
De kelderdeur zwaaide open en de twee gestalten gleden naar binnen.
In de duisternis van de kelder slaakte Frank een zucht van
opluchting. 'Ik dacht, dat we er gloeiend bij waren, toen die agent
in het gezicht kwam, ' zei hij.
'Ik ook, ' antwoordde Joe. 'Ik geloof, dat ik hem had kunnen
aanraken 82 __zo dicht was hij bij ons. Hij zou ons vast hebben
weggejaagd, als hij ons had gezien. Wat doen we nu?'
'De kelder doorzoeken, ' zei Frank. 'Als we niets vinden, gaan we
naar boven. '
Joe haalde een sterke zaklantaarn uit zijn zak.
'Nee, nog niet, ' zei Frank. 'Misschien zou één van de agenten het
licht van buiten af kunnen zien. '
In het donker slopen ze door de kelder.
'Luister!' zei Joe opeens.
'Wat is er, Joe?'
Ze luisterden met gespitste oren en nu hoorde Frank het ook — het
regelmatige, eentonige tikken van een klok. 'De klok tikt!'
fluisterde Joe opgewonden.
Zouden ze een kans krijgen om het raadsel van de doodsbedreigingen
op te lossen? 'Ik geloof dat het geluid achter uit de kelder komt,
' zei Frank ten slotte. 'We zullen eens gaan kijken. '
Ze bewogen zich voorzichtig in de richting van het geluid. Ze
gingen door een deur en kwamen in een andere kelder. Er schenen
heel wat kelders te zijn. Het geluid, dat ze hadden gehoord, werd
steeds duidelijker, maar toen ze er eenmaal vlakbij waren, leek het
niet langer op het tikken van een klok. Het was het druppelen van
water op de cementen vloer.
'Wat een sof!' zei Joe moedeloos. 'We hebben ons weer eens voor de
gek laten houden — deze keer door een lek. '
Ze gingen terug en probeerden de trap te vinden, waarlangs ze op de
begane grond zouden kunnen komen. Het was zo donker, dat ze
hopeloos verdwaalden. Frank merkte dit pas, toen hij met zijn neus
tegen een hoge stapel hout stootte.
'Gek, ' zei hij. 'In de andere kelders lag toch geen hout?'
'Zal ik mijn zaklantaarn aansteken?'
'Nee, dat is te riskant. Laten we nog eens proberen ons te
oriënteren. ' Hoe meer kelders ze doorliepen, hoe verder ze van de
rechte weg afdwaalden. Ze kwamen in een afgelegen gedeelte van de
ondergrondse verdieping, toen Joe opeens bleef staan. 'Hoor je
dat?' fluisterde hij. 'Weer loos alarm!' zei Frank.
Maar deze keer was het geen loos alarm. Nog voor hij was
uitgesproken, hoorde ook Frank de voetstappen boven hun hoofd. Het
waren de sluipende voetstappen van iemand, die zich met de grootste
behoedzaamheid voortbeweegt. 'Misschien een van de agenten, ' zei
Joe.
'Nee, de deuren zijn allemaal op slot en de agenten mogen niet in
het huis komen, behalve als er iets gebeurt. '
De voetstappen waren nog even te horen en toen niet meer. De
jongens stonden net op het punt verder te lopen, toen ze iets
hoorden, dat ze bij vroegere gelegenheden ook al hadden gehoord —
een kreet; een schrille, scherpe, door merg en been dringende,
onmenselijke kreet, die in alle kamers van het oude huis
doorklonk.
Frank en Joe voelden het bloed in hun aderen verstijven. De ene
kreet volgde op de andere en was telkens onmenselijker dan de
voorgaande. Vlugge voeten renden door een gang op de verdieping
boven ze. Toen hoorden de jongens het geluid van een zwaar voorwerp
dat viel. 'Je lantaarn!' hijgde Frank. 'Doe aan, dat ding! We
moeten de trap vinden!'
Joe stak zijn zaklantaarn aan. Hij liet de sterke lichtstraal over
de muren glijden en het duurde niet lang voor ze de goede weg
vonden. Ze renden de ene kelder in en de andere uit, tot ze een
trap hadden gevonden.
