Geschiedenis en politiek

2


De Baltische landen staan dan wel pas sinds de 20ste eeuw op de kaart, de eerste bewoners arriveerden al minstens 11 millennia geleden. Daarmee is het Balticum een van de vroegst bevolkte gebieden van Europa. Sindsdien hebben tal van naties het er voor het zeggen gehad, behalve de eigenlijke inwoners zelf. Tot in de 19de eeuw, voor Litouwers een periode in de middeleeuwen daargelaten, waren zij niets meer dan slaaf op eigen grondgebied: de Esten en de Letten van de Duitsers, de Litouwers van de Polen. En als zij er niet waren, dan was er nog altijd het juk van de Denen, de Zweden en natuurlijk de Russen, die sinds mensenheugenis de ijsvrije Baltische kust hebben begeerd.

Alleen omdat de internationale grootmachten na de uitputtende Eerste Wereldoorlog even pas op de plaats moesten maken, kan er tegenwoordig over Estland, Letland en Litouwen worden gesproken. Was het eerst maar tot de Tweede Wereldoorlog, na 50 jaar sovjetbezetting zal men onder geen beding de herwonnen vrijheid meer laten afpakken.

Lijfland en het Groothertogdom

Menselijke aanwezigheid is er al sinds 9000 v.Chr., maar van de huidige bewoners van het Balticum arriveerden de Finoegrische stammen rond 3000 v.Chr. als eersten. Ze kwamen vanuit het oosten en leefden van de jacht en visserij. In eerste instantie woonden ze in meer zuidelijke contreien, maar met het wild trokken ze steeds meer naar het noorden. De Baltische stammen leefden voornamelijk van de landbouw en vestigden zich duizend jaar later in de zuidelijker gebieden. Vanaf het begin waren de contacten goed tussen Baltische en Finoegrische stammen. Men nam elkaars technieken over, iets wat je nog terugziet in de taal: de meeste Letse en Litouwse vistermen zijn oorspronkelijk Estse woorden, terwijl Estse landbouwtermen zijn overgenomen uit het Baltisch.

De eerste eeuwen vanaf de jaartelling was er een behoorlijke welvaart in het gebied. Deze kwam voornamelijk voort uit handel in amber uit de Oostzee. Van Romeinen tot Russen en Vikingen tot Arabieren: allen baanden ze zich een weg door het bijna ondoordringbare moerasgebied. Tegen het eind van de 12de eeuw was het Balticum uitgegroeid tot een internationaal kruispunt van handelswegen. De belangen liepen hoog op en invasies van Vikingen en Duitse kruisridders werden steeds serieuzer.

Lijfland

De Baltische geschiedenis nam in de 13de eeuw een drastische wending. Lange tijd hadden de stammen invallen kunnen afslaan, maar toen bisschop Albrecht van Bremen in 1201 met een groot leger kruisridders de Golf van Riga binnenzeilde, was de overmacht te groot. De kruisridders verspreidden zich over het hele gebied en lieten kastelen bouwen die dienden als uitvalsbasis voor de bekering van de heidense lokale inwoners. Van vreedzaam missiewerk was geen sprake: bij weigering werd geweld als bekeringsmiddel niet geschuwd en eigenlijk waren de ridders vooral bezig om hun eigen economische en politieke positie te verbeteren. De ‘Letse’ stammen hadden weinig kans en waren snel onderworpen, evenals de Finoegrische stammen in zuidelijk Estland. Het noorden kwam in handen van de Denen, die in 1219 Tallinn waren binnengevallen. Een groot struikelblok vormden de zuidelijke Baltische stammen, die met vereende krachten de aanvallen wisten af te slaan. Hoewel de kruisridders het gedurende de middeleeuwen bleven proberen, wisten ze het zuiden nooit te veroveren, waarmee de basis voor de huidige grens tussen Letland en Litouwen was gelegd.

Halverwege de 14de eeuw kochten de Duitsers het noordelijke deel op van de verzwakte Denen, waarmee ze de volledige controle kregen over de Baltische provincie, ook wel ‘Lijfland’ genoemd. Plaatsen zoals Riga, Cēsis, Ventspils, Tallinn, Pärnu en Tartu groeiden van de 13de tot de 16de eeuw uit tot welvarende Hanzesteden. De inwoners waren voor het merendeel Duitse kooplieden; voor de lokale bevolking was slechts een rol als horige weggelegd. Ook nadat de rol van de ridderordes in de 16de eeuw was uitgespeeld en er nieuwe officiële machthebbers kwamen, bleven de privileges van de Duitse adel en burgerij behouden en feitelijk maakten zij tot aan de Eerste Wereldoorlog de dienst uit.

Vroege Litouwse staat

De kruisridders wilden niets liever dan ook Litouwen onderwerpen, maar het lukte ze nooit. Een cruciaal moment was de slag bij Saulė in 1236, toen de kruisridders in de bossen en moerassen volledig werden afgeslacht door verenigde Litouwse krachten. De grote man achter het prille succes was Mindaugas, het hoofd van de grote Baltische stam Aukštaitija. Hij wist alle Litouwse stammen (Aukštaitija, samogitia, Dzūkija en Suvalkija) te verenigen, waarna onder zijn leiding een groot deel van het huidige Wit-Rusland werd veroverd. In 1251 bekeerde hij zich tot het christendom om zich tot koning te laten kronen: een besluit dat zijn volgelingen hem niet in dank afnamen. Hoewel hij zich in 1261 weer heidens verklaarde, moest hij het twee jaar later toch met de dood bekopen.

