Het donderloket

De trein reed een heel eind door de donderwolken, tussen bliksemflitsen en nare schaduwen. Verder zagen ze nauwelijks wat, maar tussen het geflits door merkte Dries dat ze een grote bocht maakten over moerassige, drassige polder, voor ze weer verder daalden, de wolken in. Een eind onder de kapotte spiegelstad, langs de bergflank, stond een tolhuis met donderloketten. Als Jonas hier langs was geweest, zo voorspelde de conducteur, dan stond zijn naam ongetwijfeld genoteerd in het register.

‘En dan vinden we vast ook waarnaar hij op zoek is’, had hij eraan toegevoegd.

‘Hoe weet je dat?’

‘Uit ervaring.’

Dries zag het vieze tolhuis nauwelijks door de regensluiers. Hij rilde. Jonas had zonder kleren door die plensbuien gelopen. Koud, alleen, doorweekt. Hij was op zijn blote voeten door deze modder gestapt, stelde Dries zich voor, tot aan de schimmelige deur. Dries stapte er nu ook in zijn eentje door. De conducteur wilde dat Tess in de trein bleef, zodat hij haar ogen kon verzorgen.

‘Ik wil mee!’ had Tess gegild. Ze was opgesprongen en pardoes tegen de deur gelopen.

‘Willen wel’, had de conducteur gezucht, waarna hij een zakdoek tegen haar bloedneus had gehouden en haar weer naar de fauteuil had geleid.

Nieuwe openingsuren, stond er op een verfomfaaid blad op de deur van het kletsnatte tolhuis te lezen. De loketten zijn voortaan alleen nog op donderdag open, tussen 14:00 en 16:00.

Welke dag zou het zijn? vroeg Dries zich af. En hoe laat? Een bliksemflits kondigde een nieuwe knal aan.

Elke dag is hier donderdag, haalde Dries zijn schouders op, en hij duwde de deur open.

‘Kun je niet lezen?’ riep een krakende stem meteen.

‘Nee’, antwoordde Dries.

‘O, kom dan maar binnen.’

Er waren vier loketten aan elke kant van de ruimte, elk met een nummer boven het loket. Aan het eind van de ruimte, tegenover de ingang, zat een deur waarop iemand met plakletters Toiletten had aangebracht. In het midden van de ruimte stond een bordje: Gelieve u te wenden tot loket 987.498. Dank u. Loket 987.498 bevond zich rechts en was dicht. Alle loketten waren dicht. Op 67.098 na.

Aan dat loket, het tweede links, zat een grijze vrouw met opgestoken haar en een grote bril met schildpadmontuur Dries aan te kijken. Ze hield een stempel boven een blad. Ze wachtte.

Ik kan toch niet lezen, glimlachte Jonas en hij stapte op de vrouw af.

‘Hou het kort’, had de conducteur gezegd. Hij hield niet van deze halte, en zijn trein hield niet van de blikseminslagen. ‘Probeer een blik te werpen op het register, zoek Jonas’ naam, lees wat er naast zijn naam staat en haast je weer naar buiten. Koop niets. Betaal niets. Gewoon kijken en wegwezen. En zeg dat je niet kunt lezen.’

De vrouw hield nog steeds de stempel in de lucht. Ze kneep haar ogen tot spleetjes. Achter haar ging een deur open.

‘Is er iets, Ka?’ Een dikkige man in een grijze stofjas keek de zaal in.

‘Een bezoeker, Ira’, kraste ze zonder haar oogspleetjes van Dries af te wenden.

De bolle man blikte naar een grote klok boven een tafel vol stapels papier.

‘Nu?’

‘Hij kan niet lezen.’

‘O, in dat geval.’ De grijze stofjas verdween weer in zijn hok.

Dries bleef voor de stempelvrouw staan. Haar ogen flitsten even naar het bordje in het midden van de zaal en toen weer naar Dries. Die knipperde met zijn ogen. De vrouw zuchtte en hing haar stempel aan een haakje voor zich.

‘Ja?’ knorde ze.

‘Ik ben op zoek naar informatie …’ begon Dries.

‘Ziet dit eruit als een bibliotheek?’ beet de vrouw hem toe.

Dries besloot weer met zijn ogen te knipperen.

‘O ja, je kunt niet lezen. Dus je wilt iets weten? Maar ik zeg je vooraf: het kost je wat. Vragen staat niet vrij.’

‘Hoeveel kost het dan?’

‘Is dat al een vraag?’

‘Dat hangt af van de prijs.’

‘Moeilijke vragen zijn duur. Moeilijkere vragen zijn duurder. Domme vragen zijn het duurst.’

‘En simpele vragen zijn gratis …’ Dries kon het vraagteken nog net op tijd inslikken. De oogspleetjes van de vrouw werden nog fijner.

‘Ik … wil weten waar het toilet is en weet niet of ik centen genoeg bij me heb om die vraag te stellen.’

