De KluizenQuiz

‘Welkom bij de 47.439ste aflevering van de KluizenQuiz. Drie kandidaten strijden met elkaar om hun allerdiepste wensen. De Witte Prinses, winnares van de voorbije twaalf afleveringen, wordt vandaag uitgedaagd door de Spelbreker en de Zwarte Prinses. Zwart tegen wit, de strijd is duidelijk: kan zwart wit van haar dertiende overwinning houden? Of doet de derde speler zijn naam eer aan en gaat die met de prijzen lopen? Drie spelers, drie kanshebbers, drie gretige mensen met boeiende wensen, maar slechts één kan er winnen. De anderen gaan met lege handen en een stel dromen armer naar huis. Dames en heren, zet u schrap, hier komt: de KluizenQuiz!’

Dries voelde zich misselijk. De woorden van de presentator grepen als een vuist om zijn maag. Het had een leuk idee geleken. Ze zouden zich inschrijven voor een quizje en misschien zou zijn wens dan waargemaakt worden: hij zou Jonas terugvinden. Zijn zeven wensen op zeven kaartjes gingen allemaal daarover: hij wou zijn broer terugzien, hij wou met hem thuiskomen, hij wou zich excuseren voor al zijn foute opmerkingen, hij wou weer samen met zijn broer gezelschapsspelletjes spelen, hij wou dat zijn broer blij was, hij wou dat zijn broer weer voor de spiegel stond zodat hij dan gelukkig kon toekijken zonder schamper te lachen, hij wou zijn broer weer omhelzen. Zijn wensen waren te zien geweest op glanzende schermen in de etalages op zijn verdieping, en hij had telkens op de groene knoppen onder de schermen geklikt.

De zeven gouden kaartjes lagen voor hem, zijn diepste verlangens. Hij had er alles voor over om ze te laten uitkomen, dacht hij, dus hij zou deelnemen aan de quiz. Hij had niks te verliezen, toch? Daar was hij van overtuigd.

Tot hij vlak voor het spel de spelregels had gehoord. Jawel, had de man met het stewardpakje verteld, je kon wel degelijk iets verliezen: je wensen zelf. Die moest je inzetten. Of ze werden volbracht … of je raakte ze kwijt.

‘Je bedoelt dat we de gouden kaartjes kwijtraken’, had Tess gezegd.

‘Nee,’ had de man met de glimmend witte tanden geblonken, ‘je raakt de wensen zelf kwijt.’

‘Dus … ik zal het niet meer willen?’ Dries had zijn wenkbrauwen tot ongeloof gefronst.

‘Precies!’ glom de man, die hen toen naar hun kluizen had gebracht. ‘Snel, het spel gaat beginnen.’

Ze hadden de Witte Prinses niet ontmoet. Die zat al in haar kluis in het grote gebouw op de benedenverdieping toen Tess en Dries elk naar hun kluis waren gebracht: grote, stalen ruimtes waar je binnenstapte door een ronde opening waar een muurdikke deur als een stop in werd gekanteld. Binnen was het kil en koud. Een doorschijnende plastic stoel stond er bij een glanzend metalen bureau, waarop een plat scherm en een stel knoppen te zien waren. Verder was de kluis leeg.

‘De deelnemers wordt verzocht zich naar de knoppen te begeven’, had een stem uit een luidspreker hun opgedragen, waarna Tess en Dries elk hun eigen kluis in waren gestapt. De glimmende steward had Tess uitgelegd dat ze de quiz op het gehoor zou kunnen volgen en hoe ze de knoppen op de tast kon bedienen. Daarna had hij nog één keer zijn duim opgestoken en de kluisdeur gesloten.

Dries vond de kluis meteen verschrikkelijk eng. Hij hapte naar adem en greep naar zijn borst. Hij voelde zijn hart onder zijn hand bonken en vreesde even dat het door zijn ribben heen zou wippen. Hij kreeg het warm en koud tegelijk en dacht even dat hij ziek werd. Dat kon toch niet? Niet zo snel?

Lag het aan de kleine ruimte? Aan het gevoel opgesloten te zijn? Hij had nooit van enge ruimtes gehouden. Als ze verstoppertje speelden, had hij zich altijd achter fauteuils, deuren of gordijnen verborgen, terwijl Jonas meestal in kleine holtes of kasten kroop. Toen Jonas was verdwenen, hadden ze daarom eerst in alle kasten en kisten in huis gekeken. Maar zo klein was deze kluis niet. Nee, ze oogde zelfs groot. En ook helemaal niet donker, zoals hij had verwacht.