Boven zich hoorden ze nog steeds mensen stommelen. Af en toe zei
een hese stem iets, maar het schreeuwen had opgehouden.
De Hardy's renden de trap op. Frank rukte aan de klink van de deur,
die zich boven aan de trap bevond.
De deur was op slot! Ze hoorden een geluid van brekend glas.
'Naar buiten!' riep Joe en rende weer naar beneden. Het had geen
zin te proberen de zware kelderdeur te forceren. Ze moesten weer
naar buiten om langs een andere weg het huis in te kunnen komen. Ze
liepen terug naar de kelderdeur, waardoor ze naar binnen waren
gekomen. Joe rukte de deur open en sprong naar buiten. • 'Daar gaan
ze!' riep hij.
Twee mannen waren net uit een raam aan de achterkant van het huis
gesprongen. Joe richtte de straal van zijn zaklantaarn op de twee
mannen, die in de richting van de rivier renden. 'Houd ze!'
Terwijl de jongens de achtervolging inzetten, hoorden ze het
schelle geluid van een politiefluitje. Ze volgden de vluchtelingen,
zo vlug ze konden.
In plaats van naar het haventje te rennen, zoals de jongens hadden
verwacht, bogen de vluchtelingen opeens scherp naar rechts om een
punt te bereiken, dat stroomopwaarts was gelegen. Joe en Frank
verloren de vluchtelingen uit het oog, maar ze hoorden de struiken
kraken, toen de mannen zich daar doorheen worstelden en zo konden
zij ze toch blijven volgen.
'Ze hebben ergens een boot weggestopt, ik denk aan de oever van de
rivier, ' zei Joe hijgend.
De jongens sloegen wild om zich heen om zo vlug mogelijk vooruit te
komen door het dichte struikgewas. Toen kwam de rivier in zicht.
Net toen de Hardy's het jaagpad langs de rivier bereikten, werden
ze overvallen door de twee vluchtelingen, die zich in de struiken
verborgen hadden gehouden. Frank werd door een ruwe knuist tegen de
grond gegooid. Joe voelde een harde hand zich op zijn mond persen
nog voor hij een waarschuwing had laten horen.
De jongens hoorden in de verte de verschillende politiefluitjes
door de lucht snerpen, maar ze konden niets doen om de aandacht van
de agenten te trekken.
Ze konden niet tegen de stevige bandieten op; hoewel ze zo hard
mogelijk van zich afsloegen, werden ze algauw overweldigd.
'Jullie zullen ons niet meer verraden, ' gromde een van de
mannen.
'Wat moeten we met ze doen, Ben?' vroeg de andere.
'Meenemen, natuurlijk, ' antwoordde Ben. 'Als we ze hier laten,
zitten die agenten binnen twee minuten op ons spoor. '
'Goed. Vooruit — jij! De boot in!'
Frank en Joe werden naar de oever van de rivier geduwd. Verborgen
door de takken van een over het water groeiende struik lag een
motorboot tegen de oever gemeerd. Een van de mannen sprong in de
boot. De andere, die Frank en Joe bij de nek had, duwde hen
vooruit. 'Stop wat in hun mond!' zei Ben. 'Anders schreeuwen ze de
hele buurt bij elkaar. '
De andere man ging meteen aan het werk. Een paar vuile, stinkende
poetslappen werden zo stevig om de mond van de jongens gebonden,
dat ze geen kik meer konden geven. Ben kwam helpen en geen vijf
minuten later waren Frank Hardy en zijn broer aan enkels en polsen
gebonden.
Ze lagen volkomen hulpeloos op de bodem van de boot. 'Vlug!' zei
een van de ruwe kerels. 'Er komen mensen dichterbij. ' In de verte
hoorden ze de agenten schreeuwen, die de ligplaats van de motorboot
nog niet hadden ontdekt. Maar de bandieten bedoelden iemand, die
veel dichterbij was en door de struiken in de richting van de
rivier kwam.
Ben duwde de boot van de oever weg en startte de motor, die meteen
begon te brullen. De boot schoot naar het midden van de rivier en
het water spatte hoog op.
Kreten, fluitsignalen, vloeken — de agenten hadden eindelijk de
boot ontdekt en schreeuwden elkaar raadgevingen toe.
