Cultuur

3


Het is nauwelijks voor te stellen hoe de Esten en Letten zonder de Duitsers zouden zijn en de Litouwers zonder de Polen. Of het nu leuk is of niet, de eeuwenlange overheersing heeft hun culturen duidelijk beïnvloed. Van architectonisch tot culinair hoogtepunt: je ziet bijna altijd de hand van de oude meester terug. Ook in de kunst zijn de sporen uit het verleden duidelijk zichtbaar. Eigen kunst met een grote K kwam pas in de 19de eeuw, toen onderwijs onder de lokale bevolking eindelijk mogelijk werd gemaakt. Daarvoor was het zelfs uit den boze om zelf pen of penseel op te pakken. Voordeel van deze late ontwikkeling is dat de folklore goed bewaard is gebleven en tot op de dag van vandaag een speciale betekenis heeft. Tekenend is dat deze nog steeds regelmatig terugkomt in de hedendaagse kunst, die verder overigens internationale aansluiting heeft gevonden.

Folklore

Folklore was in tijden van onderdrukking altijd het middel om de eigen identiteit te behouden. Niet voor niets stonden de zang- en dansfestivals aan de basis van de revolutionaire gebeurtenissen in de jaren negentig. De liedjes, mythes en andere verhalen zijn van generatie op generatie mondeling overgedragen (schrijven kon men immers niet), totdat men ze in de 19de eeuw begon te archiveren. De Estse patriot Jakob Hurt (1839–1907) was verantwoordelijk voor een 1,3 miljoen pagina’s tellende tekstcollectie, aangevuld met ruim 13.000 melodieën. In Letland waren het juist Duitse klerken die aan deze monsterklus begonnen: in totaal verzamelden zij maar liefst 1,4 miljoen liedteksten en ongeveer 30.000 melodieën. Ook Litouwen heeft een imposant archief met naar schatting 400.000 volksliedjes. Sommige hiervan hebben erg ingewikkelde structuren, maar andere zijn erg simpel, zoals de Letse daina’s (korte vierregelige versjes). Veelvuldig voorkomende onderwerpen zijn het familieleven, de liefde en de seizoenswisselingen. De jeugd en het boerenleven worden geïdealiseerd, oorlog en het lot van de lijfeigenen beklaagd.

Terug in het kostuum

Nog steeds kan folklore op veel belangstelling rekenen: bijna elk gehucht heeft wel een eigen vereniging. Hun optredens blijven niet beperkt tot de provincie; ook in de steden zijn ze vaak tijdens zomerfestivals op straat te bewonderen. Het merendeel van de liedjes wordt alleen door vrouwen en meisjes uitgevoerd, terwijl de mannen voor de instrumentale begeleiding zorgen, hierbij gebruikmakend van traditionele instrumenten. Meestal wordt er in groepsverband gezongen en gedanst, waarbij steeds wisselende kringen en rijen worden gevormd. Ook stampt men regelmatig flink met de voeten op de grond. Soms is er een spelelement aanwezig, zoals in de dans ‘het zoeken naar de speld’ waarbij een boerenjongen onder de rokken van de meiden kijkt om uit te vinden wie de speld heeft verstopt.

De kostuums zijn regiogebonden maar in grote lijnen hetzelfde. Mannen gaan sober en somber gekleed in overwegend donkere kleuren, soms afgewisseld met een lichte streep. Als schoeisel hebben ze leren laarzen en op hun hoofd prijkt een strohoed. De vrouwen dragen meestal een wit hemd, een bewerkte rok die bijeen wordt gehouden door een sash, een versierd lijfstuk en een schort. Daarnaast hebben ze vaak een hoofddoek en een brede sjaal om hun schouders, aangevuld met sieraden en andere ornamenten. Kleuren zijn regiogebonden.

Kunst

De eerste lokale kunstenaars kwamen al vrij snel nadat in de 19de eeuw onderwijs mogelijk werd. Vanzelfsprekend stond hun werk in eerste instantie bol van het patriottisme, maar al voor 1900 verlegden zij hun grenzen naar meer kunstzinnige genres. De grootste artiesten dateren van die tijd tot aan de Tweede Wereldoorlog. Hun werk sloot aan bij wat er in de rest van Europa gaande was, maar was tegelijkertijd sterk regiogebonden. Dit is een van de redenen dat maar weinig van hen internationale bekendheid hebben, naast de geografische afgelegenheid en de taalbarrière. Voor de contemporaine kunstenaars geldt een beetje hetzelfde, terwijl men in de sovjettijd alleen al creatief moest zijn om manieren te vinden om onder de strenge censuur uit te komen.

