6. De Ferrari

Eigenlijk vond ik het niet erg om het schooljaar over te doen. School was een noodzakelijk kwaad. Ik was zeventien. Nog maar één jaar leerplicht en het leed was geleden.

Mijn zus werkte inmiddels als bedrijfsleidster bij een toprestaurant in Antwerpen, Dock’s Café. Ik mocht er vakantiewerk doen en later ook weekendwerk. Ik was net een stalker, waar mijn zus werkte, vond ik het ook leuk. Ik werkte in de bediening, draaide bardiensten en maakte de desserten. Ik werkte me te pletter, was zeer nauwkeurig en altijd op tijd. Zelfs al had ik niet geslapen en kwam ik rechtstreeks van een afterparty: ik was er.

Halverwege het schooljaar ontmoette ik tijdens een houseparty Lars. Hij herkende mij uit mijn ‘Brekkie’-tijd, toen we op dezelfde school zaten. Ik voelde me gevleid dat hij mij zich herinnerde, hij was wel drie jaar ouder! Lars is een hele vriendelijke toffe peer. Hij werkte in die tijd bij Bonzai Records, een platenlabel voor rave-, trans- en housemuziek. Lars werd mijn eerste vaste relatie. Mijn ouders waren het met mijn keus eens en Lars mocht bij ons over de vloer komen. Dat deed hij het liefst als mijn ouders al in bed lagen, want vrijen in de woonkamer is aanzienlijk aangenamer dan in de auto.

Op een zondagavond hadden we vol ongeduld afgewacht tot mijn ouders naar bed gingen, ze enthousiast welterusten gewenst en een ruime marge van een halfuur genomen tot het menens werd. Na wat gezoen en gefriemel dook ik met al mijn energie op Lars. Twee tellen later kon ik mijn ogen niet geloven: ik was drijfnat in mijn kruis en zat onder het bloed.

Ik keek naar wat de erectie van Lars had moeten zijn: niets, alleen maar een klompje waar keboem, keboem, keboem bloed uitstroomde.

Ik rende naar de keuken, greep het restant keukenrol en drukte die op zijn piemel. Het mocht niet baten. Handdoeken dan maar, hielp ook niet. Lars zag lijkbleek en viel bijna flauw. In alle paniek belde ik 100 en we moesten direct naar de spoed in het ziekenhuis komen. Ik reed zonder rijbewijs in de auto van Lars en iedere hobbel in de weg schreeuwde hij het uit van de pijn. In het ziekenhuis werden we in eerste instantie een beetje lacherig aangekeken: ‘Wie heeft hier wie ontmaagd?’ Haha.

De arts van dienst keek minder vrolijk. De oorzaak van de bloeding was ernstig. Lars had een scheur in zijn voorhuid met als gevolg een slagaderlijke bloeding. De dienstdoende arts was geen vaatchirurg en handelde provisorisch. Hij lijmde de ader zo goed en zo kwaad als het ging. De volgende dag moest Lars worden geopereerd en hij bleef in het ziekenhuis.

Doodmoe kwam ik thuis. Ik ben nog nooit zo stil naar binnen gegaan, want ik moest alle sporen van ons wilde seksleven uit gaan wissen. De zetel, de vloerbedekking, de keuken, overal waar we geweest waren, alles zat onder het bloed. Ik wist niet waar ik moest beginnen. Het kostte heel wat zeep, bleekwater, handdoeken en uren om de woonkamer weer toonbaar te maken.

Tegen de tijd dat mijn ouders opstonden, lag ik afgepeigerd in bed. Mijn moeder durfde niets te vragen. Ze belde mijn zus heel ongerust, want ze had overal bloedsporen gevonden en de vuilnis lag vol tissues met bloed. Nadat ik alles eerlijk verteld had, was ze niet eens boos. Jaren nadien ontdekte ze nog bloedspetters op de trap. Hoe die daar gekomen zijn, weet ik niet, want daar hadden we niet eens gelopen.

