Gouden wenskaarten

De trein reed weer naar beneden. Dat voelde Dries niet alleen, dat had hij ook op de kaart gezien in Putstop Centraal. Ze reden een trechtervormige put in over de schroefdraad die de spoorlijn was. Boven, boven de wolken, lagen zonovergoten weides en glimmende steden, terwijl je lager op de wand, onder de wolken, de donkere werkplaatsen, archieven en fabrieken vond. De Bergkluizen bevonden zich overigens niet op, maar als een kluwen van gangen en holen in de flanken van de put.

Als een mier met een zoeklicht op zijn kop boorde de trein zich de wand in, steeds dieper in steeds donker wordende tunnels.

De conducteur had eerst geprotesteerd met zinnen als ‘Ik hou niet van het donker’, ‘Ik sta niet met zwart’, ‘Kluizen zijn voor kluizenaars’, ‘Als je opsluit wat je waardevol vindt, raak je zelf opgesloten’ en ‘Hoe meer je wilt, hoe minder je hebt’. Maar toen hij had gehoord dat de rode vaantjes hun weer op de hielen zaten, had hij niet langer geaarzeld en waren ze de donkere tunnel in gedoken.

‘Je kunt het!’ had hij een wijzerplaat toegefluisterd, en toen had hij de wand ernaast gezoend. Dries had dat nogal vreemd gevonden. Niet omdat hij dacht dat zoenen geen zin heeft – kussen helpt wel degelijk – maar omdat hij zich afvroeg welk deel van de trein die wand dan moest voorstellen. Was het haar arm, haar elleboog, haar kont? Of haar wang? En als je zo haar wang kust, kus je dan de buitenkant of de binnenkant? Hoe kus je iemand vanbinnen?

Tess poetste haar ogen met een doekje.

‘Voel je dat?’ vroeg Dries.

‘Nee, maar het voelt wel raar als ik met het schoonmaakmiddel in mijn ogen mik’, antwoordde ze.

Piepende remmen sneden door hun woorden.

‘Zijn we er?’

‘Nee’, zei de conducteur, die een tennisbal aan het schillen was. ‘De weg naar Bergkluizen is erg steil. We moeten afremmen.’

‘Raken we straks dan wel weer omhoog?’ wilde Tess weten.

‘Hopelijk’, antwoordde hij. Hij keek op van zijn tennisbal. Anders moeten we uitstappen en duwen.’

‘Nee,’ zei de conducteur op het koele maar fel verlichte perron van Bergkluizen, ‘ik ga niet mee. Te gevaarlijk. Sommigen zien hier alles wat ze willen, anderen willen hier alles wat ze zien, en als je, zoals ik, moeite hebt om die twee uit elkaar te houden, dan blijf je er best vandaan. Bovendien is treintje niet graag alleen. We wachten jullie beneden op.’

‘Beneden?’ vroeg Dries.

De conducteur wees naar de tekening die bij het perron aan de wand hing. Bergkluizen was een soort winkelcentrum, legde hij uit, die tientallen verdiepingen hoog was. Helemaal beneden, op de gelijkvloerse verdieping, stonden de kluizen, terwijl zich op de vele etages alle mogelijke dingen bevonden die je maar kon wensen. Er waren autoverdiepingen voor autofreaks, er waren grasgroene verdiepingen vol goals en ballen en wedstrijden voor voetballiefhebbers, er waren filmverdiepingen, computerverdiepingen, modeverdiepingen, tatoeageverdiepingen, kapsalonverdiepingen, fitnessverdiepingen, zonovergoten verdiepingen, skiverdiepingen, exotischereisverdiepingen, kunstverdiepingen, gore verdiepingen, knuffelverdiepingen, speelgoed- en gezelschapsspelverdiepingen, culinaire verdiepingen, fastfoodverdiepingen, waterige zwembadverdiepingen, vieze verdiepingen voor poetsers.

‘En treinverdiepingen voor liefhebbers van treinen’, mompelde de conducteur terwijl zijn vinger over het plan gleed.

Hij tikte op de kaart.