Muziek en dans

Uit de populariteit en kwaliteit van de zangfestivals blijkt wel het belang van muziek. Estse kinderkoren hebben internationale faam en worden regelmatig in het buitenland uitgenodigd. Uit Estland komt de beroemde componist Arvo Pärt. Zijn wat ingetogen stukken zijn duidelijk beïnvloed door de psychedelische rockmuziek uit de jaren zestig. Andere gerespecteerde namen in de Estse klassieke muziek zijn Rudolf Tobias, Veljo Tormis en Erki-Sven Tüür. Čiurlionis en Petrauskas zijn belangrijke Litouwse componisten; vioolvirtuoos Jascha Heifetz was afkomstig uit de joodse gemeenschap van Vilnius. Verder zijn beroemd: de Letse sopraan Inese Galante, de Letse violist Gidon Kremer, de Estse componist Veljo Tormis en de Estse dirigenten Eri Klas, die onder andere chef-dirigent van het Nederlands radio Symfonie Orkest was van 1996 tot 2003, Neeme Järvi en Tõnu Kaljuste, chef-dirigent van het Nederlands Kamerkoor van 1998 tot 2002.

Lets ballet staat op hoog niveau. In de sovjettijd stonden alleen de theaters van Sint-Petersburg en Moskou in hoger aanzien dan het Riga Ballet. Het bracht grote namen voort zoals Mikhail Barishnikov, Alexander Godunov en Māris en zoon Andrejs Liepa.

Alledrie de landen hebben een levendige popcultuur die met veel enthousiasme begroet wordt door de eigen bevolking. Echt bekende namen zitten er niet tussen, al timmert de Estse meidengroep Vanilla Ninja aardig aan de weg en heeft het Letse Brainstorm een aantal internationale tournees gemaakt. Deze laatste band, waarvan de bassist in 2004 verongelukte, was met een derde plaats ook succesvol tijdens het Eurovisiesongfestival van 2000. Een jaar later wist het Estse duo Tanel Padar en Dave Benton – geboren in Aruba en in het bezit van een Nederlands paspoort – zelfs te winnen en in 2002 volgde de Letse zangeres Marija N hen op.

Punk had in de jaren zeventig en tachtig echt wat te betekenen in het verzet tegen de sovjetautoriteiten en is sindsdien erg populair. Een illustere rockcomponist is de Let Imants Kalņins. Beginnende bandjes krijgen ook volop de kans om op de diverse podia en festivals op te treden. Interessant is de folkpop: liedjes uit grootmoeders tijd, die door de jongere generatie in een modern jasje worden gestoken. De populariteit hiervan blijkt wel uit de hoge bezoekersaantallen tijdens het Viljandi Folk Festival.

Muzikanten zoals de Litouwse saxofonist Petras Vysniauskas en pianist Vyachselav Ganelin behoren tot de beste wat het Balticum op jazzgebied te bieden heeft.

Schilder- en beeldhouwkunst

De eerste nationale kunstenaars uit de 19de eeuw werden veelal gedreven door vaderlandsliefde. Zo stelt Johann Köler, die wordt gezien als de grondlegger van de Estse schilderkunst, in zijn realistische werk de gewone Est en zijn omgeving centraal, terwijl zijn even-knie op het gebied van de beeldhouwkunst, Amandus Adamson, zich vaak liet inspireren door het Estse nationale epos Kalevipoeg. Even-eens geëngageerd en geïnteresseerd in het leven op het boerenland was de Letse schilder Jānis Rozentāls. Zijn werk is beïnvloed door het expressionisme en de art nouveau van rond 1900. Het Litouwse wonderkind uit die tijd was Čiurlionis (common1 pp. 264265).

Estland heeft enkele interessante kunstenaars van voor de Tweede Wereldoorlog zoals Kristjan Raud, Eduart Viiralt en Ants Laikmaa. De sovjettijd heeft weinig grote namen voortgebracht, maar tegenwoordig bloeit de beeldende kunst weer als nooit tevoren.