Kort hierna gingen Lars en ik samenwonen in een appartement naast Bonzai Records. In no time van het bij ons de zoete inval voor musici en dj’s. Ik was het merendeel van mijn tijd bij Lars of in de studio. Mijn vriendin Eline was specialiste in het maken van mega partytoeters: joints van 50 centimeter met filters van 30 centimeter. We dealden en gebruikten alles wat spannend en lekker was: xtc, speed, coke, Rohypnol of Lexotan. Rohypnol en Lexotan zijn sterke slaap- of kalmeringsmiddelen. Destijds werden ze in de drugsscene als roesmiddel gebruikt. Je probeerde na inname wakker te blijven en in een soort droomtoestand te komen. Je voelt je verdoofd, maar je kunt je na afloop niets meer herinneren. Rohypnol wordt ook vaak genoemd als verkrachtingsdrug.

Vaak ging ik in mijn vrije tijd mee met de dj’s van Bonzai en optredens voor Bonzai Records in het buitenland. Ik kwam met wereldberoemde artiesten in contact. Sommigen werden vrienden. Bekende figuren als C.J. Bolland, de pionier van technosound, Yves Deruyter en Dave Davis, de zanger van David Guetta, waren bij ons kind aan huis.

Ik was zeventien, had nog geen rijbewijs, maar kocht wel eventjes mijn eerste auto van een Pakistaanse afwasser in Dock’s Café. Hij keerde terug naar Pakistan en deed zijn auto voor een prikje weg. Dat kon ik mij niet laten ontlopen.

Trots als een pauw reed ik alle feesten af. Urenlang zaten we in mijn auto op de parking van de dancing Barocci te Zundert in Nederland. Soms kwamen we niet verder dan de parking, babbelkicks door elkaar heen, niet luisteren naar de ander. We waren elk met ons eigen verhaal bezig.

Het grote moment brak aan: ik werd achttien. Die dag nog stopte ik met school en ik ging als chef de rang (verantwoordelijke voor de bediening) in vaste dienst bij Dock’s Café werken. Eindelijk de gewenste vrijheid en een pak poen. Er waren maanden bij dat ik meer dan 120.000 frank (nu: 3000 euro) verdiende. Mijn ouders vonden het onverantwoordelijk dat iemand van achttien zoveel geld verdiende.

Eén minpuntje: de chef-kok was razend jaloers omdat ik meer verdiende dan hij. Hij saboteerde alles wat ik deed. Bestellingen werden niet of verkeerd doorgegeven, waardoor ik serieus in de problemen kwam. Ik kreeg er echt genoeg van. Hij maakte mij het leven zodanig zuur dat ik op een gegeven moment ander werk binnen het bedrijf zocht. Terug achter de bar en de desserten, ver weg van de keuken.

Mijn wraak was zoet. Ik trommelde na werktijd een paar vrienden op. We voorzagen zijn auto, zijn trots en glorie, van een nieuw kleurtje verf (niet al te smetteloos natuurlijk) en we staken een aardappel in de uitlaat. Verscholen achter auto’s zaten we vol spanning te wachten op het effect. Hij kwam naar buiten, veegde de verf van de ruiten en wilde starten. Dat lukte natuurlijk niet. De volgende dag deed hij – te trots voor woorden – alsof er niets aan de hand was. Vanaf die dag kwam hij op de fiets naar zijn werk.

De eigenaar van Dock’s Café was een Nederlander. Boven het restaurant aan de Scheldekaai was een penthouse, een ‘over the top’-appartement. Meer luxe, weelde en een fraaier uitzicht kun je niet bedenken. Dit juweeltje had hij verhuurd aan een vijftal meest foute Nederlanders van rond de dertig jaar. De ‘heren’ verdienden de kost met nepbeleggingen in niet bestaande firma’s en met piramideconstructies. Gretige beleggers werden gelokt onder het mom van een hoog rendement. Het rendement werd hooguit tweemaal uitbetaald en daarna werd de firma opgedoekt. Het geld werd besteed aan de meest extravagante uitspattingen.

