18

 

 

‘Hoe gaat het, Angela?’ vroeg de therapeut.

Terry en ik waren bezig met onze derde therapiesessie. Dat deden we op aanraden van deskundigen in het centrum waar Jade speltherapie kreeg. Tijdens de eerste sessies had ik maar weinig gezegd, terwijl Terry zijn hele hart had uitgestort.

Nu was het mijn beurt.

‘Ik heb het gevoel dat ik mislukt ben. Ik doe mijn best om vol te houden, maar dat valt me zwaar,’ zei ik heel snel. ‘Ik heb het idee dat ik een berg moet beklimmen maar bij elke bocht in de weg omver word geduwd.’

Ik voelde de woede in me opwellen toen ik begon te praten, maar ik moest doorgaan, anders zou ik alleen maar gaan huilen. Nadat Terry de eerste twee keer had verteld hoe hij zich voelde, had ik mezelf opdragen te zeggen wat ik op mijn lever had. Het was begin september; volgende week zou Jade weer naar school gaan. Ik wist dat we nu open over bepaalde zaken moesten zijn, anders zou het ons helemaal niet lukken om haar op de juiste manier te ondersteunen. Mijn relatie met haar werd langzaamaan telkens wat beter – we maakten grapjes, ze vroeg me vaker of ik haar wilde helpen, we praatten meer, schreeuwden minder en knuffelden af en toe zelfs met elkaar – maar tussen Terry en mij zat het nog altijd niet goed.

‘Ik heb met Jade enige vooruitgang geboekt, maar ik voel me nog steeds het vijfde wiel aan de wagen. Ik weet niet wat ik daaraan moet doen. Ik heb het gevoel dat ik geen steek verder kom, terwijl me dat vroeger wel altijd lukte. Ik weet dat Terry het moeilijk heeft, daar hebben we het vaak genoeg over gehad. Soms gaat het er hard aan toe, maar ik ben blij dat we nog met elkaar kunnen praten. Het blijft echter een enorme worsteling, en ik weet niet hoelang ik het nog volhoud. Hij lijkt gewoon niet te willen veranderen.’

De woorden stroomden mijn mond uit, gevolgd door tranen.

‘Wat vind jij, Terry?’ vroeg de therapeut.

‘Ik heb een probleem met het leven,’ antwoordde hij.‘Ange heeft haar zegje gedaan, en dat is goed. We weten allemaal wat ik denk en voel.’

‘Maar wat zou jij willen veranderen, Terry?’

‘Ik wil me beter voelen dan ik me nu voel.’

Er viel een korte stilte. Toen vroeg de therapeut: ‘Wil je dat je relatie met Angela goed is en dat jullie nader tot elkaar komen?’

‘Ja, dat wil ik.’

Ik keek hem aan en kon maar één ding denken: nee, dat wil je niet. Als je dat zou willen, zou je er wel iets voor doen. Je bent niet eerlijk tegen me.

Ik hield mijn mond.

‘Waarom heb je het zo moeilijk, Terry?’

‘Dat weet ik niet,’ antwoordde hij. ‘Sinds Ange weer thuis is, probeer ik te wennen aan het feit dat we weer een gezin zijn. Toen ze tot levenslang werd veroordeeld, had ik me erop ingesteld dat ze pas vrijkwam als ik al in de zestig was. Daar moest ik mee leren leven, daar dwong ik mezelf toe. En nu lijk ik dat idee niet meer los te kunnen laten. Ik heb mezelf in emotioneel opzicht van haar losgemaakt. Zo voelt het.’

Ik voelde me enorm opgelucht toen ik hem dat hoorde zeggen. Eindelijk was Terry eerlijk over wat er al die maanden onuitgesproken tussen ons in had gestaan. Hij had zich in emotioneel opzicht van me losgemaakt. Nu hij dat had opgebiecht, konden we eindelijk het probleem bespreken. Het was alsof er na een lange benauwde zomerdag eindelijk een bui losbarstte. Het was een opluchting, hoe vreemd dat misschien ook klinkt.

‘Hoe kunnen we dit oplossen?’ zei de therapeut.

‘Ik kan mezelf niet veranderen, en zo ben ik op dit moment nu eenmaal,’ zei Terry.

Ik wist niet wat ik moest zeggen.

Ik kon mijn woede niet beheersen. Terry en ik zaten beneden in de woonkamer, Jade was boven. Ik was een paar dagen weggeweest en had bij thuiskomst ontdekt dat ze al die tijd niet naar school was geweest. Ze had de afgelopen drie weken op één dagje na op school gezeten en ik had het gevoel gehad dat we eindelijk iets bereikten.

Maar op dit moment was ik witheet omdat ze, zodra ik mijn hielen had gelicht, de zwakke plek van haar vader meedogenloos had uitgebuit en hij gewoon was gezwicht.

‘Ik ben weer terug, Terry, en ik ben nu eenmaal haar moeder. Ik doe nu anders tegen je, en dat spijt me,’ zei ik. Mijn stem klonk hard van ergernis. ‘Maar als we niet snel beginnen haar bepaalde normen en waarden bij te brengen en haar duidelijk maken wie hier de baas is, dan gaat het helemaal mis. Als we niet ingrijpen, zijn we geen normaal gezin meer omdat ze dan zal doen wat ze zelf wil. Je moet me steunen. We moeten dit samen doen.’

‘Dat weet ik, Ange, maar ik ben het gewoon niet altijd met jouw harde aanpak eens. Ik vind dat je overdrijft. Tegenover jou moet ze zich verdedigen, dat heeft ze tegenover mij nooit hoeven doen. Jade weet bij mij hoever ze kan gaan voordat ze een standje krijgt. Het spijt me dat ze niet naar school is geweest, maar het lukte me gewoon niet.’

‘O, goed dan,’ beet ik hem toe, ‘misschien ben ik soms wel te streng. Maar dat komt doordat jij me niet steunt wanneer ze haar zin probeert door te drijven. We moeten dit samen doen. Ik weet dat ze veel heeft meegemaakt, maar we moeten haar helpen.’