‘Er zijn twee haltes. Eentje boven en eentje onder. We zijn nu helemaal boven, hier. Jullie kunnen je vanhier makkelijk een weg naar beneden banen. En daar zullen wij dus op jullie wachten.’

‘Een weg naar beneden?’ vroeg Tess terwijl ze aan haar ogenbril frunnikte.

De conducteur keek weer naar het plan. In het midden van het reusachtige ondergrondse winkelcentrum bevond zich een grote hal, legde hij uit. Daar kon je met liften van verdieping naar verdieping hoppen. Als ze door de gang voor zich rechtdoor zouden wandelen, zouden ze vanzelf bij die hal komen.

‘Zoveel verdiepingen’, zuchtte Dries. ‘Hoe vinden we Jonas daar ooit?’

‘Geen flauw idee’, gaf de conducteur toe.

‘Hoelang blijven jullie beneden wachten?’ vroeg Tess.

‘Zolang we kunnen’, knipoogde hij. ‘We zullen jullie nu niet meer in de steek laten, hoor. Treintje heeft een zwak voor jullie.’

Het perron was geplaveid met lichtgevende tegels die verkleurden als je erop ging staan. De tegel van Dries lichtte oranje op, die van Tess blauw. De tegels in de buurt verkleurden ook, maar minder en maar in één richting. De vloer leek een oranje vlam voor Dries te schilderen, en een blauwe voor Tess. Dries sprong naar een andere tegel, en zodra hij landde, sprong de vlam mee. Tess draaide zich traag om haar as, maar de vlam bleef dezelfde kant op wijzen.

‘Ze wijzen in de richting van de hal’, riep de conducteur in de deuropening terwijl het treintje traag vertrok. ‘Ze stellen een route voor die bij jullie past. Wees voorzichtig! En tot straks.’

Het treintje reed een tunnel in en liet Dries en Tess alleen achter.

‘Ik vermoed dat we dus best die kant op gaan’, zei Dries.

‘Ik vermoed dat ze ons die kant op willen’, antwoordde Tess.

‘Wie zijn ze?’ vroeg Dries.

Tess haalde haar schouders op. ‘De bouwers?’

‘En volgen we de bouwers?’

‘Ja, maar voorzichtig’, zei ze.

De vlammen leidden hen door een kraaknette, even witte gang naar een kleurrijke galerij.

‘Welkom bij de Bergkluizen, uw favoriete wenswinkel’, zei een zwoele vrouwenstem uit de wand. ‘Alle etages zijn gratis bereikbaar met de Loungelift. Al uw wensen kunt u zich aanschaffen op de gelijkvloerse verdieping, bij de Quizkluis. Ontdek uzelf, ontdek uw wensen. Bergkluizen wenst u een aangenaam bezoek.’

Tess rilde. ‘Brrr,’ zei ze terwijl ze zocht waar de stem vandaan kwam, ‘het leek wel alsof dat mens in mijn nek ademde.’

‘Ik vond haar anders wel vriendelijk klinken’, antwoordde Dries vrolijk.

‘Tja, jij vindt het misschien fijn als mensen in je nek ademen.’

‘Hm,’ grinnikte Dries, ‘menselijk contact. Je moet er wel aan wennen, maar als je het eenmaal gewoon bent, valt het best mee, hoor. Als je ooit tijd hebt, moet je het zeker eens proberen.’

Tess porde hem in zijn zij toen ze de gang uit kwamen.

Een enorme winkelhal lag voor hen. Tientallen etages etalages in een trappenhuis zonder trappen. Boven en voor hen hing een enorme kroonluchter, met lampjes in alle kleuren en vormen tussen kristallen bollen, sterren en vogels aan zilveren armen.

Tess keek omlaag en deinsde meteen terug. Diep onder hen lag een vierkant plein, van hoek tot hoek doorsneden door een kronkelende beek, met een niervormig vijvertje aan de ene kant en een podium in dezelfde vorm aan de andere kant in perfect spiegelbeeld. Piepkleine mensjes liepen langs de vijver of over een fijn brugje over de beek.