Toen viel het hem opeens op. De kluis was niet alleen niet donker, ze was perfect verlicht. Te perfect. Dries hield zijn handen voor zijn gezicht en draaide ze traag om, hij hield ze boven de tafel, voor de wand en zag toen wat hem zo stoorde: hij had geen schaduw. Hij keek om zich heen, maar vond nergens lampen of lichttegels of wat dan ook. Hij had er geen idee van waar het licht in de kluis vandaan kwam.

‘Iedereen naar de knoppen!’ beval de stem opnieuw. ‘Tik uw spelersnaam in om uw vragen te ontsluiten.’

Spelbreker, had Dries gekozen. Hij had dat een grappige naam gevonden, maar was nu niet meer zo zeker van zijn keuze. Hij voelde zich zelf juist heel erg gebroken. Of op zijn minst geradbraakt. Hij ging zitten en tikte de naam in.

In de KluizenQuiz was er geen quizmaster die de vragen zou stellen zoals op televisie. Je moest zelf de vragen stellen. Op het scherm stonden zeven kopjes: Verledenis, Kenkunde, Woordzucht, Menzegden, Dierbaar, Waar-heden en Natuurlijk. Verder zag Dries ook de spelregels:

 
  1. In het begin van elke ronde zet iedere speler een wens in.
  2. Ben je aan de beurt?
    1. Kies een vraag uit de thema’s die nog niet zijn gespeeld.
    2. Kies vervolgens een tegenstander, en stuur je vraag.
  3. Krijg je een vraag, dan kun je die
    1. beantwoorden;
    2. terugsturen naar de afzender;
    3. doorsturen naar de andere kandidaat.
  4. Beantwoord je een vraag goed, dan krijg je je ingezette wens(en) en de ingezette wens(en) van de afzender.
  5. Beantwoord je een vraag fout, dan wint de afzender zijn of haar ingezette wens(en) en jouw ingezette wens(en).
  6. Wie na zeven beurten de meeste wensen heeft verzameld, wint het spel en de wensen.
  7. Is de stand na de zevende ronde gelijk, dan volgt een extra ronde.

Je vraag kon je stellen aan een medespeler naar keuze. Die kon kiezen of hij of zij de vraag beantwoordde, terugkaatste of doorstuurde. Wie een vraag goed beantwoordde, won een punt. De vraagzender verloor er een. Had je een vraag fout, dan ging het andersom: dan verloor je zelf een punt, terwijl de vraagzender een punt won. De vraagzender was niet per se degene die vraag eerst had gesteld. Het kon ook de persoon zijn die hem had doorgestuurd.

Dries kon een vraag sturen naar kluis 1 of 3. Zelf zat hij in kluis 2, maar hij wist niet of Tess in 1 of 3 zat.

‘Wie stelt de eerste vraag? Dat weten we zo meteen na de Snelle Knoppenronde’, galmde de presentator. ‘Jullie kennen de regels. Handen op de rode knop en zodra u het signaal hoort, drukt u af. De snelste begint en stelt de eerste vraag. Klaar?’

‘Nee’, mompelde Dries, maar hij vermoedde dat niemand zich daar wat van aantrok. Hij wist eigenlijk niet of hij wel de snelste wilde zijn. Was het wel verstandig om als eerste een vraag te stellen? Eigenlijk wilde hij helemaal niet meer meedoen.

Hij zuchtte diep, tot een felle dreun hem liet opwippen uit zijn plastic stoel.

Hij zag drie kluizen met lange poten zijn scherm op sprinten. De kluizen duwden en trokken aan elkaar, en probeerden als eerste door een gouden lint te breken. Een van de kluizen leek het te zullen halen, maar toen sprong een ander naar diens poten, waardoor ze allebei languit tegen de grond sloegen en vooruitschoven. De derde kluis sprong op de gevallen kluizen, hobbelde eroverheen en rende door het gouden lint dat in sterretjes uiteenspatte. De deur van de kluis schoof open, waarop het cijfer drie er als een gummibal uit stuiterde, om de kluis heen sprong en tot stilstand kwam boven op de kluis.

Kluis 3 had blijkbaar het snelst afgedrukt.