‘Maar het is moeilijk om één lijn te trekken als ik het gevoel heb dat jij veel te hard voor haar bent,’ antwoordde Terry. ‘Het is alsof je met een voorhamer een noot wilt kraken. Ik ben emotioneel gezien gewoon niet sterk genoeg om met haar om te gaan, om haar naar school te krijgen. Wat had ik moeten doen? Haar aan haar haren de deur uit moeten slepen?’

‘Maar we komen geen steek verder, Terry,’ siste ik.‘Je doet je best niet. En als we niet snel ingrijpen, wordt zij hier de baas in huis. Dat is niet goed voor ons gezin.’

‘Maar jij wilt rennen en ik kan niet eens lopen, Ange,’ wierp hij tegen. ‘Heb een beetje geduld met me, dat kun je toch wel opbrengen? Toen we Gemma verloren, verloren we onze dochter. Toen we Jason verloren, verloren we onze zoon. Toen we Matthew verloren, verloren we niet alleen ons kind, maar verloren we alles. Ik voel alleen maar woede bij jou. Je hebt een afstand tussen mij en jou geschapen, en tussen jezelf en je familie en vrienden. Ik zou graag willen dat je wat vaker met hen omging, maar dat doe je niet. Ik vond het zo fijn dat je tijdens die sessie van een paar weken geleden eindelijk vertelde hoe je je voelde, maar sindsdien ben je weer zo gesloten als een oester.’

‘Maar wat moet ik dan, Terry? Zodra ik mijn hielen licht, gaat Jade niet meer naar school en zijn we terug bij af. Ik heb maanden geknokt voor een beetje vooruitgang, en het spijt me dat ik zo afstandelijk ben, maar ik ben aan het eind van mijn Latijn.’

We vielen allebei stil, ons ervan bewust dat de onenigheid nog heel lang door zou kunnen gaan. Terry en ik stonden aan weerszijden van een kloof die we niet leken te kunnen overbruggen. Ik maakte me heel veel zorgen. Ik was zijn vrouw en had altijd gevonden dat het mijn taak was om hem te steunen, maar nu wist ik dat niet meer zo zeker. Na alle tegenslagen voelde ik me verslagen en vertwijfeld: ik was geen echte moeder en geen echte vrouw meer en wist dat Terry gelijk had. Tussen mij en veel anderen was een afstand ontstaan. Ik voelde me echter zo alleen dat ik me voor alles en iedereen afsloot; ik was tweeënveertig, maar gaf helemaal niets meer om mezelf. Ik zag er afgeleefd uit, en daarmee was mijn uiterlijk een afspiegeling van mijn innerlijk. Want hoe meer ik me afvroeg of we het als gezin wel zouden rooien, hoe meer ik me terugtrok in mezelf.

In de weken daarna was het maar gokken of Jade wel of niet naar school zou gaan. Soms ging ze en wachtte ik met ingehouden adem af of we eindelijk een volgende horde zouden nemen, maar een dag of twee later weigerde ze weer. De voorzichtige toenadering tussen ons kwam opnieuw onder spanning te staan door haar gedrag. Jade en ik zijn allebei geen ochtendmensen, en op dat soort momenten konden we beter geen ruzie met elkaar krijgen. Als ik haar dan vroeg of ze alsjeblieft naar school wilde gaan en zij begon te schreeuwen of smeekte haar thuis te laten blijven, dan duurde het nooit lang voordat ik tegen haar ging snauwen en zij weer begon te krijsen.

Begin november bemerkte ik een verandering bij mezelf. Ik voelde me nog steeds even machteloos, maar in plaats van Jade en Terry voortdurend op hun nek te zitten, gaf ik het zo’n beetje op. Voor het eerst ontbrak het me aan de energie om te vechten en hield ik mijn mond. Terry zag het: ik liep soms urenlang met de honden in de hoop dat ik daardoor de frustratie kon bezweren die me zo gespannen en bits maakte. Maar toen dat niet leek te werken, werd ik alleen maar stiller. Ik was te moe om nog te vechten.

Op een dag verliet ik het huis, wandelde vijf uur lang door en kwam toen ik doodmoe was stilletjes weer thuis. Toen ik die avond in bed lag, voelde ik dat er een arm rond mijn middel gleed.

‘Wat doe je?’ vroeg ik verbaasd. Terry en ik hadden elkaar al in geen maanden meer aangeraakt.

‘Ik heb een knuffel nodig, Ange.’

Even wist ik niet wat ik moest doen, maar dat gevoel verdween al snel toen Terry me in zijn armen nam: ik kon geen nee tegen hem zeggen.

Toen we daar zo in het donker lagen, begon hij te praten. Ik weet niet waarom hij dat deed. Misschien kwam het doordat we elkaar vasthielden, of door het donker rondom ons, maar de spanning tussen ons die overdag bijna tastbaar was, leek te zijn verdwenen.

‘Het spijt me dat ik me na de dood van Matthew zo vreemd heb gedragen,’ zei hij.‘Vanaf dat moment was ik zo bang je kwijt te raken dat ik je tekortdeed. Ik sloot me helemaal voor je af omdat ik dacht dat je jaren weg zou blijven. Dat kon ik gewoon niet aan. Ik heb me keer op keer afgevraagd waarom ik zo dacht, Ange. Ik ben altijd van je blijven houden en hield mezelf overeind door te denken aan hoe het voor de dood van Matthew was geweest, maar ik kreeg het steeds moeilijker bij de gedachte dat we minstens vijftien jaar van elkaar gescheiden zouden zijn. Ik wist dat ik van je hield, maar ik wist niet hoe ik die liefde tot uiting moest brengen als je niet bij me was. De enige manier waarop ik ermee om kon gaan, was door afstand te scheppen. En dat bleef ik doen toen jij weer thuis was. Ik heb veel moeite met hoe jij nu bent; het lijkt wel alsof je een pantser draagt, je bent niet dezelfde vrouw als voor Matthews dood. Maar ik hield toen van je en ik hou nog steeds van je. En ik wil niet dat het gaat zoals het nu gaat.’

Ik moest denken aan al die jaren geleden, toen we ook altijd in het donker in bed met elkaar hadden liggen praten. Op dat moment voelde ik me voor het eerst in tijden weer gewaardeerd.