Vilnius heeft de unieke kunstenaarswijk Užupis, terwijl in Tallinn de ene na de andere jonge artiest een galerie opent. Belangrijke contemporaine Litouwse beeldhouwers zijn Gintaras Karosas (verantwoordelijk voor het fantasierijke sculptuurpark Europos Parkas) en Konstantinas Bogdanas (maakte bustes van sovjetleiders maar ook die van Frank Zappa). In Letland weet Olegs Tillbergs van elk voorwerp wel iets moois te creëren, terwijl Novitrolla de grootste Estse kunstenaar van het moment is. Zijn groteske, soms surrealistische voorstellingen waarin kleurrijke dieren en de natuur centraal staan, spreken bijzonder tot de verbeelding.

Literatuur

Al in de 18de eeuw beschreef Kristijonas Donelaitis in zijn Metai (‘De seizoenen’) het leven van de Litouwse slaven uit zijn tijd. Maar net als in de andere twee landen kwam de Litouwse literatuur pas serieus op gang in de tweede helft van de 19de eeuw. Veel moest in het geheim gebeuren vanwege de strenge beperkingen van tsaristische hand. Een leidinggevende figuur hierbij was priester Jonas Mačiulis, beter bekend als Maironis. Zijn romantische gedichten luidden het begin van de moderne Litouwse poëzie in. Naast hem waren Jonas Basanavičius en Vincas Kudirka erg actief. Bovendien was daar de Pool Adam Mickiewicz die in Litouwen opgroeide. Zijn Pan Tadeusz is het nationale epos van Polen, maar begint met de woorden ‘Litouwen, mijn vaderland…’.

Kalevipoeg van Friedrich Reinhold Kreutzwald en Lāčplēsis van Andrejs Pumpurs groeiden respectievelijk in Estland en Letland uit tot een nationaal epos (common1 p. 51). Grote inspiratiebron achter het Estse patriottisme was dichteres en toneelschrijfster Lydia Koidula; romantisch dichter Kristjan Jaak Peterson (1801–1822) wordt gezien als de grondlegger van de Estse literatuur. De literaire ontwaking begon in Letland met Krišjānis Valdemārs en Krišjānis Barons. De eerste Letse novellen staan op naam van de gebroeders Kaudzīte. In hun werk geven zij portretten van de typische Let. Dit soort karaktertekeningen en beschrijvingen van het platteland zouden de literatuur gaan domineren. In dit opzicht moeten ook zeker de Esten Juhan Liiv, Eduard Vilde en Anton Hansen Tammsaare worden genoemd. De laatste is wellicht de bekendste schrijver uit het Balticum; zijn boek Waarheid en Gerechtigheid is ook in het Nederlands vertaald (Wargamäe, vertaling A.C. van den Bosch en H.J. Roosenburg. Den Haag: uitgeverij De Kern, 1939).

De grote man in Letland is Jānis Rainis, in eigen land vaak vergeleken met Shakespeare. Centraal in zijn werk staat de relatie tussen het individu en de maatschappij, waarbij de laatste flink bekritiseerd wordt. Anna Brīigadere is de schrijfster van fantasierijke Letse kinderboeken.

Van de contemporaine literatuur krijgt de Est Jaan Kross de meeste buitenlandse aandacht. De schrijver is al regelmatig genoemd in verband met de Nobelprijs.

Theater en film

Theater kwam op met de nationale bewustwording en was een goed middel om het gewone publiek te bereiken. Sommige stukken van toen worden nog steeds, in een moderne versie, opgevoerd, naast contemporaine producties en vertalingen van internationale musicals. Films verschijnen eveneens regelmatig, maar deze gaan nauwelijks de landsgrens over.

Lāčplēsis en Kalevipoeg

Het Letse nationale epos Lāčplēsis (1888) en het Estse Kalevipoeg (1853) hebben veel gemeen. Beide zijn geschreven in de tijd dat het nationale bewustzijn opkwam en beide zijn gebaseerd op mythologische verhalen die tot halverwege de 19de eeuw van generatie op generatie waren overgebracht. Lezen en schrijven konden de meeste mensen voordien niet; laat staan dat de Baltische baronnen de publicatie van lokale literatuur zouden toestaan. Met het verschijnen van deze heldendichten kregen de Esten en Letten voor het eerst literaire personages waarmee ze zich konden identificeren.

Centraal in Lāčplēsis staat het droevige lot van de onderdrukte bevolking. De ‘Berenslachter’ moet het opnemen tegen monsters, demonische figuren en uiteindelijk een vijandelijk gezinde ridder. De laatste is een duidelijke verwijzing naar de Teutonische Orde en de eeuwenlange Duitse onderdrukking. In een bloedstollend gevecht slaat de held twee van de drie koppen van deze Zwarte Ridder eraf; zelf raakt hij een van zijn bonte oren (hij zou een berenmoeder hebben) kwijt. Rollebollend vallen de reuzen uiteindelijk van een klif de Daugava in. Met Lačplesis’ dood verloor Letland haar vrijheid.