‘En we zijn klaar voor de eerste vraag’, zei de presentator. ‘De eerste wensen worden ingezet.’ Op het scherm gingen de drie kluizen in een driehoek staan, hun deuren naar binnen gericht.

Dries schoof bevend een van de gouden kaarten in een gleuf, zoals de steward hem had laten zien. Meteen verscheen de kaart op het scherm boven de tweede kluis. Ook boven de andere kluizen doken gouden kaarten op.

‘Drie kiest zijn vraag – het wordt blijkbaar een vraag uit de categorie Dierbaar – en vuurt die naar …’

In de deuropening van de derde kluis ging een lichtbol zweven.

‘… twee.’

De bol schoot uit de kluis naar kluis 2.

O nee, dat ben ik, dacht Dries. Ik wil niet. Hij drukte zo snel hij kon op knop 1.

Op het scherm zag hij hoe de lichtbol wegkaatste van zijn deurtje naar kluis 1, waar hij werd opgeslorpt.

‘De vraag. Welk dier hoort thuis bij de blaasinstrumenten, en is niet van koper, maar van zintuigen gemaakt? Uw antwoord, kluis 1?’

Dat weet ik, dacht Dries. Hij kon zich wel voor het hoofd slaan.

‘De neushoorn?’ vroeg een vervormde stem.

Tuurlijk.

‘En dat is correct. Kluis 1 komt op voorsprong en is aan zet.’

Dries zag hoe de kaart boven zijn kluis verdween en in kluis 1 dook, samen met de kaart van kluis 1. Op dat moment voelde hij iets bijten in zijn borstkas. Alsof scherpe tanden een hap uit zijn hart hadden genomen. Hij schokte.

Een van zijn wensen was weg.

Hij klemde zijn tanden keihard op elkaar om zowel zijn pijn als zijn foute keuze weg te bijten. Hij wist het antwoord, verdorie!

‘Tweede vraag, tweede wens.’

Dries schoof de tweede gouden kaart in de gleuf, die op het scherm boven zijn kluis verscheen. Bij kluis 1 dook ook een kaart op, en bij kluis 3 dook die op naast de vorige, zodat daar nu twee kaarten hingen.

‘Eén kiest een vraag – Verledenis – en vuurt die naar … drie. Eén kiest voor de punten.’

De lichtbol schoot nu naar kluis 3, die de vraagbol inslikte.

‘Kluis 3 schiet door naar …? Nee? Kluis 3 antwoordt zelf. De vraag. In het verleden is ooit een warm ademende bal aan de haal gegaan met een schaap, een haan en een eend. Wat voor bal was dat?’

Wat voor een vraag was dat, vond Dries. Hij was blij dat hij die niet gekregen of verstuurd had.

‘De tijd loopt’, zei de presentator.

Op het scherm verscheen een klokje met pootjes dat rond de drie kluizen begon te rennen, terwijl het ‘tik-tok tik-tok’ riep, steeds sneller. ‘Tik-tok tik-tok.’

‘Een … luchtballon’, klonk een vervormde stem.

Herkende Dries de stem van Tess? Daar klonk Tess toch in door?

‘Ik kijk even naar de jury. Heteluchtballon is het antwoord, maar … het wordt goed gerekend. De haan, de eend en het schaap waren de passagiers van de eerste bemande heteluchtballon. Of heet dat dan behaande, beëende en beschaapte heteluchtballon, haha?’

De kaart van kluis 1 en de twee kaarten van kluis 3 verdwenen in drie.

‘Hoe het ook zij, de ballon brengt kluis 3 op voorsprong met drie kaarten’, wist de presentator. ‘En drie is ook aan zet.’

‘Derde vraag, derde wens.’

De kaart van Dries ging bij de andere kaart boven zijn kluis zweven. Boven de andere kluizen hing één kaart. Dries was er behoorlijk zeker van dat hij nu de vraag zou krijgen. Bij hem kon je het meest punten sprokkelen.

‘Kenkunde’, hoorde hij de presentator zeggen, waarop hij op het schermpje zag hoe de lichtbol tegen zijn kluis beukte. Dries raakte even in paniek, maar liet het licht toch binnen. Hij sloot zijn ogen en bereidde zich op het ergste voor.

‘Kluis 2 gaat de uitdaging aan’, zei de presentator. ‘De vraag. We zoeken een zwart-witactrice die je nooit met een mobieltje zult bellen, maar zonder wie je dat niet eens zou kunnen.’