‘Ik weet dat ik ben veranderd,’ zei ik.‘Ik ben anders dan zes jaar geleden. Ik kan gewoon niet uitleggen hoe erg de gevangenis is: dat je in een cel moet slapen, dat je wordt uitgescholden en elke dag bang moet zijn dat iemand je iets aandoet. Geen wonder dat een mens dan verandert. Je kunt er je ogen gewoon niet voor sluiten. Het spijt me als ik agressief overkom, maar dat vind ik mezelf niet. Ik ben gewoon gefrustreerd omdat ik probeer dit gezin bij elkaar te houden. Als ik dat niet had gedaan, was Jade bij ons weggehaald en hadden we niet eens een gezin gehad. Toen ik thuiskwam, verwachtte ik echt niet dat het meteen pais en vree zou zijn, maar het voelt gewoon alsof ik helemaal geen rol in jullie leven meer speel. Ik heb het gevoel dat ik je vrouw niet meer ben. Met Jade gaat het nu iets beter, maar mijn relatie met jou is nog altijd even slecht. Ik maak me zorgen over je gezondheid; je bent te zwaar, je drinkt te veel. Als ik voorstel om iets op een bepaalde manier te doen, zeg jij altijd dat je je eigen manier hebt. Hoelang moet ik het nog aanzien en je zien lijden? Hoe denk je dat ik me voel, met een man die niet meer dan een schim is? Het doet zo’n pijn dat we helemaal geen vooruitgang boeken.’

Die avond bleven we uren met elkaar praten. We hielden elkaar vast en spraken voor het eerst in maanden over wat ons echt bezighield. We maakten geen ruzie, we probeerden elkaar niet in leed te overtreffen, maar vertelden elkaar gewoon hoe we ons voelden. Het voelde net als die laatste zaterdagavond die we met elkaar hadden doorgebracht voordat ik de gevangenis inging. Voor het eerst voelden we weer de vriendschap en liefde die er vroeger ook altijd tussen ons waren geweest.

‘Ik hou zoveel van je,’ mompelde Terry voordat hij in slaap viel.

‘Ik hou ook van jou,’ zei ik zacht.

Toen Kellie en Stephen een paar dagen later met de kinderen een weekendje op bezoek kwamen, viel het Kellie meteen op dat ik veel vrolijker was.

‘Ik denk dat we eindelijk vooruitgang hebben geboekt,’ vertelde ik toen ze me vroeg waarom ik zo straalde.

Ik had weer hoop gekregen. Terry en ik hadden op de een of andere manier iets teruggevonden van wat we hadden verloren. Uit de kleinste gebaren – een toevallige knuffel, een grapje – bleek dat we het weer samen wilden doen.

‘Zo is het genoeg,’ zei hij soms ferm wanneer Jade tegen me schreeuwde dat ze geen zin had om naar school te gaan.‘Zo praat je niet tegen je moeder.’

‘O, nu sta je aan haar kant?’

‘Doe niet zo raar. Zo werkt het niet.’

Jade zei dat ze blij was dat we weer aardig tegen elkaar deden, en de herfstvakantie was leuk, maar de maandag daarop weigerde ze weer naar school te gaan. In de loop van de week werd steeds duidelijker dat ze helemaal niet meer van plan was te gaan.

Het duurde even, maar uiteindelijk kwam ik erachter dat ze het be dreigend vond dat Terry en ik nu beter met elkaar konden opschieten. Dat bekende ze ook min of meer toen ze zei dat ze niet naar school durfde omdat ze bang was dat ze dan door ons zou worden buitengesloten.

‘Maar zo gaat het nu eenmaal. Kijk maar naar je vriendinnen. Hun papa’s en mama’s doen ook van alles samen,’ zei ik tegen haar. ‘We gaan je echt niet buitensluiten, maar je hoort nu eenmaal tussen negen uur en kwart over drie op school te zitten. Dat moet; daar leer je dingen en kun je met andere kinderen spelen. Papa en ik houden van je en zullen je echt niet in de steek laten. Zo is het leven nu eenmaal, lieverd. Ook voor ons.’

Het leek bijna alsof Jade niet goed wist wat ze moest doen. Ze wilde aan de ene kant verdergaan, maar aan de andere kant het liefst op haar kamer blijven. De veranderingen in het gezin maakten haar bang.

‘Straks hoor ik er niet meer bij omdat jullie nu aan elkaars kant staan.’

‘Lieverd, het is normaal dat papa’s en mama’s knuffelen en samen dingen doen. Zo hoort dat. Je wilde toch dat papa en mama liever voor elkaar zouden zijn? Nu zijn we dat, maar is het weer niet goed.’

‘Maar jullie zullen me buitensluiten.’

‘Natuurlijk niet. Je bent toch onze dochter?’

Ik kon merken dat ze flink in de war was. Ze zag dat de veilige wereld die ze rondom haar en Terry had opgebouwd langzaam werd afgebroken, maar ze wist niet of ze zich nu moest terugtrekken of een stap vooruit moest doen. Ik deed mijn best om haar gerust te stellen, maar het had geen zin. Al snel stak de spanning tussen Terry en mij hierdoor weer de kop op. De band die we heel even weer hadden gehad, was te zwak om dit te kunnen doorstaan, en binnen de kortste keren maakten we weer ruzie over de vraag of en wanneer Jade naar school moest. Ik wilde dat ze op haar kamer zou blijven als ze niet naar school ging, maar Terry was het daar niet altijd mee eens. Als Jade overstuur raakte, liet hij haar naar beneden komen en dan werd ik weer boos. Ik probeerde niet al te gekwetst te zijn omdat we nu weer uit elkaar dreigden te groeien. De afstand leek weer net zo groot te worden als voorheen.

