Putstop Centraal

‘De trein met bestemming Roomijsfjorden komt zo dadelijk aan op perron 47 met een vermoedelijke versnelling van vijf minuten. We danken u voor uw begrip. Er is aansluiting voorzien naar Teddybeervelden op spoor 3, Mathemagica op spoor π en Nachtschade op spoor 18.’

De mededelingenmevrouw boog voor een kort applaus, waarna de accordeonist weer achter de microfoon plaatsnam. Hij dacht even na en speelde toen verder vanaf de noot waar hij net voor de mededeling was gebleven.

Achter en boven hem verhingen medewerkers op ladders bordjes op een groot, zwart glanzend paneel, onder een nog grotere klok.

‘Alles over de ramp in Mallemoer. Terrorisme niet uitgesloten. Lees de Putstop Courant!’ Een man met een hoge hoed waarop in grote letters Courant stond, zwaaide met kranten naar de voorbijgangers.

‘Niets over de ramp in Mallemoer!’ riep een jongen met een petje aan de andere kant van de stationshal. ‘Maar des te meer over de spannendste editie van de KluizenQuiz ooit. De Witte Prinses wint nu ook bij haar twaalfde deelname. Lees Putstop Magazine voor een exclusief interview met iemand die iemand kent die haar kent van vroeger!’

Tess en Dries bedankten voor de bladen en liepen hand in hand door de zaal. De gangen van de tientallen perrons kwamen allemaal samen in deze reusachtige hal, waar mensen kriskras door elkaar liepen met koffers, rugzakken, karretjes met dozen, waar uit kleine kraampjes prettig vettige walmen dampten en waar lange rijen aanschoven voor loketten met de opschriften opwaartse, neerwaartse en zijdelingse reizen. Aan de wanden probeerden steden en bezienswaardigheden je tot een bezoekje te verleiden met kunstige affiches en lokkende zinnen. Grootse watervallen, indrukwekkende monumenten, kleurrijke vergezichten met wandelende gezinnen of cocktailglazen met slingers moesten je hiertoe overhalen. Reis naar …, Bezoek nu …, Ontdek de …, Boek hier … Het ene bevel klonk nog schreeuweriger dan het andere.

Ook Mallemoer had zijn affiche. Liefde op het eerste gezicht, zongen sierlijke letters boven witte, ragfijne torens met rode vaantjes. En in kleinere letters: Bezoek de spiegelstad en zie jezelf als nooit voorheen. Over de affiche was een strook geplakt met daarop Tijdelijk onbereikbaar.

‘Een fotootje van Jonas zou handig geweest zijn’, zei Tess terwijl ze de hal rondkeek. Een eind verderop zat een bont gezelschap. Ze konden het daar eens vragen. ‘Hoe beschrijven we hem ook alweer? Iets kleiner dan jij? Sproetjes, blonde piekjes?’

‘Zonder naam, en met ons compleet onbekende kledij …’

‘Perfecte beschrijving. Dat kan niet fout gaan.’

‘Had hij geen lichte eeltplek op de zijkant van zijn rechterwijsvinger, die er zou kunnen op wijzen dat hij vaak en veel met een metalen pen schrijft?’ vroeg Sherlock Holmes. ‘Nee? Dan weet ik het niet.’

‘Blond?’ De Batwoman schudde haar rode haren achteruit. ‘Geen blondjes gezien.’

Twee Leonardo’s, een jonge en een oude, probeerden op bierviltjes een robottekening van Jonas te tekenen.

‘Minder hoekig’, stelde Jonas de oudere Leonardo voorzichtig voor.

‘Dat is mijn stijl, jongeman. Als je het niet mooi vindt, hoef je niet te kijken.’

Een kale vrouw in een rolstoel kwam dichterbij gereden. ‘Is jullie vriend een mutant?’ vroeg ze. ‘Dan kan ik hem vinden met mijn psychische krachten.’

‘Speuren moeten we doen. In spelonken, in grotten, in spleten in de grond!’ Een grote, zware meid met een lange vlecht, een zonnebril, een short en een te kort truitje trok twee grote revolvers. ‘Ik ben niet bang. Wanneer vertrekken we?’

Einstein tikte op zijn voorhoofd. ‘Gebruik oew verbeeldingck’, zei hij.

‘Gebruik liever oew kaarten’, zei Marilyn Monroe, die tegenover hem zat met een handvol kaarten. Einstein keek in zijn kaarten en vroeg: ‘Mag ik van oe C2?’

