Bar Bis

Hun gesprek reed de hele nacht door. Ze hadden het over jongere broers en hoe je hun kamer de ene dag wilt versieren met ballons, vlaggen en slingers van kleurrijk snoepgoed, en de dag erop met kettingen, kluisters en zwart-witmarteltuigen. Dries had het over hun zandbak waarin ze hele werelden hadden verzonnen, over hun schilderpartijtjes waarbij het doek te klein bleek en de muur net groot genoeg, over die sneeuwman die ze ’s nachts warm wilden houden bij de kachel, over dat zwembadje dat ze jubelend over de scherpe rozenstruiken hadden getrokken. Over blij, over droef, over glunder, over triest. Toen Dries over Jonas’ woordenboeken begon, vulde Tess die aan met haar boeken tot ze een boekenkast vol hadden. Voorgelezen, zelf gelezen of verfilmd. O, die films. Of hij die ene gezien had? Of zij die ook kende dan? Waarop ze samen het thema zongen en elkaar probeerden te overtroeven met citaten. Ze taterden en tetterden, zonder dat een kladang zich tussen hun woorden gooide.

De trein reed geruisloos, sneed geruisloos door de kou, door de nacht en gleed zo een andere, veel warmere dag in. Of was het een andere wereld?

De trein vertraagde niet, ze stond opeens stil. ‘Pieketepawn.’

Tess en Dries stapten het gele perron op. De zon kwam nog maar net als een toast boven de broodrooster uit piepen, maar nu al voelde het vakantiewarm. Dries besloot zijn jas niet aan te trekken.

Op het perron was geen plaatsnaambordje te zien. Er waren ook geen wachthokjes of lantaarns of luidsprekers. Alleen krekels hoorde je in het droge gras, dat zich zover je kon kijken rond het perron uitstrekte. En in dat droge, zacht glooiende grasveld stond één enkel huisje. Een houten optrekje, met boven de deur een bord waarop Bar Bis stond.

‘Hier?’ vroeg Dries.

‘De trein is nooit fout’, zei de conducteur, die achter hem opdook. ‘We kunnen alleen maar de sporen volgen.’

‘We kunnen het maar beter uitzoeken’, riep Tess, die uit de trein sprong en meteen haar hand naar Dries uitstak.

‘Ridder Drapje, er is geen trapje, maar ik help je graag met dit afstapje.’

‘Als ik de indruk had dat uw hulp me het afstappen zou vergemakkelijken, nam ik graag uw hand aan, waarde prinses,’ zei Dries, ‘maar ik vrees dat het tegendeel waar zou kunnen zijn.’

Tess giechelde en zette een stap achteruit. Dries sprong en belandde op zijn knieën.

‘Knielen hoeft niet, galante ridder,’ gniffelde Tess, ‘maar ik zie het als een compliment.’

‘Daar kan ik mee leven’, krabbelde Dries op.

Hij keek vooruit naar Bar Bis. De twee ramen links en rechts van de deur waren donker. De deur was dicht. Het zag er niet naar uit dat daar iemand was, en Jonas al helemaal niet, maar je kon nooit weten.

‘Mag ik jullie er wel nog even op wijzen dat dit een trein is, en geen taxi?’ opperde de conducteur vanuit de deuropening. ‘De trein vertrekt stipt, gelieve op tijd weer in te stappen.’

‘En om hoe laat vertrekken we dan?’ vroeg Tess.

De conducteur haalde een thermometer uit zijn borstzakje, keek even naar de zon en antwoordde: ‘Om dertig graden stipt.’

‘Fahrenheit of Celsius?’ vroeg Tess.

De conducteur fronste zijn wenkbrauwen. ‘Duh’, zei hij ten slotte en hij stapte naar binnen.