Begin december kwam er een ambtenaar van de onderwijsinspectie langs met wie we de situatie rond Jade bespraken. Hij was erg aardig en luisterde naar ons verhaal, maar ik vroeg me bezorgd af of de autoriteiten zich weer met ons leven zouden gaan bemoeien. Ik wilde per se dat Jade weer naar school zou gaan. Ouders die dat probleem nooit aan de hand hebben gehad, denken dat het heel gemakkelijk is om een kind naar school te sturen – gewoon voet bij stuk houden. Maar zo simpel is het niet: Jade was zo van streek dat dwang geen optie was, en net als haar moeder heeft ze een erg sterke wil. Maar ze gaf er ook blijk van dat ze een betere band met me wilde, en ik had het idee dat naar school gaan, en het normale ritme dat daarmee samenhing, alleen maar goed voor haar zou zijn.

‘Als we zo doorgaan, zullen ze ingrijpen, Terry. Dan zullen anderen ons gaan vertellen wat we moeten doen. Ik heb dit allemaal niet doorstaan om me mijn dochter te laten afpakken,’ zei ik. ‘Zie je het dan niet? Ze zit niet op school, ze raakt achter, ze verliest het contact met haar vriendinnen. We zullen haar helemaal niet meer in de hand hebben als ze eenmaal een tiener is.’

‘Angela, ik heb al drie kinderen opgevoed, en ik zie het anders dan jij,’ antwoordde Terry. ‘Volgens mij heeft het niets te maken met grenzen stellen of discipline.’

‘Je durft gewoon niet streng voor haar te zijn,’ zei ik kwaad. ‘Ik ben degene die dat moet doen als ze tegen me schreeuwt.’

‘Telkens als het zover komt, raak je zo over de rooie dat je niet eens meer weet wat je zegt,’ zei hij. ‘Ik blijf maar zeggen dat je haar niet moet uitdagen, dat je gewoon weg moet lopen. Ik begin er genoeg van te krijgen dat ik jullie steeds maar moet aanhoren.’

‘Maar je steunt me niet, Terry. Dat doet pijn. Je moet Jade laten zien dat we één lijn trekken. Niet alleen voor haar, maar ook voor mij. We zijn hier met twee volwassenen en een kind, dat moet duidelijk voor haar zijn. En voor mij ook.’

‘Ben je soms jaloers op haar?’

‘Nee, natuurlijk niet. Ze is mijn dochter. Maar ik geloof dat het voor ons allemaal beter is als we één lijn trekken. Nu voelt het eerder alsof jij en zij tegen mij zijn.’

Terry keek me aan. ‘Ik hou van je, Ange, dat weet je heel goed. Wat er ook gebeurt, ik kan me een toekomst zonder jou niet voorstellen. Ik wil er iets van maken.’ Hij zweeg even.‘Hou je van mij?’ vroeg hij.

Ik aarzelde, zoekend naar woorden.‘Ik denk dat dat in de loop van de tijd een beetje onduidelijk is geworden,’ zei ik zacht.

‘O, god.’ Hij staarde naar de grond.

‘Het spijt me, maar ik wil niet liegen. Ik hou van je, maar de afgelopen twee jaar heb ik niet langer het gevoel dat ik je vrouw ben. Het lijkt alsof jij je alleen maar verantwoordelijk voelt voor Jade, en dat niemand, zelfs ik, daartussen kan komen. Woorden zijn niet genoeg, Terry. Je kunt wel zeggen dat je van me houdt, maar ik voel het niet zo.’

‘Wil je daarmee zeggen dat je niet van me houdt?’

‘Nee,’ verbeterde ik, ‘ik wil ermee zeggen dat ik wel van je hou, maar dat het allemaal een beetje onduidelijk is geworden.’

Terry liep de kamer uit. Ik merkte dat ik hem pijn had gedaan, maar ik wilde niet over mijn gevoelens liegen. Het was onvoorstelbaar – we waren al meer dan twintig jaar samen, maar nu we weer geacht werden gelukkig te zijn, was ons leven een puinhoop. Ik vond het doodeng dat ik opeens aan mijn gevoelens twijfelde. Terry was zo lang alles voor me geweest, maar na mijn vrijlating leek mijn liefde voor hem te zijn uitgedoofd.

Hoe kan dit toch, dacht ik. Iedereen was altijd jaloers op ons, iedereen zei altijd dat we zo goed bij elkaar pasten. En kijk ons nu eens.

Ik bleef in mijn eentje zitten, me afvragend wat ik nu nog kon doen.

Na dat gesprek met Terry verloor ik nagenoeg alle hoop. Kerstmis was een bezoeking. Ik dreigde in tranen uit te barsten toen we met Stephen, Kellie en de kinderen het nieuwe jaar inluidden. Toen we om twaalf uur op het balkon gingen staan om te kijken naar het vuurwerk dat in de tuinen naast ons werd afgestoken, voelde ik me compleet moedeloos. Ik was een mislukkeling, ik had mijn uiterste best gedaan, maar ik was er niet in geslaagd iets van mijn leven te maken. Het nieuwe jaar zei me niets, maar ik dwong mezelf iets te zeggen.

‘Op 2006,’ zei ik, terwijl ik mijn glas hief.‘Laten we hopen dat het een mooi jaar wordt en dat we weer allemaal samen een familie kunnen vormen.’

Die woorden klonken hol, maar ik moest doorgaan. Ik mocht het nu nog niet opgeven. Mijn relatie met Jade leek inderdaad te verbeteren en Terry had me beloofd dat het tussen ons ooit weer zou worden zoals het vroeger was geweest.

Ik probeerde me op het begin van het nieuwe semester op school te concentreren. De leerplichtambtenaar die aan het begin van de kerstvakantie langs was gekomen, had ons verteld dat we Jade naar school moesten sturen, anders zouden meer instanties zich ermee gaan bemoeien. Hij was erg aardig en in het geheel niet bedreigend, maar wij als ouders begrepen heel goed dat de autoriteiten zich niet afzijdig mochten houden wanneer een kind geen onderwijs genoot. Met zijn hulp bedachten we een plan van aanpak dat Jade na de kerstvakantie op school moest doen belanden. Het was een overzicht, van minuut tot minuut, van wat ze elke ochtend deed, en van wat we zouden kunnen veranderen.