Held en verrader

Toen groothertog Algirdas in 1377 stierf en zijn zoon Jogaila het overnam, had Litouwen een zodanige omvang dat het onmogelijk op alle fronten tegelijk kon vechten. Jogaila zocht daarom toenadering tot de Duitse ridders. Zijn oom, legerleider Kęstutis, stak hier een stokje voor door de macht over te nemen. In 1382 moest hij echter naar de Russische provincies om daar een opstand neer te slaan, waardoor Jogaila alsnog de Duitsers uit kon nodigen. Tijdelijk bevelhebber Vytautas, de zoon van Kęstutis, was machteloos toen zij binnenvielen.

In hetzelfde jaar was men in Polen naarstig op zoek naar een opvolger voor de gestorven koning Lodewijk I van Hongarije. Men kwam terecht bij Jogaila, die zich voor die gelegenheid wel moest laten bekeren; de Litouwse bevolking werd massaal naar de rivieren gedreven om daar gedoopt te worden door Poolse bisschoppen. Hiermee kwam een einde aan de laatste heidense staat in Europa.

Van een hechte eenheid met Polen was echter geen sprake. De Litouwse adel was bang zijn privileges te verliezen en steunde daarom Vytautas die een burgeroorlog was begonnen tegen Jogaila. Uiteindelijk legden de neven hun geschil bij: Jogaila bleef opperhertog en Vytautas kreeg het als groothertog feitelijk voor het zeggen in Litouwen. Hoewel zijn pogingen om Litouwen weer onafhankelijk te maken mislukten, was het wel aan zijn inspanningen te danken dat het land zijn eigen identiteit behield. Het rijk strekte zich uit tot aan Moskou en de Zwarte Zee, een omvang die het nooit meer zou evenaren. Voor huidige Litouwers is Vytautas daarom de meest gevierde man, in tegenstelling tot Jogaila, die men eerder als een verrader beschouwt.

Grote vernietiging (16de–18de eeuw)

Lijflandse Oorlog

Slechts een paar oude binnensteden en kastelen uit de welvarende Hanzeperiode hebben de 21ste eeuw gehaald. Dit is grotendeels een gevolg van de Lijflandse Oorlog (1558–1583), een allesvernietigende strijd waarin alle grootmachten uit de regio betrokken waren. Het begon ermee dat de beruchte Iwan de Verschrikkelijke Narva binnenviel. De reden hiervoor was de Duitse overgang naar het protestantisme (1554). De kruisridders waren in de minderheid en hun rol was snel uitgespeeld. In korte tijd hadden de Russen vrijwel heel Lijfland in handen. Overal waar ze geweest waren, bleven grote rookpluimen achter. Alleen Koerland wist het vege lijf te redden, mede door bescherming te zoeken bij de Pools-Litouwse unie. Dit betekende echter wel dat ook Litouwen in de oorlog betrokken raakte. Het verloor enkele steden alvorens het de Russische opmars in 1564 wist te stoppen.

Tegelijkertijd diende Zweden zich aan als nieuwe grootmacht. Uit vrees dat Iwan hun Finse provincie zou binnenvallen, besloten ze om zelf maar het initiatief te nemen door Tallinn binnen te trekken. Een politiek huwelijk zorgde voor een verbond met de Pools-Litouwse unie en gezamenlijk drongen ze de Russen terug. De strijd duurde in totaal 25 jaar. Een groot deel van de plaatselijke bevolking werd hierbij uitgeroeid.

Alsof dit niet genoeg was, begonnen de Zweden en Polen in 1592 onderling ook nog een oorlog.

Gouden Eeuw

Toen alle kruitdampen in 1629 eindelijk waren opgetrokken, hadden de Zweden heel Lijfland in handen (op het Koerse hertogdom na). Ze wisten het iets minder dan een eeuw te behouden. Voor de Estse en Letse bevolking was dit een relatief gunstige tijd. Om de Duitse invloeden terug te brengen, stimuleerden de Zweden de ontwikkeling van de Estse en Letse cultuur. In 1632 werd de universiteit van Tartu opgericht, waarna al snel de eerste Estse boeken werden gedrukt. Ook verscheen er een Letse bijbelvertaling. Dit alles tot ontzetting van de Duitse adel die nog altijd de dienst uitmaakte in het dagelijkse bestuur. Van de oorspronkelijke plannen om ook de gewone landarbeiders in de schoolbanken te krijgen, kwam weinig terecht.

Litouwse eenwording met Polen

Voor de Litouwers stond de 17de eeuw juist in het teken van verval. Mede als gevolg van de verliezen in de beginjaren van de Lijflandse oorlog moest de Litouwse adel accepteren dat Polen en Litouwen een gemenebest (Rzeczpospolita) werden. Hiermee kreeg de Poolse adel het feitelijk voor het zeggen, terwijl de eigen aristocratie geleidelijk verpoolst raakte. Voor het gewone Litouwse volk betekende de eenwording een regelrechte achteruitgang. Net als de Letse en Estse boeren werden zij ‘bezit’ van grootgrondbezitters, met dit verschil dat de eigenaren geen Duits maar Pools spraken.