Als bediende van Dock’s Café werd ik verantwoordelijk voor de roomservice van het penthouse. Ogen op steeltjes, dit soort decadentie had ik nog nooit meegemaakt en ik was met de toestanden van de Bonzai Records toch al wat gewend. Plateaus met kaviaar, kreeften, oesters, magnums champagne... het was niet aan te slepen. Meestentijds enkele hoeren in het bad of bed.

Na een tijdje leerden de Nederlanders me beter kennen, ze vroegen of ik mee wilde feesten. Daar had ik geen enkel bezwaar tegen, zolang ik maar niet in het bed hoefde te belanden. De heren ontdekten dat ik wel mogelijkheden had om aan bepaalde middelen te komen. Al snel werden Lars en ik de huisdealers van coke. De vriendschap beperkte zich niet tot het penthouse, we gingen met elkaar naar alle hotspots van Antwerpen.

Zo ook een zaterdagnacht. Mijn dienst zat erop, maar de heren wilden nog stappen. Ik belde Lars en sprak met hem af bij Café d’Anvers. Lars kwam met de coke en xtc-pillen. Binnen de kortste keren waren de heren van de wereld. Na een paar uur hield ik het voor gezien, ik had de hele dag gewerkt en wilde naar bed. Een van de Nederlanders gaf mij de sleutels van zijn Ferrari en zei: ‘Kom me morgenvroeg maar wakker maken.’

Lars en ik keken elkaar aan: ‘Dat kan niet waar zijn.’ De eigenaar was zo ver heen dat er niets meer tot hem doordrong. Fluitend liepen we weg, deze kans lieten we niet liggen. Eerst ging Lars rijden. Zo hard mogelijk natuurlijk. De stank van het verbrande rubber was niet te harden, spuitend rond de 200 km/uur over de stille wegen. Heerlijk high.

De auto kreeg honger en wij ook. We gingen op zoek naar een tankstation. Aan de afrit van Kapellen wisten we er een eentje te vinden die de hele nacht openbleef.

‘Voor hoeveel zullen we erin gooien?’

‘Genoeg voor het frietkot, naar huis en naar de Kaai.’

Wat een gepruts om de tank open te krijgen. Gelukkig lag de handleiding in het dashboard. Het lukte uiteindelijk. Vraag niet hoe.

Overmoedig kwamen we bij het frietkot in Kapellen aan. Met veel bravoure parkeerden we de auto. De jaloerse blikken van onze vroegere schoolgenoten waren niet van de lucht. Lars smeet de sleutels nonchalant op de toog en bestelde de frieten. We hoorden: ‘Waar doen die dat van?’

Ik knikte beminnelijk om me heen en zei: ‘Hard werken jongens, dan moet het lukken.’ Met smaak aten we onze frieten op.

Daarna was het mijn beurt om achter het stuur te kruipen. Ik griste de sleutels van de toonbank, nam met veel aplomb plaats achter het stuur, stak de sleutels in het slot, gaf gas en er hoorde niets, helemaal niets, niets eens een sputter. De verbeten koppen kregen een grijns. Ik werd ter plekke nuchter, greep de handleiding uit het dashboard, volgde de instructies rond de beveiliging en na zes pogingen kwam de motor eindelijk tot leven. Wat een afgang! Plankgas geven hielp niet meer.

De volgende ochtend maakte de buurman, een politieagent, ons wakker. Het was zondagochtend en hij was op weg naar de kerk. Hij vond het raar dat er een Ferrari voor onze deur stond en kon het niet laten om het kenteken na te trekken. Razend kwam hij bij ons naar boven: ‘Deborah, weet je wel wat je doet?’