Binnen zag Bar Bis er best gezellig uit. Aan houten tafeltjes zaten mensen in stilte te eten. Een jonge vrouw met een rode jurk slurpte een al even rode soep, twee mannen visten elk een gouden garnaal uit een elegant geschilderde sausvijver, nog verder kloof een oudere man met een overall aan een sappige bout, een vrouw die een verpleegster leek, ontleedde een mousse en een zwaarlijvige kale man prikte naar een blauw balletje dat onder een blad sla wegvluchtte. Eigenlijk waren ze allemaal nogal lijvig, bedacht Dries. Niemand van hen had opgekeken toen ze waren binnengekomen. Ze hadden alleen aandacht voor hun bord. Behalve de mannen. Die hielden even op met vissen, doken verdrietig in elkaars ogen, zwommen heen en weer en dompelden zich toen weer onder in hun eigen bord, begeleid door pianomuziek en getik van vorken en messen op borden.

In een hoek van de bar speelde een piano in zijn eentje licht verteerbare deuntjes. De toetsen bewogen alsof een onzichtbare pianist zich verveeld door zijn partituren werkte.

‘Een pianola,’ fluisterde Tess, ‘die spelen automatisch.’

‘Je bedoelt dat de pianist niet echt onzichtbaar is, maar gewoon afwezig?’ glimlachte Dries.

‘Of aan het eten’, zei Tess terwijl ze de zaal rondkeek.

Wie hier één keer heeft gegeten, blijft hier eten, had op het bordje bij de deur gestaan en dat klonk veelbelovend.

Probeer eens iets anders, raadde een ander opschrift daarentegen aan. Wie weer hetzelfde eet, wordt ten slotte wat ie eet.

Een plots gestommel liet Dries en Tess opschrikken. Van onder een tafeltje links kwamen twee varkens het middenpad op. Ze hobbelden haastig en knorrend naar de andere kant van het restaurant, stootten tegen een klapdeur en verdwenen zo uit de zaal.

Weer keek niemand op.

‘Misschien wilde iemand geen spek bij zijn ontbijt?’ vroeg Dries.

‘Of misschien had het spek zelf er geen zin in?’ stelde Tess voor.

Een vrolijke jongen kwam de zaal in, veegde zijn handen aan zijn schort en stapte op hen af.

‘Goeiemorgen, welkom bij Bar Bis. Een tafeltje voor twee?’

Dries en Tess keken elkaar aan en knikten.

‘Mag ik u deze plaats bij de haard aanbieden?’ vroeg de jongen, die intussen twee onderleggers van een stapel op een kastje had genomen en die nu een tafeltje aanwees. Tess maakte al aanstalten om erheen te gaan, maar Dries stak zijn vinger op.

‘Mogen we ook dat tafeltje?’ vroeg hij. Hij had een vrij tafeltje gezien bij het raam.

‘Uiteraard. Geen enkel probleem.’

De jongen liep hun voor naar het tafeltje, legde de onderleggers erop en schoof een stoel achteruit.

‘Alstublieft. Ik kom zo meteen de bestelling opnemen. Wenst u al iets te drinken?’

‘Een kop koffie graag’, zei Tess. ‘Zwart.’

Dries haalde zijn neus op.

‘Ieuw!’ zei hij, en tegen de ober: ‘Voor mij een glas melk graag.’

‘Wat is er “ieuw” aan koffie?’ vroeg Tess.

‘Verbrandebonensap, kom nu! Waar halen ze het! Je steekt bonen in brand, wacht tot ze verpulverd uit elkaar vallen, giet er dan heet water over tot je een vieze bruine smurrie krijgt die heel erg bitter smaakt en zegt dan: “Hmmm, lekker”?’

‘Nu ik het je zo hoor beschrijven, vind ik het jammer dat ik geen twee kopjes heb besteld’, lachte Tess. Ze keek even om zich heen en boog zich toen voorover naar Dries: ‘Waarom wilde je hier zitten?’

Dries wees door het raam.

‘Zicht op de trein.’

Een honderdtal meter verderop stond hun vrolijke trein te wachten naast het lege perron. De conducteur liep met een emmer en een trapladdertje langs de wagons. De zon stond al een stuk hoger en schilderde de gouden ochtendkleur tot lichtblauw.