Grote Noordse Oorlog

In 1698 bundelden Denemarken, de Rzeczpospolita en Rusland de krachten om de Zweedse suprematie te stoppen. Het was het begin van de Grote Noordse Oorlog (1698–1721). Alles wat nog niet kapot was, werd nu wel vernietigd. Vooral Peter de Grote hield flink huis: op Tallinn na werd alles wat hij op zijn weg tegenkwam met de grond gelijk gemaakt. In 1709 versloeg hij de Zweedse koning, waarna Lijfland een tsaristische provincie werd. Voor de Estse en Letse bevolking betekende dit een eind aan de voorspoedige tijd. De verzwakte Rzeczpospolita mocht nog een halve eeuw als buffer tegen het Westen fungeren, maar werd uiteindelijk in drie fases (1772, 1793 en 1795–1796) onder de buurlanden verdeeld. Oostenrijk kreeg zuidelijk Polen, Pruisen de Oostzeekust inclusief westelijk Litouwen en Rusland de rest van Litouwen.

Nationale bewustwording van de 19de eeuw

Nationale Ontwaking van Estland en Letland

Aan het begin van de 19de eeuw was de positie van de Baltische boeren nog net zo slecht als in de eeuwen daarvoor. Hoewel in Lijfland in 1819 de slavernij werd afgeschaft, bracht dit niet de verbetering waarop ze hoopten. De boeren waren vrij, maar het land bleef in handen van Duitse adel waardoor ze alsnog daarvan afhankelijk waren. Toch werden er toen al enkele veranderingen ingezet die in de tweede helft van de 19de eeuw tot volle wasdom zouden komen. Zo kregen de Lijflandse boeren steeds meer invloed in het lokale bestuur. Er kwamen scholen waar de eigen taal werd onderwezen en er ontwikkelde zich een bloeiende volksliteratuur. In 1861 kreeg men het recht om land te kopen, wat de weg vrijmaakte voor een nieuwe stand van kleine boeren. De toestemming om naar de stad te emigreren, was een andere grote stap. Met de op handen zijnde industrialisatie groeiden steden als Riga en Tallinn razendsnel en kregen ze voor het eerst een Letse en Estse meerderheid.

In de jaren zestig van de 19de eeuw kwamen de eerste nationale bewegingen opzetten. Ze stelden zich als doel de eigen taal, geschiedenis en cultuur te bestuderen en te promoten. Daarnaast organiseerden ze patriottische zangfestivals en verschenen de eerste eigen kranten. Het was de intelligentsia er vooral om te doen de macht van de Duitse adel in te perken. Ze werden hierbij in de kaart gespeeld door deze conservatieve Baltische baronnen zelf die niet in staat bleken de nodige hervormingen door te voeren. Doordat zij juist opteerden voor verdere germanisering, weigerde tsaar Alexander III in 1881 de eeuwenoude privileges van de Baltische adel te erkennen. Om de Duitse positie verder te verzwakken, besloot hij van Lijfland twee provincies te maken. De indeling werd gebaseerd op de gemeenschappelijke talen die zich in de loop der eeuwen hadden ontwikkeld: het Estisch en het Lets.

Russificatie van Litouwen

In Litouwen verliep het anders. Aan het begin van de 19de eeuw werd bepaald dat het voormalige groothertogdom weer bij Polen kwam te horen, dat op zijn beurt deel uitmaakte van het Russische rijk. Veel uit Polen verbannen adel kwam in de Litouwse steden terecht, terwijl tal van lagere Litouwse edelen op het platteland woonden. Vaak waren zij zo arm dat ook zij op het land moesten werken. De gewone boer bleef horig totdat het systeem in 1861 definitief werd afgeschaft.

Na een mislukte opstand in 1863 besloot de tsaar om een intensieve russificatie in te zetten. Zo mocht er alleen nog maar tijdens de eerste jaren van het basisonderwijs in het Litouws lesgegeven worden, daarna was Russisch verplicht. Van 1865 tot 1904 was het zelfs verboden om het Latijnse alfabet te gebruiken en moest alles in het cyrillisch.

De grootste doorn in het oog van de Litouwers was echter de verkettering van de katholieke kerk. Geestelijken werden verbannen of gevangengezet, er mochten geen nieuwe kerken worden gebouwd en herstelwerkzaamheden aan oude kerken waren verboden. Daar stond tegenover dat orthodoxe kerken juist wel steun kregen.

Maar de Russische tactiek werkte averechts: de priesters bleven in het geheim doorpreken. In ondergrondse parochiescholen kon de jeugd toch Litouws leren lezen en schrijven. Een hecht netwerk van smokkelaars zorgde voor de verspreiding van in Pruisen gedrukte Litouwse teksten. Oproepen hierin om de Russische scholen te mijden en illegaal eigen katholieke scholen te stichten, bleken erg succesvol. Cyrillische teksten waren impopulair, terwijl Litouwse boeken in Latijns schrift ondanks het verbod gretig aftrek vonden.