Tess liep met een brede grijns tussen de tafeltjes. ‘Dit is Geek Centraal’, grinnikte ze. ‘Alle reizigers hier zijn geeks.’

‘Geeks?’ Dries schudde zijn hoofd niet-begrijpend.

‘Bollebozen die dol zijn op wetenschap of sciencefiction of boeken of films of comics … Wat heerlijk! Deze reizigers hebben ervoor gekozen om eruit te zien als hun lievelingspersonage.’

Ze stapte op een jonge vrouw af. ‘En u bent?’

‘Hedy Lamarr’, zei de vrouw met een zachte, lijzige stem.

‘Actrice én wiskundige!’ kirde Tess. ‘Waauw!’

‘Uitvindster van frequentieverspringing, wat mobiele communicatie mogelijk heeft gemaakt’, zei de filmster terwijl ze een olijfje uit een cocktailglas prikte. Ze lachte met een pruimenmondje en hield haar hoofd schuin. ‘En wie ben jij?’

‘Tess. Kort voor Tesla.’

‘Nikola?’

Tess giechelde.

‘Aangename kennismaking, Tess. Kom erbij zitten’, zei Hedy. ‘Cocktailtje?’

‘Even dan. Maar geen cocktail, dank je.’

Ze nam een stoel en wenkte Dries, die compleet verloren leek.

‘Dit is Dries’, en toen Hedy fronste: ‘Gewoon Dries. We zijn op zoek naar onze … naar zijn broer. Jonas. Maar die is zijn naam en zijn kledij kwijtgeraakt.’

‘Dat lijkt me niet verwonderlijk in deze put.’ Ze stond op en gaf Dries een hand.

‘Aangenaam, Dries. Jij een cocktail? Ook niet, zeker? Saaie mensen die hier komen en Dries heten. Maar daar kun jij vast niks aan doen.’

Dries zette een pas achteruit, maar gaf de actrice-wiskundige toch een hand.

‘Ik … eh … zoek mijn broer.’

‘Dat hadden we al begrepen, nummertje Drie. Ga zitten en vertel me alles over die broer van jou.’

Dries keek Tess aan, die knikte, en schoof toen mee aan. Hedy Lamarr wenkte een ober. Tess bestelde een kop koffie, Dries een glas melk en toen porden beide meiden hem aan over Jonas te praten.

Eerst stamelde hij, maar na enkele zinnen ging het steeds vlotter en vloeiender en vertelde hij werkelijk alles over Jonas. Jonas was waarschijnlijk ook een geek, zei hij, waarop Tess en Hedy knikten. Jonas was dol op tekenen, op lezen, op schrijven, op woorden. Jonas had niet één maar zes woordenboeken, wist Dries, en voor zijn verjaardag vroeg hij er steeds bij. Geen vertaalwoordenboeken, nee, woordenboeken die vertelden waar woorden vandaan kwamen, woordenboeken die woorden samenzetten die hetzelfde betekenen, woordenboeken met woorden, afkomstig van namen.

‘Jij hebt die passie duidelijk niet’, onderbrak Hedy hem.

Dries keek haar vragend aan.

‘Anders had je geweten hoe zulke woordenboeken heten. Maar ga verder.’

Dries moest even zoeken, maar vond de rafels van zijn afgeknipte verhaal snel terug en knoopte het vervolg eraan vast. Hij zei dat Jonas meestal alleen was, en dat anderen hem daar wel om uitlachten.

‘Anderen?’

‘Op school. In zijn familie.’

‘Jij ook?’

Dries zweeg. Soms wel, gaf hij toe, maar meestal niet. Meestal verdedigde hij zijn broertje. Meestal zei hij dat ze hem met rust moesten laten en vertelde hij aan ieder die het horen wilde hoe slim zijn broertje wel was. Maar soms had hij er genoeg van, van dat verdedigen. Soms wou hij ook wel dat zijn broertje wat minder opvallend anders zou zijn.

‘Ik bedoel,’ zei hij, ‘iedereen is anders, en dat is prima, maar hij doet geen enkele poging om níét anders te zijn.’

‘Moet dat dan?’ vroeg Hedy.

Nee. Nee, dat hoeft niet. Dat wist Dries ook wel. Het was heel moeilijk om uit te leggen dat hij het lastig vond om altijd voor zijn broertje op te komen, terwijl die geen enkele poging leek te doen om voor zichzelf op te komen. Alsof het hem niks kon schelen. En dan werd Dries soms kwaad en beet hij ook naar Jonas. Met woorden uiteraard, niet met tanden.

‘Gelukkig maar’, glimlachte Tess lief.