‘Het belangrijkste is dat jullie geen van beiden het onderwerp school aansnijden,’ zei de ambtenaar. ‘Als Jade uit zichzelf zegt dat ze niet naar school wil, moeten jullie haar gewoon afleiden. Ga niet met haar in discussie en zorg ervoor dat jullie één lijn trekken. Als ze weigert het huis te verlaten, moet een van jullie alvast in de auto gaan zitten en moet de ander haar naar buiten dragen.’

‘Wacht even,’ zei Terry, ‘wat zullen de buren daar wel niet van denken?’

‘Waar het nu om gaat, is dat Jade terug moet naar school. Als iemand het zou melden, zouden wij weten waarom jullie zo doen. Het is mijn ervaring dat kinderen die niet naar school willen doorgaans binnen een paar dagen vrijwillig gaan omdat ze zich anders te veel schamen. Jullie zijn meer van streek dan zij; kinderen zijn taai. Voor Jade is het lang niet zo erg als jullie denken. Spreek gewoon af dat er op school een meester of juf staat te wachten die haar van jullie kan overnemen.’

We wisten dat we niet veel tijd meer hadden voordat de autoriteiten zouden ingrijpen. Terry wilde Jade nergens lichamelijk toe dwingen, maar ik vond dat we in uiterste nood geen keuze hadden, al hoopte ik dat het niet zover zou hoeven komen. De dreiging van ingrijpen van buitenaf zorgde er in elk geval wel voor dat we het over één ding eens waren: Jade moest weer naar school.

Het verbaasde ons niet dat ze op de eerste dag na de kerstvakantie weer onrustig werd. Ze was veertien maanden geleden voor het laatst hele dagen naar school geweest, zodat ik heel goed kon begrijpen dat ze het eng vond. Ze had moeite met vriendschappen en verruilde heel snel het ene vriendinnetje voor het andere. Het zou nog wel eens een tijdje kunnen duren voordat haar klasgenootjes haar weer in hun midden zouden opnemen.

‘Het gaat heus wel goed,’ had ik de avond ervoor tegen haar gezegd. ‘De andere kinderen gaan ook weer naar school. Het komt wel goed.’

Maar ze bleef huilen en smeekte ons om haar thuis te houden. Het deed me pijn dat ze niet van wijken wilde weten, maar ik voelde me ook gefrustreerd en teleurgesteld.

Uiteindelijk besloot Terry met haar te gaan praten. ‘Als je niet naar school gaat, zullen die nare mensen weer terugkomen en tegen ons gaan zeggen wat we moeten doen. Dat wil je toch niet?’

‘Nee,’ fluisterde ze.

Zwijgend pakte ik het schooluniform dat ze niet had willen aantrekken en zette haar tas bij de voordeur, zodat Terry die mee kon nemen.

Toen ik weer terug naar boven liep, rende Jade net onze kamer in. ‘Mama, je bent helemaal niet lief. Je wilt dat ik naar school ga!’ riep ze.

‘Ja, Jade, want dat moet nu eenmaal.’

We liepen naar beneden. Terry pakte zijn autosleutels. Jade bleef huilen.

‘Dag lieverd,’ zei ik. Ik gaf haar een knuffel. ‘Ik hoop dat je een fijne dag hebt.’

‘Ik blijf niet de hele dag. Ik ben zo weer terug.’

Ik zei niets toen Jade huilend naar buiten liep en in de auto ging zitten. Terry kwam tamelijk van streek weer thuis omdat ze, bij de school aangekomen, niet had willen uitstappen en hij een leraar had moeten vragen om hem te helpen. Hij had het gevoel dat hij wreed tegen haar was geweest. Maar toen hij een paar minuten later naar school belde om te vragen hoe het met Jade was, kreeg hij te horen dat het prima met haar ging.

Ten tijde van het schrijven van dit boek gaat Jade al weer zes weken naar school. Ik weet niet wat het is geweest waardoor ze uiteindelijk toch weer wilde gaan; misschien kwam het wel doordat Terry en ik het echt met elkaar eens waren, of misschien was ze het zat om in haar eentje op haar kamertje te zitten, zonder contact met de buitenwereld. Er is iets in haar veranderd en haar zelfvertrouwen is toegenomen. We hebben haar beloond en gefeliciteerd, maar het allerbelangrijkste is dat we nu zien dat ze trots op zichzelf is.

Een paar weken na het begin van het nieuwe semester zijn we ter gelegenheid van haar tiende verjaardag weer naar een toneelvoorstelling gegaan, en tijdens dat uitje drong het tot me door dat we een enorme vooruitgang hebben geboekt. Ze zat ontspannen te lachen, net als alle andere kinderen, en ook haar vader was veel kalmer dan hij een jaar eerder was geweest. Ik kon merken dat hij dit jaar echt wilde gaan en het niet alleen maar als een verplichting zag, en tijdens de voorstelling zat hij zowaar te lachen. Ook Terry was in meerdere opzichten vooruitgegaan. De afstand tussen ons was nog steeds even groot, maar nu Jade weer naar school ging, kende ons leven in elk geval weer een zekere routine en hadden we meer tijd voor elkaar. Jade begon weer normaal te eten, sliep beter en kreeg weer plezier in school. Ik merkte dat de spanning in huis minder werd en geloofde weer dat het uiteindelijk allemaal goed zou komen.

Misschien moet ik meer oog krijgen voor de kleine dingetjes die goed gaan, dacht ik bij mezelf, misschien moet ik letten op de kleine stapjes die we zetten. Stukje bij beetje zal het allemaal beter worden.

Voordat ik in de gevangenis belandde, was ik een doodgewone vrouw. Ik leidde een fijn leven en was in veel opzichten uitermate naïef. Nu weet ik dat ik tot aan mijn dood met het etiket ‘babymoordenaar’ zal moeten leven. Er zullen altijd mensen zijn die twijfelen aan mijn onschuld, zowel onder medici als onder het gewone publiek; er zal altijd wel iemand zijn die denkt: waar rook is, is ook vuur. Ik hoop met heel mijn hart dat iemand op een dag zal kunnen verklaren waaraan mijn kindjes zijn gestorven, maar ik ben bang dat ik tot aan dat moment nooit echt rust zal kennen. De onzekerheid knaagt aan ons, maar ik heb mijn hoop gevestigd op de vooruitgang die telkens weer op het gebied van genetica wordt geboekt. Op een dag zal iemand ons kunnen vertellen waardoor wiegendood wordt veroorzaakt en zullen we rust hebben.