‘Als die kroonluchter omlaagdondert, is iedereen daar beneden puree’, zei ze.

‘Of gehakt’, merkte Dries op. ‘We zijn niet allemaal aardappelen. Aan sommigen onder ons zit meer vlees.’

‘Dat is waar’, antwoordde Tess, en ze prikte in Dries’ buik.

Op hun verdieping waren geen etalages. Dit was de startverdieping, leek het wel. Vanhier nam je een van de vier liften die de etages in het midden van elke zijde met elkaar verbonden.

‘Jakkes, glazen liften’, rilde Tess.

‘Heb je hoogtevrees?’ vroeg Dries.

‘Nee, dieptevrees’, antwoordde Tess. ‘Dingen mogen heus wel hoger zijn dan ikzelf. Zelfs mensen mogen hoger zijn.’ Ze keek omhoog naar Dries.

‘Oef, heb ik weer geluk’, giechelde Dries. ‘Welke lift nemen we? De jouwe of de mijne?’

De blauwe vlam van Tess wees naar de lift aan hun kant, de oranje vlam liep links de hoek om. Ook de deurlijst van die lift lichtte oranje op.

‘Misschien moeten we opsplitsen?’ stelde Tess voor.

‘Misschien willen ze dat we opsplitsen’, kaatste Dries terug.

Tess giechelde: ‘Wie zijn ze?’

‘De stouterds.’

Ze kozen de blauwe lift. Dries drukte op een knopje en meteen schoot uit de diepte een blauwige, glazen cilinder omhoog, die voor hen tot stilstand kwam en met een puffende zucht zijn deuren voor hen opende.

‘Welkom in Bergkluizen’, zwijmelde een stem.

‘Jaja’, mopperde Tess, waarop de stem zweeg.

‘Die reageert snel’, zei Dries.

‘Ja, daar kun je nog wat van leren.’

‘Ongetwijfeld, zwarte prinses’, lachte Dries minzaam en hij maakte een kleine buiging. ‘Na u, edele dame.’

‘Brrrr, oké dan. Dank u wel met voorbehoud, Ridder Drapje’, knikte Tess, die schoorvoetend de blauwe lift in stapte.

‘Ridder wie’, vroeg Dries, maar nog voor hij het vraagteken had kunnen uitspreken, nog voor hij zelf kon instappen, suisden de liftdeuren dicht en viel de blauwe lift omlaag met Tess erin.

‘Tess!’ riep hij.

Hij liep naar de balustrade en zag hoe de lift enkele tientallen meters onder hem tot stilstand kwam.

‘Tess!’ gilde hij weer, maar hij zag alleen de bovenkant van de lift. Hij rende een eind verder de galerij op en keek toen weer over de leuning naar de glazen lift, maar zag geen Tess. De lift was leeg en schoot dieper naar weer een andere verdieping.

‘Teeeeessss!’ riep hij weer.

Geen reactie.

De tegels aan zijn eigen voeten wezen nog steeds de andere kant op, naar de oranje liftkoker.

Dries had er geen idee van op welke verdieping zijn oranje lift was gestopt. Je kon ook helemaal geen etage kiezen: er was maar één knop in de lift.

‘Druk op de knop. De Loungelift brengt u naar het niveau van uw verlangens.’

Ieuw, dacht Dries. Moet ik dit echt aantrekkelijk vinden? Maar zodra de deur open zuchtte, zag Dries dat de etage hem inderdaad beviel.

‘Duid aan wat u wenst door op de groene knop te drukken onder het voorwerp of onderwerp van uw verlangen’, zalfde de stem. ‘Zodra u zeven wensen hebt aangeklikt, brengt de Loungelift u naar de gelijkvloerse verdieping, waar u kunt deelnemen aan de Kluizen-Quizen om uw wensen te verzamelen. We wensen u een aangename sprokkeltocht.’

Dries twijfelde niet en stapte met zijn mond open naar de eerste etalage, waar hij naar een pakkend tafereel keek. Hij drukte meteen op de groene knop.

‘Eerste wens genoteerd’, zei een stem.