Dries vertelde dat hij vreesde dat hij misschien degene was die Jonas had weggejaagd.

Hij vertelde over de avond waarop Jonas was verdwenen. Jonas had die hele avond zitten tekenen voor de spiegel. Zelfportretten, dacht Dries, maar hij had ze niet laten zien. Jonas had uiteindelijk zijn potlood op zijn tafel kapotgeramd en woest zijn tekeningen gescheurd.

‘Ben jij helemaal gek geworden?’ had Dries geroepen.

‘Ja, dat is het. Ik ben gek. Bwaaaarggh!!!’ had Jonas gegild, en toen was hij met de snippers naar het toilet gelopen.

Dries had zijn schouders opgehaald, had nog ‘Gek!’ door de toiletdeur heen geroepen en was toen naar beneden gegaan. Hij vertelde zijn ouders dat Jonas weer kuren had en ging televisie kijken tot het bedtijd was.

Toen hij uiteindelijk naar bed was gegaan, sliep Jonas al. Tenminste, hij deed alsof.

De volgende ochtend was Jonas weg.

Hij had het niet vreemd gevonden dat Jonas niet meer in bed lag – dat gebeurde wel vaker – maar toen hij ook niet beneden was en mama hem nog niet gezien had, en papa ook niet, toen waren ze alle drie ongerust geworden.

‘Was je moeder die avond niet naar boven gegaan om met Jonas te praten?’ vroeg Tess stilletjes.

‘Ja, nee, ik bedoel, ik denk van wel’, zei Dries. ‘Ik weet het niet.’

Hedy keek Dries en vooral Tess aan.

‘En jij?’ vroeg ze. ‘Wat weet jij?’

De ogen op Tess’ brillenglazen werden spleetjes.

‘Evenveel als jij, denk ik.’

Hedy zuchtte.

‘Zou kunnen, maar ik geloof je niet. De kans is wel groot dat hij hier is.’

‘O, hier is hij zeker’, zei Tess. ‘Dat weten we al.’

Ze legde uit dat ze zijn spoor hadden gevolgd naar Bar Bis, vandaar naar de spiegelstad, doorheen de donderwolken en naar de loketten. Ze vertelde wat ze er hadden beleefd, wat ze er hadden ontdekt en dat ze zijn spoor bijster waren geraakt. Nu waren ze op zoek naar een nieuw spoor.

De wiskundige actrice nam haar cocktailglas op, nipte ervan en staarde voor zich uit. Het leek alsof ze alle smaken van haar drankje aan het verkennen was. Maar ze proefde Jonas.

Toen greep ze naar een pen, ze scheurde een blaadje uit een notitieboekje dat op tafel lag en noteerde een woord. Ze pakte het blaadje op, keek beiden weifelend aan en gaf het toen aan Dries.

‘Zoek hier eens’, zei ze.

‘Bergkluizen?’ las Dries.

‘Ja, bij de Bergpaters’, knikte ze. ‘Daar zou ik heen gaan als ik …heeft die naam gewis Jonas was.’

Weer probeerde Tess Hedy te lezen.

‘Ken jij Jonas dan?’ vroeg ze.

‘Of ik hem ooit ontmoet heb?’ vroeg de actrice. ‘Nee, dat zou me verwonderen. Maar ik heb een vermoeden dat ik “Jonas” wel begrijp.’ Ze zette met haar vingers aanhalingstekens rond zijn naam terwijl ze die uitsprak.

‘Hij heet wel Jonas, hoor’, zei Dries nors.

‘Heette’, verbeterde Hedy Lamarr hem. ‘Hij heeft die naam gewist.’

‘En waar vinden we Bergkluizen?’ vroeg Tess.

‘Jullie conducteur weet de weg wel. Hij is er vast ook al geweest.’

Tess stond op en reikte Hedy een hand.

‘Dank je wel, Hedy. Ik wist dat jij ons kon helpen zodra ik je zag.’

Hedy Lamarr stond ook op en gaf Tess een hand.

‘Graag gedaan, Nikola’, zei ze. ‘Ik hoop dat je hem vindt en dat je jezelf niet nog dieper in de nesten werkt.’

Ze keek naar Dries, die uit zijn stoel opsprong.

‘Veel succes, gewoon Dries. Je broer is niet voor jou op de vlucht. Red hem.’

Toen draaide ze zich om en wandelde ze weg.

Tess greep Dries’ hand.

‘Hedy!’ riep ze de actrice na.

Hedy keek om.

‘Ja?’ vroeg ze.