Dries geloofde zijn oren niet. Dit was te makkelijk. Hij had die mevrouw onlangs nog gezien. Tenminste, iemand die zich voor haar uitgaf. Hoe heette ze ook alweer? Dries groef in zijn geheugen. Hij zag de vrouw voor zich.

‘… loopt’, hoorde hij de presentator door zijn denken heen. Het klokje begon te rennen.

Tess was Tesla, maar hoe heette die actrice?

Tik-tok. Tik-tok.

Het eindigde op -maar, zei zijn geheugen. Hij zeefde de klanken uit zijn hoofd. Haar stem klonk heel zacht. Ze zong haar naam. Vier lettergrepen. Tata – tata.

Tik-tok. Tik-tok.

‘En st…!’ begon de presentator.

‘Hedy Lamarr!’ riep Dries ertussendoor.

De presentator klonk duidelijk verrast: ‘Dat is goed. Eh. Onverwacht. Maar goed.’

De gouden kaart van kluis 3 steeg op en vloog samen met Dries’ kaarten diens kluis in.

‘Een dagboek …’

Dries schrok en viel bijna van zijn stoel, maar kon zich net op tijd vastgrijpen.

‘Ik wil het dagboek … van Jonas’, besefte hij opeens. ‘Ik wil in zijn dagboek kijken …’

‘Dat is toch niet oké? Je kijkt toch niet in andermans dagboek?’ berispte hij zichzelf. ‘Dat doe je niet!’

‘Maar ik wil het wel …’

Hoe kon hij zo’n wens hebben, vroeg hij zich af, en toen – ‘o …’ – snapte hij het opeens.

De wens die hij gewonnen had van kluis 3, was nu zijn wens! Hij wou het zo erg, dat hij even dacht dat hij die wens al altijd had gehad. Maar dat was niet zo. Of wel? Hij wist het opeens niet meer zeker.

Hij schudde zijn hoofd. Het was wel zijn wens nu, maar hij had hem overgenomen van kluis 3. Dus zat Tess vast in kluis 3.

Maar waarom wou zij een boek over Jonas? Zijn dagboek nog wel? Hoe wist ze trouwens dat Jonas een dagboek had? Dat wist hij niet eens. Of wel?

‘Kluis 2’, drong tot hem door. De stem klonk ongeduldig. ‘Kluis 2. U moet nog inzetten. En een vraagcategorie kiezen. Kluis 2?’

‘Sorry’, zei Dries en hij schoof zijn volgende kaart in de gleuf. Met een tik op het scherm kon hij de vragen oproepen. Er waren nog vier thema’s over: Woordzucht, Menzegden, Natuurlijk en Waar-heden.

Hij klikte op de laatste, die tientallen mogelijke vragen onthulde, die allemaal met ‘Waar’ begonnen.

Pfff, zuchtte hij, wat nu? Moest hij een makkelijke vraag kiezen en die naar Tess sturen? Of zou hij een moeilijke kiezen en die op de Witte Prinses afvuren? Maar zij zou de vraag kunnen terugsturen of doorsturen naar Tess. Dus moest hij wel een vraag kiezen die hij zelf kon beantwoorden. En Tess het liefst ook.

Hij scrolde door de vragen.

‘Kluis 2?’

‘Momentje!’

Jaja, die steward had wel uitgelegd dat hij meteen een vraag moest kiezen, maar daar had hij niet meer aan gedacht. Hij had wel andere dingen aan zijn hoofd.

Hij overliep de vragen, maar merkte dat hij die amper las. Hij kon zijn gedachten nauwelijks bij de taak houden. Hij wilde ook helemaal geen stomme spelletjes spelen, hij wilde … het dagboek van Jonas lezen.

Die nieuwe wens greep hem weer in zijn nekvel.

‘Wensen winnen …’

Zouden de andere spelers ook zijn wensen voelen wanneer hij verloor, vroeg hij zich af.

‘Kluis 2?!’

Net toen viel zijn oog op een vraag die hem liet opveren.

‘Hebbes!’ riep hij en hij vuurde de vraag af naar de Witte Prinses. De lichtbol schoot uit kluis 2 naar kluis 1, die hem opslokte.

Yes! dacht Dries.