‘Niet toegeven’, vloekte Tess toen ze de boekenweelde voor zich zag. ‘Hiervoor ben ik niet gekomen!’

Of wel? Tess had eerst gevloekt toen haar blauwe lift haar van Dries had weggerukt, maar toen ze zag waar ze was aangekomen, was haar mond opengevallen van verrukking. De boekentafels, boekentorens en boekenkasten lonkten en wenkten. De ruggen van leer met gouden letters, de stofwikkels die de mooiste gedichten, de diepste wijsheden en de grootste kennis beloofden, kon ze nauwelijks weerstaan. Ze strekte haar vingers uit naar de sprookjesboeken die vertelden wat er met Sneeuwwitje gebeurde na haar huwelijk met de prins. Ze wandelde met open mond tussen fantastische romans over een waargebeurde toekomst, mogelijke verledens en de vele versies van vandaag. Ze struinde tussen onwaarschijnlijke boeken over haar eigen leven en ontdekte geschreven herinneringen, zoals het dagboek van haar cavia die stierf toen ze negen was, en een vertelling met als titel De opkomst en de ondergang van mijn melktanden.

Tess flaneerde door de gangen vol boeken terwijl ze haar wijsvinger over de ruggen liet lopen en ze de geur van de boeken inademde, alsof ze hoopte dat de mooiste letters haar longen zouden binnendringen, door bloedlichaampjes zouden worden opgenomen en zo door haar hele lijf zouden worden gevoerd, om elke cel te voeden. Boekenkasten driemaal zo hoog als zijzelf en net zo rijk en fraai versierd als de boeken die ze droegen. En wat waren ze fraai, die boeken! Nu eens strak met uitgepuurde lettervormen en spaarzame lijnen, dan weer opulent versierd, waarbij de kleuren van de omslagen knalden in een wilde dans van felle tinten, woorden en waanzinnige tekeningen.

Elk boek liet Tess naar adem happen en dieper het boekenbos in wandelen. Elk boek was een feest dat haar probeerde te bewijzen dat het dit was wat ze wou: boeken als huizen, boeken als werelden om in te wonen, in te dwalen, in te zoeken, in te slapen, in te spelen, te ontdekken. Wiskundeboeken die raadsels opgaven en tips aanreikten zodra je dacht het te zullen opgeven, wetenschapsboeken die telkens een ‘hoe’ méér beantwoorden zodra je een vraag stelt, en kunstboeken die je tonen hoe de kleuren van de honderd bekendste schilderijen eruitzien volgens de mensen wiens naam je noemt.

‘Dries!’ probeerde ze. Alle groen verdween uit de pagina’s en werd vervangen door geel, grijs, bruin en zelfs rood op sommige plaatsen. Ook het paars, het blauw en het roze veranderden van kleur. Wat zagen de schilderijen er opeens vaal uit, merkte ze.

‘Jonas!’ riep ze het boek toe, maar toen werd alles wit.

Naam onbekend, verscheen er op de pagina’s. Probeer opnieuw.

Het voelde als een slag in haar gezicht.

‘Juist!’ zei ze, wakker geschud. ‘Daarom ben ik hier.’

Een reisgids riep haar naam. Links van haar.

‘Tess’, riep het.

Nee, Tas. Niet Tess. Tasmanië.

‘Stop!’ schudde ze haar hoofd. Ze keek omlaag. Een klein boekje dat op de onderste plank lag, lachte haar met zijn cover aan. Dromenatlas. Voor wie soms verdwaalt in zijn verbeelding.

Ze voelde dat ze al bukte om het te pakken, maar nu gaf ze zichzelf echt een klap in het gezicht.

‘Focus’, vermaande ze zichzelf. ‘Concentreer je. Denk aan Jonas!’ Ze stampte met haar hiel op haar tenen. Ze had zich altijd al snel laten afleiden door letters, meer dan door mensen, maar dit ging te ver. ‘Waarom?’ siste ze.

De geheimen van het brein, beloofde een boek recht voor haar. Ze greep ernaar, maar sloeg zich meteen op haar hand. Ze tolde op haar hielen en droeg zichzelf op terug te lopen. Zo snel mogelijk.