De auto bleek niet verzekerd en niet geregistreerd te zijn. Ik wist niet hoe snel ik hem weer bij Dock’s Café moest afleveren. De barman was nog maar net wakker en keek me aan of hij water zag branden. Ik begreep niet waarom, tot ik een blik over mijn schouders wierp. Daar stonden twee zwaantjes. De Ferrari bleek geseind te staan en werd met veel bombarie op een takelwagen gesleurd. De eigenaar lag boven nog op één oor. Ik vertelde hem voorzichtig wat er met zijn Ferrari aan het gebeuren was. ‘Laat maar,’ mompelde hij en snurkte verder. Er werd niet meer over gesproken. Bye bye Ferrari.

We ontdekten de bronnen van Lexotan en Rohypnol: de heroïnehoeren van het Koningsplein. Die waren zo ver weg dat ze hun eigen naam niet meer wisten en alles deden om aan geld voor drugs te komen. Bijna allemaal waren ze hun tanden kwijt, hun ogen stonden leeg en dof. ‘De blaffeturen vielen dicht’ oftewel: ze kregen hun ogen nauwelijks open. Allemaal probeerden ze tevergeefs af te kicken van de heroine. Onze auto herkenden ze vrij snel en zonder veel stress en toestanden kochten we hier onze dure pillen.

Onze vriendenkring werd uitgebreid met een tof koppel, Dita en David. Dat ze spuiters waren, was geen enkel bezwaar. We waren op de hoogte van de verschijnselen. Op café bestelden ze ‘thee citron’ om vervolgens met het schijfje citroen en het lepeltje naar het toilet te verdwijnen. Daar gingen ze spuiten. Het poeder wordt op een lepel gelegd, opgelost in water met citroen en daarna verhit. De opgeloste heroïne wordt in een injectiespuit opgetrokken en in een ader gespoten. De werking begint al na vijftien seconden. Als ze van de wc kwamen, legden we demonstratief een hele citroen en een grote lepel bij hun thee. Ze waren dan zo high dat ze de grap niet begrepen.

Helaas ontdekte ook ik het spuiten. We waren bij Dita en David in de woonkamer in hun appartement te Hoboken. Lars zat heel tevreden in de zetel tv te kijken en Dita en David verdwenen naar de slaapkamer om te spuiten. Ik voelde een geweldige drang in me opkomen. Dat wilde ik ook! Ik stormde hun kamer in en schreeuwde tegen David: ‘Give it to me.’ Ik wist wat ik deed en zei, maar kon mezelf niet stoppen of in bedwang houden. Ik moest en zou die ervaring opdoen, alhoewel ik wist dat dat het begin van het einde betekende.

Mijn geweten gilde:

‘TRAP DAAR NIET IN!’

‘Dit mag niet de controle over je krijgen!

‘Je weet dat dit te lekker is.’

‘Als ik het doe, dan is het pats gedaan.’

Ik was niet te houden. David gaf mij mijn eerste shot. Ik kreeg een rush, een heerlijk gevoel. Het was een fijne, maar gevaarlijke manier om high te worden. Ik ging terug naar Lars en hoorde nog net dat hij vroeg of ik het gedaan had. Ik knikte en het licht ging uit.

Even later kwam ik met een waanzinnig goed gevoel bij mijn positieven. Ik moest vreselijk overgeven en kreeg kort daarna heftige jeuk, ik kon niet stoppen met krabben. Urenlang was ik euforisch: alles was goed, zelfs het overgeven en de jeuk.

De volgende dag voelde ik mij verschrikkelijk slecht, depressief en doodziek. Ik had open wonden van het krabben, een echte junk. Voor het eerst moest ik mijn werk afbellen, ik kon niet meer. Ik sleepte me door de dagen met Rohypnol en Lexotan om de ellende niet te voelen.

Ook Lars was een vogel voor de kat. Het stomme is dat we ons bewust waren van de consequenties, maar er was geen houden aan. We gingen vaker en vaker spuiten, met steeds andere vrienden en steeds andere drugscombinaties. Het meest aantrekkelijke was een ‘snowball’, de combinatie van heroïne en cocaïne. De cocaïne gaf een upper voor de downer van de heroïne. Zo vonden we de perfecte, maar levensgevaarlijke balans.