‘Het ziet ernaar uit dat het een warme dag wordt’, zei Tess.

‘Drieëndertig graden, hebben ze beloofd’, zei de ober, die opeens naast hen was opgedoken.

Tess en Dries schrokken op. De ober zette een hoog glas melk en een porseleinen kopje met een klein kannetje op tafel. Hij goot wat koffie uit het kannetje in het kopje. ‘Hebben jullie al een keuze kunnen maken?’

O, keuze. Nee, daar hadden ze nog niet aan gedacht. Ze speurden de tafel af.

‘Hebt u een kaart?’ vroeg Tess.

De ober schudde lachend zijn hoofd. ‘Neenee,’ zei hij, ‘dat hoeft niet. Hier mag je alles bestellen wat je maar kunt verzinnen. Bedenk het en wij hebben het.’

‘O?’ glunderde Tess. ‘Ook meelwormen?’

‘Rauw of gebakken?’

‘Gebakken graag.’

‘Ieuw’, zei Dries weer. ‘Voor mij graag yoghurt met banaan.’

‘Prima.’

‘Met slagroom!’ gooide Dries er nog snel achteraan.

‘Met slagroom!’ knikte de jongen en hij liep door de klapdeur de zaal uit.

‘Meelwormen?’

‘Heb ik nog nooit gegeten’, grinnikte Tess. ‘Lijkt me boeiend. Boeiender dan yoghurt.’

‘Vergeef me mijn saaie bestaan’, verontschuldigde Dries zich. ‘Maar ik kan er niet aan doen. Ik ben zo geboren, denk ik: dol op yoghurt met banaan.’

‘Met slagroom?’

‘Precies.’ Dries boog zich naar Tess. ‘Thuis krijg ik die er niet bij, maar ik eet mijn yoghurt altijd heel traag. Ik wacht tot mijn moeder de eetkamer uit is en ren dan naar de koelkast voor wat slagroom.’

‘Een stiekeme slagroomdief ben jij!’

‘Een slagroomninja! Ik doe het zo stiekem en zo snel dat niemand het ooit merkt! Ah, slagroom. Ik kan er niet van afblijven.’

‘En je broer?’ vroeg Tess. ‘Is hij ook verslaafd aan slagroom? Een slagroomjunkie?’

Dries blikte even om zich heen, alsof hij zich ervan wilde vergewissen dat er geen verklikkers in de buurt waren, en fluisterde toen: ‘Jonas is aan de chocolade.’

‘O?’ grijnsde Tess.

‘Ja, hij komt de dag niet door zonder zijn chocoladereep.’

‘Ook zo geboren?’

‘Ja, maar in tegenstelling tot zijn berustende broer strijdt hij tegen zijn snoepdrang. Hij probeert zich onder controle te houden. Hij beveelt zichzelf om maar één klein stukje te eten. Maar meestal mislukt dat en is opeens toch de hele reep op. En dan is hij ongelooflijk boos op zichzelf.’

‘Elke dag een reep? Dat kan bij jullie thuis zomaar?’

‘Nou nee. Als het aan mijn moeder lag, voedde ze ons waarschijnlijk meelwormen, maar onderweg naar school staat een automaat. Daar koopt Jonas zijn chocoladereep.’

‘Ook stiekem.’

‘Uiteraard.’

De ober kwam door de klapdeur gewalst met twee bordjes. Op het ene stond een mooie kom waarboven een heerlijke toef slagroom uitstak, met een blinkende lepel. Op het andere lag een stapel kleine gouden worstjes en een vork.

‘Alstublieft’, zette de ober de borden voor hen neer. ‘Had u nog iets gewenst?’

‘Nee, dank u.’

Tess probeerde Dries de hele maaltijd door van de meelwormen te laten proeven, maar dat vertikte hij. En toen ze eraan toevoegde dat ze een volgende keer rauwe zou proberen, verslikte Dries zich in een stukje banaan.