Dat kon toch niet, dat ze Jonas steeds vergat? Dat mocht niet!

Als anderen dat zouden weten … Als Jonas’ vader het zou weten … Die vond haar nu al afwezig … Onverantwoord … Toch?

Een boek in haar ooghoek trok haar aandacht. Wat mensen echt over je denken, lonkte het.

‘Aaargghh!!’ gilde ze.

Dries stapte uit de oranje lift op de gelijkvloerse verdieping. Hij stond helemaal beneden. Nee, Jonas had hij nog niet gevonden, maar hij voelde dat hij hem nu zou vinden. Hij was verwachtingsvol opgetogen, zoals je je voelt wanneer je bij het verstoppertje spelen hebt ontdekt waar iemand zit, en die dat nog niet doorheeft.

Van hierbeneden zag de kroonluchter er erg klein uit. Dries probeerde de verdiepingen te tellen, maar gaf het na vijfenzeventig op. Jonas was hier. Hij voelde het. Misschien zat hij vast op een van de verdiepingen, verdwaald in een gekke wens. Maar waarschijnlijk was hij al hierbeneden. Bij de kluizen.

Het plein beneden was veel groter dan het er van boven had uitgezien. Het leek wel een voetbalveld in het vierkant. Over de beek kon je heus niet springen. Dit was geen beek, maar een uit de kluiten gewassen rivier. Het podium was geen verhoginkje waar je zomaar op kon springen, maar een meters hoog gebouw met twee kolossale deuren. Deelnemers stond er boven de ene deur, Toeschouwers boven de andere. En daarboven hing een beeldscherm dat kandidaten probeerde te werven voor de volgende KluizenQuiz.

Win de wensen! flitste het scherm. Niet alleen uwe, maar ook die van uw tegenstanders. Deel uw wens met uw fans, neem uw kluis mee naar huis! Kom naar de knoppen, druk en kies: win uzelf in de KluizenQuiz.

‘Mij niet gezien’, zei een jonge vrouw die voorbijliep.

‘Mij ook niet’, antwoordde haar vriendin. ‘Zolang die ene meedoet, kun je toch niet winnen.’

‘Ooit moet dat stomme prinsesje toch verliezen?’

‘Laten we het hopen.’

Dat was niet de bedoeling, wist Dries, dat mensen bleven wachten tot iemand anders die prinses zou verslaan. Het was de bedoeling dat ze met hun wenskaarten meteen aan de quiz zouden deelnemen. De Loungelift had het netjes uitgelegd op weg naar beneden. De zeven wensen die je had gesprokkeld, werden opgeslagen op gouden wenskaarten in kluisjes rond het grote plein. Je kon je wenskaarten zo vaak bekijken als je maar wilde, maar als je ze wilde meenemen naar huis, dan moest je de KluizenQuiz winnen.

Verloor je, dan was je ze kwijt, en dan kon je opnieuw gaan sprokkelen. Of gewoon naar huis gaan uiteraard.

Iedereen kon trouwens zomaar naar huis gaan, ook zonder deel te nemen. Maar dan kwam je met lege handen thuis, en dat wilde je toch niet? Zeker niet nu je zo goed wist wat je wilde.

Dries had een kluisje toegewezen gekregen aan de kant van de vijver. Zijn gouden wenskaarten lagen er inderdaad al in toen hij bij de kluis opende met zijn vingerafdruk.

Even had hij zich afgevraagd hoe ze aan zijn vingerafdruk waren gekomen, maar dat was een stomme vraag. Hij had immers de knoppen van de wensen ingedrukt.

Hij keek weer naar de liften en vroeg zich af wanneer Tess beneden zou komen. Of Jonas. Misschien zag hij hem wel eerder.

Hij had wel zin om deel te nemen aan die quiz. Heel veel zin. Het liefst met Tess. Misschien konden ze samen die Witte Prinses wel aan, die al wekenlang aan het winnen was. En als hij won, glimlachte Dries, zou hij Jonas terugvinden.

Tess strompelde de blauwe lift uit met haar bril in haar handen. De ogen in de bril huilden.