We waren ‘luxe’-spuiters. We hadden al het geld en de middelen in de wereld om ons dit leven te kunnen veroorloven. We hadden zelfs op iedere naald een persoonlijke dopje met een initiaal, zoals een reu tegen zijn boom pist. We leefden geen normaal leven. We waren als mollen met slechts een nachtleven. Overdag waren we compleet ‘out’. In de vroege uurtjes maakten we de nachtwinkels rijk. We kochten soms voor meer dan 10.000 frank (250 euro) aan snoep, drank en tabak. We rekenden af en keken elkaar aan: ‘Wat eten we eigenlijk vandaag?’ Daar hadden we geen antwoord op.

Mijn gevoel was helemaal verdwenen, geen emotie drong nog tot mij door. Mijn moeder belde me op en zei heel voorzichtig: ‘Deborah, ik moet je iets heel verdrietigs vertellen. Snor is overleden.’ Snor, mijn Snor, mijn allerliefste troost en toeverlaat, mijn eerste kat in mijn leven waarmee ik al mijn kinderleed had gedeeld. Het deed me niets.

Joop, een Nederlandse collega, wilde een cokeparty organiseren. Hij had nog nooit gesnoven. We gingen naar zijn huurappartement en we waren daar met vier man. Ik besloot om voor het eerst mijn eigen shot klaar te maken en was hebberig, veel was niet genoeg. Een vriend stak de naald in mijn ader en spoot de coke in. Hij was nog niet bij een kwart van de dosering, toen ik hevig verkrampte. Mijn adem stopte en ik kon niet meer spreken. Vervolgens spoot hij de volledige dosis in.

Mijn lichaam schokte, ik viel weg. Het laatste wat ik hoorde was alom paniek. Ze rukten mij de kleren van het lijf, mijn bh moest uit om mijn hart te ontlasten. Ze sloegen mij in het gezicht, gooiden water over me heen en zetten alle ramen open om mij lucht te geven. Ik had een overdosis.

Een tijdje later kwam ik bij. Het eerste wat ik zei was: ‘Geef mij er nog maar één.’

Ze keken alle drie naar mij en zeiden als één man: ‘Nee dat ga je niet doen.’

‘O, jawel...’

Mijn armen zagen eruit als een vergiet, geen plekje was nog vrij om te spuiten. Ik kon bijna geen ader meer vinden. Hoewel, een echte junk vindt er wel een.

De dagen daarna schaamde ik me diep. Ik stond achter de bar en greep naar een paar wijnglazen die boven de bar hingen. Ik wist van ellende niet waar ik moest kijken en hoe ik het moest bedekken: ik had zwarte armen!

Ik kon niet meer, mijn lichaam was op. Soms moest ik op het werk in het toilet gaan liggen omdat ik niet meer rechtop kon staan. Ik kon er niet meer omheen, wist niet waar ik het zoeken moest. Dit waren nu echt ook alle uiterlijkheden van een verslaafde. De confrontatie was zo hard dat ik ter plekke besloot om nooit meer te spuiten.

Ik werd patiënte van de Free Clinic. Wat een bron van vreugde! We hadden de heroïnehoeren niet langer nodig. Nu kreeg ik Rohypnol en Lexotan op voorschrift. Niet gedoseerd of bescheiden, nee, in ziekenhuisdozen. Ik kon er zelf in gaan handelen. Zonder blikken of blozen kreeg ik 12 mg toegeschreven in dozen van 150 stuks. In de Free Clinic was geen sprake van therapie. Ik kon zelf bepalen welke medicatie ik wilde en in welke hoeveelheid, maandenlang. Ik vond het niet verantwoord. Als ik alles had geslikt wat ze me toen voorschreven, had ik nooit meer overeind kunnen staan. Niemand maakte zich zorgen, want ik bleef er op een of andere manier altijd goed uitzien.