De vrouw siste hoorbaar.

‘Ira!’ riep ze.

Het bolle mannetje verscheen weer achter haar.

‘Ja, Ka?’

‘Wat zegt het reglement over vragen waar het toilet is?’

‘Waar het toilet is? Dat staat toch gewoon op de deur?’

‘Hij kan niet lezen’, herhaalde Ka.

‘O, juist. Momentje. Ik zoek het even op.’

Het mannetje verdween weer. Ka bleef Dries aanstaren door haar samengeperste oogleden.

Dries zelf keek intussen wat rond. Zomaar. Zo moest het lijken. Alsof hij zomaar wat rondkeek. Zomaar op zoek naar het register.

Een groot donkergrijs schrift, zo had de conducteur het beschreven, met een wit etiket waarop, heel toevallig, Register stond.

Dries zag houten bakjes met blanco formulieren en het opschrift Banvloeken, bakjes met ingevulde formulieren, bakjes met enveloppen, bakjes met lege mapjes, bakjes met andere formulieren – Verwensingen – nog meer formulieren – Scheldwoorden – en nóg meer formulieren: Hatelijkheden, Dreigementen, Woede en Maledicties.

Er waren bakjes met In, Uit, In verwerking en Klaar voor verwerking. Maar geen donkergrijs schrift.

Een deur ging open. Niet de bolle Ira, maar een mager kereltje in een even grijs schort reed een karretje door de deur langs Ka.

‘Heb je nog wat voor me, Ka?’ vroeg hij.

Ka greep in het bakje Klaar voor verwerking, griste er vier blaadjes uit en gooide ze in het karretje.

‘Rustige tijden blijkbaar’, gibberde het mannetje.

‘Jaja, dan moet je hier maar eens komen zitten’, mopperde Ka. ‘Nooit rust, hier.’

Het mannetje giechelde.

‘Die Ka toch, altijd klaar met een gevat antwoord, hihihi.’

De vrouw bleef Dries aankijken.

‘Ik ga maar weer!’ zei het mannetje.

‘O, wacht’, reageerde Ka. Ze greep naar de stempel, knalde die op het document voor haar neus, gooide ook dat formulier in het karretje en onthulde zo het donkergrijze schrift. Het register waarover de conducteur had gesproken, lag voor Dries in het loket. In dat register zou Jonas moeten staan.

‘Dank je wel! Tot de volgende.’ Het mannetje duwde zijn kar vooruit.

Op dat moment kwam ook Ira zijn hokje uit.

‘O, Barak, wil je gauw even wat verdommenissen naar het aambeeld brengen? En als je nog vloeken hebt, mag je die ook meenemen.’

‘Een stevig vuurwerkje in de maak? Komt in orde!’ Barak zette er de pas in en reed zijn karretje meteen een gang in.

Ira kwam naar Ka toe en keek Dries aan.

‘Zo, u was de manspersoon die op zoek is naar het toilet, vermoed ik. Ja, kijk, luister, ik heb het even opgezocht, en u kunt de vraag inderdaad stellen zonder dat het kosten meebrengt.’

Ka wendde voor het eerst haar blik van Dries af om haar bolle collega aan te staren.

‘Gratis?’

‘Ja, het staat in addendum 42. Daar vind je trouwens de meeste van die antwoorden, hoor.’

‘Ja, maar … gratis.’

‘Artikel 14 bis is heel duidelijk. De opbrengsten van het donderloket komen uit de inkoop van hekel en woede. Niet uit het stellen van vragen.’

‘Maar als iemand zijn plas moet ophouden, zal hij toch kwaad worden?’ betoogde Ka. ‘Als die persoon dan kwaad is, kan die zijn kwaadheid omzetten in de toestemming om te gaan plassen.’

‘In de toelichting bij 14 bis staat dat je niemand tot kwaadheid mag aanzetten met het oog op verkoop.’

Ka gooide haar stempel neer.

‘Nu nog beter. Ik zal wel proberen een goede verkoop te halen. Ik zet me tenminste in voor mijn werk. Maar op die manier zullen we er niet komen, hoor.’

‘Ik begrijp je, Ka, maar …’

‘Niks te maren, Ira. Jij weet ook dat het hier met die regels de verkeerde kant op gaat. Ik voorspel het je: op een dag hebben we een woedetekort, en waar zal de baas dan zijn bliksems vandaan halen?’

‘Uit jouw woede, misschien?’ zei Ira minzaam.

‘Welja, dat zou je wel willen, hè!’ Ka stond op en torende boven Ira uit. Ze zette haar wijsvinger tegen zijn neus. ‘Dat zou je wel willen, hè, dat ik mijn naam opgaf, zodat jij mijn plaats kunt innemen. Maar dat zal niet lukken, kereltje. Ik ben misschien kwaad, maar niet dom. Ik ga naar de baas. Dit gaat zo niet!’