De andere mensen om hen heen aten intussen verder en bestelden af en toe nieuwe gerechten. Sommigen bestelden complete kippen, met de veren er nog aan, anderen lieten warme ijsjes aanrukken, of schaaltjes fruit met blauwe en paarse bananen. Iemand had zich door Tess laten inspireren en bestelde ook een bord meelwormen. Levende. En telkens namen ze hun eerste hap vol verwachting, leken ze zich even op te richten, aanstalten te maken om op te staan, maar telkens zakten ze daarna weer in hun stoel neer. Gelaten aten ze vervolgens hun bord leeg.

Twee mannen haakten even hun handen in elkaar, schudden hun hoofd en knabbelden verder. De kale man had een bord kikkerbilletjes besteld, maar hij maakte geen aanstalten om ervan te eten.

‘Is je moeder zo streng dat jullie alles stiekem moeten doen?’ vroeg Tess opeens bezorgd, terwijl ze een worm in haar mond stak.

Dries wachtte tot de worm achter haar tanden verdwenen was en schudde het afgrijzen uit zijn hoofd.

‘Nee, niet echt. Waarom?’

‘Wel,’ zei Tess zacht, ‘ik dacht: misschien is je broer wel weggelopen omdat hij je moeder te streng vond.’

Dries giechelde.

‘Nee, echt niet. Jonas is dol op onze moeder. Die is net zo gek als hij.’

Hij zweeg. Zijn mama had zelf ook gedacht dat ze te streng was geweest toen Jonas de vorige keer was weggelopen. Ze waren toen op herfstvakantie in de Ardennen, en Jonas had geweigerd hout te sprokkelen voor de kachel.

‘Ik word niet graag vies!’ had hij geroepen.

‘Nou, dat is dan jammer’, had mama teruggeroepen. ‘Je zult nog vaker vies worden. Boeken zijn heerlijk, maar gebruik dat mooie lijf van je nu ook eens om er wat mee te doen.’

Jonas had toen naar zijn handen gekeken en was huilend het kale bos in gerend.

‘Aanstelleritis’, had papa gezucht, maar toen Jonas tien minuten later niet terug was, waren ze hem met z’n allen gaan zoeken. Hij was niet eens erg ver weggelopen. Hij ijsbeerde enkele honderden meters van het vakantiehuisje tussen de gevallen blaadjes en liep mama huilend in haar uitgestoken armen toen ze hem vonden.

‘Wat was er nu?’ had mama gevraagd, toen hij uitgehuild was.

‘Aanstelleritis …’ had hij gezegd en hij had met een flauwe glimlach naar papa gekeken.

Nee, niet mama deze keer, dacht Dries. Ik heb hem weggejaagd, toen ik hem uitlachte omdat hij zo lang in de badkamer bleef, omdat hij geen vrienden had, omdat hij niet kon voetballen, omdat hij ondanks zijn goede cijfers niet weet wie Kim Kardashian is, omdat omdat omdat. Daarom was hij weg.

Dries keek Tess aan.

‘Denk je dat hij hier is geweest?’

‘We kunnen het vragen’, stelde Tess voor. ‘Het schijnt dat dat helpt.’

Ze wenkte de ober, die langskwam met een bord stomende inktvisjes in inktpotjes.

‘Momentje!’ zei die. ‘Ik kom zo.’

Toen het eindelijk ‘zo’ was, was het al heel wat warmer. Dries besefte ineens waarom niemand aan dit tafeltje zat. Zodra de zon naar binnen scheen, werd het meer dan behaaglijk achter het glas. Ook Tess trok even aan haar zwarte truitje.

‘Zou het al dertig graden zijn?’ vroeg ze.

‘Ik denk het niet,’ antwoordde Dries, ‘want de trein staat er nog.’

De conducteur liep net met zijn trapje en zijn emmer weer naar de eerste wagon. Hij had alle ramen gepoetst.

‘Jullie wilden nog iets bestellen’, onderbrak de ober hun gedachten.

‘Nee, dank je,’ begon Dries, ‘we vroegen ons af …’ maar de ober brak hem meteen af.

