1. Elf jaar en volwassen
Ik kom uit een keurig middenklasse gezin. Wij woonden in een eengezinshuis met twee verdiepingen en een onderliggende garage in een nette voorstad van Antwerpen. Iedereen kende iedereen.
Hoe mijn ouders elkaar hebben leren kennen weet ik niet, maar ik weet wel dat ze nooit bij elkaar gepast hebben.
Mijn moeder was en is een heel aantrekkelijke vrouw. Slank met roodbruin haar, fier en koket. Ze hield van mooie kleding en doet dat nog steeds. Ze kocht en koopt dure kleding van topmerken van Belgische ontwerpers. Mijn vier jaar oudere zusje en ik liepen in echte merkkleding. Mijn moeder vond het geweldig om ons aan te kleden alsof we naar een bruiloft moesten, compleet met lakschoentjes. Ik vond het altijd verschrikkelijk om in tuttebellenkleren in paskamers te staan. We verschilden duidelijk van smaak.
Mijn vader was totaal tegenovergesteld. Een gewone man om te zien, niet bepaald een opvallend figuur. Hij was destijds al kaal met een krans haar in zijn nek. Doordat hij vaak buiten was had hij altijd een gebruind hoofd. Nog altijd geeft hij niets om kleding. Hij liep vaak dagenlang in dezelfde kleren. Als mijn moeder met nieuwe kleren thuiskwam, gaf dat aanleiding tot de grootste ruzies.
‘Daar komt de big spender!’
‘Mevrouw denkt zeker dat ze tot de high society behoort!’
‘Wij zijn de Rockefellers niet.’
Bleef het maar bij die kwetsende woorden. Het gebeurde meer dan eens dat mijn vader zijn zelfbeheersing verloor en dat het eten dan tegen de muur spatte of de pannen en het servies door de ruiten naar buiten vlogen. Het was echter de pot die de ketel verweet, want al zijn geld ging grotendeels op aan zijn hobby’s en vakanties, heel veel vakanties. Zelfs nu nog vindt hij het fijn als ik op zijn kosten met hem op vakantie ga. Hij betaalt alles met het grootste genoegen.
Het bestedingspatroon was niet het enige probleem. Mijn moeder leeft een braaf leven. In die tijd was ze beheerder van een sportwinkel, ze hield niet van het café of van uitgaan. Ze ging in de ochtend naar haar winkel en kwam om zeven uur ’s avonds thuis. Dat was haar leven. Het klinkt simpel, maar in haar vrije tijd moest ze de grillen van mijn vader tolereren. Nu ik erop terugkijk, besef ik dat ze uit zelfbescherming in dit vaste leven vluchtte.
Ze is zo preuts dat ze het woord ‘penis’ niet over haar lippen kan verkrijgen. De enkele keer dat ze een pikante mop probeert te vertellen en de clou een vies woord bevat, stamelt ze altijd: ‘Uh uh uh... nou, je weet wel!’ om dan met een rood hoofd te stoppen.
Mijn vader is een bon vivant. Hij werkte van zes uur ’s morgens tot twee uur ’s middags als markeur in de haven van Antwerpen. Denk niet aan een stoere havenbink: hij heeft dus geen groot postuur. Wat zijn beroep precies inhield, ontdekte ik toen ik wat ouder was en ik eens mee naar de haven mocht. Hij moest de goederen tellen, die dag grote betonnen buizen. Vol verwachting telde ik mee. Nadat er tijdens zijn shift drie gepasseerd waren, ging hij naast mij in de auto een dutje doen. Ik maakte hem wakker en vroeg waar de rest bleef. Ik kreeg te horen dat hij alles al had geteld. Verbijsterd kraaide ik uit: ‘Wat? Die drie!’
Na zijn werktijd ging hij steevast naar de kroeg, waar hij een graag geziene gast was. Voor zijn vrienden en zijn vele vriendinnen is hij een zeer onderhoudend type. Tegen een uur of zes had hij genoeg alcohol gedronken om zich met de bereiding van het avondeten bezig te houden. Dit betekent niet dat hij goed kan koken, integendeel. Alles maar dan ook alles wat hij in de koelkast tegenkwam, werd samen in een pan geworpen.