Een geestige bijwerking van Rohypnol, al dan niet in combinatie met andere middelen, is kleptomanie en geheugenstoornis. Daar hadden we allemaal last van. We kwamen soms ’s morgens in de woonkamer en wisten niet meer dat we de avond tevoren hadden gekookt. Alles stond onaangeroerd op tafel. Het kon gebeuren dat de kasten vol stonden met inkopen uit de nachtwinkel die we ons niet konden herinneren. Het dure eten konden we slechts via de verpakkingen in de vuilnisbak traceren, we wisten niet meer wat we wanneer hadden gegeten. Er lagen mensen op de bank te slapen die we van haar noch pluim kenden.

Het meest extreme voorbeeld van het dwangmatig stelen was tijdens een gezellig feestje. We bleven bij John, een goede vriend, slapen. Hij was beroepsfotograaf. Na een paar Rohypnolletjes zagen we David als een professioneel inbreker door de kamer sluipen. Hij ging eerst aan de haal met het statief. Hij zei met zijn vingers op zijn lippen: ‘Sst, tegen niemand zeggen.’ Vervolgens werden alle dure spullen bij de deur gezet om te pikken. Wij zaten er allemaal bij en keken ernaar, ook John. De volgende dag zetten we zonder verbazing alle spullen weer keurig terug.

Mijn geheugenstoornis werd zo erg dat ik vergat dat ik een relatie met Lars had. Tijdens een Rohypnolweekend besloten David en ik om samen te gaan wonen. We huurden een appartement, ik pakte al mijn spullen bij Lars en David haalde zijn deel bij Dita weg. We richtten het appartement helemaal in. Een paar dagen later drong de werkelijkheid tot ons door. We begrepen geen van beiden wat we hadden gedaan. Spullen weer gepakt. Ik terug naar Lars, David naar Dita. Iedereen blij.

Het ging een tijdje goed. Ik werkte veel en ieder weekend was er wel ergens een feestje of we maakten er zelf wel eentje. Mijn avond/nachtdienst had ik verruild naar dagdiensten. Ik kwam ’s avonds stikkapot naar huis. Deze omschakeling eiste ook zijn tol in de relatie. Ik kreeg de sleutel van een studio van een collega om even afstand van Lars te nemen en tot bezinning te komen.

Op een maandagochtend stond ik beroerd en misselijk achter de bar. Dat had ik wel vaker aan het begin van de week, maar deze keer was het anders. De kans dat ik zwanger was zat er dik in, wij deden niet aan anticonceptie. Bovendien wilde ik heel graag kinderen, alleen de omstandigheden waren nu niet bepaald rooskleurig.

‘Zou jij iets voor me willen doen?’ vroeg ik aan een van de garçons, ‘Wil je voor mij een predictor gaan halen bij de apotheek hier tegenover?’

Met een grijns tot achter zijn oren liep hij de zaak uit om even later met de test terug te komen. Superzenuwachtig sloop ik naar beneden. Met bevende handen opende ik de verpakking. Ik moest veel moeite doen om het straaltje urine in de tester te mikken. Ik durfde niet te kijken, deed het dopje erop en stopte het buisje in mijn short.

Boven vroegen mijn collega’s: ‘En?’

‘Ik weet het niet, ik durf niet te kijken.’

‘Allez, komaan!’

Aarzelend pakte ik het buisje uit mijn zak en keek: ja hoor, ZWANGER!

Ik liep terug naar beneden naar de telefooncel en belde Lars op:

‘Ik ben zwanger!’

Een halfuur later stond hij er. ‘Wat gaat er nu gebeuren?’

‘Ik wil terug bij jou komen wonen, ik ben heel blij met de zwangerschap.’

Helemaal in de wolken gingen we samen naar de gynaecoloog. Stralend vertelde ik mijn werkgever dat ik in verwachting was. Prompt kreeg ik mijn ontslag. Het kon me niet eens schelen. Zielsgelukkig was ik. We waren ervan overtuigd dat het een meisje zou worden en we hadden al een naam. Uit voorzorg was ik met iedere vorm van drugs gestopt.