Frank en Joe konden niets zien, maar ze hoorden alles en uit de
kreten konden ze wel opmaken, dat de politie er volslagen naast
gegrepen had. Iedereen schreeuwde bevelen, maar niemand dacht eraan
een bevel uit te voeren.
'Snijd ze de weg af!'...... 'Waar is die boot!'...... 'Schiet op
alles wat beweegt!'......'Telefoneer naar de brug en laat ze daar
opvangen!'......
'Zie je ze nog?'
De man aan het roer grijnsde.
'We hebben ze te pakken, ' zei hij.
'Ik wou, dat deze schuit meer vaart had, ' gromde de andere.
'We zouden een stuk harder opschieten zonder deze twee jongens. Hoe
kwam je erbij ze mee te nemen?'
'We konden ze niet op de kant achterlaten, want dan hadden ze ons
verraden. Voor mijn part gooi je ze nu de rivier in. ' De Hardy's
hielden hun adem in. Ze wisten, dat ze in handen gevallen waren van
bandieten, die er niet voor zouden terugschriken ze in het water te
gooien, als dat zo uitkwam. Nee, toch niet! De andere man zei:
'Daar doe ik niet aan mee. Voor moord krijg je de strop, maat.
'
'Ellendige jongens ook! Waarom zijn ze niet bij hun moeder
gebleven?' De motorboot voer met grote snelheid stroomopwaarts. 'We
zullen de jongens straks aan wal brengen, ' stelde een van de
schurken voor. 'Tegen de tijd, dat ze hun armen en voeten vrij
hebben, zijn wij allang onderdak. '
Frank lag heen en weer te kronkelen op de bodem van de boot en
probeerde zijn handen vrij te krijgen. Als hij maar één hand los
kreeg en die lap voor zijn mond weg kon trekken, zou hij een flinke
schreeuw kunnen geven, die misschien door iemand op de kant zou
worden gehoord. Hij wist niet, waar ze waren. Hij wist wel,, dat ze
stroomopwaarts voeren in de richting van de boerderijen ten noorden
van Bayport, maar hij kon zelfs niet schatten, welke afstand ze in
de duisternis hadden afgelegd.
'Pas op!' fluisterde een van de bandieten ineens.
'Wat is er?'
'Een boot vóór ons. '
'Langzaam aan en stuur een beetje naar de kant. Dan kunnen we aan
wal springen en vluchten, als het ernst wordt. '
De motor van de boot begon langzamer te draaien. De twee schurken
kropen dicht bij elkaar achter het stuurwiel. Iemand riep over het
water: 'Ahoy! Ahoy!'
Even bleef het doodstil. Toen antwoordde Ben: 'Ahoy!'
De andere boot draaide en kwam op de boot van de bandieten af.
'Wat doen jullie hier?' vroeg iemand op de andere boot.
'We zijn op weg naar onze boerderij, ' antwoordde een van de
bandieten zonder aarzelen. 'Wat is er aan de hand?'
'Zijn jullie langs het Purdy-huis gekomen?'
'Nou en of! Daar scheen nogal wat aan de hand te zijn, toen we
voorbij voeren. Iemand schreeuwde ons toe, dat ze een paar
havenschuimers gepakt hadden. '
'Gepakt?' antwoordde de stem teleurgesteld. 'Daar zijn we nu juist
voor op de rivier. We kregen een telefoontje, dat de bandieten met
een boot stroomopwaarts waren gevlucht en dat we ze terug moesten
jagen. '
'Ze hadden ze bijna meteen te pakken, ' loog de bandiet.
'Dan zijn wij er voor niets op uitgetrokken, jongens, ' gromde de
man in de andere boot. 'We kunnen net zo goed weer naar huis gaan.
Goeie- nacht!'
'Goeienacht!' schreeuwden de bandieten opgewekt. Frank en Joe
werden misselijk van teleurstelling, toen de andere boot sneller
begon te varen. Hun vijanden hadden de politie netjes te pakken
gehad.
De ene schurk zat te grinniken.
'Dat was handig, ' zei hij. 'Dat was verduveld handig al zeg ik het
zelf.
Ze wensten ons nog goeienacht! Hoorde je dat?'
'Je bent de handigste van ons allemaal, Zeker ' verklaarde de ander
hartelijk.