‘Dit was geen vraag’, zei hij ernstig. ‘Dit is Bar Bis. Jullie moeten opnieuw bestellen.’

Tess keek hem ongelovig aan.

‘Maar ik heb helemaal geen honger meer.’

De ober wees naar een tegeltje in Delfts blauw aan de muur. Niet onze maag, maar ons hoofd heeft honger. Honger naar meer van hetzelfde.

‘Nee,’ herhaalde Tess, ‘ik heb geen honger.’

Een flits lang glimlachte de ober, toen keek hij weer ernstig: ‘Dit is Bar Bis. U moet opnieuw bestellen.’

‘Of anders?’ vroeg Dries.

‘Of anders niets’, antwoordde de jongeman. ‘Helemaal niets.’ Hij zette een stap achteruit.

Tess veegde haar mond af met haar servet en haalde diep adem.

‘Kunnen we de rekening krijgen?’

‘Nee,’ zei de ober, ‘alles is gratis.’

‘Mooi’, antwoordde Tess, die haar servet neerlegde en aanstalten maakte om op te staan.

‘Ik heb nog een vraag’, probeerde Dries. ‘Is hier een jongen geweest, iets kleiner dan ik – zo groot ongeveer – met blond piekhaar en veel sproetjes? Hij heet Jonas.’

‘Dries?’ onderbrak Tess hem.

De ober keek geamuseerd toe.

‘Dries??’ piepte Tess weer.

‘Hebt u hem gezien?’ vroeg Dries opnieuw. ‘Tussen nu en een maand geleden?’

‘Dries???’

Dries keek Tess aan, die nog bleker zag dan daarnet. Er stonden zweetdruppels op haar hoofd.

‘Wat is er?’ vroeg Dries.

‘Ik kan niet opstaan.’

Wat ze ook deden, Dries en Tess konden niet opstaan uit hun stoel. En hoe harder ze probeerden, hoe breder de ober lachte. Dries probeerde zijn vingers tussen zijn achterste en de stoel te wrikken. Hij probeerde zijn vingers onder zijn billen en in zijn broek te duwen. Hij probeerde er zelfs het lepeltje van zijn yoghurt tussen te wrikken.

Maar niks lukte.

De stoel optillen lukte al helemaal niet. Lichtjes verschuiven, dat wel, maar optillen was onmogelijk.

‘Laat ons gaan!’ gilde Tess. Nu keek iedereen wel op.

‘Regels van het huis’, zei de jonge ober zacht. ‘In Bar Bis blijf je opnieuw bestellen tot je bestelt wat een persoon die op je stoel zat als eerste gerecht besteld heeft.’

‘Anders komen we niet weg?’ vroeg Dries met grote ogen.

De jongen schudde zijn hoofd.

‘Dat is niet fair!’

De jongen wees op het bordje bij de deur – Wie hier één keer heeft gegeten, blijft hier eten – en vroeg toen: ‘Uw bestelling graag!’

Nooit had een ‘graag’ zo onwelkom geklonken.

De kale man aan de tafel naast hen draaide zich naar Tess en Dries en zei: ‘Bestel iets. Maar bestel iets anders.’ De ober keek hem aan tot de man zich weer over zijn kikkerbilletjes boog, die hij nog niet had aangeroerd.

‘Bestelling.’

‘Eh, voor mij een stukje cake’, zei Dries, die het idee afsnoepte van een affiche aan de muur.

‘Nou, voor mij dan … sprinkhanen!’ brulde Tess.

Weer keek iedereen hen aan.

‘Cake’, herhaalde de ober zacht en vriendelijk, en toen hard en nors: ‘En sprinkhanen.’

‘Gekaramelliseerd!’ beet Tess hem toe.

‘Ge-ka-ra-mel-li-seerd’, spelde de ober traag terwijl hij zich naar haar toe boog. ‘Oké.’ En toen verdween hij door de klapdeur.