‘Tess?’

Dries had haar al in de lift zien staan terwijl ze naar de benedenverdieping daalde. Hij was meteen naar de uitgang van haar lift gerend en zag haar tastend zijn stem zoeken.

‘Hier ben ik.’

Hij liep naar haar toe en ging voor haar staan.

‘Hier.’

‘Ik schaam me zo!’ viel ze Dries in de armen.

‘Waarom? Wat is er gebeurd?’

Ze vertelde over de talloze boeken, die haar maar bleven verleiden.

‘Ik vergat Jonas voortdurend. Ik wilde wel aan hem denken, maar telkens als ik probeerde me te concentreren, probeerde aan hem te denken, trok een ander boek weer mijn aandacht.’

‘Dat is toch helemaal niet erg?’

‘Jawel. Snap je het niet? Ik zoek blijkbaar niet naar Jonas, maar naar antwoorden.’

‘Jij hoeft toch helemaal niet naar Jonas te zoeken? Hij is niet jouw broer’, troostte Dries haar.

‘Jawel, ik … Dat doet er niet toe.’

‘Nee, het doet er niet toe. Je hebt dus boeken gewenst.’

‘Waarschijnlijk. Ik weet het niet. Ik werd zo kwaad op mezelf dat ik mijn bril heb afgerukt. Daarna heb ik op de tast zomaar wat knoppen ingedrukt. Tot het ding zei …’

‘Zevende wens genoteerd, u kunt nu naar de gelijkvloerse verdieping met de Loungelift.’

‘Precies.’ Ze slikte haar snikken in. ‘Ik ben de geluiden van de lift gevolgd. En ik vermoed dat ik nu beneden ben.’

‘Je bent beneden. Je kunt je bril weer opzetten.’

‘Ik vrees dat ik hem kapot heb gemaakt.’ Ze gaf hem haar bril, die hij zorgvuldig in zijn jaszak stak.

‘Vertrouw nooit zwarte prinsessen, ze maken alles stuk’, glimlachte Dries.

‘Hou op’, snifte ze, en ze porde naast zijn buik. Dries greep haar hand.

‘Hier moet je prikken’, fluisterde hij.

Dries leidde haar rond. Hij vertelde haar over de vijver die wel een meer leek, over de beek die een rivier was en over het podium dat het gebouw bleek waarin de Quiz werd gehouden. En voor die Quiz hadden ze hun wenskaarten nodig.

Hij vroeg haar welk kluisnummer ze had, en samen zochten ze het kluisje. Het bevond zich dicht bij dat van Dries, zo bleek. Haar wenskaarten zaten er ook in.

‘Wat staat erop?’ vroeg ze.

‘Geen idee’, zei hij. ‘Het zijn gouden kaarten zonder tekst. Ik denk dat ze een streepjescode of iets magnetisch of zo hebben. Er staan geen woorden op.’

‘Dan weet ik nog niet wat ik gewenst heb’, pruilde Tess.

‘Jij bent een raar spook’, gniffelde Dries. ‘Het enige wat ik jou ooit heb weten wensen, waren wormen en sprinkhanen.’

‘O jee’, giechelde Tess. ‘Als ik win, krijgen we misschien wel een vrachtwagen meelwormen mee naar huis.’

‘Of misschien breekt er dan een sprinkhanenplaag los. Jij bent de enige die ik ken die dat niet alleen leuk, maar ook smakelijk zou vinden.’

‘Als ze maar gekaramelliseerd zijn.’

‘Het schijnt dat ze dan niet zo snel vliegen.’

‘Nee, want dan blijven ze overal plakken.’

‘Flauw’, grinnikte Dries, en hij porde haar nu.

Een zachte gongslag weerklonk boven het plein.

‘Deelnemers voor de volgende KluizenQuiz wordt verzocht zich te melden bij het theater. De eerstvolgende quiz vindt plaats over anderhalf uur. Bergkluizen wenst u veel succes.’ Gongslag.

Dries greep Tess’ hand.

‘Wat denk je?’

‘Doen!’