Een spoor van chocolade

‘Ah, net op tijd!’ zei de conducteur terwijl hij op zijn thermometer keek. ‘Zie je wel, maffe trein van me? Ik heb gewonnen!’ Hij sloeg op de locomotief.

De locomotief pufte een stoomwolkje.

‘Yes!’ wreef de conducteur zich in de handen, waarna hij eerst Dries en vervolgens Tess in de trein tilde. ‘Jullie zien er zelfs nog behoorlijk menselijk uit. Hebben jullie jezelf opgegeten?’ Hij pauzeerde even. ‘Of elkaar?’

‘Drapje heeft het raadsel opgelost!’ zei Tess terwijl ze naar Dries wees.

‘Nou, eigenlijk heeft het zwarte spook het opgelost, hoor’, keek Dries om de hoek.

‘Nee, jij bestelde de chocoladerepen.’

‘Maar jij ontdekte hoe iedereen los kon komen.’

‘Ik beken’, boog Tess het hoofd terwijl ze de wagon in stapte. ‘Ik ben de slimste. Maar je leert snel, Ridder Drap.’

‘Uwe Hoogheid is te vriendelijk’, grinnikte Dries, die zich in zijn fauteuil gooide.

De bibber gleed uit zijn lijf, voelde Dries toen hij in de pluchen kussen wegzakte. Even sloot hij zijn ogen. Was dat allemaal wel echt gebeurd? vroeg hij zich af. Hij voelde zich plotseling heel erg moe.

‘Nou, daar komt niemand meer’, hoorde hij Tess zeggen.

Hij opende zijn ogen. Tess had haar neus tegen het raam gedrukt. Ze knikte zachtjes. Dries zag hoe de andere gasten van het restaurant de stoelen van Bar Bis buiten op een hoop gooiden. De ober zat een eindje verderop tegen de gevel van zijn restaurant, met zijn knieën opgetrokken en zijn hoofd in zijn handen.

Een van de twee mannen draaide zich naar de trein toe, tikte zijn man op de schouder en zwaaide toen samen met hem. Dries en Tess zwaaiden terug en voelden toen hoe de trein zich in beweging zette. ‘Pieketepawn.’

‘Pieketepawn, voorwaar’, stapte de conducteur de wagon in. ‘Daar gaan we weer. Maar waarheen we weer gaan, dat zullen we als de weerga weer gaan bepalen, nietwaar? Vertel op, slimkezen. Wat is het plan?’

‘Slapen?’ probeerde Dries, die zijn ogen nu echt wel voelde dichtvallen.

‘Slapen? Een zeer goed plan, en vlot combineerbaar met andere activiteiten zoals reizen. Laten we dat doen. Je nooit beperken. We hebben tien vingers, zonde om er maar één tegelijk in je neus te steken, toch?’ Intussen liep de conducteur door de wagon terwijl hij aan hendeltjes trok en aan wieltjes draaide. Hij schoof de trechter uit het plafond en keek Tess en Dries vol verwachting aan.

‘Sporen? Iemand?’ vroeg hij.

Dries haalde de wikkel uit zijn zak en hield die met een slappe glimlach op.

De conducteur schoot er meteen op af.

‘Ah, chocolade’, zei hij. ‘Choco. Chocowakije. Of nee: China! Dat begint ook met een ch. Of Cacao? Hm …’

Tess zuchtte en stak haar hand uit.

‘Mag ik eens zien?’ vroeg ze.

De conducteur zweeg en boog zich mee over de wikkel, die Dries gladstreek en aan Tess gaf.

‘Moore Chocolate.’ Dries wees op de naam en draaide toen de wikkel om. Jonas had een kaartje getekend waarop een stippellijntje vertrok van een kruisje met de naam Bar Bis naar een kruisje met de naam Moer. Bij het tweede kruisje stond een vrouwtje dat gekke sprongen maakte.

‘Moore? Moer? Moeder?’ vroeg Tess. ‘Is dat jullie moeder?’

