5. Thelma & Louise
In die tijd bezocht ik niet alleen maar drugscafés. Ik had ook twee gewone vaste kroegen, kroegen die vol met snobs zaten, dure kleren en bekakte taal. Ik leidde een dubbelleven. Een van mijn goede maatjes was Jimmy, ober in café Alma. Zijn vaste vriendin Sabine werd in de kortste tijd mijn beste vriendin. Sabine was 21 en werkte in een kinderkledingboetiek. We gingen dikwijls samen uit en scoorden af en toe een lijntje coke. Ze raakte in een vervelende positie omdat ze een verhouding kreeg met Jacques, de eigenaar van een ander café. Helaas was Jacques getrouwd. De problemen ontstonden pas echt toen Jimmy achter die relatie kwam. Sabine kon geen kant meer uit en was het gedoe zat. Ik op mijn beurt had schoon genoeg van het ouderlijk gezag en van school. Kortom: we verlangden alle twee naar vrijheid.
We besloten naar het buitenland te vertrekken, naar Benidorm in Spanje. We gingen ervan uit dat we ruimschoots in ons onderhoud zouden kunnen voorzien door in een van de vele discotheken daar te gaan werken. De plannen werden gaandeweg serieuzer. Ik verkocht met het nodige hartzeer mijn dierbare brommer. We kozen een datum: de trouwdag van Sabines zus. We zouden al ver uit de buurt zijn als ze ons gingen missen en zoeken.
De bruiloft brak aan. Sabine had aan het einde van haar werkdag voor het gemak de recette van de winkel meegepikt. We waren ervan overtuigd dat we het goed geregeld hadden. Ik het geld van de brommer, zij de opbrengst van de winkel. De enige die wist waar we naartoe gingen, was Sabines minnaar Jacques. Aan het einde van het trouwfeest gingen we in de auto van Sabine naar mijn huis.
Sabine had slechts een bescheiden koffertje meegenomen voor ons grote avontuur. Ik, daarentegen, besloot álles mee te nemen. De schitterende afscheidsbrief voor mijn moeder plakte ik op de spiegel van de badkamer (zij heeft die brief overigens altijd bewaard). Mijn geweten was schoon en de vrijheid lonkte. Ik ging nooit, echt nooit meer terug!
Mijn ouders waren het weekend weg, dus had ik alle tijd om mijn aardse bezittingen te vergaren. We parkeerden de auto in de ondergrondse garage. Het kostte uren om de volledige inhoud van mijn meisjeskamer in de auto te stouwen. Als laatste viel mijn blik op de koelbox. ‘Huppekee, die moet ook mee’, koelbox op mijn schoot. Vond het volledig onbelangrijk dat door deze actie het zicht volledig beperkt werd. De eerstvolgende stopplaats werd het park. Zo konden we niet naar Spanje rijden. Er werd herpakt. Ik wist Sabine zo ver te bewerken dat ik slechts afscheid moest nemen van de koelbox. Wel onder mijn protest, want we gingen de hitte tegemoet.
Over de grens van Frankrijk werden we moe. We zochten ons heil in straffe espresso’s. Ik ben nooit een koffiedrinkster geweest. De vele koffies en de spanning van ons avontuur maakten dat ik strak stond, deze keer niet van de speed. Ik knalde de auto bijna uit en zat, voor zover het nog kon tussen al die troep, op de stoel heen en weer en van voren naar achteren te schuiven. We maakten elkaar gek door ons steeds af te vragen of we al bij Interpol gesignaleerd stonden.
En jawel hoor………………. honderd kilometer verder was de snelweg afgezet. We moesten voor de ingang van een tunnel op de rechterbaan gaan rijden. We hadden geen idee wat er aan de hand was. Met grote angstogen keken we elkaar aan: ‘Het zal toch niet zo zijn?’ We reden stapvoets, overal zwaailichten en overal politie. Iedere meter werden we banger. We dachten dat de politie ons argwanend bekeek. ‘Wat doen twee van die jonge meisjes met zo’n overladen auto midden in de nacht,’ zag je ze denken.