In de jaren tachtig bereikte het Litouwse nationalisme een hoogtepunt met het verschijnen van het maandblad Aušra (‘Dageraad’). Het werd geschreven door de nieuwe Litouwse intelligentsia die was voortgekomen uit de zelfstandige boerenstand. Hoewel het blad maar vier jaar bestond (1883–1886), gaf het de aanzet tot de verdere ontwikkeling van de Litouwse identiteit. Overigens waren er in die tijd ook Poolse (en Wit-Russische) bewegingen die veelal dezelfde gebieden claimden. Belangrijk was in dit opzicht het pleidooi uit Litouwse hoek om Poolse invloeden uit te bannen. Dit dwong de verpoloniseerde adel namelijk een keuze voor of tegen Litouwen te maken.

Anti-alcoholcampagne

Een van de voornaamste figuren uit de Litouwse nationale beweging was bisschop Motiejus Valančius (1801–1875). Als geen ander zette hij zich in voor de Litouwse taal en cultuur tijdens de russificatie. Terwijl het cyrillisch na de mislukte opstand van 1863–1864 de officiële taal werd, bleef hij in het geheim Litouwse teksten schrijven en publiceren, waarin Litouwen en in het bijzonder Samogitia centraal stonden.

Daar bleef het niet bij. Met zijn gedrevenheid als bisschop van Samogitia maakte hij veel indruk op de mensen en hij kreeg een grote schare kerkgangers achter zich. Zijn succes was zelfs zo groot dat het alcoholgebruik dankzij zijn preken sterk terugliep. Dat was een grote domper voor de overheid, want daarmee gingen een boel inkomsten verloren. Bovendien was alcohol een goed middel om de bevolking ‘lam’ te houden.

Valančius werd geboren in Nasrėnai, een straatdorp tussen Salantai en Kretinga. Een reconstructie van zijn woning is nu een museum, gewijd aan zijn leven.

common VALANČIUSMUSEUM. Geopend: wo.–zo. 9–17 uur.

Een eerste doorbraak

Aan het eind van de 19de eeuw hadden ook de Estse en Letse provincies kennisgemaakt met de russificatie. Russisch werd een verplicht vak op school en plaatsnamen kregen een Russisch equivalent. Dit gooide alleen maar olie op het vuur. Toen in Rusland in 1905 de revolutie uitbrak, kwamen alle frustraties boven. Toch was de woede van de boeren vooral gericht op de Duitse adel. Landgoederen werden platgebrand en honderden edelen kwamen om het leven. Voor het eerst riep men om autonomie, maar nog wel binnen de Russische staat. De tsaar wees deze wens echter hardhandig af: duizenden Esten en Letten werden vermoord of naar Siberië verbannen.

In Litouwen waren de ongeregeldheden minder heftig; de represaillemaatregelen vielen daarom mee. Er werd zelfs een aantal beperkingen opgeheven: scholen, culturele verenigingen, de pers en zelfs de katholieke kerk mochten weer in het openbaar treden.

Eerste periode van onafhankelijkheid (1918–1940)

De tsaristische troepen hadden weinig in te brengen tegen het beter uitgeruste Duitse leger toen dit aan het begin van de Eerste Wereldoorlog (1915) Litouwen binnenviel. In Riga stuitten de Duitsers op meer verzet, vooral van de befaamde Letse Schutters die aan de kant van de bolsjewieken stonden. Pas in september 1917 konden de Duitsers doorstoten naar Estland en bij het tekenen van de vrede in maart 1918 was het hele Baltische gebied in hun handen. Maar de bevolking begon in navolging van de Russische Oktoberrevolutie (1917) te beseffen dat er meer in zat, zeker toen de Duitsers zich later dat jaar overgaven aan de geallieerden. Zodoende gebeurde wat men een paar jaar eerder voor onmogelijk had gehouden: op 18 november 1918 werd Letland als laatste van de drie onafhankelijk verklaard door hun eerste president Kārlis Ulmanis. Litouwen had al op 16 februari een nationale raad geïnstalleerd onder leiding van Antanas Smetona; Estland op 24 februari onder Konstantin Päts.

Onafhankelijkheidsstrijd

De nieuwe landen hadden kunnen profiteren van het moment van zwakte bij de Russen en de Duitsers, maar deze waren geenszins van plan om het gebied zomaar op te geven. Vrijwel direct nadat de Duitsers eind november 1918 vertrokken waren, trokken de bolsjewieken Estland weer binnen, maar onder leiding van generaal Laidoner en met de hulp van Finse vrijwilligers en Britse voorraadschepen wist men het Rode Leger in februari 1919 terug te dringen. Exact een jaar later erkende de Sovjet-Unie de onafhankelijkheid van Estland.

Westerse erkenning kwam pas in 1921, tegelijkertijd met die van Letland, maar dat had de Letten meer moeite gekost. De communisten hadden dankzij de Letse Schutters meer invloed dan in Estland. Eind 1918 werd zelfs de Letse Volksrepubliek uitgeroepen, maar dit bewind verloor snel aan populariteit door de talrijke arrestaties en begane wreedheden. De gevluchte regering van Ulmanis had ondertussen steun gekregen van de Britse marine en van de troepen van Von der Goltz. Deze Duitse generaal had van de geallieerden tijdelijk in het gebied mogen blijven om ervoor te zorgen dat het communisme zich niet verder zou gaan verspreiden. Gezamenlijk versloegen ze de Russen. De regering van Ulmanis nam in mei 1919 weer plaats in Riga. Von der Goltz koesterde nog altijd de hoop het eeuwenoude kolonialistische tijdperk te herstellen en lanceerde in het najaar een verrassingsaanval, maar Britse en Franse schepen hielpen de Letten de aanval af te weren.