Iedere moeder die een kind heeft verloren, zal je vertellen dat het verdriet nooit verdwijnt. Het kan in de loop van de tijd veranderen en minder de aandacht opeisen, maar het is een emotie die altijd even intens zal blijven. Een gevoel van geluk, van vreugde, laait op en verdwijnt weer. Verdriet niet. Soms is mijn verdriet weer even hevig als op de dag dat mijn baby’s de dood vonden. Dan hap ik naar adem omdat ik word overvallen door een gevoel van intens gemis en weer het idee heb dat ik heb gefaald: je hoort als vrouw leven te schenken, geen dood. Als moeder hoor je je kinderen te behoeden voor onheil. Ik heb het gevoel dat ik op dat gebied tekort ben geschoten, al weet ik dat ik er niets aan kan doen.

Ik moet heel vaak aan mijn gestorven kinderen denken. Gemma zou dit jaar zeventien zijn geworden, Jason vijftien en Matthew zes. Ik voel me verdrietig wanneer ik denk aan het leven dat we hadden kunnen hebben. Ook vind ik het naar voor Jade dat ze nooit zal weten hoeveel vreugde en geborgenheid broers en zussen kunnen bieden. De relatie die ik met mijn overgebleven dochter had moeten hebben, blijft me kwellen: ze was bijna vier toen we van elkaar werden gescheiden en de natuurlijke, hechte band tussen ons werd verbroken. Ik vind het moeilijk om te zien dat die band er tussen haar en haar vader nog wel is. Jade en ik doen ons uiterste best om weer nader tot elkaar te komen, maar ik maak me zorgen over de toekomst. Ik heb vier kinderen gehad, maar kan niet zeggen of ik in de toekomst een goede, gemakkelijke relatie met mijn ene overgebleven dochter zal hebben of dat er altijd een afstand tussen ons zal zijn. Ik hoop maar van niet.

Soms vraag ik me af hoe ik dit allemaal heb kunnen doorstaan. Als ik een buitenstaander was geweest, zou ik verbijsterd zijn geweest als ik had gehoord dat iemand dat had overleefd. Maar ik had nu eenmaal geen keuze en ben van nature een vechter. Misschien ligt het aan de praktische aard van mijn moeder, misschien komt het door de koppigheid van mijn vader, maar ik ben altijd al een doorbijtertje geweest. Ik denk dat ik tijdens mijn verblijf in de gevangenis harder en ongevoeliger ben geworden. Als ik alleen ben, voel ik me allerminst sterk, maar ik weet gewoon dat ik verder moet.

Veel gevoelens heb ik diep weggestopt. Terry en ik hebben allebei echt om Gemma en Jason kunnen rouwen, maar de dood van Matthew hebben we nog steeds niet verwerkt. Ik ben bang voor wat er zal gebeuren als we dat wel gaan doen.

Soms word ik overvallen door emoties. De tranen schieten me in de ogen wanneer ik naar de video van Jades eerste schooldag kijk of wanneer ik uitleg hoe het voelde toen ze zich na mijn vrijlating weer voor het eerst in mijn armen stortte. Maar ik huil zelden wanneer ik over Gem-ma, Jason of Matthew praat. Ik denk dat dat komt doordat ik geen tranen meer heb. Het is een cliché, maar er bestaat echt zoiets als een zee van tranen, en ik denk dat ik die allang heb vergoten.

Ik weet dat ik niet meer zoveel emotie toon als vroeger. Als je om iets wat je niet hebt gedaan van je vrijheid wordt beroofd, ga je heel anders over de maatschappij en jouw plaats daarin denken. Je ideeën over veiligheid en vertrouwen veranderen. Ik praat zelfs niet met Terry over alles wat me bezighoudt, en hoewel ik in dit boek zoveel mogelijk heb geprobeerd te vertellen, zijn er nog genoeg dingen waarover ik met niemand kan praten en die ik zelfs tegenover mezelf niet kan toegeven. Ik wil verder. Ik wil niet eeuwig verdriet hebben. We hebben nu allemaal wel genoeg geleden.

Ik word niet verteerd door haat vanwege alles wat ons is overkomen. In al die verhalen in de media is professor Meadow keer op keer als de slechterik afgeschilderd, maar ik voel niet de behoefte om hem aan de schandpaal te nagelen. Er werd hem om zijn mening gevraagd. Die heeft hij gegeven. Ik ben er echter wel van overtuigd dat het verkeerd is om theorieën voor een rechtbank als bewijzen te presenteren. Jury’s horen gewoon niet alle kleine nuances; wat blijft hangen, zijn uitspraken als ‘een op drieënzeventig miljoen’ en woorden als ‘verstikking’. Er zijn te veel medisch experts die de indruk wekken dat hun theorieën feiten zijn, en daar moet dringend iets aan worden gedaan. Er worden kinderen mishandeld, dat is een feit, maar wanneer er geen lichamelijke bewijzen te vinden zijn en een gezin geen geschiedenis van misbruik kent, moet men ervoor waken de ouders zomaar te beschuldigen. Bij veel van zulke zaken is er sprake van een schokkende vooringenomenheid en worden er veel te weinig vraagtekens gezet. Ik ben maar een heel gewone vrouw, zonder medische kennis of ervaring, maar ik weet dat we soms de moed moeten vatten om verder te kijken dan de zogenaamde feiten, dat we ons niet moeten laten ringeloren door de deskundigen en moeten opkomen voor onze overtuigingen. Er zijn mensen die voor mij zijn opgekomen, maar het duurde veel te lang voordat iemand naar hen wilde luisteren. De medische wereld kan maar moeilijk fouten toegeven, maar ik vind dat een echt goede arts zowel menselijk als nederig moet kunnen zijn. Veel artsen die ik ken, kunnen dat, en voor hen heb ik grote bewondering.