Mijn vader is een controlefreak. Wij waren bang als hij thuiskwam. De minste of geringste verandering in het huis had hij onmiddellijk in de gaten. De gevolgen waren soms niet te overzien. Wij kwamen om vier uur thuis uit school, maar moesten buiten blijven spelen. We mochten meestal pas naar binnen als mijn moeder thuiskwam. Daarna wachtte ons steevast de hoogst onaangename surprise van het avondmaal. Niet eten was geen optie. Het interesseerde hem hoegenaamd niets of je er bij zat te kokhalzen. Zijn macht werd niet aangetast, zeker niet als hij een agressieve dronk had.
Hetzelfde gold voor de lunchpakketjes. Die werden de avond tevoren door mijn vader klaargemaakt en in de koelkast gelegd. Ze waren verschrikkelijk smerig. Ik hield niet van paté en niet van kaas. Wat zat er steevast in mijn pakket? Brood met paté en kaas.
Nuchter is mijn vader de liefste man ter wereld, dronken is hij onuitstaanbaar. We hebben hetzelfde gevoel voor humor, we hoeven elkaar maar aan te kijken om in een deuk te liggen.
Naast zijn werk bestond het leven van mijn vader uit drinken, café, andere vrouwen, diepzeeduiken en skiën. Ik word nostalgisch als ik het over het duiken heb. Het zorgde ervoor dat ik als kind meer kreeften heb gegeten dan boterhammen met chocopasta. Bovendien had hij altijd een roodverbrande rug, die vaak ging vervellen. Heerlijk was het om die velletjes los te trekken. Hoe groter de vellen, des te meer genot.
Op een dag was ik nieuwsgierig naar zijn dia’s over diepzeeduiken. Ik sloop stiekem naar de kast in de gang waar ze lagen en dacht allerlei spannende vissen, misschien zelfs haaien, te zullen zien. Dat stond immers op de doos en op de etiketten van de dia’s zelf. Met rode oortjes en ronde oogjes deed ik de dia’s stiekem een voor een in een klein kijkapparaatje. Mijn wangetjes werden nu ook rood, want wat ik te zien kreeg was niet mis.
Blote Thaise vrouwen in alle mogelijke standjes, met de meest walgelijke attributen en hun kooi wagenwijd open. Het ergste van alles vond ik het feit dat ze zíjn rode badjas droegen. Ik vond het heel erg fascinerend, ook al wist ik niet wat ik zag. Ik rende naar mijn moeder, die in de keuken stond te strijken en liet haar de dia’s zien. Ze keek me aan en ze zei verslagen: ‘Ja, ik weet het.’ Ik begreep helemaal niets van haar reactie en stopte alles terug in de kast. Er werd nooit meer over gesproken.
Een verkeerde decompressie tijdens het duiken leverde hem een lam been op. Mijn moeder moest hem vanaf die tijd regelmatig redden als hij lam van de drank in de struiken belandde.
De woensdagmiddag stond in het teken van mijn vaders moeder. Wij hadden geen fantastische band, maar tussen mijn zusje en mijn oma klikte het wel. Mijn oma gaf me van alles de schuld en dat maakte me boos en opstandig. Ik schold haar dan uit en rende keihard rondjes rond de tafel, zodat zij mij niet kon pakken. Mijn zusje was sneller en kreeg mij wel te pakken. Ik kreeg er stevig van langs.
Het programma met grootmoeder was altijd hetzelfde. Eerst naar de markt, we kregen er hamburgers van een kraampje. ’s Avonds aten we spaghetti. Van mijn moeder mochten we niet snoepen en kregen we geen limonade. Van mijn grootmoeder kregen we wel snoep. Niet gewoon één snoepje nu en dan, nee, we kregen er rugzakken vol. We lagen ziek en misselijk in de zetel. Het ene snoepje was nog niet naar binnen of het volgende zat al in de mond. Ik kreeg de smaak te pakken, en als ik geen snoep meer had ging ik het met vriendinnetjes in de winkel stelen. Met broeken en jassen bol van het snoep, soms zelfs de laarzen vol, gingen we naar buiten. Het was, achteraf bekeken, mijn eerste verslaving.