Het drama gebeurde toen ik bijna drie maanden zwanger was. Ik kreeg hevige krampen en bloedingen en ging naar de spoed. Ik was volkomen in shock. Daar verloor ik mijn eerste kindje. Het hartje was gestopt met kloppen. Ik moest in het ziekenhuis overnachten en de volgende dag werd ik gecuretteerd. Tranen met tuiten huilde ik, op een gegeven moment had ik geen tranen meer. Daar stond ik dan: zonder werk en zonder baby. Wekenlang zat ik als een hoopje ellende volledig van slag thuis. Dagen zat ik op de bank zonder iets te kunnen zeggen. Als mijn vriendinnen me belden, kon ik alleen nog maar fluisteren: ‘Ik bel je wel terug.’

Het leven had geen zin meer en de relatie ook niet. Ik besloot om Lars alsnog te verlaten. Een vriendin was zo aardig om me tijdelijk haar appartement te lenen, zodat ik op mijn gemak een nieuwe stek voor mezelf kon zoeken. Als troost en afleiding besloot ik mijn motorrijbewijs te gaan halen. Dat lukte in één keer. Mijn volgende stap was het aanschaffen van een motor. Niet zo maar een, nee, het moest een zware chopper zijn.

Op een zonnige middag ging ik met mijn zus lunchen bij Danieli, een Italiaans restaurant in Wilrijk. De baas kwam de tuin ingereden op een vette Harley. Ik vond het er wel tof uitzien en vroeg of ze iemand in de bediening nodig hadden. Drie dagen later kon ik beginnen. Al snel had ik het werk onder de knie. De helft van het personeel snoof coke, dus dat was een meevaller en het snuiven ging weer op en top. We gingen vaak met zijn allen uit eten en dat ging dan gepaard met champagne, wijn en pousse-café. Ik betrapte me erop dat als ik overdag ergens iets ging drinken, ik niets kon bestellen zonder alcohol. Thuis dronk ik wodka of champagne.

Intussen had ik een woning gevonden. Met de nodige pep in de neus was het opmeten van de gordijnen en het schilderen een fluitje van een cent, Speedy Gonzales was in the house. Geregeld gingen we naar de meest decadente feestjes en we waren op alle ‘places to be’ aanwezig.

Ik kreeg een geheime relatie met Omar, de verantwoordelijke. Niemand mocht het weten, want we waren immers collega’s. Hij was Marokkaan, klein, zwart haar, Italiaanse look, een kopie van Eros Ramazotti. Zijn kleding was tot in de puntjes verzorgd. Hij bleef ’s avonds vaak bij mij slapen en we kwamen dan ’s morgens gelijktijdig aan. Al snel werd het voor het overige personeel duidelijk hoe de vork in de steel stak, maar er werd niets over gezegd. Omar was heel lief voor me. Mijn ouders zeiden: ‘Hij legt eerst de rode loper voor je uit en dan mag jij er pas overheen lopen.’

Op een avond kwam een goede vriendin van me met haar vriend in het restaurant eten. Later op de avond en een paar glazen verder stelde ze voor om een triootje te doen. Het begon als een grapje, maar het werd gaandeweg bloedserieus. Ik hoefde er niet lang over na te denken. Mijn vriendin was bloedmooi, een plaatje. Ze was jarenlang fotomodel geweest.

Na die avond hard werken ontvingen zij me in een hotel. De kamer was uitsluitend verlicht met theelichtjes. De champagne stond koud en het bad was volgelopen. Ondergedompeld in een bad vol schuim en met een glaasje bubbels in de hand begonnen we te kussen. Het duurde niet lang of de stukken vlogen eraf. Dit was de eerste keer dat ik ‘all the way’ met een vrouw ben geweest. We gingen zo in elkaar op dat we er geen erg hadden dat haar vriend er voor spek en bonen bijlag.