Natuurlijk ben ik realistisch genoeg om te beseffen dat drie sterfgevallen binnen hetzelfde gezin om onderzoek vraagt. Godzijdank komt zoiets zelden voor, maar het verdient wel onze aandacht. Er zijn mensen die hun kinderen pijn doen of doden. De politie had geen andere keus dan onderzoek verrichten, artsen moesten wel naar ons medische verleden kijken, en toen ik eenmaal voor de rechtbank moest verschijnen, moesten rechters en advocaten hun werk doen. Ik zal de drie rechters die me mijn vrijheid hebben geschonken eeuwig dankbaar zijn.

Wat ik echter niet kan accepteren, is dat ik zover heb moeten gaan. Dat het openbaar ministerie op grond van de gegevens besloot me te vervolgen. Daar is het al misgegaan, omdat niemand vraagtekens bij de basis van de aanklacht durfde te zetten: het is onduidelijk hoe mijn kinderen zijn gestorven, maar toch ging men bij voorbaat uit van moord. Als statistiek al iets kan bewijzen, dan is het dat we ons ervan bewust moeten zijn dat de kans dat er binnen één gezin twee baby’s worden vermoord één op 2200 miljoen bedraagt. Natuurlijk gaan drie baby’s niet zomaar dood, maar ik ben het met het hooggerechtshof eens dat iedereen die bij mijn zaak betrokken was er veel te snel van uit is gegaan dat ik schuldig was. Zoals Bill al zei, was er sprake van een heksenjacht, en het verbaast me dat niemand die een halt heeft toegeroepen. Ik vind nog steeds dat er een onderzoek moet komen naar wat er bij zaken als de mijne allemaal mis is gegaan, maar dat zal waarschijnlijk te veel mensen in de regering, in de medische wereld en bij justitie in de problemen brengen en daarom zal het nooit zover komen. Iemand moet hebben gezien dat het misging, maar koos ervoor om het rode sein te negeren.

Er gebeuren ook goede dingen: er wordt hard gewerkt om rechterlijke dwalingen zoals die in mijn zaak uit de wereld te helpen. In september 2004 kwamen twee instanties op het gebied van kindergeneeskunde na diepgaand onderzoek met nieuwe richtlijnen die voorschrijven hoe een arts bij een onverwacht sterfgeval dient te handelen. Er is aangeraden om de autopsie in het geval van SIDS altijd door een patholooganatoom met pediatrische kennis te laten verrichten. Bij het vermoeden van misbruik dient de hulp van forensisch pathologen te worden ingeschakeld. Ook staat in de richtlijnen vermeld dat er alleen tot vervolging mag worden overgegaan indien de zaak door alle betrokken deskundigen is onderzocht en dat gezinnen tijdens de onderzoeken beter dienen te worden ondersteund. En barones Kennedy of the Shaws, het hoofd van de onderzoekscommissie, heeft opgemerkt: ‘Getuigen-deskundigen dienen bewijzen op wetenschappelijke basis te presenteren. Een sterk vermoeden is niet genoeg.’

Sir Liam Donaldson van het ministerie voor Volksgezondheid werkt eveneens aan een binnenkort te verschijnen rapport over het inzetten van medisch experts tijdens dergelijke rechtszaken. Drie van de 297 gevallen die door de procureur-generaal zijn onderzocht, betroffen SIDS; bij de andere sterfgevallen bij kinderen onder de twee ging het om een andere oorzaak. Bij achtentwintig van de tweehonderd veroordelingen zijn vraagtekens gezet, en tot nu toe zijn er drie uitspraken vernietigd, twee opgeschort en is in drie andere zaken het hoger beroep afgewezen. De andere zevenennegentig gevallen betreffen het shakenbabysyndroom

– nog iets waarover medici het maar niet met elkaar eens lijken te kunnen worden. In januari 2006 verklaarde de procureur-generaal dat drie zaken naar het hooggerechtshof worden doorverwezen.

Ook zijn inmiddels 28.867 zaken op het gebied van voogdij, ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing opnieuw bekeken. Tijdens de eerste fase van dit onderzoek, waarbij vijfduizend zaken aan bod kwamen, is slechts één gerechtelijk bevel gewijzigd. Cijfers voor de tweede fase, die circa 24.000 gevallen betrof, zijn nooit openbaar gemaakt, maar er wordt vermoed dat slechts een handjevol gerechtelijke bevelen is ingetrokken, terwijl het aantal wijzigingen bij de strafzaken op zo’n tien procent ligt. Rond de zaken die met ondertoezichtstelling of voogdij te maken hebben, hangt volgens voorstanders van een ander beleid dus nog steeds een waas van geheimzinnigheid.

Professor Meadow staat bij velen in de medische wereld nog steeds in hoog aanzien vanwege zijn ervaring en baanbrekende werk op het gebied van de kindergeneeskunde. Hij spreekt voor volle zalen en ontvangt staande ovaties. In januari 2006 is hij in hoger beroep gegaan tegen de beslissing om hem te royeren. Volgens zijn advocaat had hij zijn bewijzen in goed vertrouwen gepresenteerd en geloofde hij dat deze correct waren. De rechter was het daarmee eens en verklaarde dat professor Meadow een uitstekend kinderarts is die ‘één foutje’ heeft gemaakt. Hij verwierp de uitspraak van het medisch tuchtcollege en draaide de beslissing om Meadow te royeren terug. De rechter heeft bovendien voor een juridisch precedent gezorgd door te verklaren dat deskundigen niet kunnen worden berispt voor onjuistheden in verklaringen die ze tijdens een rechtszaak hebben afgelegd. Volgens critici geeft dit artsen een vrijbrief om zonder angst of achting voor het tuchtcollege controversiële theorieën te spuien. Het medisch tuchtcollege is tegen de uitspraak in beroep gegaan.