Litouwen kende veel meer problemen. Niet zozeer met het Rode Leger (het werd snel verslagen toen het in 1919 binnenviel), maar wel met de Polen. Deze hadden namelijk nog altijd een hereniging voor ogen, iets waar men in Litouwen helemaal geen behoefte aan had. Het conflict draaide vooral om Vilnius. Litouwen vond dat het er historisch gezien recht op had, Polen bracht daartegenin dat er nauwelijks Litouwers (3 procent) woonden. Hoewel joden (40 procent) de meerderheid vormden, was Pools de meest gesproken taal. In oktober 1920 kwam er een eind aan de kwestie toen een Poolse generaal het heft in handen nam door Vilnius te bezetten. Een eigen initiatief, maar zoals later bleek met medeweten van zijn autoriteiten. Een status-quo volgde en de westerse wereld vond het wel best zo. Kaunas werd de nieuwe Litouwse hoofdstad. Overigens bleken de Litouwers snelle leerlingen te zijn, want in 1923 losten ze het soortgelijke vraagstuk om Klaipėda op dezelfde manier op.

Interbellum

Hoewel er tussen 1920 en 1940 veel economische en politieke problemen waren, werd er wel degelijk grote vooruitgang geboekt. Zo werd de leerplicht ingesteld, maar het belangrijkste was de opdeling van het land van de grootgrondbezitters, een van de laatste overblijfselen uit het klassentijdperk. Daarnaast legde men toen de democratische basis waarop men in de jaren negentig verder kon bouwen. Dit ondanks het feit dat er alleen in de beginjaren echt sprake was van democratie, want de individualistische instelling van de onervaren politici en het extreem hoge aantal partijen met vaak zeer specifieke doelstellingen zorgden voor corruptie en conflicten die de republieken bijna onbestuurbaar maakten. Toen er in de jaren dertig ook nog een wereldwijde economische crisis uitbrak en de fascisten de macht dreigden te grijpen, was het eigenlijk wel noodzakelijk dat de presidenten (Päts, Ulmanis en Smetona) zich als dictators gingen gedragen om burgeroorlogen te voorkomen.

Bij de sovjet-unie (1940–1991)

In augustus 1939 vond er in het uiterste geheim een ontmoeting plaats tussen de Russische en Duitse ministers van Buitenlandse Zaken Molotov en Ribbentrop. Ze sloten een naar hen vernoemd nietaanvalsverdrag af, waarbij bepaald was dat Duitsland Polen mocht annexeren, terwijl de Baltische landen onder de invloedssfeer van de Sovjet-Unie zouden komen te vallen. Op 14 juni 1940, dezelfde dag dat de Duitsers Parijs binnentrokken, was het zover. Onder het valse voorwendsel dat Litouwen twee sovjetsoldaten zou hebben ontvoerd, stuurde Stalin zijn troepen de grens over. Twee dagen later gebeurde in Estland en Letland ongeveer hetzelfde: de landen zouden een antisovjetcomplot hebben gesmeed, wat het Rode Leger recht zou geven om Tallinn en Riga binnen te marcheren. Regeringsfunctionarissen werden afgezet en verbannen, terwijl nieuwe ‘verkiezingen’ zogenaamd gigantische overwinningen opleverden voor de communisten (in Litouwen zelfs 99,2 procent).

Direct na de aanstelling van de nieuwe regeringen werd toetreding tot de Sovjet-Unie aanvaard en in korte tijd werd het gebied volledig gesovjetiseerd. Bedrijven kwamen onder overheidscontrole, scholen moesten Russische boeken gebruiken, er kwam censuur, de eigen valuta werd ingewisseld voor de roebel en de religie kwam onder druk te staan en was op school zelfs verboden. Zij die verzet boden of gevaarlijk waren voor de staat, werden vermoord of op de trein naar Siberië gezet. Op 14 juni 1941 vond een massadeportatie plaats. De meesten kwamen niet meer terug.

Zodoende kon het gebeuren dat de Duitsers met luid gejuich door de bevolking werden welkom geheten toen zij in hetzelfde jaar het Baltische gebied binnenvielen. Toch had men al snel door dat er ook van de nazi’s weinig te verwachten viel. Veel mannen werden naar Duitsland getransporteerd om in de fabrieken te werken; anderen werden gerekruteerd voor het leger. In de bossen stonden grote concentratiekampen.

Een halve eeuw sovjetheerschappij

Toen de Duitsers zich in september 1944 terugtrokken, dacht men aanvankelijk weer zelfstandig te kunnen worden. De Sovjets lieten er echter geen gras over groeien en vielen direct weer binnen. Met de verschrikkingen van het stalinistische regime nog vers in het geheugen was het verzet hevig. Ondanks afschrikwekkende represaillemaatregelen bleven de partizanen tot in 1957 actief. Anderen hadden de komst van het Rode Leger niet afgewacht en emigreerden naar het Westen, mits ze niet tijdens hun vlucht werden opgepakt.