Uiteindelijk kwamen we bij de plek des onheils. Wat een opluchting. Wij werden niet gezocht, er werd zelfs niet naar ons gekeken. Alle ogen waren gericht op het restant van een motorrijder die eerder die nacht op een betonnen paal was gevlamd. De restanten werden met bezem en blik uit het beton geschrapt en in plastic zakken gedaan. De sfeer was gezet.
Hoe we het vervolgens presteerden om na dit incident de verkeerde kant uit te rijden, weet ik niet. We kwamen bij een tolhuisje. Een ietwat aangeschoten, moedeloze tolbeambte snauwde: ‘Ticket!’
We keken elkaar aan: ‘Wat ticket? Heb jij een ticket?’
Er ontstond een pittige discussie. Achter ons stond inmiddels een lange rij auto’s, het was het enige hokje dat op dat uur van de nacht was bemand. De kerel kwam waggelend zijn hokje uit en gebaarde dwingend naar de auto achter ons om achteruit te rijden zodat wij aan de kant konden worden gezet. De arme chauffeur gaf daaraan snel gevolg, met als resultaat dat hij keihard op de auto achter hem inreed. Twee auto’s in de kreukel.
De tolbeambte ging er vloekend pionnen omheen zetten. We overzagen de schade en voelden de bui al hangen. Sabine gaf een ruk aan het stuur. In volle vaart gingen we rechtsomkeert, wonder boven wonder nu wel in de juiste richting. Op naar Benidorm!
Tegen de ochtend hadden de vele bekers koffie geen effect meer. Sabine raakte oververmoeid. We besloten van de grote weg af te gaan en ergens een goedkope slaapplek te zoeken. We vonden een kleine zolderkamer in een vies hotel. Van een hotel met twee sterren kun je niet veel verwachten. Hier al hadden we ons eerste onderlinge geschil, een haarscheur in de vriendschap. Ik was als eerste boven en gilde vol afgrijzen:
‘Een kakkerlak, een kakkerlak’.
Op de muur zat een joekel. Sabine kwam naar boven, schepte het mormel met een papiertje op de grond en ging erop staan.
‘Ziezo, probleem opgelost, we kunnen gaan slapen.’
Ik griezelde en dacht aan de eitjes van die viezerik. Voor geen goud bleef ik in die kamer.
‘Hier ga ik niet slapen.’
Het resultaat was dat we uiteindelijk rechtop in de volle auto zijn gaan slapen.
Benidorm lonkte en ons geld slonk zienderogen. De benzine, tolwegen en het mislukte hotelkameravontuur hadden al een aardig wak in ons beperkte budget geslagen. Het was bijna zomer dus de nachten waren al zwoel. We besloten om op het strand te gaan slapen. Daar zaten we dan: op de badlakens met al onze kostbare schatten om ons heen. Transistorradio heel hard, drankje erbij... alles leek goed. We zaten er nog geen uurtje toen er een reusachtige bulldozer aankwam om het strand te reinigen en te egaliseren. Daar hadden we niet op gerekend. Slapen zat er niet meer in, de stemming steeg er niet op.
Ik sleurde Sabine mee naar de dichtstbijzijnde discotheek, met een knetterende ruzie als gevolg.
‘Wat wil je daar gaan doen?’ vroeg Sabine.
‘Wat dacht je ervan om daar om werk te gaan vragen, we hebben immers geen geld meer.’
‘Nee ik ga niet mee!’
Het bleek dat Sabine nooit serieus van plan was geweest om in Spanje te gaan wonen en werken. Zij had het avontuur niet helemaal doordacht.
Inmiddels stonden we daadwerkelijk bij Interpol geregistreerd. Mijn diepbedroefde ouders wisten zich geen raad. Niemand in mijn vriendenkring wist waar ik was. Hun laatste strohalm was Karel, een goede vriend. Hij was twee weken op vakantie naar Griekenland, dus trokken alle vrienden de conclusie dat ik bij Karel in Griekenland zat. Mijn vader en mijn zus kochten een ticket naar Griekenland om mij daar te gaan zoeken.