‘Nee, dit is een tekening’, giechelde Dries. ‘Moeders zijn groter, in kleur en je kunt ze vastpakken. Het verschil is soms moeilijk te zien voor een ongeoefend oog, maar als je ze naast elkaar legt, merk je het wel.’

Tess stak haar tong uit. De conducteur schrok op, ging staan en stak toen ook zijn tong uit. Hij haalde een spiegeltje uit en keek hoe het hem stond. Tong uit. Tong in. Tong uit. Tong in.

Dries schudde zijn hoofd.

‘Dat is Malle Moer’, legde hij uit. ‘Jonas staat soms, wanneer hij denkt dat niemand het ziet, urenlang voor de spiegel …’

‘Urenlang?’

‘Nu ja, minutenlang. Kwartierenlang. Lang in elk geval. Dan friemelt hij aan zijn haar of neemt hij de ene pose na de andere aan. Als een fotomodel. Als mama hem zo betrapt, zegt ze altijd: “Malle Jonas.” En dan antwoordt hij met een bloedrode kop …’

‘Malle Moer’, vulde Tess aan.

‘Precies’, gaapte Dries.

‘Dus we gaan naar de Malle Moer!’ stak de conducteur zijn vinger op. ‘Hoor je dat, treintje?’

‘Burdip’, klonk het door de wagon.

‘Jaja, ik heb sporen’, riep de conducteur. Hij boog zich over de wikkel.

‘Mag ik?’ vroeg hij aan Dries, die knikkebollend knikte.

De conducteur nam de wikkel, wipte over de uitgestrekte benen van Tess, die zich ook in de kussens liet zakken, en rende naar de trechter.

‘Hier komt het!’ riep hij en hij schoof de wikkel in de hoorn, die hem meteen opzoog. Een grote stoomwolk schoot langs het raam heen.

‘Precies’, zei de conducteur, die nu weer in zijn spiegeltje stond te kijken. Tong uit, tong in, tong uit, tong in. Hij draalde even en richtte zich toen tot Tess en Dries: ‘Ik weet niet wat jullie mening is, maar ik vind het toch mooier als de tong binnen zit.’

Een antwoord kreeg hij niet. De twee lagen languit te slapen in hun fauteuil.

‘Slapen! Juist. Dat kan ook’, fluisterde de conducteur en hij liep de wagon uit.

‘Dames en heren, over enkele ogenblikken landen we bij Mallemoer. De temperatuur buiten bedraagt een behaaglijke twintig graden, bij een lichte zuidwestenwind met weinig kans op neerslag. Gelieve u klaar te maken voor de landing, uw tafeltjes leeg te maken en uw gordel vast te gespen. We wensen u een prettig verblijf in de spiegelstad en danken u omdat u voor onze trein hebt gekozen.’

Dries probeerde het waas uit zijn ogen te knipperen. Tess was al wakker, merkte hij. Ze keek dromerig door het raam, haar hoofd lichtjes tegen de ruit gedrukt, terwijl ze met haar duim een muntstuk opgooide.

In het mistige licht dat door het raam naar binnen scheen, leken haar zwarte make-up, haar en trui niet meer zo zwart. Ze zag er minder als een cartoon uit, gniffelde Dries.

‘O, je bent wakker.’ Tess schrok op uit haar gedachten. Ze ging recht zitten en verving haar droomhoofd door een glimlachgezicht.

Dries ging ook recht zitten en rekte zich uit.

‘Speech van de kapitein’, kreunde hij, terwijl hij zich iets over gordels herinnerde. Hij greep om zich heen.

‘Geen gordels, ‘glimlachte Tess. ‘O, en hij is ook stewardess.’

‘Uiteraard’, sprong de conducteur tussen de banken in. ‘Twee koffie? O nee’, corrigeerde hij zichzelf. ‘Koffie voor zwart en melk voor wit.’ Hij wees even naar allebei en schoot toen weer weg.