De Sovjets gingen verder met waar ze gebleven waren: moord en deportatie van intellectuelen, politici, zakenmensen en boeren met eigen grond, industrialisatie, collectivisering van de landbouw, censuur en godsdienstonderdrukking. Om de russificatie te versnellen maakte Moskou het aantrekkelijk voor Russen om naar het Balticum te verhuizen. Vooral in Estland en Letland had dit tot gevolg dat de eigen bevolking procentueel steeds kleiner werd.

Een schrale troost was dat de Baltische Staten, vergeleken met andere sovjetrepublieken, het economisch nog vrij goed hadden. Tallinn was per veerboot bereikbaar vanuit Helsinki en de inwoners van de hoofdstad konden Finse tv-kanalen ontvangen. Dit neemt niet weg dat ook hier de levensstandaard flink was gedaald ten opzichte van de eerste periode van onafhankelijkheid. Hoge functies binnen bedrijven waren voor de eigen bevolking niet haalbaar, tenzij men zich compromitteerde met de communisten. Ook het boerenleven werd minder aantrekkelijk: men was verplicht om in een groot staatsbedrijf (een kolchoz) te werken. Politiek en economisch gezien hadden de boeren nauwelijks rechten: men was eigenlijk weer horige.

Het regime duldde geen tegenspraak en het duurde tot in de jaren zeventig alvorens men publiekelijk tot protest durfde over te gaan. In Litouwen was het wederom de kerk. De Kroniek van de Katholieke Kerk in Litouwen (1972) beschrijft de misdaden die tegen geestelijken en gelovigen zijn begaan en in 1978 tekende de kerk officieel protest aan tegen de discriminatie van gelovigen. De reactie vanuit Moskou op dergelijke initiatieven was indirect maar ondubbelzinnig: de priester Bronius Laurinativicius kwam in 1981 ‘per ongeluk’ onder een truck terecht, terwijl een andere door ‘onbekenden’ werd doodgestoken. Maar ook onder de gewone bevolking werd de weerstand sterker. Zo moest het leger in 1972 uitrukken om een opstand te voorkomen nadat de student Romas Kalanta zichzelf in Kaunas in brand had gestoken uit protest tegen de onderdrukking. In Estland zonden vooraanstaande intellectuelen in 1980 een open brief naar de krant waarin zij hun bezorgdheid uitten om de vervaging van hun cultuur. Bovendien durfde men zich steeds meer af te vragen of de Russische annexatie van 1940 wel wettig was geweest.

Nieuwe koers, nieuwe kansen

Halverwege de jaren tachtig werd duidelijk dat het communistische systeem aan verandering toe was. Met termen als perestroika (‘herstructurering’) en glasnost (‘openheid’) probeerde Michaïl Gorbatsjov daarom in 1985 een andere weg in slaan. Voor de Balten was dit een aanmoediging om het protest tegen de Russische aanwezigheid op te schroeven. In 1987 stonden de autoriteiten voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog toe dat er betogingen werden gehouden, waarop duizenden Esten, Letten en Litouwers de straat op gingen. Onderwerpen waarop lange tijd een taboe heerste, zoals het Molotov-Ribbentroppact, de stalinistische terreur, de milieuvervuiling en het slechte economische beleid, werden openlijk besproken.

In 1988 werden in alledrie de landen Volksfronten opgericht. Veel mensen, communisten inbegrepen, werden hiervan lid. Hun eisen kwamen in grote mate overeen, namelijk het verkrijgen van politieke en economische soevereiniteit en culturele autonomie. Opgezweept door de publieke opinie werden ze echter steeds progressiever en brutaler. In december 1988 werd in Estland op eigen houtje een ‘Verklaring van Soevereiniteit’ aangenomen, een maand later een wet die bepaalde dat het Estisch weer de eerste taal was. Halverwege 1989 volgden de buurlanden dit voorbeeld.

Een historisch moment was de bekendmaking van de geheime protocollen van het Molotov-Ribbentroppact in de zomer van 1989, exact vijftig jaar na dato. Onderzoek had uitgewezen dat ze inderdaad bestonden, maar Moskou weigerde hieruit de conclusie te trekken dat de toevoeging aan het sovjetrijk onrechtmatig was geweest. Uit protest gingen miljoenen mensen de straat op om de legendarische mensenketen tussen Tallinn en Vilnius te vormen (common1 pp. 205206).

Weer onafhankelijk

Uiteindelijk was het Litouwen dat zich op 11 maart 1990 als eerste onafhankelijk verklaarde. Dit gebeurde nadat het Volksfront (Sajudis) een ruime meerderheid had behaald bij de verkiezingen. Moskou noemde de afscheiding onrechtmatig en dreigde met sancties. Litouwen hield voet bij stuk, maar het daaropvolgende olie-embargo liet de regering geen andere keus dan de onafhankelijkheid tijdelijk op te schorten.

Letland en Estland bleven in eerste instantie iets voorzichtiger. Ze hadden te kampen met een aanzienlijke Russische minderheid. Ondanks dat behaalden ook hier de volkspartijen in hetzelfde jaar een ruime meerderheid bij de verkiezingen: driekwart van de bevolking stemde voor een overgangsperiode die tot volledige afscheiding zou leiden.