‘Hé, ik ben er ook nog,’ hoorde ik ineens.

We moesten er hartelijk om lachen.

Natuurlijk zei ik er niets over tegen Omar. Ik was bij hem thuis niet welkom omdat hij van zijn ouders geen relatie met een Belgische mocht hebben. De meeste tijd waren we samen, een knipperlichtrelatie. Zijn ouders vroegen niets, ik denk dat ze het uiteindelijk wel wisten.

Ik voelde me heel erg moe en besloot ik voor een onderzoek naar het ziekenhuis te gaan. Bloedprikken! Een naald! Ik raakte volledig in paniek en het zweet brak me uit toen mijn arm werd afgebonden en een naald mijn ader inging. Ik was als de dood voor naalden geworden. Er werd nochtans niets ingespoten, alleen maar bloed afgenomen. Ik viel bijna flauw.

Twee dagen later kreeg ik een telefoontje van de arts met de vraag of ik naar het ziekenhuis kon komen.

‘Ga maar even zitten mevrouw. U bent besmet met het cytomegalovirus (CMV) en u bent zwanger,’ zei de dokter.

Er viel een stilte. Ik wist niet wat CMV was, maar het klonk serieus. De dokter vervolgde: ‘Dit virus kan ernstige afwijkingen veroorzaken bij de ongeboren vrucht tijdens de eerste drie maanden van de zwangerschap. Medisch is het niet verantwoord dat u het kind bij u houdt.’

Ik had geen keus. Daar ging mijn tweede kindje.

Ik moest twee weken wachten tot de abortus kon plaatsvinden. Daar liep ik dan, strontmisselijk, met de zekerheid dat ik ook dit kindje niet mocht krijgen. Ik was radeloos en ervan overtuigd dat ik geen kinderen op de wereld zou kunnen zetten.

Op het werk kon ik tegen niemand iets zeggen. Officieel had ik geen relatie met Omar, laat staan dat ik zwanger kon zijn. Omar was heel bezorgd, maar ik duwde hem weg. Het was mijn verdriet en hij kon er ook niet mee omgaan.

Een van de vaste gasten van Danieli was Abbas, een kleine Libanees. Ik was verdrietig en hij zag zijn kans schoon om in mijn wereldje toe te treden. Abbas reed in een grote limousine met chauffeur. Hij droeg altijd een pak en dronk uitsluitend Laurent Perrier Rosé. Soms nam hij één slok, betaalde de fles, gaf 1000 frank (25 euro) fooi en was weer weg.

Hij vroeg me of ik iets met hem wilde gaan eten. Het etentje vond plaats in een duur restaurant in de Rue de l’Autrec in Brussel, highlife. Een plateau fruits de mer, kreeft, oesters, krab, enfin de hele zooi. Dat werd uiteraard weggespoeld met Laurent Perrier Rosé, de huiswijn van meneer. Hij liet mij door zijn chauffeur naar huis brengen omdat hij nog een andere afspraak in Brussel had en siste mij toe: ‘Don’t talk to the driver.’ Dat was tegen een goeie gezegd, ik spreek namelijk tegen lantarenpalen.

Vanaf dat moment ging alles gebiedende wijs. Abbas dacht dat we een relatie hadden, terwijl er op seksueel gebied niets aan de hand was. Hij belde ’s morgens om vijf uur bij mij aan met een zak pistoletjes en croissants om meteen weer weg te gaan. Bossen bloemen, zo groot dat er geen vazen voor bestonden, werden afgeleverd door zijn chauffeur. Ronduit belachelijk. Ik kreeg de meest waanzinnige cadeaus. Op een vrijdagavond kreeg ik in de auto een grote gouden ring met diamanten. Ik zo woedend door die vernedering, dat ik de ring door de auto smeet. Abbas was zo in zijn gat gebeten dat hij me niet meer zag staan. Geen grote fooien meer.