‘Een weldoordachte aanval van kluis 2 op kluis 1, die de handschoen opneemt. Geen eenvoudige vraag. Waar de Berbice River in de Atlantische Oceaan stroomt, ligt een stad met de naam Nieuw Amsterdam of New Amsterdam. In welk land ligt die stad?’

Dries zag het kaartje zo voor zich, maar kon zich niet voorstellen dat iemand anders …

‘Guyana’, zei een vervormde stem.

Dries’ mond viel open.

Had hij het dan toch mis? Zat Tess in kluis 1? Of was die Witte Prinses zo slim dat ze zulke dingen wist?

Op het scherm zag hij wat zijn hart voelde: weer verdween een van zijn wensen.

‘Vijf wenspunten voor kluis 1, de anderen hebben er elk slechts drie. Het zou me niet verwonderen als de Witte Prinses in kluis 1 zat. Wat denkt u thuis? Laat het ons weten via QuizPost.’

De vierde vraag voor de vierde kaart kwam in Dries’ kluis terecht. Even dacht Dries eraan om hem naar Tess door te sturen, maar dat wilde hij haar niet aandoen … Laat maar komen, verzuchtte hij.

En toen schaterde Dries. Dit was té simpel. Zelfs in de stem van de presentator klonk verwarring door toen hij de vraag voorlas. Dit was echt te eenvoudig. ‘Woordzucht: letterkeren.’ – hier aarzelde hij even – ‘In welke kakstoel bewaar je je eten?’

Dries lachte hardop toen hij de vraag hoorde. Dit was een huisgrap. Thuis waren ze dol op anagrammen en palindromen. Dries was Dr. Eis en Jonas was Sonja. Terloops zag je altijd de Poolster, als ‘beroep moeder’ werd altijd ontelbaar ingevuld in plaats van laborante, met zijn racefiets deed vader steeds weer iets creatiefs en je eten bewaarde je uiteraard in een kakstoel.

‘Koelkast’, giechelde Dries.

‘En dat is goed!’

Natuurlijk was dat goed. Wat een grap! Dries grinnikte nog toen de gewonnen wens hem in het gezicht sloeg.

De wens die vanaf kluis 1 zijn hart binnenwaaide, liet hem het tafelblad vastgrijpen. Dries voelde dat zijn ogen zich opensperden. Hij voelde droefheid, verlangen, liefde, pijn. Tranen sprongen in zijn ogen. Die wens drong niet alleen in zijn hart, maar in zijn bloed, in zijn aderen, in elk bloedvaatje, haarvaatje, in elke cel van zijn lijf. Hij voelde het in zijn botten, zijn spieren, zijn vel en zijn haren, die op zijn armen recht overeind gingen staan. Hij werd de wens. Hij was de wens, want … de wens ging over hem.

De Witte Prinses had een wens over Dries. Voor Dries.

‘Ik wou dat Dries lief voor me was’, was haar wens geweest, voor Dries het van zichzelf ging wensen, voor het zijn poriën was binnengedrongen.

De Witte Prinses wou dat Dries lief was.

De Witte Prinses?

‘Jonas’, fluisterde Dries.

‘Kluis 1 en 2 staan gelijk!’ zei de presentator. ‘De Witte tegen de Zwarte Prinses? Zou dat kunnen? Wat denkt u? Stem nu via QuizPost.’

Dries wilde Tess een bericht sturen, wilde haar laten weten dat Jonas in kluis 1 zat, dat Jonas de Witte Prinses was, en dus bladerde hij als een razende door de vragen, op zoek naar een die dat duidelijk kon maken. Eentje over hun zoektocht.

Blij schoof Dries de vraag naar kluis 3, om vervolgens geschrokken te zien dat zij zijn vraag doorstuurde naar kluis 1.

‘Hé, dat was niet de bedoeling!’ riep Dries. ‘Tess, wat doe je?’

‘Mooi gepareerd door kluis 3’, zei de presentator. De lichtbol verdween in kluis 1.

‘Natuurlijk is het thema. De vraag: Kletsen, zwetsen en wauwelen blijven zonder gevolg, maar zwammen niet. Wat ontdek je daar?’

‘Sporen’, antwoordde kluis 1 meteen. Was dit Jonas’ stem? Dries herkende hem niet, maar zijn stem was dan ook heel erg vervormd.