‘Wit? Ben ik wit?’ Dries hield zijn vingers voor zijn gezicht.

‘Ja, met het licht vanmorgen zag je er wel heel bleekjes uit. Schattig maar wel bleek.’

‘Jij ziet er anders ook minder zwart uit, hoor.’

‘Klopt. Maar “koffie voor minder zwart” bekt niet. Waar kijk je naar?’

Dries had zich naar het raam gebogen en speurde naar buiten. Ze reden langs een bergflank. Een heel hoge blijkbaar, want onder hen zag hij wolken tegen de helling leunen. En boven straalde een fel licht als een kleine zon met muren en daken eromheen. Schittering, gebeiteld uit licht.

De trein reed bergaf en zou langs de zonnestad rijden, waar scherpe pieken als lichttorens de lucht in straalden.

‘Spiegels’, zei Tess. ‘Het is een spiegelstad. Zo noemt onze kapitein het.’

Tess legde haar gezicht ook tegen het venster, zodat ze de stad beter kon zien, terwijl ze eropaf raasden.

Ragfijn kon je de gebouwen niet onderscheiden. Daarvoor was het licht te fel. Maar als je door je wimpers heen keek, zag je wel hoekige muren, scherpe torens met rode wimpels en puntige daken die alles om zich heen weerkaatsten. Licht van de zon weerkaatste op de muren, in ramen, op het glanzende oppervlak van een ander gebouw. Schittering, vermenigvuldigd tot priemend licht dat diep in je oogbollen prikt.

Dries liet zich in de kussens vallen, kneep zijn ogen dicht, wreef erin en opende ze weer met een zucht toen de stewardess-conducteur de drankjes neerzette.

‘Jullie kunnen ook zelf eten en drinken halen in de keukenwagon hiernaast’, stak de conducteur zijn vinger op. ‘Ik heb besloten toch maar geen stewardess-conducteur te zijn. Ik moet naar de cockpit.’ Hij keek op zijn pols alsof er een horloge zat en haastte zich weg. ‘Vandaag ben ik piloot-conducteur’, hoorden ze hem mompelen.

‘Wil jij wat?’ vroeg Tess terwijl ze met haar duim naar de keukenwagon wees.

‘Nee, dank je’, zei Dries. ‘Ik denk dat ik gisteren een beetje te veel cake heb gegeten.’

‘Tja, je kon ook sprinkhanen bestellen’, lachte Tess.

Dries lachte mee en nam een slok van zijn melk. Was het nu ochtend? vroeg hij zich af. Zouden zijn ouders hem al missen? Zouden ze hem nu ook zoeken?

Ah, schudde hij zijn hoofd, daar moest hij zich nu niet druk over maken. Hij moest Jonas zoeken. In de spiegelstad.

Hij keek Tess aan, die nog steeds met dat muntstuk speelde. Wat was het voor munt?

‘O, dit?’ antwoordde Tess. ‘Dit is het muntstuk uit het schort van de ober. Hij zei dat Jonas erom gevraagd had. Een dubbeltje, noemde hij het.’

‘Juist, een dubbeltje. Waarom heet dat zo?’

‘Omdat het dubbel zoveel waard is als een enkeltje, zeker?’ Tess haalde haar schouders op. ‘Ik vraag me andere dingen af.’

‘Zoals?’

‘Waarom heeft die broer van je om dat dubbeltje gevraagd? Hoe is hij erin geslaagd van die chocolade af te blijven? En vooral: waarom wil hij per se daarheen?’

Ze wees naar de glinsterende spiegelstad, die nu niet meer onder, maar pal voor hen lag. Hoge, glanzende muren kaatsten hun een wereld van licht toe en weerspiegelden tussen al die lichtstralen een kleurrijke trein die op de stad afsnelde.

‘Eerstvolgende halte: Mallemoer!’ klonk het door onzichtbare luidsprekers.

‘Pieketepawn’, zei de trein.