Als kind vond ik het heerlijk om tussen de eetkamerstoelen een elastiek te spannen en ertussen te springen. Hoe hoger hoe moeilijker en hoe mooier. Mijn zusje en ik konden urenlang meiderig samen tutten: elkaar masseren, friemelen, frutselen, haartjes doen. Ik moest altijd beginnen, het ritueel begon met haar rug en schouders te masseren, deed haar nageltjes, kamde haar haren en kriebelde aan haar tenen, enfin, het hele schoonheidspakket. Tegen de tijd dat ik aan de beurt kwam voor dezelfde verwennerijen, viel ze zogenaamd in slaap en was alles haar te veel.
Het was de tijd van playbacken. Mijn zusje was Madonna en ik Cyndi Lauper met ‘Girls just want to have fun.’ We leefden ons helemaal in, waren dat dus echt en stonden vol overgave met een microfoon voor de spiegel en voor publiek. Dat die microfoon soms uit een haarborstel bestond, mocht de pret niet drukken. Ik kocht spuitbussen om mijn haar groen te verven en scheurde ook mijn kleren, alles voor het juiste imago. Vaak was ik bij de playbackshows in onze buurt te vinden, ik won zelfs zo nu en dan.
Wat mij het meest uit deze tijd bijstaat zijn de ruzies tussen mijn ouders. Eindeloze, oeverloze ruzies over geld en over andere vrouwen. Het gebeurde vaak dat we mijn vader ’s nachts bij een andere vrouw wegplukten. Het woord ‘hoer’ voor mijn moeder, de heilige maagd Maria zelve, was nog het minste. Zijn handen zaten meer dan los, vooral als hij had gedronken. We konden de klappen in ons bedje horen. Bij iedere pittige discussie verloor hij volledig zijn zelfcontrole. Ik lag angstig in bed te luisteren wat er beneden gebeurde en durfde nooit te gaan kijken als het stil werd.
‘Leeft mama nog?’
Als troost drukte ik Snor, mijn kat die even oud als ik was, stevig tegen mij aan. Snor was mijn ziel en zaligheid, mijn veilige haven. Hij had in zijn jeugd een ongeval gehad en was daar een beetje lijp uitgekomen. Het was een echte lieverd, je kon hem binnenstebuiten keren.
Ik werd volwassen toen ik elf en een half jaar was. Dit weet ik nog heel goed, want het was winter. Het was ijskoud en aangezien ik begin juli jarig ben, moet het wel eind december geweest zijn. Ik zat op turnen en op acrogym. Iedereen vond mij lief en schattig, want ik leek een beetje op Pipi Langkous met sproetjes en dezelfde streken. Op school was mijn bijnaam ‘Brekkie’. Om stoer te doen had ik eens kattenbrokken gegeten. Dat wist de hele school in een mum van tijd.
En toen......... ontdekte ik het caféleven. Er was geen houden aan.
Mijn moeder wist niet beter dan dat ik aan het turnen was of bij een vriendinnetje zat. Zij vertrouwde mij volledig, al vond ze het niet leuk dat ik veel weg was.
‘Ik zit hier altijd alleen,’ zei ze vaak, ‘je bent een echte straatmadelief.’
Ik denk, achteraf beschouwd, dat ze haar handen vol had aan haar erbarmelijke leven met mijn vader en daarom alles wat ik haar op haar mouw spelde maar wat graag geloofde.
Ik kreeg oudere vriendinnetjes uit een totaal ander milieu. Eentje was al zeventien en was majorette, haar ouders hadden een stamcafé. Ik was razend jaloers en zag mezelf al meelopen in de stoet. Mijn moeder vond het zo verschrikkelijk ordinair dat ik onder geen beding zo’n stokje in mijn handen mocht nemen. Ik bracht weekends door met voor mijn moeder verzonnen vriendinnen, waar ik zogenaamd bleef slapen. Ook de ouders van mijn echte (oudere) vriendinnen waren altijd bereid om voor mij te liegen.