Tess richtte zich tot de kale man, die nog steeds naar zijn bord zat te kijken.

‘Zit u hier ook vast?’

De man knikte en wees om zich heen: ‘We zitten allemaal vast. Tot we vinden wat iemand op deze stoel als eerste gerecht besteld heeft. Een onmogelijke opdracht.’ Toen keek hij Tess aan met tranen in zijn ogen. ‘Er is maar één uitweg.’

‘En dat is?’ vroeg Dries.

‘Als je eet wat je al hebt gegeten’, zei de man. Hij draaide zich naar zijn bord en nam een kikkerbilletje.

‘Niet doen’, riep de jonge vrouw een tafeltje verderop. Ze wees naar het opschrift aan de muur. Wie weer hetzelfde eet, wordt ten slotte wat ie eet.

‘Je weet wat er zal gebeuren!’ ging ze verder. ‘We hebben het al zo vaak gezien.’

‘Ja, veel te vaak’, fluisterde de kale, bolle man. ‘Ik kan niet meer.’ Een traan rolde over zijn wang.

‘We zitten hier even lang’, riep de vrouw. ‘We vinden vast wel wat.’

‘Ik moet ze nu wel opeten’, huilde de man. ‘Ik heb ze besteld.’

Hij bracht het kikkerbilletje naar zijn mond. De vrouw hield haar handen voor haar ogen. Iedereen in de zaal legde mes en vork neer. Sommigen keken naar hun bord, anderen naar de man.

Met het kikkerbilletje voor zijn lippen draaide hij zich nog één keer naar Tess en Dries.

‘Die Jonas was hier’, zei hij. ‘Hij zat aan jullie tafel.’ En toen beet hij.

Schel. Hard. Als een alarm, een schelle trompet, een carnavalstoeter. De kale man kromp ineen als een opgeblazen ballon die gillend leegliep. Zijn armen en benen flapperden wild om zich heen, zijn lijf werd steeds kleiner, terwijl alle lucht uit zijn ballonnenlijf stroomde. Een lucht met de geur van alle gerechten die hij had gegeten. De man liep leeg, verschrompelde tot alleen een klein hoopje overbleef.

Een kikker.

Op de stoel.

‘Friebit’, zei de kikker, en toen sprong hij weg onder de tafels.

Iedereen at weer. Geluid van bestek op borden. Pianomuziek.

De ober had de cake en de sprinkhanen voor Dries en Tess neergezet. Dries nam zwetend een stukje cake. De zon was nog gestegen en had de temperatuur meegetild. Tess knabbelde stil op een sprinkhaan. Dries dacht aan de kale man, aan de kikker en toen aan Jonas. Zou hij ook veranderd zijn in een kikker, een kip of een varken? Of zou hij weg zijn gekomen? ‘In Bar Bis blijf je opnieuw bestellen tot je bestelt wat een persoon die op je stoel zat als eerste gerecht besteld heeft.’ Wat zou Jonas hebben gedaan? Wat heeft Jonas gedaan?

‘Ik weet het!’ riep Dries, die meteen de rest van zijn cake in zijn mond propte.

Tess keek hem afwachtend aan met een sprinkhaan in haar hand.

‘Neenee, niet inhouden. Eten! Eet je bord leeg.’

Even nog staarde Tess hem aan en toen zei ze ‘Jawel, moeder’ en begon ze in een razend tempo sprinkhanen naar binnen te werken.

Dries wachtte niet tot zijn mond leeg was, maar garneerde zijn woorden met kruimels: ‘Jonas heeft aan deze tafel gezeten. Of op jouw stoel, of op de mijne. Als we eten wat hij als eerste besteld heeft, dan is minstens een van ons vrij!’

‘Klinkt prima,’ knabbelde Tess, ‘maar de vraag is: wat heeft hij als eerste gerecht gegeten?’

‘Simpel’, zei Dries, die zijn laatste kruimeltje naar binnen had gewerkt en nu de ober riep.

‘Ober,’ zei hij, ‘we hadden graag elk een reep chocolade.’