Maar met het eind in zicht, ging het sovjetregime alsnog over tot geweld. Op 13 januari 1991 schoten paramilitairen bij de televisietoren van Vilnius op een groep demonstranten waarbij veertien doden vielen. Tanks rolden richting het parlementsgebouw, maar met barricades werd een coup afgeweerd. Om een soortgelijke aanval in Riga te voorkomen, kwamen Letten over vanuit het hele land om een levend schild voor het parlementsgebouw op te werpen. De aanval kwam en werd afgeslagen, al kostte het vijf mensenlevens en raakten honderden mensen gewond. In Estland bleven onlusten uit. De mislukte staatsgreep tegen Gorbatsjov op 20 augustus 1991 maakte een eind aan alles. Estland en Letland durfden zich nu ook onafhankelijk te verklaren, terwijl de embargo’s tegen Litouwen werden opgeheven.

Politieke ontwikkelingen sinds 1991

De politieke kopstukken leken weinig te hebben geleerd van het interbellum. De vroege jaren negentig kenmerkten zich opnieuw door een komen en gaan van regeringen en politici. Soms kwam het door echte politieke onenigheid, maar meestal zat er een corruptieschandaal en soms zelfs een privé-roddel achter. Zelfs nu, ruim tien jaar later, zijn de Baltische landen vooral in het nieuws als er weer eens politieke opschudding is. De meest recente rel vond plaats in Litouwen, waar in 2004 Rolandas Paksas werd afgezet nadat hij steekpenningen zou hebben aangenomen van de Russische maffia. Er moest een hele afzettingsprocedure aan te pas komen alvorens hij opstapte. En de parlementsverkiezingen later dat jaar hadden als grote winnaar de net opgerichte populistische Arbeiderspartij onder leiding van de in Rusland geboren miljonair Viktor Oespaskitsj. Ook hij is alweer van het toneel verdwenen.

Een ander probleem dat de Baltische politiek parten speelt, is het grote aantal partijen. Zo deden er aan de laatste Letse parlementsverkiezingen twintig partijen mee die gezamenlijk zo’n 1000 kandidaten hadden: er waren maar 100 zetels te verdelen. Dit maakte de vorming van een betrouwbare coalitie vaak nauwelijks mogelijk.

Zingende revolutie

De gebeurtenissen van januari 1991 waren de enige echt gewelddadige incidenten in het hele proces vanaf 1987. De Baltische landen waren namelijk meesters in het vinden van vreedzame protestmethoden, die het Moskou onmogelijk maakten om harde maatregelen te treffen. Voor het ultieme middel grepen ze terug in de geschiedenis: de nationale zangfestivals. Al in 1869 was in Tartu het eerste Estse nationale zangfestival geweest, Letland volgde een jaar later en sinds 1924 was het ook in Litouwen een traditie waarbij de roep om onafhankelijkheid centraal stond. Onder de communisten waren dit soort uitingen natuurlijk ten strengste verboden, maar wat (zeker eind jaren tachtig) begon als een correct koorfestijn, liep vrijwel altijd uit op een provocerende demonstratie tegen het regime, zij het zonder geweld. Als toegiften werden vaak verboden patriottische liederen gespeeld, waarbij het aanwezige publiek uiteraard uit volle borst meezong met de duizenden zangers op het podium. De politie kon niets doen dan toekijken. Als ze de organisators en dirigenten zouden arresteren, dan zou de publieke opinie zich alleen maar nog meer tegen hen keren. En moest men dan al die duizenden mensen die zo hartstochtelijk aan het zingen waren in de boeien slaan? Zonder dat er één spoor van geweld was, werd er zodoende een aanzienlijke bijdrage geleverd aan het herwinnen van de onafhankelijkheid.

In Litouwen

De grote man die in 1990 de moed had om de onafhankelijkheid tegenover de communistische partijbonzen te verdedigen, was Vytautas Landsbergis. Maar als president werd hij verantwoordelijk gehouden voor de economische neergang en bij de verkiezingen van 1993 moest hij plaatsmaken voor de charismatische Algirdas Brazauskas, een ander prominent figuur uit de onafhankelijkheidsbeweging en leider van de Democratische Arbeiderspartij. Een bankcrisis en daarmee samenhangende corruptie van twee ministers maakte in 1995 een eind aan de populariteit van deze partij. Landsbergis kwam met zijn conservatieven terug aan de macht als premier, terwijl de uit de Verenigde Staten geïmmigreerde Valdas Adamkus in 1998 als president gekozen werd. Er werd een liberale minderheidsregering gevormd met aan het hoofd Rolandas Paksas. In 2003 won deze zelfs de presidentsverkiezingen, maar na een corruptieschandaal was hij al snel van het politieke toneel verdwenen. Zodoende mocht Adamkus in 2004 alsnog aan een tweede termijn beginnen, met Andrius Kubilius als minister-president.

In Letland

De Letse politiek kent iets meer continuïteit, in ieder geval bij de presidenten. Guntis Ulmanis (familie van Kārlis Ulmanis) was de eerste en hij hield het de volle twee termijnen vol. In 1999 werd hij opgevolgd door Vaira Vike-Freiberga, een geboren Letse die een groot deel van haar leven in Canada had gewoond. Net als haar voorganger had ze met verschillende regeringen te maken, aangezien schandalen en verkiezingsuitslagen vaak een betrouwbare coalitie onmogelijk maakten. In 2007 werd ze opgevolgd door Valdis Zatlers, terwijl Valdis Dombrovskis het op het ogenblik mag proberen als minister-president.