De ‘zoon van Kalev’ moet eveneens de strijd aangaan met kwade geesten en uiteindelijk het leger van de ‘IJzeren Ridder’. Daarnaast vormde hij het land en de waterwegen en hielp hij bij het bouwen van steden. Maar ook Kalevipoeg was een tragisch lot beschoren: de held liep door een rivier toen nota bene zijn eigen vervloekte zwaard (dat gestolen was en in de rivier lag) tevoorschijn kwam en zijn benen afhakte. De held stierf ter plekke. Hiermee kwam de vloek uit die een smid over Kalevipoeg had uitgesproken nadat deze zijn zoon in een dronken bui had vermoord. De held zit nu opgesloten in de hellepoort achter een reuzenkei, maar op een dag zal hij terugkomen om zijn volk van de slavernij te bevrijden.

Architectuur

Tot het begin van de 20ste eeuw leefden de meeste mensen in boerderijen op het platteland. Een boerderij bestond uit een aantal houten gebouwen met rieten daken die in willekeurige posities bij elkaar stonden. Als er een paar van dit soort boerderijen bij elkaar stonden, sprak men al snel van een dorpje. In meer afgelegen gebieden kom je dit soort gehuchten nog tegen, al zijn de oorspronkelijke houten behuizingen alleen nog maar in de openluchtmusea te bezichtigen. Opvallend is de kleurrijke beschildering: sommigen verklaren het als een reactie op het grijs en grauw uit de sovjettijd.

Hout wordt ook in grotere plaatsen en zelfs steden gebruikt. Het zorgt voor een warm en kleinschalig karakter, in tegenstelling tot de lelijke betonnen sovjetflats die eveneens in iedere plaats van enige omvang staan.

Het gros van de stedelijke gebouwen is echter van steen, waarbij regelmatig gebruikt wordt gemaakt van plaatselijk gewonnen materialen zoals kalksteen en dolomiet. Rijtjeshuizen zijn er niet: ruimte genoeg.

Gotiek, renaissance, barok, classicisme en de neostijlen zijn ook in de Baltische landen de bouwstijlen geweest, met verschillende accenten per land of gebied. Litouwen (en met name Vilnius) is doordrongen van de barok, terwijl in Letland de Jugendstil serieuze navolging heeft gekend. Gotiek is eigenlijk alleen nog in Tallinn terug te vinden. In de grote steden schieten wolkenkrabbers sinds de onafhankelijkheid de grond uit: moderne architectuur waarbij meestal glas wordt gebruikt.

Veel plaatsen hebben een vestinggeschiedenis. In sommige gevallen staat het kasteel er nog, maar de meeste zijn gedevalueerd tot ruïnes. Alleen kronkelende stadsplattegronden wijzen dan nog op een middeleeuwse stad. Van de houten fortificaties van de plaatselijke stammen is helemaal niets meer over, behalve de met gras begroeide heuvels waarop ze stonden.

Kerken werden in eerste instantie van hout gemaakt, maar deze zijn allemaal verbrand of verbouwd tot stenen kerken die aan het einde van de 13de eeuw kwamen opzetten. Weinige daarvan hebben nog hun oorspronkelijke gotische vorm doordat ze later naar de renaissancistische of barokke mode werden verbouwd. Op het platteland staat (vooral in Litouwen) nog een aantal later gebouwde houten kerken; in de stad kom je ze nauwelijks tegen. Typerend voor het Estse en Letse platteland zijn de herenhuizen, vaak grote complexen die geheel zelfvoorzienend waren. In het (paleisachtige) hoofdgebouw resideerde de Duitse landheer. Daarvoor liggen aan een rond grasveld de stallen en schuren. Vaak was er ook een brouwerij. Een lange rechte laan geflankeerd met bomen zorgt voor een grootse entree, terwijl er achter het landgoed vaak nog een uitgestrekt park ligt. De meeste herenhuizen dateren uit de 19de eeuw, al zijn de complexen zelf vaak een stuk ouder. Veelal verkeren ze in slechte staat, als gevolg van de opstand en vernietigingen van de boeren aan het begin van de 20ste eeuw en de daaropvolgende desinteresse. Maar in de laatste decennia is men gaan accepteren dat ze deel uitmaken van het culturele erfgoed en ondertussen lopen er een aantal restauratieprojecten.