‘Mama, ik blijf vannacht bij Chantal slapen, is dat goed?’
‘Natuurlijk lieve schat, veel plezier.’
De werkelijkheid was helemaal anders.
Ik zat in de kroeg.
Mijn eerste vaste stek was een kleine plaatselijke nachtkroeg. De eigenaar was achter in de twintig en vond mij, dat kleine ding, uiterst amusant. In een mum van tijd hoorde ik erbij. Ik zat aan het einde van de toog en stond er vaak achter om mee te helpen. Het café was in een vorig leven een pitatent geweest. Er stond nog een grote ouderwetse pitamachine, die zelfs als verwarming diende. Meestal waren er meer dan twintig bezoekers, vaak ruige gasten van rond de dertig, zwaardere figuren. Het ging er regelmatig grof aan toe. Stevige knokpartijen met de onvermijdelijke invallen van de politie als gevolg. Ik begrijp nog steeds niet dat die nooit naar mijn leeftijd of naar mijn identiteit heeft gevraagd. Een raadsel.
Daar zat ik altijd trouw, zonder geld en alleen tussen de mannen en de koppels. Iedereen gaf mij pinten en sigaretten. Bastos, dikke sigaretten met korte filters. Toch ben ik, ondanks de overvloed aan drankaanbod, nooit dronken geweest.
Ik maakte er snel een ‘beste vriendin’. Zij was dertien jaar, maar dat zei weinig, ik leek ouder en wijzer. Haar moeder was alcoholiste en gaf ons voor haar eigen gemak zakgeld en sigaretten. De vriend van haar moeder had pistolen, waar hij regelmatig mee zwaaide. Een nieuw verschijnsel voor me, uiterst spannend. Ze woonden in een piepklein huisje met een hele grote kachel. Ik kreeg er geen lucht door de alcoholwalmen, sigarettenlucht en de grote kachel die dag en nacht maximaal brandde. Voelde me steendood daar.
In het café ging het er grof aan toe en in een mum van tijd keek ik nergens meer van op. Geregeld kwam ik bij vechtpartijen tussenbeide en wist ik met praten de boel te bedaren. Op een avond kwam er een dronken vrouw van onbestemde leeftijd naar binnen. Ze was duidelijk al ver over de schoonheid van haar jeugd heen. Een zielige verschijning. De mannen begonnen opmerkingen te maken. Ze was te dronken om in de gaten te hebben dat ze haar in de maling namen en ze werd zo overmoedig door de bronstige kreten van de kerels dat ze op de toog begon te dansen.
Het ging van kwaad tot erger en op het hoogtepunt begon ze te strippen. Het was geen vertoning: ze was poedelnaakt en ladderzat. Mijn ogen vielen niet eens uit hun schellen toen ze zich met een Jupilerflesje begon te masturberen. Ik keek namelijk niet naar haar, maar naar de mannen die schoon genoeg kregen van deze show. Tot ieders grote hilariteit had een van de kerels haar goedkope winterbotten in de pitamachine gezet. Daar stonden ze: sissend, smeltend en stinkend.
Tegen de tijd dat ze bevredigd was, waren haar laarzen volledig gesmolten. Ze grabbelde haar kledingstukken bijeen, kleedde zich min of meer aan en ging op zoek naar haar schoeisel. Na lang zoeken riep ze vertwijfeld naar de mannen:
‘Waar zijn mijn botten?’
Ze werd op de twee plasjes in de pitamachine gewezen. Razend en vloekend ging ze strompelend op blote voeten de koude tegemoet.
Het tofst van deze avonden waren de nachten. Het café sloot om vijf uur. De rolluiken gingen rammelend naar beneden en de tafels werden bij elkaar geschoven. Alle overgebleven gasten kropen op de tafels. Zo ging men slapen. Er werd soms een beetje aan me gefoefeld, ik werd weleens gekust, maar van seks was er nog geen sprake.
Ik voelde me groot en was blij met mijn surrogaatfamilie.