Ze duwde haar stoel en Ira achteruit en liep de gang in.

Joepie, triomfeerde Dries stilletjes. ‘Als die Ira nu ook nog zijn hokje weer in stapt, kan ik het register inkijken.’

‘Sorry, jongeman’, zei Ira met een brede glimlach. Hij leunde voorover met één stevige hand op het register en wees naar de deur achterin. ‘Daar is het toilet. En wees gerust: bij ons hoeft u niet te betalen voor dergelijke vragen. Het is heel eenvoudig: u betaalt met uw naam om iets waar u een hekel aan heeft om te zetten in iets wat u wenst. Dus denkt u er misschien even over na terwijl u op het toilet zit. Als u ergens boos op bent en u wenst dat om te ruilen voor iets anders, laat u dat dan maar weten, en dan zien we wat we kunnen doen voor een kleine vraagprijs.’

‘Mijn naam?’

‘Precies. Het is een kleine prijs, nietwaar?’

Dries knikte en bleef nog wat dralen. Maar Ira bleef ook staan. Op het register geleund. Zal hij echt niet weggaan? vroeg Dries zich af.

Toen boog het mannetje zich naar Dries, en hij wees weer naar deur.

‘Het toilet. Daar.’

‘O ja’, zei Dries. ‘Dank je wel!’

Dries begon lichtjes te wanhopen. Buiten was het nog erger gaan stormen. De bliksemflitsen volgden elkaar zo op dat ze nog nauwelijks leken te flitsen. De donderslagen leken wel één lange dreun.

Door het sleutelgat van het toilet zag hij dat de ruimte nog altijd niet leeg was. Ka was teruggekomen en was nors weer aan haar bureau gaan zitten. Hoe kon hij haar wegkrijgen van haar register? vroeg hij zich af, terwijl hij om zich heen keek naar de torens toiletpapier en het vensterraampje waar de regen nog steeds in stromen langs liep.

Wat een regen, dacht Dries. Wat een wonder dat het hier niet overstroomt …

Opeens gingen zijn ogen wijd open: toiletpapier en toiletten.

‘Dank u wel’, zei Dries terwijl hij naar buiten stapte. Ka keek hem nors na.

‘Graag gedaan’, siste ze.

En nu wachten, dacht Dries toen hij voor de deur in de regen stond. Hij stak zijn handen diep in zijn zakken, terwijl hij de druppels op zijn hoofd voelde openspatten. De bliksemschichten schoten om hem heen als vuurwerk.

In de verte hoorde hij, tussen het knallen van de donder door, hoe het treintje ongeduldig stoom uitblies.

‘Ik weet het’, fluisterde hij. ‘Ik probeer het zo snel mogelijk te doen …’ Hij keek achterom naar de schimmeldeur en hoorde het verlossende woord uit de zaal: ‘Overstroming!’

Hij legde zijn oor tegen de deur en hoorde Ira, Ka en Barak schreeuwen. ‘Het toilet loopt over!’ ‘Dat rotjong heeft de afvoer volgepropt.’ ‘Het water kan niet weg.’ ‘Zie je wel dat je geld had moeten vragen?!’ ‘De pot blijft maar overlopen!’ ‘Draai de leiding dicht.’ ‘Waar dan?’ ‘Artikel 14 bis!! Ha!’ ‘In de kelder!’ ‘Ik ga niet in die kelder!’ ‘Barak!’ ‘Ik word daar niet voor betaald.’ ‘Ik ga al.’ ‘Haal jij het papier uit de afvoer.’ ‘Ik haal een vloertrekker.’

Het geroep verwijderde zich.

Dries opende de deur op een kier. De zaal was leeg.

Dries rende naar loket 67.098, pakte het register en draaide het meteen om. De druppels die van zijn neus op het voorblad vielen, kleurden het nog donkerder.

‘Jonas,’ fluisterde Dries, ‘waar sta je?’

Hij sloeg het schrift open en zag dat het honderden pagina’s flinterdun papier bevatte. Honderden pagina’s volgeschreven, volgekriebeld, met op elke pagina drie kolommen: naam, woede, betaling.

Idesbald Verschueren stond er bijvoorbeeld naast haat blaffende honden met als betaling poezenmandje. Een zekere Miriam had een hekel aan haar werk en was daarvoor met een wereldreis betaald.

Dries sloeg pagina na pagina om, speurend naar Jonas’ naam. Eerder achteraan, vermoedde hij, want het kon niet zo lang geleden zijn. Een maand. Maar waar moest hij zoeken? Er stonden er zoveel. Zijn vingers gleden over de namen, over de hekels. Hij tandenknarste. Waar sta je, Jonas? Namen, namen. Verdorie. Sneller. Waar ben je?

‘Zozo’, zei opeens een stem achter hem. ‘Kun je dan toch lezen?’