Simpel, lekker en vooral heel veel

Men eet graag en het liefst in grote hoeveelheden. Het ziet er niet altijd even aantrekkelijk uit en aan sommige gerechten moet je echt even wennen, maar als je daar doorheen bent, dan is het best lekker. Opvallend is hoe men gehecht is aan de eigen keuken; internationale gerechten vinden relatief weinig aftrek en exotische producten worden met argwaan bekeken. Op het platteland hebben de mensen vaak een eigen groentetuintje.

De eetgewoontes zijn gerelateerd aan het jaargetij. In de lange, koude winters eet men het liefst vette maaltijden: grote lappen vlees (en dan vooral van het varken) met zuurkool, zwarte pudding en bloedworst. Duits georiënteerd dus, wat nog eens extra blijkt uit de grote verscheidenheid aan worsten. Hert en wild zwijn staan vooral in de herfst op het menu.

In de zomer eet men veel lichter. Naast verse vis (snoek, baars en haring) vult men de magen met paddenstoelen, bessen en andere bosvruchten. Vaak heeft men ze zelf geplukt. Grote appelboomgaarden kom je tegen langs de weg in Litouwen; de mensen in Letland en Estland hebben vaak een appelboom in de tuin. Van de appels wordt in de herfst sap gemaakt, terwijl men de paddenstoelen marineert of gebruikt voor een saus. Vlees eet men dan minder, maar wel wordt er op de barbecue een stuk worst of shaslik gegrild. Zoete soepen van bessen en ander fruit en koude bietensoep zijn ’s zomers erg geliefd bij Litouwers.

Aardappeleters

Staan wij bekend als een aardappelnatie, in de Baltische landen kunnen ze er ook wat van. De aardappels dienen vaak als bijgerecht, maar de Litouwse aardappelworsten en pannenkoeken zijn meer dan dat. Het beroemdst is de ‘zeppelin’ (cepelinai): een dikke laag aardappeldeeg in de vorm van zo’n luchtschip en gevuld met vlees, groenten, kaas of wat je maar wilt. Daar bovenop komt zure room, een ander veelvoorkomend verschijnsel in de regio.

Heilig brood

‘Brood is ouder dan wij allemaal,’ wordt op school geleerd. Als het op de grond valt, moet je het een kus geven en een brood op zijn zij of omgekeerd neerleggen is uit den boze. Het respect voor brood is groot, want sinds mensenheugenis heeft dit de mens in leven gehouden. Iemand uitschelden mag, maar over brood geen kwaad woord! Dus als je het brood niet lekker vindt (wat gezien de compleet andere smaak en structuur goed mogelijk is), houd dit liever voor je. Er zijn drie soorten: zwaar donker, zurig bruin en droog wit brood.

Grijs en zoet in de morgen

Rogge, gort, boekweit en haver worden veel gebruikt in combinatie met melk of yoghurt. Het ziet er vaak weinig aantrekkelijk uit, maar het is erg geliefd als ontbijt. Ook pannenkoeken (meestal met jam of appel) eet men graag. Heerlijke zoete broodjes zijn bij de bakker te koop. Vaak kun je er tevens een kopje koffie drinken. Esten zijn gek op gebak met kohupiim, een soort zure room.

Bier en wodka

Alcohol maakt integraal deel uit van het leven in het Balticum. Meestal wordt bier gedronken met wodka als goede tweede. Biermerken zijn er in overvloed. In Estland zijn Saku en A.leCoq het populairst en in Letland Aldaris. In Litouwen worden Utenos en Švyturys het meest gedronken. Wodka is er, net als alle andere sterke dranken, in een grote verscheidenheid. Wijn wordt zelf gebrouwen van druiven, bessen en appels: vaak erg zoet. Daarnaast heeft elk land zijn eigen specialiteiten. Esten drinken bij de thee soms een glaasje Vana Tallinn, een rumachtige likeur. Wat de kracht is achter Riga’s Zwarte Balsem (Rīgas Melnais Balzāms), een drabbige en smerig ruikende vloeibare substantie, moet je de Letten zelf maar vragen. Het schijnt ook een medicijn te zijn. Van de verschillende likeuren die Litouwen rijk is, zou je het honingzoete mead (midus) moeten proberen. Een echte dorstlesser zonder alcohol is het uit brood gemaakte kvass.