‘Kluis 1 wint!’ riep de presentator. Kluis 1 had immers zowel zijn kaartje als de drie kaartjes van kluis 3 gekregen. ‘De stand is nu 9 voor kluis 1, 5 voor kluis 2 en 3 voor kluis 3. Er resten nog twee vragen, maar de voorsprong van kluis 1 is niet meer de overbruggen. De Witte Prinses deed het weer, lijkt ons. Of niet? Zegt u het ons via QuizPost, terwijl wij de voorlaatste vraag beluisteren.’

Dries was niet meer geïnteresseerd in de voorlaatste of de laatste vraag. Hij was ook niet in het spel geïnteresseerd. Hij wilde dat de kluisdeur zou opengaan. Hij wilde naar buiten rennen, naar kluis 1, naar zijn broertje. Hij had hem gevonden. Jonas was hier.

Nee, hij was niet meer bang dat hij zijn wensen zou kwijtraken, want hij had nog zoveel andere wensen. Al raakte hij zijn zeven wensen kwijt, dan nog wilde hij Jonas terug. Hij wilde zijn broer op zoveel manieren bij zich, dat er wel duizend KluizenQuizen nodig zouden zijn om hem van zijn broer af te keren. Nee, hij zou zijn wil niet verliezen, ook al verloor hij spel na spel na spel.

Intussen had kluis 1 kluis 3 aangevallen. Die had de vraag teruggestuurd, en de vraag was goed beantwoord. Iets met ‘ogenblikken’. Kluis 1 was keihard aan het winnen. Jonas was aan het winnen. Zijn Jonas.

‘Speel sneller, Jonas’, mompelde Dries. ‘Ik wil eruit.’

Hij zag nauwelijks dat de lichtbol bij zijn kluis was aangekomen, hoorde nauwelijks dat kluis 2 gevraagd werd te antwoorden, lette nauwelijks op het klokje dat tik-tokkend om de kluizen heen tikte.

Pas toen de dreun hem weer liet opschrikken en de presentator de vraag herhaalde, lette hij weer op.

‘Menzegden. Wat moet je smeden van zeven gebedelde dubbeltjes om, naar men zegt, gelukkig te worden?’

Dries lachte breed.

Dit was geen vraag. Jonas stuurde nog een boodschap. Hij zou uitleggen waarom hij die dubbeltjes zocht.

‘Geen flauw idee’, glimlachte Dries. ‘Ik verlies. Einde spel. Mag ik nu naar buiten?’

‘Eh … ja’, zei de presentator, verrast door dit antwoord.

‘En de winnaar is kluis 1 met 12 punten!’ riep de presentator. ‘En wie is dat dan? Open de kluizen!’

Toen de deur opensiste, stond Dries al klaar. Ongeduldig trok hij aan de kluisdeur, zodra de opening een spleetje breed was. Zijn vingers rukten aan het koude metaal. Snel was te traag. Hij wilde eruit. De opening werd groter, de sikkel werd een halve maan. Dries wrikte zijn hand, zijn arm, zijn been, drukte, perste zijn lijf door de opening en wurmde zich ongeduldig naar buiten.

De andere kluizen in de kamer waren even ver open, maar Dries was de eerste die door de deur naar buiten was gekropen. Hij staarde naar kluis 1.

Tess stapte tastend uit kluis 3.

‘Dries?’ vroeg ze.

‘Hier …’ fluisterde hij. Ze stapte naar zijn stem en legde haar hand op zijn arm.

‘Jonas …’ zei hij vederzacht, alsof hij bang was dat een hard woord zijn wens zou breken.

‘Ik weet het’, knikte Tess en Dries hoorde hoe ze slikte. Hij voelde haar nagels in zijn arm.

De deur van kluis 1 schoof weg, maar de Witte Prinses sprong niet naar buiten. Ze bleef in de opening staan.

Er stond een meisje. In een witte, mouwloze jurk waarover lang wit haar golfde.

Een meisje.

Haar ogen keken Dries van onder haar pony verontschuldigend aan. Haar ogen waren nat, maar hij herkende ze. Hij had die ogen zo vaak gezien. Nat, wanneer ze in de spiegel keken. Of zomaar. Hij kende die ogen.

‘Jonas?’ vroeg hij aarzelend. Kon dit?

‘Wat is er?’ zei een bange stem naast hem. Tess’ nagels knepen nog harder.

‘Het juiste antwoord was “Zevendubbeltjesring”, Dries’, zei de Witte Prinses. ‘Wie is Jonas?’