De enig andere woede die ik voel, betreft de kinderbescherming en het maatschappelijk werk. Er is ons voortdurend verteld dat ze in het belang van Jade handelden, maar als moeder zag ik dat anders. Ik denk dat het echte geweld in deze zaak betrekking heeft op het onderzoek tegen mij, dat tot gevolg had dat een meisje van drie van haar moeder werd gescheiden en haar veilige, gelukkige bestaan vaarwel moest zeggen. Kinderen hebben er recht op zich veilig te voelen, beschermd door hun ouders. Natuurlijk komen ze er op een bepaalde leeftijd achter dat het niet allemaal rozengeur en maneschijn is, maar Jade heeft gewoon te jong geleerd dat je ouders je niet altijd kunnen beschermen. Daardoor heeft haar zelfvertrouwen flinke schade opgelopen. Ze heeft het vermogen om zorgeloos kind te zijn verloren. Ik hoop dat ze het op een dag weer terug zal krijgen.

Mijn toekomst met Jade durf ik weer enigszins optimistisch tegemoet te zien, maar die van Terry en mij samen blijft onzeker. Ik wou dat ik kon zeggen dat we nog lang en gelukkig met elkaar zullen leven, maar ik weet niet of dat gaat gebeuren. Na mijn vrijlating hebben we allebei fouten gemaakt. Hij had zachtheid nodig die ik hem niet kon geven; hij sloot zich voor me af en wilde me niet de hand reiken. We waren allebei veranderd en moesten weer wennen aan de mensen die op ons wachtten. Hij gelooft dat hij Gemma, Jason en Matthew in het hiernamaals terug zal zien, maar de troost die ik tijdens mijn gevangenschap in mijn geloof heb gevonden, heb ik na mijn vrijlating niet meer ervaren. Ik vind het nog steeds heel moeilijk om te aanvaarden dat God dit allemaal heeft laten gebeuren.

Het belangrijkste wat ik heb geleerd, is dat we moeten proberen ons verdriet achter ons te laten en verder te gaan met leven. Wat er gebeurd is, zal altijd deel van ons blijven, maar of we er ooit mee zullen leren leven, is de vraag. Terry is nog steeds zo beschadigd en gekwetst dat hij gewoon nog niet verder kan gaan. Ik ben na een jaar gestopt met therapie, maar hij gaat nog steeds. Ik weet niet of ik het geduld heb om te blijven wachten totdat hij de draad van zijn leven weer oppakt. Het doet zo’n pijn om te zien dat hij nog steeds al dat leed met zich meetorst. Soms zie ik gewoon geen toekomst voor ons, maar ik weet dat die er is en dat wij de enigen zijn die er wat van kunnen maken. We mogen niet blijven hangen in het verleden, vol woede en verwijten. We moeten verder.

Op het moment leef ik van dag tot dag. En ik vraag niet veel: ik wil alleen maar mijn man van zorgen bevrijd zien, dat mijn dochter plezier heeft, werken, van elkaars gezelschap genieten en de wereld zonder angst tegemoet kunnen treden; ik wil dat we een normaal gezin zijn. Ik kan nog steeds niet geloven dat mij dit allemaal is overkomen en moet af en toe echt tegen mezelf zeggen dat mijn leven niet zo gewoon is als het had moeten zijn. Ik vind het nog steeds raar wanneer mijn ervaringen in een gesprek met onbekenden aan de orde komen. Wanneer ik zeg dat ik drie kinderen heb verloren en ben veroordeeld wegens moord, zie ik bij hen een lichtje opgaan. Misschien is het verbeelding, maar ze lijken altijd even terug te deinzen voordat hun medeleven de overhand krijgt. Ik ben bang dat heel veel mensen mij niet zien als de ‘de vrouw die verderop woont’, maar als ‘die vrouw die voor moord heeft gezeten’. Hoewel er nog nooit iemand is geweest die afwijzend heeft gereageerd, ben ik me ervan bewust dat dat op een dag wel zal kunnen gebeuren.

Ik hoop dat ik met mijn verhaal degenen heb kunnen overtuigen die aan me twijfelden. Als dat niet is gelukt, moet ik me er dan maar bij neerleggen, maar dan heb ik in elk geval mijn verhaal kunnen doen.Vergeet niet dat veel ouders wier rechtszaak zich achter gesloten deuren afspeelt die kans nooit zullen krijgen.

Ik zit met Jade in de trein en kijk naar het voorbijflitsende landschap. We zijn op weg naar Exeter, waar we een dagje gaan winkelen, en Jade zit naast me in een notitieboekje te schrijven.

‘Ik hoop dat ze leuke kleren hebben, mam,’ zegt ze.

‘Als we er zijn, gaan we eerst even een hapje eten, en daarna alle winkels af om te zien waar jij het geld dat je met kerst en met je verjaardag hebt gekregen het liefst aan wilt uitgeven,’ zeg ik.

Ik voel een zeker optimisme wanneer ze zich weer over het notitieboekje buigt en kijk naar de kustlijn van Devon, die zich vlak naast het spoor bevindt. We zijn er bijna. Een van mijn goede voornemens voor dit jaar was meer samen met Jade doen, en we zijn naar de film geweest, bij familie in Schotland op bezoek geweest, hebben met de honden over het strand gelopen en gaan nu samen een dagje winkelen. Ik ben vastbesloten om er een leuke dag van te maken. Het gaat me lukken.

Nu Jade weer naar school gaat, schreeuwen we minder vaak naar elkaar. Natuurlijk hebben we nog wel eens onenigheid, maar over het algemeen gaat het nu veel beter. We leren hoe we aardiger voor elkaar kunnen zijn. Ik koester de momenten waarop ze een knuffel bij me komt halen of dat we samen om iets moeten lachen. Eindelijk kunnen we weer van elkaars gezelschap genieten.

‘Zijn we er bijna?’ wil ze weten.

‘Nog een minuut of twintig,’ antwoord ik glimlachend.

Ze schuift naar me toe en kruipt dicht tegen me aan. Ik buig me over haar heen en ruik haar troostende geur.

‘Je bent de beste mama van de hele wereld,’ zegt ze zacht terwijl ze zich tegen me aan nestelt.

Dat waag ik te betwijfelen. Niemand kan een perfecte moeder zijn. Ik weet dat ik sinds mijn vrijlating veel fouten heb gemaakt en ik leer er elke dag weer iets bij. Maar van één ding ben ik zeker: ik hou van haar, voor altijd, net zoals ik altijd van Gemma, Jason en Matthew zal blijven houden.

Ze is mijn kind.