‘Wie was jij, wie ben jij in het gewone leven?’

Hedy legde haar vinger op haar lippen en schudde haar hoofd. ‘Stoute vraag’, fluisterde ze. Ze haalde even haar neus op en vertrok.

‘Wat is hier aan de hand?’

Dries gooide Tess’ hand van zich af zodra Hedy uit het zicht was verdwenen.

‘Wat is dit allemaal? Wie is zij? Wie zijn al die batmannen en die geeks en alles? Wat is dit? Wie ben jij? Nikola?’

‘Ik kon kiezen wie ik wou zijn toen ik in de trein stapte. Net als de meesten. Ik koos ervoor om Tess te zijn.’

Dries liep van haar weg en keek om zich heen. De Hulk was bij Einstein en Marilyn komen zitten en speelde ook kaart.

‘Je bedoelt dat niemand hier echt is?’

‘O jawel, alles is echt, maar echt is niet alles.’

Natuurlijk was dit niet echt, mopperde Dries. Er bestaan geen spiegelsteden, er rijden geen pieketepawntreinen, er zijn geen kwaadaardige vliegende vlaggetjes, dondervloeken, mensen zonder gezicht, hulken of toverrestaurants.

Hij ademde diep in. Het rook er wel echt. Hij proefde de worst met zuurkool in de lucht. Hij smaakte de parfums van de dames die voorbijwandelden, het zweet van de arbeider die een kiosk ineenzette. Hij hoorde het geraas van drukte, de stappen op de vloer, de stemmen uit de bar, de accordeonist die weer moest stoppen voor een mededeling. Hij voelde de bries die uit de gang gleed, om reizigers heen wentelde, speelde met de tijdschriften van de krantenjongens en de linten aan het juwelenkraam en toen weer door een andere gang wegglipte, langs een groepje elfen die de hal binnenkwamen.

Elfen. Omdat ze dat wilden zijn, waarschijnlijk.

‘Waarom ben ik nog mezelf?’ vroeg hij aan Tess.

‘Omdat jij het niet nodig hebt om iemand anders te zijn’, zei ze.

‘Extra! De wraak van Mallemoer! De vaandels van de spiegelstad trekken ten strijde tegen terrorisme. Lees er alles over in de Putstop Courant! Extra!’

‘Nieuwe aflevering van de KluizenQuiz, morgen in Bergkluizen. Lees er alles over in Putstop Magazine, uw magazine voor uw Putstop!’

Tess bladerde in een krant bij de kiosk en wenkte Dries: ‘O nee. De vaantjes komen hierheen. Volgens dit plannetje komen ze recht naar het station.’

‘Hela,’ zei de man met de hoge hoed, ‘kijken kost ook geld.’

Tess duwde haar bril omhoog: ‘Ik kan niet kijken. Ik heb geen ogen.’

De man met de hoge hoed rukte de krant uit haar handen en gaf Tess een duw.

‘Scheer jullie weg, schobbejakken’, knorde hij. Hij trapte naar Dries, die Tess’ arm vastpakte en zich uit de voeten maakte.

‘Schobbejakken’, zei de man nog een keer, terwijl hij de krant weer in zijn kiosk legde. Ja, zag hij, dat meisje had gelijk. De vaantjes kwamen deze kant uit. Maar daar hoefde je toch niet bang voor te zijn? Het stond duidelijk in de krant dat de vaantjes alleen geïnteresseerd waren in terroristen. Een meisje zonder ogen en een …

‘Alarm!!’ riep de man met de hoge hoed met een hoge stem.

‘Denk je dat jullie ooit eens rustig naar de trein zouden kunnen wandelen?’ vroeg de conducteur toen Tess en Dries op hem af gestormd kwamen.

‘Geen tijd!’ riepen ze en ze schoten de treden op, de wagon in.

‘Haast je!’ stak Tess haar hoofd door het raam.

De conducteur aarzelde.

‘Maar …’ begon hij en toen hoorde hij het rumoer in de gang naar zijn perron.

‘Hierlangs!’ riep een stem. ‘Ze zijn hier.’ Voeten liepen de trappen op.

‘O jee’, zei de conducteur, en hij sprong ook zijn trein in.

‘Abberdakkie?’ vroeg de trein.

‘Natuurlijk’, antwoordde de conducteur. ‘Wat had je gedacht?’

‘Burdip.’

‘Niet zeuren. Jij wilde per se op hen wachten.’

‘Daar staat hun trein’, klonk de hoedenstem op het perron.

‘Pieketepawn’, antwoordde de trein.