Sabine had heimwee gekregen en met Jacques gebeld. Hij smeekte mij om contact met mijn ouders op te nemen. Hij had niemand verteld waar we waren, zoals we hem hadden laten beloven. Jacques speelde dusdanig op mijn gevoelens in dat ik me verplicht voelde naar huis te gaan. Sabine was al van bij de eerste dag bereid geweest om terug te keren. We hadden nog maar juist voldoende geld over om op hangende pootjes terug te keren. Het avontuur was volledig voorbij.
Op de terugweg was Sabine op een gegeven moment zo moe dat ze mij het stuur over liet nemen. Dit met de kreet: ‘Je doet wel normaal, hé.’ Ik had nog geen rijbewijs, maar enkele oudere vriendjes hadden me leren autorijden op een industrieterrein. Ik kon sturen en schakelen. Haar waarschuwing dat ik wel normaal moest doen, maakte me enorm zenuwachtig. Bij een tolhuis durfde ik niet meer verder te rijden. Ik dacht dat iedereen kon zien dat ik zonder rijbewijs achter het stuur zat. Een paar meter voor het huisje bevroor ik. Ik had de auto niet meer onder controle en sputterend en schokkend reed ik op het tolhuisje af, op van de zenuwen.
De beambte keek vreemd. ‘Waar blijft ze nu?’
Ik kreeg de auto geen millimeter verder.
Sabine keek me met een dodelijke blik aan en zei: ‘Noem je dit normaal?’
Uiteindelijk kwam de man zijn huisje uit, nam mijn geld in ontvangst en toen… kreeg ik weer grip op mijn rijkunst en scheurden we weg, huilend van het lachen en van de opluchting. De rest van de reis reed Sabine.
Terug in België durfde ik niet direct naar huis en sliep ik die nacht bij Jacques. De volgende dag moest ik er wel aan geloven. ‘What the hell ga ik vertellen?’ vroeg ik me af.
Thuis trof ik een verdrietige moeder aan. Zij was bang om kwaad op mij te worden. Dit kon een averechts effect op mij hebben waardoor ik dan weer de benen zou nemen. Mijn vader en mijn zus waren nog in Griekenland, op zoek naar het verloren schaap. Met Gert had ik een serieus gesprek, waarin hij mij op het intense verdriet van mijn moeder wees. Ik begreep het wel, maar mijn geweten stond echte spijt toen niet toe. Gert liet duidelijk weten dat ik geen ogenblik meer de vrijheid zou hebben om te doen of te laten wat er in mijn hoofd opkwam. Voor alles zou ik toestemming moeten vragen. Vanaf dat moment moest ik zelfs braaf vragen hoe laat ik thuis moest zijn.
School was een ander hoofdstuk. Ik had tegen niemand iets gezegd, zelfs tegen mijn beste vriendinnen niet. Bij mijn terugkomst wist de hele school van mijn Spaanse avontuur, in één klap was ik bekend. Ik had de volledige examenperiode gemist. Door het stof kruipend kreeg ik het toch voor elkaar dat ik op school mocht blijven. Ik moest wel het jaar overdoen.
In onze stamkroeg kregen we voor eeuwig de bijnaam ‘Thelma & Louise’. Dat was snel verzonnen, want de film was toen net uit.
Het muisje had voor mij wel nog een akelig staartje. Ik moest voor de jeugdrechter verschijnen.
Sabine kwam er genadiger van af. Haar vader was commissaris van politie. Tijdens haar afwezigheid had haar vader het gestolen bedrag aan de winkeleigenaar vergoed. Het voorval werd juridisch onder het tapijt geschoven. De enige kater die Sabine van haar grote reis overhield, was een knetterende ruzie met haar vader. We mochten niet meer met elkaar omgaan.
Einde vriendschap.