In Estland

De industriële terugval en prijsstijgingen direct na de afscheiding van de Sovjet-Unie maakten ook in Estland politieke slachtoffers. Premier Edgar Savisaar (in die tijd een revolutieheld) kreeg geen steun toen hij in 1992 de noodtoestand uitriep. Mart Laar werd de nieuwe premier, maar met zijn autoritaire gedrag en harde hervormingsmaatregelen maakte hij zich niet geliefd. Na enkele schandalen moest hij in 1994 het veld ruimen. Schandalen zouden de Estse politiek de komende jaren blijven beheersen. Laars opvolger Vähi moest zijn kabinet ontbinden nadat Savisaar, die in de regering zat, illegaal gesprekken had opgenomen. Vähi zelf werd in 1997 beschuldigd van corruptie. Laar kreeg een tweede kans en wist het zowaar de hele periode tot 2001 vol te houden. In dat jaar moest ook een nieuwe president gekozen worden, want de zittende Lennart Meri had er twee termijnen van vijf jaar op zitten. Hij werd opgevolgd door Arnold Rüütel, die op zijn beurt in 2006 weer plaatsmaakte voor Toomas Hendrik Ilves. Andrus Ansip is de huidige minister-president.

Naweeën uit de sovjettijd

Cynici hadden verwacht dat de drie Baltische republieken het niet zou lukken zelfstandig te blijven, maar na enkele moeilijke beginjaren zijn ze toch op de been gebleven. De meeste problemen hadden te maken met de nasleep van de val van de Sovjet-Unie. In economisch opzicht waren ze erg afhankelijk van Rusland, in die zin dat het nog altijd de belangrijkste handelspartner was. De crisis bij de oosterbuur had dus ook nadelige gevolgen voor de Baltische landen. Een andere lastige kwestie was de terugtrekking van de ongeveer 150.000 sovjetmilitairen die verspreid over verschillende bases nog lange tijd aanwezig waren: de laatsten vertrokken pas in 1999.

Maar het grootste probleem vormden de Russische gastarbeiders. Veel van hen waren er al helemaal gesetteld, sommigen zelfs geboren en getogen. Deze mensen zagen het dan ook absoluut niet zitten om naar hun moederland terug te keren. Voor de overheden was dit allemaal nieuw, met als gevolg dat ze overdreven hoge eisen stelden aan het verkrijgen van het staatsburgerschap. Zo moest je in Letland bijvoorbeeld het volkslied uit het hoofd leren en was er zelfs taalpolitie die bedrijven controleerde of het personeel wel voldeed aan de taaleisen.

Tegenwoordig zijn de regels een stuk soepeler, maar vooral in Letland en Estland is het Russische minderheidsvraagstuk nog altijd een bijzonder heikel punt op de politieke agenda, want het integreren wil maar weinig vlotten. De welwillendheid ontbreekt simpelweg. Russen blijven het onnodig vinden om de moeilijke nieuwe taal te leren: wie spreekt er nou Estisch of Lets? Bovendien kunnen ze zich gemakkelijk redden met hun eigen taal. Bijna alles is ook in het Russisch te verkrijgen of te doen: of het nou gaat om kranten en tijdschriften, de kapper, cafés of taxibedrijven. Van de andere kant: de Letten en de Esten vinden het diep in hun hart wel best zo. Ook zij staan niet te springen om de onderlinge contacten te versterken. Er is dus eigenlijk sprake van een gedoogcultuur. Er wordt langs elkaar heen geleefd, zonder grote gewelddadige uitspattingen of ongeregeldheden.

Maar vanuit de overheid wordt wel degelijk getracht de situatie te veranderen. Centraal staat hierbij de verwerving van het staatsburgerschap. Veel Russen zijn zogenaamd ‘alien’ en hebben een grijs paspoort. Ze zijn geen Rus, maar ook geen Est of Let. Ze mogen hierdoor bijvoorbeeld niet stemmen en meestal zijn ze bij voorbaat kansloos om een goede baan te krijgen.

Veel Russen weigeren de inburgeringsexamens af te leggen. Sommigen uit principe, anderen vinden het te moeilijk en een enkeling probeert zo de dienstplicht te ontlopen. De voornaamste reden is echter dat ze als Ests staatsburger een (duur) Russisch visum moeten aanvragen als ze familie willen bezoeken.

De moeilijkheidsgraad van de examens is een discussieonderwerp van belang. Begin jaren negentig werden er overdreven hoge eisen gesteld, maar deze zijn behoorlijk afgezwakt. In 2004 ontstond er in Letland opschudding nadat een wet was ingesteld die bepaalt dat vanaf de middelbare school minstens 60 procent van de lessen in het Lets gegeven moet worden. Dit zet de Russische kinderen op een grote leerachterstand, want behalve op de universiteiten konden ze altijd les krijgen in hun eigen taal. Voor de Letten was het echter een noodzaak, want ze zagen hun eigen taal langzamerhand ondergeschikt raken. Maar de maatregel was wel heel erg rigoureus en voor Russische politici genoeg reden om negatieve publiciteit rondom de Baltische landen te uiten, iets dat ze de laatste jaren wel vaker doen. Het zal nog wel even duren alvorens een juiste balans is gevonden.